Juli blauw Biologie Vraag 1

Vergelijkbare documenten
Juli geel Biologie Vraag 1

T G7091. G1-fase en bevat A chromosomen en B DNA. M-fase en bevat 1 2 A chromosomen en 1 2 B DNA. S-fase en bevat A chromosomen en 1 2 B DNA

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Biologie 1997 Augustus

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Biologie (jaartal onbekend)


6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijke informatie in de cel 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Oplossingen Biologie van 2000

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Welke van de onderstaande beweringen is correct met betrekking tot het zenuwstelstel?

Welke van de onderstaande beweringen is correct met betrekking tot het zenuwstelstel?

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4

3. Eén gen kan vele allelen hebben. Hoeveel allelen van één gen heeft ieder individu?

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn.

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Welke combinaties tussen een celorganel en zijn functie zijn correct?

<A> Thymine is een pyrimidinebase en vormt 3 waterstofbruggen met adenine. <B> Adenine is een purinebase en vormt 2 waterstofbruggen met thymine.

<A> Adenine is een purinebase en vormt 2 waterstofbruggen met thymine. <B> Guanine is een pyrimidinebase en vormt 2 waterstofbruggen met cytosine.

Welke combinatie van twee celorganellen en hun respectievelijke functies is correct?

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts Biologie: Eukaryote cel 7/2/2015. dr. Brenda Casteleyn

Samenvatting door een scholier 1681 woorden 19 juni keer beoordeeld. Genetica

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica

3.Mitose. 2.Mitose. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens te mitose?

HAVO 5 Begrippenlijst Erfelijkheid allel Allelen zijn verschillende vormen van een gen. Zij liggen in homologe chromosomen op precies dezelfde

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijkheid 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

4 HAVO thema 4 Erfelijkheid EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

Examen Voorbereiding Cellen

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1)

vwo erfelijkheid 2010

Voortplanting en celdeling

Biologie Vraag 1 <A> <B> <C> <D> Vraag 1. Dit zijn een aantal gegevens over een nucleïnezuur.

3 Rundveefokkerij Melkproductiecontrole Selectie Fokwaardeschatting Inseminatieplannnen 69 3.

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

Van mens tot Cel oefenvragen 1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

Toelatingsexamen arts geel Biologie Vraag 1


Thema: Inleiding in de biologie & Cellen

Eindexamen biologie 1-2 vwo 2004-II

1 Antwoorden Monohybride Kruisingen

Samenvatting Biologie Thema 4: DNA t/m paragraaf 6

Examen Voorbereiding Erfelijkheid

Tussen de trofoblast en de kiemschijf wordt de navelstreng gevormd.

HERKANSINGSTENTAMEN Moleculaire Biologie deel 2, 5 Jan 2007

Antwoorden Biologie Thema 4

De cel, didactische schrijfopdracht 4 VMBO T Een reis door de subcellulaire structuur van de cel

Begrippenlijst Biologie DNA

2 Voortplanten met organen Bouw en werking van geslachtsorganen Werking van geslachtshormonen Afsluiting 31

Verslag Biologie Drosophila Melanogaste

Level 1. Vul het juiste woord in

Copyright 2008 Pearson Education Inc., publishing as Pearson Benjamin Cummings

Toelatingsexamen arts geel Biologie Vraag 1

Toelatingsexamen arts blauw Biologie Vraag 1

Samenvatting Biologie H7 erfelijkheid

Jongetje of meisje? hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Copyright 2008 Pearson Education Inc., publishing as Pearson Benjamin Cummings

7,7. Samenvatting door een scholier 2258 woorden 15 januari keer beoordeeld. H6 Voortplanting

94 Transcriptie en vorming van mrna bij prokaryoten en eukaryoten

Tentamen Genetica Studentnr:

DE CEL - SUBMICROSCOPISCH

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

Erfelijkheid van de ziekte van Huntington

Oefen Repetitie thema Erfelijkheid

Paragraaf Homologe chromosomen

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 t/m 8

AAbb of Aabb = normaal zicht aabb of aabb = retinitis pigmentosa AABB of AABb = retinitis pigmentosa

Samenvatting Biologie H1+2

Biologie. L. Standaert


Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie voortplanting 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 en 8

AVL-nascholing NW02. KU Leuven

Samenvatting door een scholier 2016 woorden 11 oktober keer beoordeeld

Samenvatting Biologie Voortplanting

Samenvatting Biologie Biologie Thema 3; Voortplanting

Genen & embryo s. Wat kan, wat mag, wat willen we? René Fransen

2. Erfelijkheid en de ziekte van Huntington

Een bijzondere band tussen grootvader en kleinkind

5,5. Samenvatting door een scholier 2004 woorden 30 maart keer beoordeeld. Hoofdstuk 5: Seksualiteit

Erfelijkheid. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

ERFELIJKE INFORMATIE IN DE CEL

Oefen Repetitie KGT thema Voortplanting

HOOFDSTUK 6: VOORTPLANTING. 1: Embryonale ontwikkeling

Level 1. Vul het juiste woord in

Periode 9 - deel 1 MOLECULAIRE GENETICA

Genetica & Evoltie Deeltentamen a. X- chromosoom gebonden recessief. b. Autosomaal recessief. c. X- chromosoom gebonden dominant.

Samenvatting Biologie Thema 3 en 4

Samenvatting Biologie Thema 1-2

De cel metabolisme cel cel- membraan eiwitsynthese DNA aminozuren 1.1 De cel celcyclus celmembraan Afbeelding 1.1

Transcriptie:

Biologie Vraag 1 Bij bijen komt parthenogenese voor. Dit is de ontwikkeling van een individu uit een onbevruchte eicel. Bij bijen ontstaan de darren (mannelijke bijen) parthenogenetisch. De koningin en de werksters ontwikkelen zich uit bevruchte eicellen. De cellen van de darm van een bijenkoningin bevatten 32 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevatten de darmcellen van een dar en hoeveel chromosomen bevatten de voortplantingscellen van de koningin? darmcellen van een dar voortplantingscellen koningin <A> 16 32 <B> 8 16 <C> 32 16 <D> 16 16 Biologie: vraag 1

Biologie Vraag 2 Gegeven een kruisingsschema bij een dihybride kruising, generatie 1. De genen A en B liggen op verschillende chromosomen. AB ab Ab ab AB AABB AaBb AABb AaBB ab AaBb aabb Aabb aabb Ab AABb Aabb AAbb AaBb ab AaBB aabb AaBb aabb 1. De homozygoten voor beide genen uit dit schema kruisen onderling verder. Welk percentage nakomelingen is dan opnieuw homozygoot voor de beide genen in de volgende generatie (generatie 2)? 2. Deze homozygoten voor beide genen in generatie 2 worden nogmaals onderling gekruist. Welk percentage nakomelingen is dan weer homozygoot voor beide genen in de daaropvolgende generatie (generatie 3)? <A> 50% en 50% <B> 12,5% en 25% <C> 25% en 25% <D> 12,5% en 12,5% Biologie: vraag 2

Biologie Vraag 3 Hemofilie A of bloederziekte wordt veroorzaakt door een recessief X- chromosomaal allel. Onderstaande afbeelding geeft de stamboom weer van een bepaalde familie. Persoon 9 heeft hemofilie A. Van welke van de mannen uit de stamboom kan met zekerheid worden gezegd dat zij de ziekte hebben? <A> van geen van de mannen <B> alleen van man 8 <C> alleen van de mannen 6 en 8 <D> van de mannen 2, 6 en 8 Biologie: vraag 3

Biologie Vraag 4 Een onderzoeker brengt rode bloedcellen in drie oplossingen. - In de eerste oplossing zijn de rode bloedcellen klein en verschrompeld (zie afbeelding 1). - De tweede oplossing heeft dezelfde samenstelling als het bloedplasma. De rode bloedcellen hebben er hun typische vorm, de vorm van een donut (zie afbeelding 2). - In de derde oplossing zijn de rode bloedcellen in volume toegenomen (ze staan volledig onder spanning; zie afbeelding 3). Uit deze waarneming kunnen we besluiten dat: <A> de concentratie aan opgeloste stoffen in oplossing 2 hoger is dan die van oplossing 3, en hoger dan die van 1. <B> de concentratie aan opgeloste stoffen in oplossing 2 hoger is dan die van oplossing 3, en lager dan die van 1. <C> de concentratie aan opgeloste stoffen in oplossing 2 lager is dan die van oplossing 3, en hoger dan die van 1. <D> de concentratie aan opgeloste stoffen in oplossing 2 lager is dan die van oplossing 3, en lager dan die van 1. Biologie: vraag 4

Biologie Vraag 5 E. coli bezit een operon voor de biosynthese van tryptofaan, een aminozuur. De biosynthese wordt geregeld door repressie. Dit operon ondergaat geen transcriptie indien: <A> de repressor bindt op het RNA-polymerase. <B> de corepressor bindt op de operator. <C> het repressor-corepressor complex bindt op het RNA-polymerase. <D> het repressor-corepressor complex bindt op de operator. Biologie: vraag 5

Biologie Vraag 6 Welke verklaring geldt voor het feit dat zo goed als iedereen drager is van meerdere letale allelen? <A> Letale allelen zijn dominant. <B> Letale allelen zijn meestal recessief. <C> Letale allelen zijn niet levensbedreigend. <D> Medicijnen doen de werking van letale allelen teniet. Biologie: vraag 6

Biologie Vraag 7 Geef aan welke combinatie van hormoon en zijn rechtstreekse functie (= direct effect) correct is. <A> oestrogeen opwekken van ovulatie <B> progesteron rijping follikels <C> humaan choriogonadotrofine (HCG) instandhouding van het geel lichaam <D> luteïniserend hormoon afbraak van het geel lichaam Biologie: vraag 7

Biologie Vraag 8 Cellen kunnen prokaryoot of eukaryoot zijn. Bacteriën, planten, dieren en zwammen zijn opgebouwd uit cellen. Welke van de onderstaande combinaties geeft een correcte omschrijving van de afgebeelde cel? <A> dierlijke cel & prokaryote cel <B> dierlijke cel & eukaryote cel <C> plantaardige cel & eukaryote cel <D> plantaardige cel & prokaryote cel Biologie: vraag 8

Biologie Vraag 9 Twee- en meerlingen zijn relatief zeldzaam bij mensen, maar het negenbandgordeldier krijgt altijd eeneiige vierlingen. Deze zijn afkomstig van: <A> vier eicellen die bevrucht worden door vier zaadcellen. <B> een eicel die bevrucht wordt door vier zaadcellen. <C> een eicel die bevrucht wordt door één zaadcel. <D> vier eicellen die bevrucht worden door één zaadcel. Biologie: vraag 9

Biologie Vraag 10 De kiemschijf bij de mens bestaat op een bepaald ogenblik tijdens de ontwikkeling uit drie kiembladen. Hieronder wordt de kiemschijf schematisch voorgesteld. Welk weefsel of orgaan ontstaat uit kiemblad 2? 1 2 3 <A> de huid <B> de kleine hersenen <C> de biceps <D> de dunne darm Biologie: vraag 10

Biologie Vraag 11 De onderstaande uitspraken, aangegeven door Romeinse cijfers, verwijzen al dan niet naar één van de fasen van de mitose aangegeven met Arabische cijfers. I. De kernmembraan verdwijnt. II. III. IV. De chromosomen liggen gepaard in het evenaarsvlak. Het chromatine condenseert tot verschillende chromosomen. De zusterchromatiden bewegen elk naar een verschillende pool. V. De kernmembraan wordt terug gevormd. 1. profase 2. metafase 3. anafase 4. telofase 5. niet van toepassing Koppel elke uitspraak aan het juiste Arabische cijfer. I II III IV V <A> 4 2 3 4 1 <B> 1 5 1 3 4 <C> 1 2 4 3 5 <D> 5 5 1 4 3 Biologie: vraag 11

Biologie Vraag 12 Welke van de onderstaande uitspraken geeft de beste omschrijving van wat biologische evolutie impliceert? Biologische evolutie is: <A> een proces dat altijd complexere organismen doet ontstaan. <B> een proces waardoor de genotypische en fenotypische samenstelling van populaties in de loop van de tijd verandert. <C> een lineair, doelgericht proces van fenotypische veranderingen. <D> een proces waarbij genetische drift ervoor zorg dat populaties beter aangepast worden aan hun omgeving. Biologie: vraag 12

Biologie Vraag 13 Bij de fasen van de spermatogenese van een man horen een aantal begrippen en benamingen van stadia van cellen zoals spermatiden, spermatocyten, spermatogoniën, spermatozoïden, diploïd en haploïd. Ook processen zoals mitose en meiose spelen een rol. Welke van de volgende zinnen geeft de juiste volgorde van begrip en proces weer? <A> Een spermatogonie is diploïd en ondergaat meiose tot haploïde cellen. <B> Een spermatide ondergaat meiose tot haploïde cellen. <C> Een spermatocyt ondergaat meiose tot haploïde cellen. <D> Een spermatozoïde ondergaat mitose tot haploïde cellen. Biologie: vraag 13

Biologie Vraag 14 Mitochondriaal DNA wordt vaak gebruikt in evolutionaire studies omdat: <A> het een kopie bevat van het X-chromosoom. <B> het niet bij dieren aanwezig is. <C> het meestal wordt doorgegeven via de moeder. <D> het een kopie bevat van het Y-chromosoom. Biologie: vraag 14

Biologie Vraag 15 In het sarcoplasmatisch reticulum (= endoplasmatisch reticulum) van spiercellen bevindt zich een hogere concentratie aan Ca 2+ -ionen dan in het cytoplasma. Wanneer een actiepotentiaal de spiercel bereikt, diffunderen Ca 2+ -ionen vanuit het sarcoplasmatisch reticulum naar het cytoplasma, waar ze binden op het eiwit troponine. Na contractie van de spiercel worden de Ca 2+ -ionen terug opgenomen in het sarcoplasmatisch reticulum. Transport van Ca 2+ -ionen van het cytoplasma naar het sarcoplasmatisch reticulum gebeurt door: <A> diffusie. <B> osmose. <C> actief transport. <D> dialyse. Biologie: vraag 15