ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBDOR:2009:BI7963

ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8300

Zaaknummer : 2014/282 en Datum uitspraak : 26 januari 2015 : Verzoeker en Hogeschool Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBAMS:2009:BK9813

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RBALK:2003:AN7934

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351


3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:CRVB:2017:1049

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBALK:2005:AT4831

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7449

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

ECLI:NL:RVS:2016:2861

het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

U I T S P R A A K

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:5375, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RVS:2004:AR4275

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

U I T S P R A A K

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

ECLI:NL:CRVB:2008:BG7278

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

Transcriptie:

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956 Instantie Rechtbank Alkmaar Datum uitspraak 14-04-2011 Datum publicatie 20-04-2011 Zaaknummer 10/719 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Weigering omzetting prestatiebeurs in gift. Diplomatermijn, afsluitend examen. Het examen is afgelegd indien de tentamens met goed gevolg zijn afgelegd voorzover de examencommissie niet heeft bepaald dat het examen tevens omvat een door haar zelf te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de examinandus alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. Eiser heeft binnen de diplomatermijn zijn laatste tentamen afgelegd. Diploma en cijferlijst zijn gedateerd 2 maanden later. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht wanneer het afsluitend examen is behaald. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK UTRECHT Sector Bestuursrecht Zaaknummer: 10/719 WSFBSF Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [naam], wonende te [plaatsnaam], eiser, gemachtigde mr. A.M.H. Dellaert, tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

namens deze, de Directeur-Generaal Dienst Uitvoering Onderwijs, (voorheen: de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep), verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Bij besluit van 27 november 2009 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift na het behalen van het afsluitend diploma. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 december 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 februari 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 11 maart 2010 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van 3 maart 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde drs. P.M.S. Slagter. Motivering 1. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder bij besluit van 19 februari 2011 eiser heeft meegedeeld dat zijn prestatiebeurs wordt omgezet in een gift op grond van het behaalde bachelordiploma voor de opleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Nu voor de opleiding Informatica een prestatiebeurs van 4 jaren geldt, zijn de eerste 3 jaren omgezet in een gift. 2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan eiser toegekende prestatiebeurs voor de masteropleiding Informatica niet kan worden omgezet in een gift omdat eiser zijn afsluitende masterdiploma niet heeft behaald binnen de diplomatermijn van 10 jaar. Vanaf 1 september 1999 ontvangt eiser studiefinanciering en dus is op 31 augustus 2009 de diplomatermijn verstreken. Eiser heeft eerst in oktober 2009 zijn afsluitende masterdiploma behaald. De omstandigheid dat eiser zijn laatste examen wel binnen de diplomatermijn heeft afgerond, is niet relevant omdat de datum op het diploma bepalend voor de omzetting is. Eiser heeft in september 2009 en oktober 2009 bij de universiteit ingeschreven gestaan. Een inschrijving kan er alleen maar op duiden dat er nog (formeel) verplichte activiteiten moesten worden verricht om te kunnen afstuderen. Tenslotte heeft verweerder aangevoerd dat de wetgever destijds een keuze heeft willen maken voor een binnen de diplomatermijn te behalen diploma. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van onder meer de Wet op de studiefinanciering in verband met de invoering van de prestatiebeurs. 3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de aan hem toegekende prestatiebeurs voor de masteropleiding Informatica niet heeft omgezet in een gift. Eiser heeft op 28 augustus 2009 zijn laatste tentamen afgerond. Op 31 augustus 2009 heeft hij zijn tentamencijfer bij de administratie ingediend en zijn diploma aangevraagd. Beide data liggen binnen de diplomatermijn. Vanwege de administratieve verwerking van de diploma-aanvraag door de universiteit staat op het diploma de afstudeerdatum 30 oktober 2009 vermeld. De wettelijke bepalingen geven geen aanleiding om aan te nemen dat de datum op het diploma leidend is voor het bepalen of binnen de 10-jaarstermijn is gebleven. Volgens de universiteit diende eiser ingeschreven te blijven om zijn diploma te krijgen. Bij de Radboud Universiteit Nijmegen vinden elke twee maanden diploma-uitreikingen plaats. 4. Gelet op het besluit van 19 februari 2011 dient de rechtbank in deze zaak te beoordelen of verweerder terecht heeft besloten dat de aan eiser toegekende prestatiebeurs ten aanzien van de masteropleiding Informatica, derhalve zijnde 1 jaar, niet wordt omgezet in een gift omdat eiser zijn masterdiploma niet binnen de diplomatermijn heeft behaald.

5. Bij de beoordeling van deze zaak zijn met name de volgende artikelen van belang. Ingevolge artikel 5.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is de diplomatermijn hoger onderwijs een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs. Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) met goed gevolg heeft afgesloten, de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift. Ingevolge artikel 1.1, onder b, van de Wsf 2000 wordt voor wat betreft de hoofdstukken 5 en 10 onder afsluitend examen verstaan het examen, bedoeld in artikel 7.10a van de WHW. Ingevolge artikel 7.10, eerste en tweede lid, van de WHW is, indien de tentamens van de tot een opleiding of propedeutische fase van een bacheloropleiding behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd, het examen afgelegd, voorzover de examencommissie niet heeft bepaald dat het examen tevens omvat een door haar zelf te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de examinandus, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. Ingevolge artikel 7.10a, eerste lid, van de WHW verleent het instellingsbestuur de graad Bachelor en de graad Master aan degene die met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs onderscheidenlijk het afsluitend examen van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs heeft afgelegd. 6. De rechtbank stelt het volgende vast. Eiser ontvangt met ingang van 1 september 1999 studiefinanciering. De diplomatermijn van eiser is op grond van artikel 5.5 van de Wsf 2000 op 31 augustus 2009 verstreken. Op de overgelegde kopie van het masterdiploma van eiser staat de datum 30 oktober 2009 vermeld. Op de kopie van eisers cijferlijst van het master examen in de opleiding Informatica staat dat het master examen werd afgelegd op 30 oktober 2009 en dat eiser hiervoor is geslaagd. Op deze cijferlijst staan in totaal 17 vakken vermeld, alsmede het behaalde cijfer en de studiebelasting per vak. Bij de afzonderlijke vakken staat geen tentamendatum vermeld. Ook heeft eiser een uitdraai met het overzicht van de tentamenuitslagen overgelegd. Het overzicht is gedateerd op 9 oktober 2009 en vermeldt de gevolgde vakken in de bachelor- en masteropleiding en per vak staat de studielast, de tentamendatum en het behaalde resultaat vermeld. Tenslotte wordt vastgesteld dat alle vakken op de cijferlijst van het master examen van 30 oktober 2009 op het overzicht van de tentamenuitslagen van 9 oktober 2009 staan vermeld en dat eiser op 28 augustus 2009 het laatste tentamen van de master opleiding Informatica heeft gedaan. 7. De rechtbank overweegt dat onder het afsluitend examen wordt verstaan het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen op grond waarvan het instellingsbestuur de graad Master aan eiser heeft verleend. Indien de tentamens van de masteropleiding met goed gevolg zijn afgelegd, is ingevolge artikel 7.10, tweede lid, van de WHW, het examen afgelegd, voorzover de examencommissie niet heeft bepaald dat het examen tevens omvat een door haar zelf te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de examinandus, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. 8. Uit de cijferlijst van het master examen in de opleiding Informatica blijkt dat eiser voor de masteropleiding is geslaagd. Daarbij blijkt uit het overzicht tentamenuitslagen dat eiser op 28

augustus 2009, dus binnen de diplomatermijn, het laatste tentamen van de master opleiding Informatica met goed gevolg heeft afgelegd. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de examencommissie heeft bepaald dat het examen tevens omvat een door de examencommissie zelf te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de eiser, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. Tevens blijkt niet, indien een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, wanneer dit onderzoek is afgerond. Gelet op de vermelding op de diploma en de cijferlijst dat het master examen werd afgelegd op 30 oktober 2009 is op voorhand niet uit te sluiten dat een dergelijk onderzoek van de examencommissie op 30 oktober 2009 als onderdeel van het afsluitend examen heeft plaatsgehad. Verweerder heeft hier onvoldoende onderzoek naar gedaan. Nu deze informatie ontbreekt, heeft verweerder niet tot de conclusie kunnen komen dat eiser niet binnen de diplomatermijn het afsluiten examen met goed gevolg heeft afgelegd. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en bijgevolg niet deugdelijk gemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep zal gegrond worden verklaard. 9. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiser dienen te beslissen. Met het oog op de nieuw te nemen beslissing op bezwaar overweegt de rechtbank ten overvloede als volgt. Verweerder zal, mede aan de hand van het examenreglement, nader dienen te onderzoeken of binnen de diplomatermijn het afsluitend examen in de zin van artikel 7.10, eerste en tweede lid, van de WHW is afgelegd. In dat kader acht de rechtbank van belang dat de enkele omstandigheid dat eiser in september 2009 en oktober 2009 bij de Radbout Universiteit Nijmegen ingeschreven heeft gestaan niet maakt dat reeds om deze reden niet voldaan kan zijn aan de diplomatermijn. 10. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op 874,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het besluit van 1 februari 2010; - bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van 41,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten van 874,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, rechter, in tegenwoordigheid van D.M.M. Luijckx, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2011 te Alkmaar. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden in elk geval de eisende partij en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van

verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.