Succesvol topsportbeleid.

Vergelijkbare documenten
Onderzoek naar het topsportklimaat in Vlaanderen

EEN VERGELIJKING VAN VLAAMS EN WAALS TOPSPORTBELEID MET 15 LANDEN (SPLISS)

Succes in Rio 2016 Resultaat van een succesvol topsportbeleid?

Waarom is Nederland succesvol in topsport en Vlaanderen niet?

Informatie aan de pers

5/18/2011. Inhoud. Nationale sportfederaties. Bepalen van prestatiebepalende beleidsfactoren op sporttakspecifiek niveau, met atletiek als case study

Veerle De Bosscher, Maarten van Bottenburg. Wat maakt landen succesvol in topsportbeleid? Een internationale vergelijking in 15 landen

TRENDS IN HET VLAAMS TOPSPORTKLIMAAT EVALUATIE VOLGENS TOPSPORTERS, TRAINERS EN TOPSPORTCOÖRDINATOREN: 2-METING ( )

vergadering C18 zittingsjaar Handelingen Commissievergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media

12 Topsportbeleid in relatie tot prestaties

4-meting Topsportklimaat Factsheet Investeringen, prestaties & waardering

1. Analyse van snelheid en paskarakteristieken bij Vlaamse elitesprinters in verschillende leeftijdscategorieën 21

Prestatieanalyse Olympische Spelen Rio 2016 (samenvatting) Publieksversie bijlage bij Evaluatie OS/PS 2016

Persbijeenkomst Toekenningen Topsportgelden december 2016

PIAAC IN FOCUS 1: IS ONDERWIJS WEL EEN HEFBOOM VOOR HET WEGWERKEN VAN HET GELETTERDHEIDSDEFICIT?

Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken

Ondernemerschap in Vlaanderen: een vergelijkende, internationale studie

Inclusive Growth and Development Report 2017 van het World Economic Forum: Bevindingen voor Nederland

Van Rio tot Tokyo. Gent 17/12/16

4 augustus. Onderzoek: De Olympische Spelen

R&D-uitgaven en capaciteit naar wetenschapsgebied

Voortgangsrapportage Onderwijs en Opleiding 2010 Beschrijving prestaties Nederland en andere lidstaten op EU benchmarks

4-meting Topsportklimaat Factsheet Topsportfase

Een exploratieve studie naar de prestatiebepalende factoren in het paardrijden: een benchmarkstudie tussen Vlaanderen en Nederland

Beleid Talentontwikkeling

Jacques van Rossum Positief coachen brengt talenten dichter bij de top

Europese vergelijking systemen van volwasseneneducatie en aanpak laaggeletterdheid

Topsporttakkenlijst

Onze prioriteiten voor een sterker (sportend) Vlaanderen

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-september

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-juli

Jaarplan Bobslee

TTALIS. Schoolleiders doorheen de. loopbaan: deelname aan en intensiteit van professionalisering

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-juni

Topsportactieplan 2016 Hfdst. 8 Begeleiding en ondersteuning van de topsportfederaties

STATUS QUESTIONIS VLAAMS SPORTBELEID ANNO 2010 :

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-april

Chief Executive Officer (CEO) - Belgian Deaf Sport Committee

Aankomsten en overnachtingen Oost-Vlaanderen Januari-augustus

Vaardigheden voor de toekomst: een economisch perspectief

BAROMETER 2018 SMART CITIES IN BELGIË

Coach Profession Profile

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0)

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

België in de Europese informatiemaatschappij. Een benchmark van het bezit en het gebruik van ICT in België t.o.v. 24 Europese landen in 2006

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

De buitenlandse handel van België

Sport en tewerkstelling van jongeren. Marc Theeboom / Joris Philips

Het Vlaams lager onderwijs in PIRLS 2016

Topsporter bij Defensie

JEUGD BELEIDSPLAN Seizoen

TTALIS. Leraren doorheen de loopbaan : deelname aan, intensiteit van en behoefte aan professionalisering

RAPPORTERING TOPSPORTFEDERATIES

1. Kan de minister een overzicht bezorgen van het aantal uitgereikte diploma s door de Vlaamse Trainersschool, per jaar sinds 2003 tot op heden?

Topsportactieplan Vlaanderen III ( ) Positief advies door de Stuurgroep Topsport op 23 november 2012

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

COMMERCIËLE RESULTATEN 1 e HALFJAAR 2015

MONITOR 2017 BRAINPORT NETWORK

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN

15-jarigen: wiskundige bollebozen?

nr. 699 van MIRANDA VAN EETVELDE datum: 12 september 2016 aan PHILIPPE MUYTERS VDAB - Jobbeurzen

Vlaamse Taekwondo Bond v.z.w. H. Van Veldekesingel 150/73 B-3500 Hasselt [M] +32 (0) [F] +32 (0)

Nederland zakt vier plaatsen op Human Capital Index: vaardigheden en kennis van oudere leeftijdscategorieën blijven onbenut.

Internationale vergelijking van verkeersveiligheid op basis van ongevallendata en risicofactoren

Onderwijs en arbeidsmarkt: tweemaal actief

Atletiek Atletiekunie

Persoonlijkheidsvragenlijst OPQ32i. > Persoonlijk rapport. Naam: de heer Piet Hollander

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

Evaluatie van Open Bedrijvendag

Samenvatting. Inleiding

Tekst aangenomen door de plenaire vergadering. van het ontwerp van decreet

VR DOC.1276/1

UITLEG SUBSIDIES NOC*NSF

DE EVOLUTIE VAN DE BELGISCHE VASTGOEDPRIJZEN IN 2016: DATA ADS 1 INLEIDING

Hoe ondernemend zijn onze Vlaamse studenten? Prof Hans Crijns en Sabine Vermeulen

Juli Update cijfers extreme groeiers in Vlaanderen

Ronde Tafel Vlaamse sportfederaties Verslagen thematafels

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Ook Oranjeleeuwin Kirsten van de Ven verruilt binnen Zweden Tyresö voor LdB FC Malmö.

bloed, zweet en tranen

college van burgemeester en schepenen Zitting van 20 november 2015

Hoe presteerde Nederland op de Olympische Spelen in Londen? Peter Ekamper - 19 aug Sport keer bekeken

Studiedag Topsportbeleid en topsportklimaat in de lage landen

Bijstandsuitkeringen in veel OESO-landen gedaald

KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK FACULTATIEVE OPDRACHT PRIORITEITENBELEID. Resultaten

Subsidiereglement voor ondersteuning van. internationale topsportevenementen

NOC-NSF Topsport Medische Begeleiding

TOERISTISCHE AANKOMSTEN EN OVERNACHTINGEN IN 2010

ONGEOORLOOFD AFWEZIG ZIJN IN VLAANDEREN Een actuele beschrijving op basis van registratiegegevens. Gil Keppens & Bram Spruyt

Vier werknemers op tien krijgen opleiding en vorming

Voorontwerp van decreet houdende de ondersteuning van bovenlokale sportinfrastructuur en topsportinfrastructuur

Hoe presteerde Nederland op de Olympische Spelen in Londen?

Wijnimport Nederland naar regio

ONGELIJKHEID OP DE ARBEIDSMARKT Hoofdstuk 9

Wat is de levenskwaliteit bij mensen die een EOT-traject volgen? Hoe evolueert deze levenskwaliteit in de eerste 30 maanden?

12 Sportbeleidsstukken

Sport en Innovatie. Wetenschappers en innovatie

De evolutie van de partijfinanciering op het niveau van de Europese Unie ( )

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Voorontwerp van decreet houdende de ondersteuning van bovenlokale sportinfrastructuur en topsportinfrastructuur

Transcriptie:

Succesvol topsportbeleid. Een internationale vergelijking in 15 landen resultaten van de SPLISS-2.0- studie Veerle De Bosscher (vdebossc@vub.ac.be) 1. Inleiding Zonder haar individuele talent had Tia Hellebaut nooit haar imposante hoogspringcarrière kunnen opbouwen. Maar ze had dit evenmin kunnen doen zonder het netwerk aan atletiekverenigingen waar ze zich als atleet heeft ontwikkeld; zonder de accommodaties waarin ze heeft kunnen trainen; zonder de begeleiding die ze heeft gekregen van trainers, kinesisten, sportartsen, diëtisten en sportwetenschappers; zonder voorzieningen die de Vlaamse Gemeenschap, het Olympisch comité en de atletiekfederatie in het leven hebben geroepen. Zonder de extra steun van het bedrijfsleven die het voor haar aantrekkelijk genoeg maakte om voltijds te blijven investeren in haar topsport. Dit citeert van Bottenburg (2009) als een basisfeit van het menselijk samenleven: mensen zijn fundamenteel van elkaar afhankelijk. Talent, of het nu in sport is, of in kunst, economie of wetenschap, is een individuele eigenschap die alleen in een specifieke sociale omgeving tot zijn recht komt. In die zin is topsportsucces tot op zekere hoogte maakbaar of in elk geval beïnvloedbaar. Steeds meer landen hebben hun investeringen in topsport opgeschroefd omdat ze erin geloven dat het aantal medailles aanzienlijk kan toenemen door een strategische aanpak van het topsportbeleid. Echter, de concurrentie is dusdanig gestegen dat de toegenomen investeringen niet altijd leiden tot het verhoopte succes. Een mondiale medaillewedloop heeft ervoor gezorgd dat de prijs van een medaille is gestegen. In het eerste deel van deze bijdrage illustreren we deze gouden oorlog, aan de hand van een internationale vergelijking in 15 landen: Australië, Brazilië, Canada, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Japan, Nederland, Noord-Ierland, Portugal, Spanje, Vlaanderen-Wallonië, Zuid-Korea en Zwitserland. Vervolgens gaan we dieper in op de achterliggende strategieën om tot succes te komen. We focussen daarbij op de beleidsevaluatie en de efficiëntie ervan, gebruik makend van het SPLISS-model: Sports Policy factors Leading to International Sporting Success. Dit model toont dat alle prestatiebepalende factoren in het topsportbeleid, kunnen gegroepeerd worden onder negen prestatiebepalende pijlers. Het volgende deel licht dit model kort toe en we verwijzen naar eerdere bijdrages voor meer gedetailleerde informatie. Dit model werd vergeleken in het kader van een grootschalige studie SPLISS 2.0 1 (Sports Policy factors Leading to International Sporting Success), waaraan 58 onderzoekers en 33 beleidsmakers internationaal hebben meegewerkt, samen met 3142 topsporters, 1376 toptrainers en 241 topsportcoördinatoren wereldwijd, één van de grootste benchmarkstudies die ooit in de sport plaats had. We refereren aan het boek voor de volledige studie 2. 1 SPLISS 1.0 vond plaats in 2004-2008, met 6 landen (zie De Bosscher et al., 2008); SPLISS 2.0 startte in 2011-12. 2 De Bosscher, V., Shibli, S., Westerbeek, H. & van Bottenburg, M. (2015). Successful elite sport policies. An international comparison of the Sports Policy factors Leading to International Sporting Success (SPLISS 2.0) in 15 nations. Aachen: Meyer & Meyer. 1

Aantal NOCs 2. Een mondiale wedloop om goud Ten gevolge van de toegenomen internationale concurrentie is de prijs van een medaille doorheen de tijd gestegen. Figuur 1 toont dat meer landen medailles winnen en meer landen top-acht-plaatsen bereiken. Desaliettemin gingen er in Londen 2012 89 van de 204 landen naar huis zelfs zonder een top-acht-plaats en 119 wonnen geen medaille. Figuur 1: Aantal NOCs dat aan de Olympische Zomerspelen deelneemt, aantal top-8-plaatsen en medailles 250 200 197 199 201 204 204 150 140 159 169 100 50 59 45 37 23 121 112 93 92 83 80 69 67 61 59 60 61 67 50 52 55 43 43 46 38 41 44 47 48 41 36 27 25 23 26 30 25 26 25 25 72 52 31 86 64 37 99 107 80 79 53 51 116 114 115 86 85 74 56 53 54 0 1948 1952 1956 1960 1964 1968 1972 1976 1980 1984 1988 1992 1996 2000 2004 2008 2012 Deelnemende landen Medaille-winnende landen Landen met top 1-8 plaats landen met een gouden medaille Het streven van het IOC naar meer gelijkwaardigheid en universaliteit op de Olympische Spelen, door quota op te leggen waarbij het aantal medailles dat landen kunnen winnen te beperkt wordt, heeft er in Londen 2012 toe geleid dat één land maximum 497 van de 962 medailles kan winnen (52%). Daarvan zijn er 29% te verdienen enkel in zwemmen en atletiek. Het IOC lijkt in zijn opzet geslaagd, de medailles zijn verspreid over meer landen. Tegelijk is ook steeds het aantal landen dat landen naar medailles streeft toegenomen. In praktijk krijg je dan een interessant scenario, waarbij het procentueel aantal landen dat effectief een medaille wint, of goud of een top-8-plaats, wel afneemt, zoals in Figuur 2 weergegeven. Figuur 2: trends in het aandeel aan landen dat een (gouden) medaille wint, of een top acht plaats sinds 1948 2

90% 80% 70% 76% 72% 78% 73% 60% 50% 40% 30% 20% 63% 62% 39% 39% 57% 37% 63% 54% 52% 50% 44% 39% 40% 28% 28% 27% 21% 60% 58% 45% 45% 31% 28% 48% 45% 34% 33% 18% 19% 54% 51% 50% 38% 40% 40% 27% 26% 22% 58% 37% 28% 56% 56% 42% 42% 26% 26% 10% 0% 1948 1952 1956 1960 1964 1968 1972 1976 1980 1984 1988 1992 1996 2000 2004 2008 2012 Landen met gouden medaille % Landen die een medaille winnen % Landen met een Top 8 plaats % In 1948 won 76% van de landen een top-8-plaats, 63% won een medaille en 30% minstens één gouden medaille. Dit aandeel daalde gestaag, met de laagste percentages tijdens de geboycotte Spelen van 1984. Sinds 1988 is dit terug gekenterd, met een opwaartse trend, waarbij in London 2012, 56% van de landen een top-8-plaats won, 47% een medaille en 26% won een gouden medaille. Voor landen die geen medaille of top-acht-plaats behalen, lijkt er op een bepaald punt de realisatie te zijn dat de markt voor Olympisch succes nog moeilijk, zo niet onmogelijk te benaderen is. Het gevolg van deze toegenomen concurrentie is dat de prijs van een top-acht-plaats, of een medaille doorheen de tijd gestegen is, en meer investeringen niet automatisch leiden tot meer succes. Dit illustreren we met de volgende paragraaf. 3. De prijs van medailles stijgt Het SPLISS-onderzoek toonde algemeen aan dat geld bepalend is voor het topsportsucces. Dit werd in de vorige bijdrage van de praktijkgids sportmanagement uitvoerig besproken. Maar MEER middelen, betekent niet automatisch MEER succes. FigurenFiguur 3 (zomersporten) Figuur 4 (wintersporten) geven een kruisgrafiek met langs de horizontale as de verandering in topsportinvesteringen sinds 2001 en langs de verticale as de veranderingen in medailles tijdens wereldkampioenschappen en Olympische Spelen voor de 15 SPLISS-landen. Slechts Brazilië en Japan voor de zomersporten en Canada en Zuid-Korea voor de wintersporten liggen in het kwadrant rechtsboven: meer investeren = meer medailles. De meeste landen liggen in het kwadrant rechtsonder: meer investeren = minder medailles. Bijvoorbeeld Vlaanderen investeerde 327% meer sinds 2001 (van 5.4 miljoen euro naar 23.2 miljoen euro) en haalde 51% minder top-3-plaatsen; in Wallonië stegen de middelen van 3.7 miljoen euro naar 12.1 (2001) miljoen euro (2012). Uiteraard blijven deze bedragen laag in absolute waarde. Maar ook sportgrootmachten zoals Frankrijk en 3

Australië zien hun succes afnemen, met respectievelijk 101% (FRA, van 93m naar 186m) en 58% (AUS, van 86m naar 136m) meer investeringen tegenover 30% en 21% minder medailles in 2012. Door dat landen als Brazilië, Japan, Zuid Korea en ook andere landen (denk aan China) meer medailles winnen in meer sporttakken, vermindert de kans op succes voor de gevestigde sportlanden. Daarbij komt dat alle landen veel strategischer dan vroeger omgaan met het bereiken van dit succes. Dit is de markt van vraag en aanbod: de aanvoer van medailles blijft stabiel (het IOC wenst dit rond de 300 te houden voor OS), de vraag neemt toe dus de nettosom voor de Olympische sporten is dat de prijs van succes stijgt. Om deze reden nemen sommige landen genoegen met het behouden van het huidig succes. Figuur 3: Relatieve toe/afname van financiële ondersteuning vanwege collectieve middelen (overhead/loterij/nationaal gecoördineerde sponsoring) en het marktaandeel (outputs WK/OS) sinds 2001 Zomersporten 4

Figuur 4: Relatieve toe/afname van financiële ondersteuning vanwege collectieve middelen (overhead/loterij/nationaal gecoördineerde sponsoring) en het marktaandeel (outputs WK/OS) sinds 2001 Wintersporten 4. Effectiviteit van topsportbeleid: het SPLISS-model en de methodes Theoretisch kader Om de effectiviteit van het topsportbeleid te evalueren, maken we gebruik van het SPLISS-model. Daarbij worden alle elementen uit het topsportbeleid gegroepeerd in negen prestatiebepalende Pijlers. Het woord Pijler slaat op de kenmerken van het beleid of dus de pilaren waarop het beleid steunt. In bijlage zit een grafische weergave van dit model, voorgesteld als een smalle selectie van een beperkt aantal topsporters uit een brede basis 3. Deze prestatiebepalende Pijlers kunnen ingedeeld worden op twee niveaus, om zo de effectiviteit van het topsportbeleid te bepalen, zoals geïllustreerd in Figuur 5. de inputs zijn de investeringen in sport en topsport, weergegeven in pijler 1; de throughputs zijn de processen die weergeven op welke wijze de middelen worden geïnvesteerd en zo de kansen op succes kunnen verhogen. Dit verwijst naar de efficiëntie van het topsportbeleid, namelijk hoe de inputs optimaal worden gemanaged om de vereiste outputs te realiseren. Pijlers 2 tot en met 9 vormen een onderdeel van deze processen; De outputs ten slotte vormen het resultaat of de prestaties, zoals medailles, top-acht-plaatsen of andere criteria tijdens internationale competities. Verder toont de figuur dat topsport niet eindigt bij deze resultaten. De outcomes zijn de mogelijke effecten van het succes, of dient de vraag te beantwoorden: waarom willen landen medailles winnen? Dit laatste komt in het SPLISS-project niet aan bod en is ook opvallend weinig in de literatuur onderzocht. 3 We verwijzen naar bestaande publicaties voor meer informatie over dit model De Bosscher, V., De Knop, P., Van Bottenburg, M., & Shibli, S. (2006). A Conceptual Framework for Analysing Sports Policy Factors Leading to International Sporting Success. European Sport Management Quarterly, 6(2), 185-215. 5

effecten (outcomes) Nationale trots; internationaal prestige; goed gevoel; publieke interesse in sport; populariteit van de Elke pijler bestaat vervolgens uit Kritieke Succesfactoren (KSF), 96 in totaal, die vervolgens gemeten werden aan de hand van 750 sub-factoren. Dit model werd toegepast en gevalideerd in een internationale context. Figuur 5: Effectiviteit van topsportbeleid (De Bosscher et al., 2011) INPUT (middelen) pijler 1: financiële ondersteuning voor topsport THROUGHPUT (Processen) pijler 2: organisatie en structuur van beleid pijler 3: breedtesport (georganiseerd en ongeorganiseerd) pijler 4: talentidentificatie en ontwikkelingssysteem pijler 5: de atletische carrière en de nà-carrière pijler 6 : (top)sportfaciliteiten (infrastructuur) pijler 7 : kadervorming en ondersteuning van toptrainers pijler 8: nationale en internationale competities pijler 9: wetenschappelijk onderzoek & innovatie OUTPUT Verbeterd topsportklimaat OUTPUT Prestaties (medailles, top acht plaatsen, aantal topsporters ) 96 KSF 750 subfactoren Stakeholders feedback (topsportklimaat: topsporters, toptrainers, topsportcoördinatoren) Gegevensverzameling Voor elke pijler werden de gegevens verzameld door een lokale onderzoeker in elk land. Dit gebeurde op twee manieren: (1) Een onderzoeksinventarisatie: een half gestructureerde vragenlijst, waarbij door de onderzoekers gegevens werden verzameld over de 96 kritieke succesfactoren op basis van documentenanalyse (beleidsdocumenten, bestaande interne bronnen) en interviews met beleidsverantwoordelijken. In totaal werden 3186 pagina s aan informatie verzameld. (2) een onderzoek naar het topsportklimaat: een vragenlijst afgenomen bij atleten, coaches en topsportcoördinatoren in elk land. Een topsporter werd gedefinieerd als een atleet die minimum de top 16 van de wereld of top 12 continentaal had behaald, ofwel een topsporter die door een programma wordt ondersteund in het land. Voor ploegsporten vulden we aan met de nationale ploeg, indien dit relevant was voor topsport. Toptrainers zijn de trainers van deze topsporters. De topsportcoördinatoren zijn de verantwoordelijken topsport voor de sporttakken die in het land worden erkend en gesubsidieerd. In totaal werden 3142 topsporters, 1376 toptrainers en 241 topsportcoördinatoren bevraagd. Dit laatste is een belangrijk kenmerk van het project, omdat het zich niet beperkt tot de evaluatie volgens beleidsmakers, maar de belangrijkste stakeholders zelf in het onderzoek zijn betrokken. Analyse 6

In tegenstelling tot de meeste bestaande literatuur, beperken we ons voor de analyse niet tot het beschrijven van topsportbeleid, maar proberen we aan de hand van mixed methods onderzoek de effectiviteit objectief te evalueren en vergelijken. Daarbij werden methodes getransfereerd vanuit de economische sector, waar het heel gangbaar is om competitiviteit te meten, maar in de sport blijft dit vrij nieuw. De basisprincipes zijn tamelijk eenvormig in design en bestaat uit vier stappen (Linssen, 1998): 1. de componenten van competitiviteit zijn bepaald door de negen Pijlers 2. de relevante factoren, en sub-indicatoren zijn bepaald door de 96 KSF en 750 subfactoren 3. voor elke indicator werd een score bepaald, die verschilde naargelang de soort (kwantitatief, kwalitatief, ja/neen vragen, schaalvariabelen). Deze scores werden opgeteld om tot een samengestelde indicator te komen (OECD, 2008). 4. De scores werden vergeleken en verschillen tussen landen worden verklaard. Het scoresysteem helpt om hypotheses te testen, om vergelijkingen te vereenvoudigen, patronen te herkennen en een objectieve interpretatie te kunnen geven aan kwalitatieve gegevens (OECD, 2008; Sandelowski, Voils, & Knafl, 2009) Gelijkaardige methodes vinden we terug in het IMD World Competitiveness Yearbook, of het Global Competitiveness Report (World Economic Forum, 2008). Dieper ingaan op de details van deze scoremethodiek zou ons te ver leiden. We verwijzen hiervoor naar eerdere publicaties (De Bosscher et al., 2010). Daar waar we in de vorige bijdrage tot de praktijkgids sportmanagement voornamelijk ingingen op de resultaten per pijler, zullen we in deze bijdrage focussen op de evaluatie van het topsportbeleid van landen en Vlaanderen in het bijzonder. 5. Beleidsevaluatie in 9 pijlers in 15 landen De SPLISS-2.0-landen zijn op zich al een interessante steekproef: de vijftien landen hebben samen 8% van de wereldpopulatie en 10% van de rijkdom (BBP/CAP). Echter, deze landen wonnen in de periode 2009-2012 23% van de medailles in zomersporten en 37% in winter sporten. 26% van het aantal Olympiërs dat deelnam in Londen 2012 komt uit deze landen. Deze steekproef is dus geen gemiddelde wereldrepresentatie; ze zijn meer succesvol. Om de gegevens te duiden, tonen de onderstaande figuren het marktaandeel (het percentage aan medailles dat de landen wonnen) van deze landen tijdens wereldkampioenschappen en Olympische Spelen 2009-20112 voor de Londen events (zomersporten) en de Sotsji events (winter sporten). 7

Figuur 6: succes van de SPLISS-landen in zomersporten (links) en wintersporten (rechts). Marktaandeel (%) en gewonnen medailles tijdens WK/OS 2009-2012 In het volgende deel zoomen we dieper in op een aantal groeperingen van landen. We eindigen met een bespreking specifiek voor Vlaanderen en Wallonië. 5.1 beleidsevaluatie van succesvolle landen Onder de 15 landen, nemen we de drie meest succesvolle medaillelanden in zomer- en wintersporten in de periode 2009-2012. In zomersporten waren dit Australië, Japan en Frankrijk. Voor de wintersporten waren dit Canada, Zuid-Korea en Nederland. De volgende figuren tonen een radar-grafiek van de beleidsscores op de negen pijlers voor deze landen, alsook de gemiddelde en maximale scores. Figuur 7: Radargrafiek van Australië, Frankrijk en Japan, vergeleken met het gemiddelde en maximum in 15 landen (SPLISS 2.0) 8

Figuur 8: Radargrafiek van Australië, Frankrijk en Japan, vergeleken met het gemiddelde en maximum in 15 landen (SPLISS 2.0) 9

Australië heeft een van de meest mature en gevestigde topsportsystemen, dat goed scoort in termen van efficiëntie, innovatie-gedreven, met een score boven het gemiddelde op zeven van de negen pijlers. Het haalt de maximale score op wetenschappelijk onderzoek en innovatie (pijler 9) en ondersteuning van de atletische (na)carrière (pijler 5). Het scoort onder het gemiddelde op pijlers 4 (talent) en pijler 8 (nationale en internationale competitie). Japan daartegenover, is een laatbloeier, die heeft kunnen gebruik maken van een benchmark met leren van best practices, zoals onder meer van Australië. Sinds het nationaal trainingscentrum werd gerealiseerd in Tokyo in 2008, heeft het een competitieve sterkte op pijler 6 (topsportfaciliteiten), evenals pijler 8 (competitie), deze laatste net daar waar Australië het minder doet. Bij Frankrijk krijgen we nog een ander beeld met een zeer verschillende configuratie in scores ten opzichte van Australië en Japan. Frankrijk heeft de beste beleidsevaluatie op Pijler 7 (coaches), Pijler 1 (financiële ondersteuning) en nagenoeg in Pijler 6 (trainingfaciliteiten); op pijler 2 (organisatie en structuur) scoort Frankrijk bijzonder laag. Dient wel opgemerkt te worden dat de Franse data niet volledig het protocol beantwoordden, door dat er geen bevraging van atleten en coaches plaats had en daarom de resultaten hier niet helemaal vergelijkbaar zijn. Bij de succesvolle wintersportlanden krijgen we een ander beeld. Canada heeft een sterk beleid in pijlers 7 (coaches), 8 ((inter)nationale competitie) en 9 (onderzoek en innovatie), terwijl Nederland zich bijna diametraal aan de tegenovergestelde zijde van de grafiek (rechterzijde) bevindt met sterkere beleidsevaluaties in pijlers 2, 3, 4, 6. Nederland doet het zowel in wintersporten als zomersporten goed, en kan gezien worden als een land dat zijn middelen efficiënt weet te investeren, met een sterke organisatiestructuur (beste score op pijler 2). Echter, het succes in wintersporten is in die zin relatief, 42 van de 46 gewonnen medailles van 2009-2012 (91%) werden behaald in het snelschaatsen, twee in snowboard en twee in short track. Zuid-Korea ten slotte spendeerde het meest van alle landen aan topsport (253 miljoen euro), en scoort op de meeste pijlers slechts gemiddeld. De topsportinvesteringen gaan voor 53% naar de organisatie van internationale kampioenschappen, waar voor het land internationaal prestige een belangrijke factor vormt. Koreaanse atleten kregen ten opzichte van alle landen ook het meeste financiering 4, wat in Pijler 5 wordt gemeten. Wat deze data ons in de eerste plaats leren, is dat er een grote diversiteit bestaat in de wijze waarop succesvolle landen hun topsportbeleid organiseren. Verschillende landen hebben sterktes in andere pijlers, en zelfs binnen eenzelfde pijler zijn de scores van landen samengesteld door verschillende kritieke succesfactoren. Een vergelijking van Nederland met Australië bevestigt dit, als twee landen met vergelijkbare populaties (17 miljoen en 21 miljoen). Australië heeft een langere traditie in de strategische beleidsaanpak in topsport, Nederland heeft daar tegenover slechts bescheiden topsportinvesteringen. Daar waar Nederland het goed doet in de breedtesportontwikkeling en talentidentificatie/ ontwikkeling, is Australië sterk in het onderzoek en innovatie en ondersteuning (pijler 9) van coaches (pijler 7). Beide landen hebben een sterke organisatiestructuur en maximale ondersteuning van de topsporters tijdens hun carrière (pijler 5). Beide landen kennen dus verschillend wegen naar succes. Dit bevestigt dat er geen blauwdruk bestaat in topsport. Eerder dan best practices te kopiëren, is het een zaak voor landen om beste principes over te nemen en toe te 4 Rekening houdend met ongelijkheden tussen landen, waarden uitgedrukt in PPP: Purchasing Power Parity 10

passen op hun eigen context, rekening houdend met de eigen cultuur en historische ontwikkeling van topsport. 6. Toekomstig gastland Olympische Spelen: Rio 2016 en Tokyo 2020 Onderzoek toont aan dat landen die de Olympische Spelen organiseren, in de aanloop hiernaartoe beter presteren (Johnson & Ali, 2002; Stamm & Lamprecht, 2000). Australië (Sydney 2000), Griekenland (Athene 2004), China (Beijing 2008) en Groot Brittannië (Londen 2012) deden het vóór en tijdens de Spelen als gastland opmerkelijk goed. Met Rio 2016 (Brazilië) en Tokyo 2020 (Japan) in zicht, is het interessant naar de beleidsprofielen van deze landen te kijken. Dat waren in voorgaande analyse (zie eerder Figuur 3) ook de enige landen die ondanks toegenomen investeringen, hun topsportsucces wisten te doen toenemen sinds 2001. Wanneer we in 11

Figuur 9 Brazilië vergelijken naast Japan, en hoe topsporters, topcoaches en federatieverantwoordelijken het beleid evalueren, dan is bij Brazilië (202 miljoen inwoners) een opvallende vaststelling waar te nemen. Met een populatie die 10x groter is dan die van bijvoorbeeld Nederland, slaagt het land er niet in beter te presteren. Brazilië investeert (samen met Australië) met 147 miljoen euro het vierde meeste van alle SPLISS-landen in topsport 5 (na Zuid-Korea, Japan en Frankrijk). Enkel op pijler 8 (nationale en internationale competities) behaalt het redelijke scores. Alle andere pijlers worden gekenmerkt door het ontbreken van een integraal topsportbeleid; een algemene beleidsplanning, leiderschap en coördinatie om op korte termijn succes te boeken. Brazilië had ook slechts een beperkt pre-gastland effect in Londen 2012, waar het slechts 2 medailles meer won dan in Beijing 2008. Ondanks het potentieel dat het land heeft, lijkt 2016 te snel om goed te presteren, en is Brazilië misschien een goed voorbeeld dat het ontwikkelen van een goed gestructureerd topsportbeleid tijd vergt. Brazilië heeft in alle geval het potentieel (qua middelen en populatie) om op lange termijn een sterk competitief land in topsport te vormen. 5 Noot: hier dient 75 miljoen euro nog aan toegevoegd die vanuit de staatsbedrijven rechtstreeks naar de topsport gaat, maar niet werd meegeteld in de SPLISS analyse, omdat het geen nationaal gecoördineerde middelen zijn 12

Figuur 9: Radargrafiek van Brazilië en Japan, vergeleken met het gemiddelde en maximum in 15 landen (SPLISS 2.0) 7. Kleine landen Zwitserland, Finland en Denemarken kunnen gezien worden als eerder kleine landen (met een populatie < 10 miljoen), en een gemiddeld succes in zomersporten (Denemarken en Zwitserland) of wintersporten (Finland en Zwitserland). De beleidsevaluatie is te vinden in Figuur 10. Figuur 10: Radargrafiek van Zwitserland, Denemarken en Finland, vergeleken met het gemiddelde en maximum in 15 landen (SPLISS 2.0) 13

Ook bij deze landen vinden we verschillende sterktes in verschillende pijlers terug. Voor Zwitserland en Denemarken ontwikkelt het algemene patroon zich vrij gelijkaardig aan dat van Nederland, met hoge scores op pijlers 2 (organisatiestructuur), pijler 3 (sportparticipatie) en pijler 4 (talentidentificatie en ontwikkeling). Daarenboven doet Zwitserland het heel goed in de coachesvoorzieningen (pijler 7) en faciliteiten (pijler 6), daar waar Denemarken sterker is in (inter)nationale competitie (pijler 8) en (post)atletische carrière (pijler 5). De scores van Finland zijn nog anders, sterk in pijler 5 (atletenondersteuning) en 8 (competitie), maar zwak in faciliteiten, middelen. Ook heeft Finland een veel minder sterke coördinatie van het beleid dan de andere goede landen. We zouden kunnen vermoeden dat de succesfactoren van kleinere landen verschillen van grote landen, en deze Finland uitgezonderd vooral investeren in een goede structuur, en goede basis om talent te laten uit voortgroeien. Vooral Zwitserland en Denemarken zijn dan interessante benchmarklanden voor Vlaanderen. 8. België: Vlaanderen en Wallonië Omdat Vlaanderen en Wallonië ook in 2008 hebben deelgenomen aan het SPLISS-1.0-onderzoek, blikken we eerst terug in de tijd om de evolutie van het beleid en de evaluatie ervan waar te nemen. 8.1 SPLISS 1.0, een vergelijking in 6 landen (2008) In 2008 werden Vlaanderen en Wallonië vergeleken naast 5 andere landen: Canada, Italië, Groot Brittannië, Nederland en Noorwegen. Een radargrafiek is te zien in Figuur 11. We konden toen concluderen dat zowel Vlaanderen als Wallonië onder het gemiddelde scoorden voor alle Pijlers, behalve Pijler 4 voor Vlaanderen: talentidentificatie en ontwikkeling. Sinds 1998 zijn in Vlaanderen de topsportscholen in werking, wat één van de initiatieven is die bijgedragen hebben tot deze hogere score. Daarnaast bleek Vlaanderen het enige land waar ook een gecoördineerde ondersteuning bestond (sinds 2005) voor het hoger onderwijs. In Wallonië stond/staat deze nog minder ver. De grootste kloof met het gemiddelde was voor Vlaanderen terug te vinden voor Pijler 1 (financiële ondersteuning), Pijler 5 (atletische carrière en na-carrière ondersteuning) en Pijler 7 (coaches ondersteuning en voorzieningen). Figuur 11: Radargrafiek van Vlaanderen en Wallonië in SPLISS 1.0 (2008), vergeleken met het gemiddelde in 6 landen 14

Noot: data waren in SPLISS 1.0 voor Wallonië onvoldoende aanwezig voor pijlers 6 en 7. In Vlaanderen zijn sinds 2004 de middelen voor topsport met 260% gestegen (bijna verdrievoudigd), van 9.47 miljoen naar 17 miljoen in 2008 en ongeveer 22 miljoen in 2011 (overheid + nationale loterij subsidies). Deze stijging is voornamelijk te danken aan investeringen vanwege de overheid. Ook in Wallonië zijn de topsportinvesteringen fel toegenomen: van ongeveer 4 miljoen in 2004 tot 12 miljoen in 2012. Dit ging gepaard met een meer strategisch topsportbeleid en de ambitie om beter te presteren in topsport. In Vlaanderen hadden onder meer volgende belangrijke wijzigingen in het beleid plaats: 2004-2008 (+104% middelen) Minister Bert Anciaux, o.a. - oprichting van de Task Force topsport, als overlegorgaaan tussen Bloso, BOIC, VSF en het kabinet (pijler 2) - opstarten van een pool van toptrainers (12 trainers, 42 VTE plaats) (pijler 7) - Vlaams coachesplatform (pijler 7) - project carrièrebegeleiding (pijler 5) - projecten voor sportwetenschappelijke ondersteuning (bv. talentdetectie, talentontwikkeling, trainingsperiodisering, mentale begeleiding, letseldetectie en preventie; benchmarkstudie; Hoogte- en klimaatkamer; Voeding; sportmedische en sportwetenschappelijke begeleiding, sportspecifieke projecten) (pijler 9) - federatiebegeleidingsprojecten (mentaal, letselpreventie) (pijler 2) 2009-2012 (+26% middelen) - Minister Philippe Muyters, o.a. - topsportcommissie binnen de federaties (pijler 2) 15

- oprichting pool van jeugdtrainers topsport (pijler 7) - sportwetenschappelijke projecten, met toename van de middelen (pijler 9) - streven naar één Vlaams topsportloket bij Bloso (pijler 2) - topsportervolgsysteem (2008) (pijler 4-5) - evaluatie topsportscholen nulmeting (pijler 4) - begeleiding federaties en topsportscholen: implementeren van ontwikkelingslijnen (ism VTS); sportverzorging/ letselregistratie (pijler 2) 2013-2016 (+13% middelen) Minister Philippe Muyters, o.a. - keuze focus op enkel Olympische sporten (pijler 2) - focus: Top 10 prioritaire sporttakken CAT1 + 14 andere + Windows of Opportunity (pijler 2) - aanstelling High Performance Managers (pijler 2) - trainers 4-jarige contracten; pool aspirant toptrainers (pijler 7) - DSKO: directeur sportkaderopleidingen (pijler 7) - voltijdse vormingscoördinator topsport (pijler 7/2) - centralisatie topsportinfrastructuur (Gent-Leuven-Antwerpen) (pijler 6) - leerstoelen topsport & embedded scientists (wetenschappelijk onderzoek) (pijler 9) 8.2 Het relatief succes van België Over alle sporttakken heen, zijn sinds 2004 de prestaties van Vlaanderen ongeveer gelijk gebleven of iets gedaald. Dit geldt ook voor Wallonië. Wanneer we de top-3- en top-8-plaatsen van Olympische Spelen, Wereldkampioenschappen en Europese kampioenschappen in kaart brengen, is er een lichte daling waar te nemen in het marktaandeel van Vlaanderen. Het aantal voltijds tewerkgestelde topsporters met Blosocontract staat (slechts 20) is historisch laag, omdat ze niet aan de normen voldoen. Ter vergelijking: Nederland had eind 2014, 519 A-sporters (top 8), 159 B-sporters (top 16) en 16 high potential-sporters; 417 topsporters maakten gebruik van het stipendium (loon als aanvulling op het eigen inkomen.). 2014 was in Vlaanderen zelfs een dieptepunt aan topsportsuccessen (Vermeiren, 2014). Dat valt voor een groot deel te verklaren door de enorme mondiale medaillewedloop, waarbij steeds meer landen strategisch investeren in topsport. De opkomst van Zuid-Korea, China, Brazilië en andere, maakt dat deze landen alsmaar meer medailles wegkapen. Maar desondanks zijn er een aantal kleine landen die wel hun medailleoogst weten te handhaven. Noorwegen, Tsjechië, Zweden, Denemarken en Nederland doen het heel goed. Nederland had in 2014 een topjaar (De Volkskrant, september 2014), en dit met een bescheiden budget internationaal gezien. Ook Denemarken won in Londen 9 medailles (België 3) en daarnaast nog 24-top-acht plaatsen (België 11). Toch hebben een aantal sporttakken ook een boost gekregen, zoals de ploegsporten -decennia lang nog ons pijnpunt-, zowel in voetbal, volleybal en hockey. Het gaat dan vooral om finaleplaatsen, zowel bij dames als heren. In atletiek schitterde de Belgische driekleur door Waalse atleten met brons in de 4x400m op het wereldkampioenschap in 2015. Ook taekwondo (dat een topsportschool heeft sinds 2003), leverde onlangs een wereldkampioen af. Maar we blijven nog een kleine broer naast veel andere landen. 16

In termen van effectiviteit hebben Vlaanderen en Wallonië nog niet de verwachte uitkomsten bereikt. Dat blijkt ook uit het relatieve succes. Dit is een manier om succes te evalueren rekening houdend met de rijkdom en aantal inwoners van het land. Deze factoren, aangevuld met het (ex) communisme 6 bepalen 68.5% van het totaal aantal Olympiërs dat landen naar de Olympische Spelen sturen, 52.2% van het aantal top-acht-plaatsen en 41.6% van het aantal medailles dat landen winnen (tabel met statistische gegevens in bijlage). Deze variabelen kunnen we beleidsmatig niet beïnvloeden, daarom is het goed hiervoor te controleren. Wanneer we voor deze drie variabelen controleren, kunnen we in onderstaande tabel zien (rechterkolommen) dat België 195 top acht plaatsen had in de vorige Olympische cyclus (2009-2012); dat waren er 47 meer dan wat we op basis van het aantal inwoners en de rijkdom kunnen voorspellen. Het komt hiermee op de 58 ste plaats van alle landen die deelnamen aan Olympische Spelen en wereldkampioenschappen. Australië doet het onder de SPLISS-landen het beste, met een 7 e plaats, omdat het liefst 1286 top-acht-plaatsen meer won dan voorspeld 7. Wanneer we dan ook naar het aantal medaillepunten bekijken (3 punten voor goud, 2 voor zilver, 1 voor brons), krijgt België een negatieve score: met een 66 ste plaats op de rangschikking, wonnen we in een periode van vier jaar tijd, 11 medaillepunten minder dan wat we op basis van onze rijkdom en inwonersaantal zouden kunnen voorspellen: 29 in plaats van 18. Dat komt overeen met ongeveer 11 keer meer brons, 6 keer zilver of 4 keer goud. Australië won er 225 meer, Nederland 80 meer Denemarken 26 meer. Maar dat is natuurlijk theorie. De slotsom is dat België onder-presteert en het als land, gegeven de populatie en rijkdom, in staat moet zijn om meer successen te boeken. Tabel 1: Resultaten van een regressie-analyse op basis van rijkdom, populatie en (ex)communisme voor medaille-punten en top- 8-plaatsen voor een Olympische cyclus (2009-2012) tijdens Olympische Spelen en Wereldkampioenschappen Punten Medailles (3-2-1) 2009-2012 (OS, WK) Top 8 plaatsen (n=128) 2009-2012 (OS, WK) A V A-V Rank A V A-V Rank Australië 270 45 225 6 1642 256 1386 7 Frankrijk 284 63 221 10 1804 398 1406 12 Nederland 118 38 80 15 787 214 573 18 Zuid- Korea 158 52 106 16 839 278 561 25 Japan 259 89 170 18 1419 607 812 37 Spanje 112 47 65 25 839 278 561 24 Denemarken 48 21 27 26 428 99 329 13 Brazilië 95 47 48 30 686 277 409 24 Canada 101 54 47 34 802 327 475 35 Zwitserland 37 32 5 48 248 173 75 55 Finland 17 20-3 57 113 93 20 63 België 18 29-11 66 195 148 47 58 Portugal 10 19-9 70 170 90 80 45 Estland 10 22-12 72 75 104-29 89 Nota: A = actueel aantal gewonnen medaillepunten/top-acht-plaatsen/olympiërs V = Voorspeld aantal gewonnen medaillepunten/top-acht-plaatsen/olympiërs A-V = aantal gewonnen medaillepunten/top-acht-plaatsen/olympiërs dat een land meer/minder heeft dan voorspeld Rank = rangschikking tov het totaal aantal landen dat deelneemt 6 De uitgevoerde regressieanalyse geeft aan dat (ex)communistische landen nog steeds zeer bepalend zijn voor het topsportsucces; dit is niet het geval voor andere politieke systemen. 7 Landen die boven Australië gerangschikt staan bij top-acht-plaatsen zijn: Kenya, Jamaica, Ethiopië, Zimbabwe, Nieuw Zeeland, Nigeria; bij medailles: Kenya, Jamaica, Ethiopië, Nieuw-Zeeland en het Verenigd Koninkrijk 17

8.3 Was het topsportbeleid (niet) effectief en efficiënt? SPLISS 2.0 in 15 landen Effectiviteit is multidimensioneel van aard; om beleid te evalueren, moet je niet enkel naar de uitkomsten kijken, maar ook naar de processen, omdat de uitkomsten afhangen van veel externe factoren (zoals internationale concurrentie) en het beleid niet de verhoopte successen op korte termijn kan behalen (De Bosscher et al., 2011). Met andere woorden, het beleid is niet de enige verantwoordelijke voor het uitblijven van Belgische topsportresultaten. Figuur 12 toont een radargrafiek van Vlaanderen en Wallonië uit het SPLISS-2.0-onderzoek met de scores op de 9 pijlers, vergeleken met het gemiddelde en de maximale score van de 15 landen. Een opmerkelijke vaststelling is, dat daar waar Vlaanderen onder het gemiddelde scoorde in de meeste pijlers in SPLISS 1.0, het nu dicht tegen het gemiddelde zit in Pijlers 2 (organisatie), 3 (participatie), 5 (atleet) en 9 (wetenschappelijk onderzoek). Dit bleek ook uit de evaluaties door topsporters, topcoaches en federaties zelf. De belangrijkste kentering is er in Vlaanderen gekomen sinds het eerste actieplan topsport in 2004, waar een planmatige en integrale aanpak van het topsportbeleid samenging met strategische keuzes. In navolgende actieplannen II en III werden deze keuzes scherper gesteld. Algemeen stellen we dus vast dat de vernoemde beleidsinitiatieven tot een verbetering hebben geleid in de pijlers. Wallonië heeft niet deze zelfde vooruitgang geboekt en blijft voor praktisch alle pijlers beleidsmatig- onder Vlaanderen hangen. Verder blijkt dat Vlaanderen het ook ten opzichte van de 15 landen goed doet in pijler 4 (talent) en pijler 5 (atleet); en onder het gemiddelde scoort in pijlers 6 (infrastructuur), 1 (financiële middelen) en licht eronder in pijler 7 (coaches). In Wallonië is de grootste kloof waar te nemen voor de wetenschappelijke flankering van topsport. 18

Tabel 2 geeft een gedetailleerde tabel van alle scores op subdimensies voor Vlaanderen en Wallonië. Figuur 12: Radargrafiek van Vlaanderen en Wallonië in SPLISS 2.0, vergeleken met het gemiddelde in 15 landen We zouden kunnen concluderen dat Vlaanderen gegeven het relatief kleine budget voor topsport, het eigenlijk niet zo slecht doet beleidsmatig, en dat Wallonië nog veel vooruitgang kan boeken op alle vlak. Waarom uit zich dit nog niet in stijgend topsportsucces? 8.3 Benchmark voor Vlaanderen Op basis van de analyses met de SPLISS-landen, is duidelijk dat er een sterk verband bestaat tussen beleid en succes. We verwijzen naar de vorige bijdrage tot de praktijkgids sportmanagement, waarbij we bevestigden dat: - goed presterende landen duidelijk beter scoren op de 9 Pijlers - alle Pijlers positief correleren met succes, behalve Pijlers 3 (participatie), 4 (talent) en 5 (atleet); deze laatste was te verklaren door dat bijna alle landen in deze pijler het goed doen. Vlaanderen vormt in deze resultaten een beetje een outlier, met gemiddeld tot goede scores op het sportbeleid, maar het onder-presteert. Daar zijn verschillende verklaringen voor te vinden. Een eerste mogelijke verklaring werd al aangegeven, namelijk dat topsportsucces niet bepaald wordt door wat een land doet ten opzichte van het verleden, maar door wat de concurrentie doet. Daardoor betekent stilstaan achteruitgaan, en hang je mede af van toegenomen investeringen en beleidsvorming in andere landen. Het nettoresultaat is dat een medaille duurder wordt. Ten tweede is er een paradox in de evaluatie van het beleid: je toetst immers het huidig topsportbeleid af aan huidig succes, terwijl succes een lange-termijnproces is dat langer dan 15 jaar 19

ontwikkeling vraagt. Het is dus aannemelijk dat Vlaanderen nog meer tijd nodig heeft opdat het talent zich volledig kan ontplooien tot succesvolle topsporters. Het eerste actieplan bestaat nu tien jaar, andere landen als Denemarken en Nederland zijn hier al minstens dubbel zolang strategisch actief. Zo gaven ook Vlaamse topsporters en toptrainers in de evaluaties aan dat het beleid verbeterd is, maar nog onvoldoende is om op het hoogste niveau te presteren (De Bosscher & De Croock, 2012). Qua organisatie en structuur, trainingsfaciliteiten, competities en wetenschappelijk onderzoek evalueren ze het beleid nog onvoldoende. Een derde verklaring, is dat een score voor Vlaanderen op de pijlers rond het gemiddelde gewoonweg niet goed genoeg is. In topsport moet de lat hoger liggen. Ter illustratie: NOC*NSF is niet geïnteresseerd in een vergelijking van Nederland met het gemiddelde, maar wel met de maximale scores. Maar koken kost geld: het topsportbudget in Vlaanderen (24 miljoen euro) is nog beperkt, samen met Wallonië is dit 35 miljoen euro, het elfde laagste ten opzichte van de 15 landen. Met geld koop je succes maar het is onmogelijk op te torren tegen mastodonten als Japan en Korea met topsportbudgetten boven de 200 miljoen euro per jaar. In een aantal kleinere beter presterendelanden ligt dit eveneens nog wat hoger; bijvoorbeeld Nederland en Zwitserland (respectievelijk 56 en 55 miljoen euro). Onder de SPLISS landen is Denemarken het eerste land dat met een relatief laag budget, van 34 miljoen Euro goed presteert. Dit budget zou een eerste streefdoel kunnen zijn. Een gemeenschappelijk kenmerk in deze landen is dat men de krachten bundelt om investeringen in topsport te doen stijgen, namelijk via partnerships met het bedrijfsleven of met de lokale overheden (gemeentes). Zo vergaart Nederland via de ambitiegelden (nu mission genaamd) bij Partners in Sport per Olympische cyclus ongeveer 20 miljoen extra onder meer vanuit het bedrijfsleven om te investeren in de voorbereiding naar de Olympische Spelen. De marketing-afdeling bij NOC*NSF is hiervoor verantwoordelijk. Team Denmark kent een erkende samenwerking met 21 topsportgemeenten die verantwoordelijk zijn om samen met de federaties en clubs de talentontwikkeling uit te bouwen. Elke gemeente heeft daarbij een aantal focus-sporttakken en Team Denmark heeft zes personen aangesteld die deze gemeenten bijstaan. Op die manier wordt het lokale beleid mede betrokken in het topsportgebeuren en genereert het sponsoring-inkomsten voor lokale topsportprojecten, wat een onrechtstreekse toename van het topsportbudget is. Men ziet deze topsportgemeenten als één van de verklaringen voor het stijgend succes van Denemarken na 2009 (Storm & Nielsen, 2012). Ook in Nederland bestaan vergelijkbare Olympische netwerken, die echter in 2014 wel werden gereduceerd van 13 naar 7 topsportregio s. Een overzicht van de scores, met traffic lights voor de negen pijlers voor Vlaanderen en Wallonië, onderverdeeld in sub dimensies, is te vinden in 20

Tabel 2. Verder bouwend op de pijlers, blijkt dat Vlaanderen in Figuur 12 de grootste kloof met de maximale scores vertoont - naast de financiële middelen- op: Trainingsfaciliteiten (pijler 6) (Inter)nationale competities (pijler 8) Kadervorming en ondersteuning van toptrainers (pijler 7) Dit zijn pijlers die zonder financiële investeringen moeilijk te ontwikkelen zijn. De beste internationale coaches, een topsportinfrastructuurnetwerk, internationale trainingen en evenementen zijn geen goedkope investeringen. Echter, niet alle beleidsverbeteringen zijn duur. Kleine landen kunnen focussen op de schaalvoordelen die ze kunnen hebben, qua organisatie en coördinatie van het beleid. Nederland heeft dit aangetoond, met de beste score (van de 15 landen) op pijler 2, het bestuur, organisatie en structuur van topsportbeleid. Ook Zwitserland, Denemarken en Australië zijn goede benchmarklanden in deze pijler. Investering en verandering in structuren vraagt echter tijd om tot ontplooiing te komen. Enkele belangrijke kenmerken in dit opzicht in het topsportbeleid van deze landen, zijn: - De aansturing van federaties. Het principe van toegenomen overheidsinmenging in het sportbeleid heeft ook in andere landen plaats gehad, waarbij de autonomie van de federaties doorheen de decennia is afgenomen en de middelen zijn gestegen. Maar de federaties blijven relatief autonoom. Vanuit de visie autonomie moet je verdienen, tracht NOC*NSF in Nederland een klimaat te scheppen waarbij de federaties ondersteuning krijgen via sterke high performance managers (dit al sinds 1997, 5 voltijdse equivalenten) die bijna wekelijks op de sportvloer staan, het federatiebeleid mee aansturen en met accent op het verlenen van services. Zo tracht men de professionalisering van de federaties te verhogen. Federaties zijn verantwoordelijk voor de topsportontwikkeling, NOC*NSF zal ingrijpen indien deze niet de gewenste doelen bereiken. Zo investeert Nederland niet in federatie-structuren, maar in topsportprogramma s (sinds 2001, maar werd de laatste jaren nog aangescherpt), wat evenwel kan betekenen dat de middelen ook naast de federatie worden geïnvesteerd. Ook in Zwitserland (3 personen), Denemarken (17) en Australië (45 personen) zijn dergelijke high performance managers bij de nationale sportadministratie (cfr. Bloso) aangesteld om de federaties bij te sturen. - Naast federatiebegeleiders, hebben een aantal landen ook gewerkt aan een monitoring tool, dat enerzijds wordt gebruikt om federaties te evalueren, anderzijds als een zelfevaluatie-instrument kan dienen, dus in de eerste plaats gericht is op consultancy en informatieverstrekking, en door een onafhankelijke organisatie werd gecreëerd. Op het vlak van trainingsfaciliteiten ligt het grootste probleem in Vlaanderen zowel in de kwaliteit als de beschikbaarheid van faciliteiten die niet voldoen aan de eisen van de internationale topsport. Topsporters en topcoaches staven dat er nood is aan hoogstaande kwalitatieve topsportinfrastructuur, zowel nationaal als regionaal verspreid, dit met directe linken naar sportmedische en paramedische ondersteuning, sportwetenschappers, onderwijs en hotelfuncties. Ook heeft slechts iets meer dan de helft van de topsporters voltijds toegang tot hun topsporttrainingscentrum. SPLISS-landen die sterk scoren op Pijler 6 zijn Spanje, Japan en Frankrijk. Deze hebben allen een sterk infrastructuurnetwerk en een nationaal gecentraliseerd trainingscentrum waar meerdere sporttakken samen trainen, met indoor- en outdoorfaciliteiten, klimaatkamers, camera s en labo s, on site medische services, psychologische begeleiding en wetenschappelijke ondersteuning. Japan is een relatieve laatbloeier, met het nationaal 21

trainingscentrum gebouwd in 2008 (door MEXT, het ministerie), waar 17 sporten trainen en daardoor kon het land leren van topsportcentra in reeds langer gevestigde landen als Australië (AIS) en Frankrijk (INSEP). Nationale trainingscentra die deze topcentra trachten te benaderen bestaan er in Nederland (in Papendal, waar ook het hoofdkwartier van NOC*NSF gevestigd is, Denemarken (in Århus and Brøndby, Copenhagen) met services gecoördineerd door Team Denmark. Daarnaast werkt Denemarken voor de coördinatie van topsportinfrastructuur samen met de 21 erkende topsportgemeenten, en Nederland met de Olympische steunpunten en CTOs (centra voor topsport en onderwijs), waar de lokale overheid en het bedrijfsleven mede een grote rol speelt in de realisatie van infrastructuur. Opvallend waren ook de scores in Zwitserland, waar de topsportfaciliteiten door de topsporters en trainers de hoogste beoordeling kregen. Verder blijkt uit de benchmark dat landen steeds meer zoeken naar een publiek-private samenwerking voor de bouw en het onderhoud van topsportinfrastructuur. Met betrekking tot pijler 7 (de vorming en voorzieningen voor coaches) heeft Vlaanderen een gemiddelde score. Hoewel Vlaanderen over veel kennis beschikt en er ook goede coaches zijn, zijn er te weinig coaches van wereldklasse -niveau. Sinds 2005 kunnen niet alleen atleten, maar ook topcoaches een tewerkstellingscontract krijgen. In 2014 heeft het Vlaams beleid 93 topcoaches aangesteld, die door de overheid worden betaald/ Bloso; hierin zitten eveneens talentcoaches. Dat is bijna vijf keer hoger dan het huidige aantal topsporters met tewerkstellingscontract. In de SPLISS-studie kwamen in deze pijler twee interessante vaststellingen aan het licht: - De Vlaamse topsportcoaches hadden significant minder coach-ervaring dan de topcoaches uit de andere SPLISS-landen (ook wanneer de talentcoaches buiten beschouwing werden gelaten). - De Vlaamse topsportcoaches hadden zelf significant minder ervaring als topsporter op internationaal niveau dan in de andere landen. Beide variabelen correleerden hoog met het niveau van de coach: coaches die topsporters trainen op internationaal niveau, hadden meer coach-ervaring en meer ervaring als ex-topsporter. Dit is een vicieuze cirkel die natuurlijk gepaard gaat met het aantal topsportsuccessen dat Vlaanderen zelf kon boeken. Minder topsporters op internationaal niveau in Vlaanderen, biedt dus minder potentieel voor een pool van toekomstige topcoaches. Er wordt dikwijls gesteld dat een goede topsporter daarom geen goede topcoach hoeft te zijn. In elk geval helpt het wel, namelijk het hebben van exervaring als (sub)topatleet, is een voordeel voor de coach in wording. Vanuit dit oogpunt hebben sommige landen een specifiek carrièreplan voor topsporters als coaches in spe, die mogelijkheden krijgen om in hun sporttak bepaalde skills te ontwikkelen, inzichten krijgen en dit zowel tijdens als na hun carrière. Ook bieden zeven landen (Denemarken, Spanje, Finland, Japan, Nederland, Zwitserland en Frankrijk) een versneld en flexibel traject aan voor topsporters om na hun carrière een coachdiploma te behalen. Het zou voor een klein land als België in elk geval goed zijn om elk potentieel aan mogelijke topsportcoaches te benutten, ook tijdens de topsportcarrière. Voorts heeft Vlaanderen een achterstand in te halen op het vlak van de opleidingsmogelijkheden voor topcoaches. Dit kwam al sinds de eerste topsportklimaatmeting in 2004 aan het licht (De Knop & De Bosscher, 2004). Het Bloso heeft sinds 2013 een vormingscoördinator topsport aangesteld, die tot doel moet hebben de opleiding voor toptrainers in Vlaanderen uit te bouwen; binnen de prioritaire federaties werd ook een directeur kaderopleiding aangesteld. Canada, Denemarken, Spanje, Finland, Nederland, Portugal, Zwitserland en Frankrijk zijn de landen binnen SPLISS die dit al jaren hebben. Twee belangrijke kenmerken van een toptrainersopleiding konden we in de landen terugvinden. Ten eerste gaat het om een flexibel en op maat gemaakt traject, dat soms twee jaar duurt, met internationale stages. Ten tweede vonden de coaches de samenwerking met andere internationale topcoaches en de kennisuitwisseling nog belangrijker dan de opleiding zelf. Zo was slechts 45% van de topcoaches internationaal tevreden met het niveau van de coach-opleiding in hun land (in Zwitserland was dit 78%), maar bleek dat de topcoaches meer belang hechten aan informeel 22

leren; dit kan men in het beleid stimuleren. Tot slot, bleek uit de bevraging ook dat topcoaches van een hoger niveau, meer frequent bijscholingen volgde. Ondanks de diverse initiatieven via een Vlaams coachplatform, blijkt dat de Vlaamse coaches hierop weinig aanwezig zijn. Het is evident dat coaches met een voltijdse verloning vanwege de overheid ook de nodige initiatieven moeten nemen om hun carrière naar wereldklasseniveau te krijgen. Op het vlak van nationale en internationale competities (pijler 8) zit de kloof met andere landen niet in het aantal internationale competities waaraan Vlaamse en Waalse topsporters kunnen deelnemen, maar wel in de organisatie van internationale topsportevenementen in eigen land en de coördinatie hiervan. Deze pijler lijkt minder een prioriteit te moeten zijn voor het beleid, omdat de organisatie van topsportevenementen vooral een prestigezaak is, waarop landen inzetten om zich internationaal te profileren. Toch toont de literatuur ook aan dat de organisatie van internationale evenementen bevorderend is voor het topsportsucces in eigen land, omdat atleten makkelijker wildcards krijgen, voor hun thuispubliek kunnen presteren, en omdat het evenement dan als een focus wordt gebruikt om in de aanloop ernaar toe in te zetten op meer topsportondersteuning. Op pijler 4 (talent-identificatie en ontwikkeling) doet Vlaanderen het goed en ook Wallonië zit boven het gemiddelde. Dat komt voornamelijk door de ontwikkeling en ondersteuning van topsport en onderwijs, waar het hele federatieprogramma rond gebouwd is. Een interessante vaststelling is echter wel dat Vlaanderen het meest van alle landen het onderwijs en topsport centraal coördineert en centraliseert. In de meeste landen speelt het nationaal beleid meer een faciliterende rol en bestaat er een mix van centralisatie en decentralisatie, waarbij men flexibiliteit vooropstelt, rekening houdend met het talent zelf. Topsport en studie staat eigenlijk los van het talentontwikkelingsplan van de federatie, in tegenstelling tot Vlaanderen. Dit systeem is in Vlaanderen ook duurder omdat het centraal gefinancierd wordt. Als klein land heeft het ook wel een schaalvoordeel, omdat centralisatie makkelijker te organiseren is. Een ander interessant gegeven in pijler 4 betreft de rol die sportclubs spelen in de talentontwikkeling. Bij de 2044 bevraagde topsporters bleek dat ze als aankomend talent, gemiddeld vrij laat ondersteuning vanuit hun federatie kregen (gemiddeld op de leeftijd van 17 jaar, variërend van 13.4 jaar in vroegspecialisatie-sporten (bv. tennis, gymnastiek) tot zelfs 18 à 20 jaar in laatspecialisatiesporten). Dat betekent dat de kwaliteit aangeboden in de sportclubs minstens zo belangrijk is in de fase van talentontwikkeling. Bovendien bleek dat topsporters die op een hoger niveau presteerden later ondersteund werden, en ook later specialiseerden in sporttak. Dit zijn interessante lessen voor Vlaanderen, dat met het topsportschool systeem relatief vroeg specialiseert. 23

Tabel 2: Evaluatie van Vlaanderen op de 9 pijlers en sub-dimensies* VLA WAL PIJLER 1: FINANCIELE ONDERSTEUNING (8 KSF, 9 subfactoren) I. Voldoende financiële ondersteuning uit nationale collectieve middelen voor (breedte)sport (3 KSF) II. Voldoende financiële ondersteuning uit nationale collectieve middelen voor topsport (3 KSF) III. Voldoende financiële ondersteuning voor federaties/sport clubs voor (breedte)sport (1 KSF) IV.Voldoende financiële ondersteuning voor federaties/sport clubs voor topsport (1 KSF) PIJLER 2: BESTUUR, ORGANISATIE EN STRUCTUUR VAN BELEID (18 KSF, 119 subfactoren) I. Een goede coordinatie van alle topsportinstanties, met duidelijke taakomschrijving en geen overlap in verantwoordelijkheden (3KSF) II. Een langetermijnplanning met engagement in subsidies voor topsport en voor federaties (4 KSF) III. Topsporters, coaches en andere belangrijke stakeholders worden betrokken in de ontwikkeling van het beleid (3 KSF) IV. Voltijds management staf is aangesteld bij de nationale topsportinstantie (Bloso), verantwoordelijk voor de ontwikkeling van topsport en services aan federaties (4 KSF) V. Een effectief communicatie en informatiesysteem en een punctueel besluitvormingsproces op elk niveau van topsportbeleid (3 KSF) VI. Een gestructureerde samenwerking en communicatie-strategie met commerciële partners (1 KSF) VII. Beleid focust de verdeling van middelen op een relatief beperkt aantallen sporttakken met reële kans op succes op wereldniveau (1 KSF) PIJLER 3: SPORTPARTICIPATIE (10 KSF, 31 subfactoren) I. Kinderen hebben mogelijkheden om te sporten tijdens de schooluren (lichamelijke opvoeding en naschoolse sport) (5 KSF) II. De algemene sportparticipatie in het land is hoog (3 KSF) III. Er is een nationaal beleid voor kwaliteitsmanagement in sportclubs, op het niveau van sportparticipatie en talentontwikkeling (2 KSF) PIJLER 4: TALENTIDENTIFICATIE EN ONTWIKKELINGSSYSTEEM (12 KSF, 169 subfactoren) I. Er is een effectief systeem voor de identificatie van jonge talenten, zodat het maximaal aantal potentiële topsporters wordt bereikt, op de het juiste moment en leeftijd (6 KSF) II. Er is een nationaal gecoördineerde planning voor een effectieve talentontwikkeling in federaties (2 KSF) III. Jonge talenten krijgen multidimensionele ondersteuning, aangepast aan hun leeftijd en niveau, om zich op het hoogste niveau te kunnen ontwikkelen (1 KSF) IV. Jonge talenten krijgen nationaal gecoördineerde ondersteuning voor de combinatie van topsport en studie in het secundair onderwijs, en daar waar relevant ook het lager onderwijs (2 KSF) V. Jonge talenten krijgen nationaal gecoördineerde ondersteuning voor de combinatie van topsport en studie in het hoger onderwijs (1 KSF) PIJLER 5: TOPSPORTCARRIÈRE EN NACARRIÈRE ONDERSTEUNING (7 KSF, 122 subfactoren) 24

I. De individuele financiële leefsituatie voor topsporters is voldoende om zich volledig op de topsport te kunnen concentreren (3 KSF) II. Er is een gecoördineerd ondersteuningsprogramma voor topsporters (3 KSF) III. Topsporters kunnen ondersteuning krijgen voor hun na-carrière en zijn voldoende voorbereid voor het leven na de topsport (1 KSF) PIJLER 6: TOPSPORTFACILITEITEN (7 KSF, 84 subfactoren) I. Nationaal gecoördineerde planning: de sport en topsportfaciliteiten zijn in kaart gebracht en de noden van topsporters en topcoaches zijn gekend (3 KSF) II. Er is een netwerk aan hoogstaande nationale en regionale topsportfaciliteiten, waar topsporters op elk moment van de dag op hun niveau kunnen trainen (4 KSF) PIJLER 7: KADERVORMING EN VOORZIENINGEN VOOR TOPCOACHES (16 KSF, 100 subfactoren) I. Er zijn voldoende (goed) opgeleide toptrainers met ervaring in het land (5 KSF) II. Toptrainers krijgen voldoende mogelijkheden om hun carrière te ontwikkelen op wereldklasse niveau (4 KSF) III. De individuele financiële leefomstandigheden van topcoaches zijn voldoende om professioneel te kunnen werken met topsporters (3 KSF) IV. De status van coaches: het beroep van de coach krijgt voldoende erkenning in het land (4 KSF) PIJLER 8: NATIONALE EN INTERNATIONALE COMPETITIE (7 KSF, 51 subfactoren) I. Er is een nationaal gecoördineerde planning voor internationale topsportevenementen die in het land georganiseerd worden (3 KSF) II. Er worden veel internationale evenementen georganiseerd in het land (1 KSF) NA III. Topsporters kunnen voldoende aan internationale competities deelnemen (2 KSF) IV. Het niveau van de nationale competitie is relatief hoog vergeleken met de internationale standaard (1 KSF) PIJLER 9: WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN INNOVATIE (9 KSF, 65 subfactoren) I. Er is voldoende ondersteuning voor wetenschappelijk onderzoek en innovatie op elk niveau van topsportontwikkeling (2 KSF) II. Het wetenschappelijk onderzoek en innovatieve kennis worden voldoende gecoördineerd en verspreid in het land (7 KSF) *noot: kleuren zijn relatief ten opzichte van de scores van de 15 landen 25