0 2 JULI De Voorzitter van de Sociaal-Economische Raad Postbus LK Den Haag

Vergelijkbare documenten
Huidige wettelijke regeling en kabinetsvoorstellen

3 Adviesaanvraag. Uitgangspunten Het kabinetsvoorstel tot vereenvoudiging van de ATW is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

2 Arbeidstijdenwet: hoofdlijnen en ontwikkelingen

Overzicht normen Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2007

S A M E N V A T T I N G

Checklist Arbeidstijdenwet

Arbeidstijdenbesluit. Arbeidstijdenbesluit Verpleging en verzorging

Een werknemer mag maximaal 12 uur per dienst werken. Per week mag hij maximaal 60 uur werken.

Overzicht Normen Arbeidstijdenwet (Atw) en Arbeidstijdenbesluit (Atb)

Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

De Arbeidstijdenwet wordt als volgt gewijzigd:

Notitie Arbeidstijden Uitvaartbranche

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Arbeids- en rusttijden voor artsen en arts-assistenten

Basisinspectiemodule Normhantering Arbeidstijdenwet

MATRANS hanteert in het kader van de Arbeidstijdenwet de overlegregeling. 4.2 Overzicht normen Arbeidstijdenwet voor werknemers 18 jaar

De brandweervrijwilliger en de Arbeidstijdenwet VNG februari 2010

Ontwerpbesluit tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit (mijnbouw) en het Arbeidstijdenbesluit vervoer

Het Arbeidstijdenbesluit: uitzonderingen op de ATW

Kader wet- en regelgeving

Bekijk de nieuwe rij- en rusttijden voor taxichauffeurs

DE ARBEIDSTIJDENWET. in 2003

Werktijden 2 Vaststelling van werkroosters geschiedt voor voltijders met inachtneming van de volgende voorwaarden:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Landelijke arbeidstijden regeling Politie 2017

Gids arbeidstijden en gladheidbestrijding

Jaarurensystematiek CAO-Sport

Werk en rusttijden. Wat regelt de Arbeidstijdenwet? Wat regelt de CAO GHZ? Wat regel je met de werkgever? CNV Vakcentrale

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage AV/WTZ/2002/13517

1.1 Over arbeidsverhoudingen en belangen, over politiek en praktijk

Wat regelt de Arbeidstijdenwet?

Hoe hou je Werk en Privé in Balans?

Artikel 54a, onder b: Begrip aangepast aan het begrip zoals opgenomen is in ATW, hierdoor eenduidigheid tussen de Wet en AMAR.

De Landelijke Arbeidstijdenregeling (LAR) En de rol van de ondernemingsraden

Arbeidstijden, informatie voor werkgevers en werknemers

Tweede Kamer der Staten-Generaal

EUROPEES PARLEMENT. Commissie werkgelegenheid en sociale zaken PE v01-00

AANGEPASTE CAO TEKST Op de volgende pagina s staat de vanaf 1 januari 2017 geldende cao artikelen in dit verband.

Ontwerpbesluit van houdende voorwaarden waaronder de transitievergoeding niet verschuldigd is (Besluit overgangsrecht transitievergoeding)

Artikel Wijzigingen (V) Communicatie Artikel 19B.1, onder definitie consignatie is ter verduidelijking

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Werk

Werkgeverszaken Arbeidstijden

De Arbeidstijdenwet De werking van de vernieuwde arbeidstijdenwet 2007

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

CAO UITVAARTBRANCHE Aangepaste cao tekst inzake werkdruk, roosters en beschikbaarheid geldend vanaf 1 januari 2017

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

PROVINCIAAL BLAD. Artikel 2 Dienstverlening De bedrijfstijd bij de organisatie-eenheden is gelegen tussen uur en uur.

tot wijziging Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met vereenvoudiging regels taxivervoer

3. De (hoofd)norm(en) en de collectieve regeling De werktijdenregelingen van het ATB 7

Wijziging van de Arbeidstijdenwet in verband met vereenvoudiging van die wet. NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen

Overzicht van besprekingspunten en de verschillen daarin tussen werkgever en vakbonden bij Feenstra Verwarming per

Arbeidstijden in de mijnbouwsector Informatie voor werkgevers en werknemers

16. Werktijden in het voortgezet onderwijs

Mitsubishi Elevator Europe Toolbox 2008-XX (alle afdelingen) XX-X Toolbox-meeting De nieuwe Arbeidstijdenwet

JUS. Jaarurensystematiek. een inhoudelijke toelichting bij de invoering in de gehandicaptenzorg. JaarUrenSystematiek (JUS)

De volgende alinea wordt toegevoegd in de inleiding van hoofdstuk 7 van de Beleidsregels Ontslagtaak UWV (Bedrijfseconomische redenen):

Arbeidstijden voor aios en anios

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Maak werk van gezonde werktijden (1) Door Nicole Pikkemaat op ma, 05/11/ :44

Arbeidstijdenwet gee1 flexibilisering Werkgever, vakbonden en or

ARBEIDSTIJDEN VOOR AIOS EN ANIOS

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Arbeidstijden voor aios en anios

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

KINDERARBEID > KINDEREN IN VOORSTELLINGEN

Arbeids- en rusttijd in de binnenvaart

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 42 VAN 2 JUNI 1987 BETREF- FENDE DE INVOERING VAN NIEUWE ARBEIDSREGELINGEN IN DE

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1A Den Haag AV/A&M/2001/45451

Arbeidstijden- en rusttijdenregeling Onderwijs Ondersteunend Personeel Purmerendse ScholenGroep

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toelichting op de jaarurensystematiek

Werktijdenregeling Tilburg University

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdienst gemeente Overbetuwe 2014

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

Georganiseerd overleg sector Defensie (SOD) briefnummer AFR/ zaaknummer ZD status X Behandel Informatie Pieptermijn

Vaststelling nieuwe Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet

Flexibiliteit binnen grenzen. Platformstudiedag 2017

Wijzigingsvoorstellen NVZ

1.1 Het initiatiefwetsvoorstel-schaper De toenemende maatschappelijke onrust 17

Regeling vergoeding consignatiediensten en telefonische bereikbaarheid

Staten-Generaal. s-gravenhage, 26 januari De goedkeuring wordt voor Nederland en Aruba gevraagd.

Uitwerkingen proeftijd en concurrentiebeding

Handleiding arbeidstijdenwet AIOS s van het azm

Tweede Kamer der Staten-Generaal

CBRB Themabijeenkomst arbeidstijdenrichtlijn 15 februari 2017 Rotterdam

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beantwoording vragen van de leden Gesthuizen en Van der Vlies over zondagsopenstelling

Datum 30 juni Beantwoording vragen van het lid van de Tweede Kamer Dijksma (PvdA)

ARBEIDSTIJDENWET (Atw)

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen.

Transcriptie:

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De Voorzitter van de Sociaal-Economische Raad Postbus 90405 2509 LK Den Haag Postbus 90801 2509 L V Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 Uw brief Onderwerp Adviesaanvraag vereenvoudiging Arbeidstijdenwet Ons kenmerk AV/WTZ/2004/46016 Datum 0 2 JULI 2004 Ooorkies nummer Contactpersoon Op 18 december 2003 heeft het kabinet een standpunt aangeboden aan de Tweede Kamer over vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet. Dit standpunt bevat een aantal voornemens tot wijziging van de Arbeidstijdenwet die in bijgaande adviesaanvraag worden toegelicht. hi april 2003 heeft uw Raad advies uitgebracht over vijf voorstellen tot wijziging van de Arbeidstijdenwet. Het kabinet is uw Raad zeer erkentelijk voor dit advies. Thans heeft het kabinet gekozen voor verdere vermindering en vereenvoudiging van regels voor arbeids- en rusttijden en wendt het zich opnieuw tot uw Raad voor advies. Gaarne verneem ik de opvattingen die in uw Raad leven ten aanzien van: 1) de uitgangspunten en overwegingen bij vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet; 2) de voorstellen voor de normeringen van arbeids- en rusttijden; 3) maatwerk en bescherming binnen het systeem van arbeidsverhoudingen en 4) administratieve lasten. Ik zie het advies van uw Raad gaarne uiterlijk l november 2004 tegemoet. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (mr. A.J. de Geus)

Vereenvoudiging Arbeidstijdenwet 1. Inleiding Minder regels en meer verantwoordelijkheid voor burgers en bedrijven. Dat zijn belangrijke doelstellingen van dit kabinet. Vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet moet daaraan, als onderdeel van het Actieplan vereenvoudiging SZW-wetgeving, een belangrijke bijdrage leveren. De inwerkingtreding van de Arbeidstijdenwet op 1 januari 1996 betekende de invoering van een in beginsel uniform regime voor arbeids- en rusttijden zowel voor de private sector als voor de overheid. De Arbeidstijdenwet (1996) verving een groot aantal afzonderlijke wetten, besluiten en regelingen en maakte ook een einde aan het tot dan toe geldende systeem van vergunningen en ontheffingen. Het kabinet acht thans het moment aangebroken om een stap te zetten in de verdere vereenvoudiging van de regelgeving rond arbeids- en rusttijden. De Arbeidstijdenwet (1996) dient tevens om de Europese arbeidstijdenrichtlijn (93/104/EG) te implementeren, maar de inhoud van de wet is tegelijkertijd in belangrijke mate gebaseerd op wat er in de toen bestaande wetten en regelingen was bepaald. Het kabinet doet hier een voorstel om de regelgeving te vereenvoudigen en de normering van arbeids- en rusttijden voor werknemers van 18 jaar en ouder aan te laten sluiten op datgene wat internationaal als basisbescherming voor werknemers is afgesproken. Dit resulteert in een aantal enkelvoudige regels waarop slechts een beperkt aantal uitzonderingen mogelijk en noodzakelijk is. 2. Uitgangspunten en overwegingen bij vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet Uitgangspunten Het voorstel tot vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: - De Arbeidstijdenwet moet meer ruimte bieden aan werkgevers en werknemers om op individueel niveau afspraken te maken over arbeids- en rusttijden. - De Arbeidstijdenwet dient niet méér beperkingen op te leggen en regels te bevatten dan voor de bescherming van de veiligheid, gezondheid en welzijn van de werknemer noodzakelijk is. Het bieden van meer ruimte aan individuele werkgevers en werknemers zal betekenen dat de dubbele normstelling die thans voor een aantal onderwerpen bestaat in de vorm van een standaard- en overlegnorm, zal worden vervangen door een enkele norm. Immers in de huidige situatie kunnen individuele werkgevers en werknemers geen gebruik maken van de normen in de overlegregeling. Gebruik van de overlegregeling is alleen mogelijk in collectief overleg. Voor de toekomst van het vestigingsklimaat en werkgelegenheid in Nederland kiest het kabinet voor minder regels. De normen die internationaal zijn vastgelegd ter bescherming van de werknemer zullen daarbij als vertrekpunt voor de Nederlandse regelgeving worden genomen. De internationale arbeidsmarktpositie van Nederland kan daarmee ook worden verstevigd. Daar waar de Nederlandse regels restrictiever zijn dan volgens de EG-richtlijn en andere internationale verplichtingen noodzakelijk is en ook dan in omringende landen gebruikelijk is, zullen deze regels worden afgeschaft.

3. Internationaal Diverse internationale verplichtingen bepalen het kader waarbinnen regels voor arbeids- en rusttijden in Nederlandse regelgeving moeten worden vastgelegd. Voor de regels voor werknemers van 18 jaar en ouder zijn de volgende internationale verplichtingen in het bijzonder relevant. EG-richtlijnen 1 De Europese richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van arbeidstijd (93/104/EG, PbEG, L307) bevat basisregels voor de volgende onderwerpen: dagelijkse en wekelijkse onafgebroken rusttijd, de pauze, maximum arbeidstijd en de duur van nachtarbeid. De richtlijn geeft ook regels voor de periode waarover de arbeidsduur als gemiddelde per periode mag worden berekend, de zogenaamde referentieperiode. De richtlijn bevat een groot aantal uitzonderingsmogelijkheden op de basisregels voor arbeid in bepaalde sectoren of onder bepaalde omstandigheden. Deze richtlijn is in 2000 aangepast (2000/34/EG, PbEG, L195). Hierdoor worden delen van de richtlijn ook van toepassing op werknemers in de transportsectoren, in de off-shore en in de visserij, en op artsen in opleiding. Europees Sociaal Handvest Het Europees Sociaal Handvest (ESH) bevat de verplichting om redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden vast te stellen. Er wordt niet aangegeven wat onder redelijke arbeidstijden moet worden verstaan. Bij de toetsing van nationale wetgeving aan deze verdragsverplichting door het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR), het onafhankelijke comité van deskundigen dat toeziet op de naleving van het ESH, wordt rekening gehouden met nationale situaties en economische factoren met inachtneming van het doel van het voorschrift. Uit conclusies van het ECSR kan worden afgeleid dat bepaalde (ruime) grenzen voor een maximum arbeidstijd zijn toegestaan mits dit wordt overeengekomen in collectief overleg. De instemming van een individuele werknemer is in dat geval onvoldoende. Op grond van het ESH dient de wekelijkse rusttijd zoveel mogelijk samen te vallen met de gebruikelijke rustdag, in casu de zondag. ILO-verdragen Voor wat betreft de arbeids- en rusttijden van werknemers vanaf 18 jaar zijn van belang ILOverdrag 14 betreffende de wekelijkse rustdag in de industrie en ILO-verdrag 106 betreffende de wekelijkse rustdag in de handel en op kantoren. Beide verdragen schrijven voor dat er in ieder tijdvak van 7 dagen een onafgebroken rusttijd is van 24 uur en dat deze rustdag zoveel mogelijk samenvalt met de gebruikelijke rustdag, in casu de zondag. VN-Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten Het Internationaal Verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten is voor Nederland in 1979 in werking getreden. Het Verdrag verplicht de landen die partij zijn bij dit verdrag rustpauzen en een redelijke duur van de werktijd te waarborgen. 1 Richtlijn 2003/88/EG, PbEG, L299 is de geconsolideerde versie van de richtlijnen 93/104 en 2000/34. In het vervolg wordt steeds naar deze richtlijn verwezen. 2

4. Voorstellen voor de normeringen van arbeids- en rusttijden De opzet van de huidige Arbeidstijdenwet De algemene normen voor arbeids- en rusttijden voor werknemers van 18 jaar of ouder zijn opgenomen in paragraaf 5.2 van de Arbeidstijdenwet. De Arbeidstijdenwet voorziet in de mogelijkheid om van deze normen af te wijken voor arbeid in bepaalde sectoren of arbeid in bepaalde omstandigheden. Deze afwijkingen zijn vastgelegd in het Arbeidstijdenbesluit. Paragraaf 5.2 van de Arbeidstijdenwet bevat normen voor de volgende onderwerpen: - Dagelijkse rust - Wekelijkse rust - Arbeidstijd - Arbeid in nachtdienst - Arbeidstijd inclusief overwerk - Pauze - Arbeid op zondag - Consignatie 2 (oproepdienst) De wet kent voor een aantal van deze onderwerpen een dubbele normstelling via het systeem van standaard- en overlegregeling. De standaardregeling is het uitgangspunt. Hierin staan de normen die standaard gelden. De normen van de overlegregeling zijn ruimer en mogen alleen worden toegepast nadat daarover in collectief overleg overeenstemming is bereikt. Voor de dagelijkse rust, de wekelijkse rust en de consignatie is er geen dubbele normstelling in de wet opgenomen. Voorstel voor vereenvoudiging van de normen in de Arbeidstijdenwet op hoofdlijnen In deze paragraaf wordt voor ieder van de onderwerpen uit paragraaf 5.2 van de Arbeidstijdenwet aangeven wat op grond van internationale verplichtingen geregeld moet zijn. Vervolgens wordt aangeven wat hierover op dit moment in de wet is geregeld en wordt een voorstel voor vereenvoudiging gedaan. Dagelijkse rust (artikel 5:5 lid 2 ATW) De EG-richtlijn heeft als basisregel dat de werknemer minimaal 11 uren onafgebroken rust heeft per 24 uur. In de Arbeidstijdenwet is deze basisregel overgenomen. De Arbeidstijdenwet geeft de mogelijkheid de dagelijkse rust één keer per week te verkorten om te voorkomen dat wegens het uitlopen van werkzaamheden de dagelijkse rusttijd moet worden opgeschoven en het werk de volgende dag later zou moeten beginnen. Ook maakt de bepaling wisselingen in bepaalde ploegenstelsels mogelijk 3. De Arbeidstijdenwet heeft voor de dagelijkse onafgebroken rust geen dubbele normstelling. Voorstel: 1. Handhaven van de huidige bepaling (artikel 5:5 lid 2 ATW) Wekelijkse rust (artikel 5:3 lid 2 ATW) Hoofdregel in de EG-richtlijn is een onafgebroken rustperiode van minimaal 24 uur per 7 dagen waaraan de dagelijkse rustperiode van 11 uur moet worden toegevoegd. Dit komt neer op een wekelijkse rustperiode van 35 uur. Indien objectieve, technische of arbeidsorganisa- 2 Consignatie houdt in dat werknemers tussen twee reguliere diensten beschikbaar moeten zijn om na een oproep zo spoedig mogelijk aan het werk te gaan. 3 Kamerstukken II, 23 646, nr. 3, p. 110 3

torische omstandigheden dit rechtvaardigen kan voor een minimumrusttijd van 24 uur worden gekozen. Voor de wekelijkse rusttijd mag een referentieperiode worden vastgesteld die niet langer is dan 14 dagen. Het ESH bevat een verplichting tot een wekelijkse rustperiode van minimaal 24 uur. Uitstel van de wekelijkse rustperiode is mogelijk in bepaalde gevallen mits er niet langer dan 12 dagen achtereen wordt gewerkt. De ILO-verdragen 14 (industrie) en 106 (handelsondernemingen en kantoren) verplichten tot een onafgebroken rustperiode van minimaal 24 uur per week. Beide ILO-verdragen staan toe dat van deze basisregel wordt afgeweken waarbij de mogelijkheden voor handelsondernemingen en kantoren op grond van ILO-verdrag 106 beperkter zijn. De basisnorm in de Arbeidstijdenwet is 36 uur onafgebroken rust per week. In verband met arbeidspatronen waar in 7 diensten achtereen wordt gewerkt 4 is een afwijkende rustperiode van 60 uren toegestaan in een periode van 9 dagen. Evenals voor de dagelijkse rust kent de Arbeidstijdenwet voor de wekelijkse onafgebroken rust een enkelvoudige norm. Voorstel : 2. Een onafgebroken rustperiode van 35 uren per 7 dagen. 3. Indien objectieve, technische of arbeidsorganisatorische omstandigheden dit rechtvaardigen een minimumrusttijd van 24 uur. 4. Een tijdvak van meer dan 7 dagen waarin een wekelijkse onafgebroken rustperiode moet voorkomen, zal worden toegestaan mits dit tijdvak niet langer is dan 14 dagen. In dat geval wordt de periode van onafgebroken rust van 35 uur verlengd met 7 uur voor iedere dag dat de referentieperiode langer is dan 7 dagen. Ad 4) Bezien over een tijdvak van bijvoorbeeld een jaar is bij de keuze voor een langere referentieperiode het totale aantal uren van onafgebroken wekelijkse rust groter dan wanneer gekozen wordt voor een rustperiode per 7 dagen. Pauzeregeling (artikel 5:10 lid 2 t/m 7 ATW) Op basis van de EG-richtlijn moet een werknemer een pauze hebben wanneer de dagelijkse arbeidstijd meer bedraagt dan 6 uur. De praktische details van de pauze kunnen op nationaal niveau worden vastgesteld. De Arbeidstijdenwet stelt een pauze verplicht wanneer een werknemer langer werkt dan 5½ uur. Voor de duur van de pauze bestaat een dubbele normstelling. De standaardregeling koppelt de duur van de pauze aan de arbeidstijd per dienst, de zogenaamde gestaffelde pauzeregeling. Eén van de pauzes bedraagt tenminste een ½ uur. Verder worden er grenzen gesteld aan de periode waarbinnen de pauze moet vallen, namelijk 2 uur na het begin van de dienst en 2 uur voor het einde. Volgens de overlegregeling moeten er ongeacht de lengte van de dienst tenminste 2 pauzes van ieder minimaal 15 minuten zijn of een pauze van minimaal 30 minuten. 4 Kamerstukken II, 23 646, nr. 3, p. 107 4

Voorstel: 5. Bij een dagelijkse arbeidstijd van 6 uur of langer heeft de werknemer een pauze. 6. Een pauze is een onderbreking van het werk van tenminste 15 minuten. Het invullen van de praktische details van de pauze, zoals frequentie en het moment van de pauze, zal aan werkgevers en werknemers worden overgelaten. Arbeid op zondag (artikel 5:4 ATW) Het ESH en ILO verdragen 14 (industrie) en 106 (handelsondernemingen en kantoren) bepalen dat de wekelijkse rustperiode zoveel mogelijk moet samenvallen met de gebruikelijke rustdag, i.c. de zondag. De Arbeidstijdenwet bepaalt dat de werknemer op zondag geen arbeid verricht. De wet geeft daarbij aan onder welke voorwaarden een uitzondering op deze regel gemaakt mag worden. Arbeid op zondag is toegestaan wanneer dit op grond van de aard van de arbeid noodzakelijk is en is bedongen. Verder mag op zondag worden gewerkt wanneer de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken. In dat geval moet de werkgever hierover overeenstemming bereiken met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. De werknemer moet daar bovendien voor dat geval mee instemmen (artikel 5:4 lid 1 ATW). Verder geldt er een standaard- en een overlegnorm voor het minimum aantal zondagen waarop een werknemer in ieder geval niet mag werken. Voor werknemers die op basis van hun godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen een andere wekelijkse rustdag hebben, wordt deze dag gelijkgesteld aan de zondag (artikel 5:1 ATW). Voorstel 7. De wekelijkse onafgebroken rustperiode valt in beginsel samen met de zondag. 8. De verplichting tot een minimum aantal vrije zondagen zal worden geschrapt. Ad 7) Het kabinet wil de zondag extra bescherming blijven bieden. Onveranderd blijft het beginsel dat voor werknemers die op basis van hun godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen een andere wekelijkse rustdag hebben, deze dag gelijkgesteld wordt aan de zondag. Op grond van internationale verplichtingen dient de wekelijkse rustperiode zoveel mogelijk samen te vallen met de gebruikelijke rustdag, in casu de zondag. Dit beginsel blijft zoals uit het voorstel blijkt, als uitgangspunt gelden. Ad 8) Er bestaat geen internationale verplichting op grond waarvan een minimum aantal vrije zondagen wettelijk moet zijn vastgelegd. Deze normering zal dan ook worden geschrapt. Arbeidstijd en arbeidstijd inclusief overwerk (artikel 5:7 en 5:9 ATW) Op basis van de EG-richtlijn mag de gemiddelde arbeidstijd in elk tijdvak van zeven dagen, inclusief overwerk, niet meer dan 48 uren bedragen. De referentieperiode voor de vaststelling van de gemiddelde arbeidstijd per week mag niet langer zijn dan 4 maanden 5 (artikel 16, richtlijn 2003/88/EG). 5 Voor een aantal met name genoemde situaties en sectoren mag bij wettelijke regeling een referentieperiode van maximaal 6 maanden worden vastgesteld. Voorts kunnen lidstaten toestaan dat bij CAO of bedrijfsakkoord een referentieperiode wordt vastgesteld van maximaal 12 maanden (artikel 19 richtlijn 2003/88/EG) 5

Het ESH verplicht tot het vaststellen van een redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijd. Daarbij is niet vastgelegd hoe lang een redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijd behoort te zijn. Er wordt met inachtneming van het doel van het voorschrift, rekening gehouden met nationale situaties en economische factoren. De Arbeidstijdenwet maakt onderscheid naar arbeidstijd en arbeidstijd inclusief overwerk. Voor beide bestaat er een standaard- en overlegregeling waarin maximum arbeidstijden zijn vastgelegd voor de arbeidstijd per dienst, per week, per 4 weken en per 13 weken (schema 1). Schema 1: Maximum arbeidstijden huidige Arbeidstijdenwet maximum arbeidstijd Standaardregeling Overlegregeling Per dienst 9 uur 10 uur Per week 45 uur -- Per 4 weken -- gemiddeld 50 uur Per 13 weken gemiddeld 40 uur gemiddeld 45 uur maximum arbeidstijd Standaardregeling Overlegregeling bij overwerk overdag Per dienst 11 uur 12 uur Per week 54 uur 60 uur Per 13 weken gemiddeld 45 uur gemiddeld 48 uur Voorstel: 9. Alleen maximumgrenzen voor totaal aantal arbeidsuren (incl. overwerk) 10. Referentieperiode van 4 maanden voor het berekenen van gemiddelde arbeidstijd 11. Maximum arbeidstijd per dienst en per week per dienst 12uur per week 60 uur per 4 maanden gemiddeld 48 uur Ad 9) De EG-richtlijn maakt geen onderscheid naar arbeidstijd met en zonder overwerk. Het ESH kent dit onderscheid evenmin. Ad 10) Uit het onderzoek 6 van het Hugo Sinzheimer Instituut blijkt dat in vijf van de negen onderzochte landen een referentieperiode van 4 maanden wordt aangehouden. Ad 11) De begrenzing van de gemiddelde arbeidstijd tot gemiddeld 48 uur per week is conform de EG-richtlijn. Een berekening van de gemiddelde arbeidstijd per week over een langere periode laat veel ruimte voor fluctuaties per week en per dag. Om te voorkomen dat hierdoor per week of per dag extreem lange arbeidstijden mogelijk zijn, wordt een maximum arbeidstijd per dienst en per week opgenomen. Hiermee wordt tevens voldaan aan de verplichting in het ESH om een redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijd vast te stellen. De voorgestelde normen komen overeen met de thans bestaande overlegnormen voor de maximum arbeidstijd bij overwerk (artikel 5:9 lid 3 ATW). Nachtarbeid (artikel 5:8 ATW) De EG-richtlijn verstaat onder een nachtarbeider enerzijds een werknemer die normaal gedurende tenminste 3 uren van zijn dagelijkse arbeidstijd werkzaam is binnen de nachttijd en anderzijds een werknemer die gedurende een bepaald gedeelte, vast te stellen door de lidstaat, van zijn jaarlijkse arbeidstijd binnen de nachttijd werkzaam kan zijn (artikel 2, lid 4 richtlijn 6 K. Boonstra, R. Knegt, M.H. Schaapman, Regels voor arbeids- en rusttijden in negen Europese landen, Hugo Sinzheimer Instituut, Amsterdam, april 2004. 6

2003/88/EG). De nachttijd is een tijdvak van tenminste 7 uren dat in ieder geval de periode tussen 24.00 en 5.00 uur omvat (artikel 2 lid 3 richtlijn 2003/88/EG). Voor nachtarbeiders mag de normale arbeidstijd niet meer bedragen dan gemiddeld 8 uren per tijdvak van 24 uren. De Arbeidstijdenwet kent niet het begrip nachtarbeider, maar uitsluitend het begrip nachtdienst. Een nachtdienst is een dienst waarin de periode van 0.00 uur tot 6.00 uur geheel of gedeeltelijk is inbegrepen (artikel 1:7 onderdeel d ATW). Voor iedere nachtdienst moet aan de regels voor arbeid in nachtdienst worden voldaan. Voor de maximum arbeidstijd in het geval van een nachtdienst geldt een standaard- en overlegregeling. Volgens de standaardregeling bedraagt de arbeidstijd per dienst maximaal 8 uur. De overlegregeling biedt enige flexibiliteit door een arbeidstijd per dienst van 9 uur toe te staan waarbij de arbeidstijd per week over een periode van 13 weken gemiddeld gelijk moet zijn aan 40 uur. Verder zijn randvoorwaarden opgenomen betreffende de rusttijd tussen één of meer nachtdiensten, het maximum aantal nachtdiensten in een bepaalde periode en het maximum aantal achtereenvolgende nachtdiensten. Voor nachtdiensten die eindigen voor 2.00 uur gelden lichtere normen voor het maximum aantal nachtdiensten en het maximum aantal achtereenvolgende nachtdiensten. Voor het geval er tijdens een nachtdienst wordt overgewerkt, mag de arbeidstijd per dienst met maximaal een uur worden verlengd, maar mag de arbeidstijd over een periode van 13 weken niet meer bedragen dan gemiddeld 40 uur. Wanneer door het verrichten van overwerk er incidenteel in het nachtvenster wordt gewerkt maar deze werkzaamheden vóór 2.00 uur zijn beëindigd, hoeft niet te worden voldaan aan de bepalingen voor een nachtdienst. Voorstel: 12. Nachtvenster: de periode tussen 23.00 uur en 7.00 uur 13. Nachtarbeider: een werknemer die normaal tenminste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd werkzaam is in het nachtvenster of op tenminste 90 dagen per jaar tenminste drie uren werkzaam is in het nachtvenster. 14. De maximum arbeidstijd voor nachtarbeiders bedraagt maximaal 10 uren per dienst en gemiddeld over een periode van 4 maanden 40 uur per week. 15. De aanvullende regels voor de rusttijd na één of meer nachtdiensten, het maximum aantal nachtdiensten in een bepaalde periode en het maximum aantal achtereenvolgende nachtdiensten komen te vervallen. In overeenstemming met de uitgangspunten voor vereenvoudiging van de regels voor arbeidsen rusttijden worden ook de regels rond nachtarbeid beperkt tot normering uit de internationale bepalingen, die gericht zijn op de bescherming van werknemers die structureel arbeid in de nacht verrichten. Door het aantal regels rond nachtarbeid sterk te reduceren en tegelijkertijd te bepalen dat nachtarbeid slechts kan worden opgelegd wanneer dit bij collectieve regeling of individuele overeenkomst is overeengekomen geeft het kabinet meer ruimte om nachtarbeid te verrichten (zie par. 5). Het kabinet legt daarbij ook de verantwoordelijkheid bij werkgever en werknemer om daarover, binnen het wettelijke kader dat op grond van internationale afspraken is vastgesteld, afspraken te maken. Ad 12) Door het nachtvenster te laten aanvangen om 23.00 uur worden werknemers die hun werkzaamheden normaal gesproken vóór 2.00 uur beëindigen niet als nachtarbeider aangemerkt. De huidige Arbeidstijdenwet legt aan deze vorm van nachtarbeid ook minder beperking op dan aan arbeid die plaatsvindt na 2.00 uur. Het nachtvenster eindigt om 7.00 uur. De lengte van het nachtvenster bedraagt daarmee acht uren, een uur langer dan in de EG- 7

richtlijn is voorgeschreven. Indien het nachtvenster eindigt om 6.00 worden echter werknemers die normaal gesproken hun werkzaamheden om 3.00 beginnen, niet als nachtarbeider aangemerkt. Daarmee zouden deze werknemers geen aanspraak hebben op een extra bescherming in de vorm van een beperking van de maximum arbeidstijd tot gemiddeld 40 uur per week. Ad 13) Hiermee wordt beoogd dat de werknemer die werkzaam is in ploegendiensten en daarmee op een groot aantal dagen maar normaal gesproken niet op alle dagen werkzaam is in het nachtvenster, wordt aangemerkt als nachtarbeider. Ad 14) De voorgestelde normen komen overeen met de thans bestaande normen voor de maximum normen bij overwerk in de overlegregeling (artikel 5:9 lid 3 ATW). Ad 15) Het kabinet beschouwt het niet als zijn taak om door middel van normering in de wet sturing te geven aan de inroostering van nachtarbeiders, daar waar deze normering in de internationale kaders ontbreekt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Arbeidstijdenwet werd reeds opgemerkt dat de Arbeidsinspectie bij toen nog noodzakelijke vergunningverlening er steeds meer vanuit ging dat bedrijven niet lichtvaardig en nodeloos tot het instellen van ploegendiensten besluiten, maar dat daartoe veelal eerst intensief overleg plegen met de werknemersvertegenwoordigers 7. Consignatie (artikel 5:11 ATW) Artikel 5:11 van de Arbeidstijdenwet regelt de situatie waarin een de werknemer is geconsigneerd. In hoofdlijnen bevat dit artikel de volgende beperkingen voor het geval een werknemer is geconsigneerd: - Per periode van 28 dagen tenminste 2 x 7 achtereenvolgende dagen geen consignatie en geen consignatie voor en na een nachtdienst. - Maximum arbeidstijd per 24 uur bedraagt 13 uur. - De gemiddelde wekelijkse arbeidstijd per 13 weken bedraagt maximaal 45 uur. Wanneer consignatie de periode van 0.00 tot 6.00 uur omvat bedraagt de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd 40 uur. In artikel 4.8:3 en 4.8:4 van het Arbeidstijdenbesluit zijn afwijkingen op art 5:11 opgenomen in de vorm van een overlegregeling. Voorstel: 16. De algemene bepalingen over maximum arbeidstijd en onafgebroken wekelijkse rusttijd zijn ook van toepassing op de arbeid die uit consignatie voortvloeit. 17. In afwijking van de algemene bepalingen over de dagelijkse onafgebroken rusttijd moet op dagen dat de werknemer is geconsigneerd een passende bescherming geboden moeten worden voor een onafgebroken (dagelijkse) rusttijd. 18. In elke periode van 4 achtereenvolgende weken wordt tenminste 14 x 24 uur geen consignatie opgelegd. Ad 16) Bij consignatie zal het totaal van de ingeroosterde arbeidstijd en de arbeidstijd die voortvloeit uit oproepen, moeten blijven binnen de voorgestelde grenzen voor de maximum arbeidstijd (12 uur per etmaal, 60 uur per week met een gemiddelde maximale arbeid van 48 uur per week gerekend over 4 maanden). Wanneer een werknemer als nachtarbeider moet 7 Kamerstukken II, 23 646, nr. 3, p. 53 8

worden beschouwd doordat hij regelmatig in de nacht wordt opgeroepen, gelden de regels voor de maximum arbeidstijd bij nachtarbeid. Ad 17 en 18) Consignatie brengt een bijzondere belasting met zich mee voor de werknemer doordat deze verplicht is bereikbaar te zijn om na een oproep arbeid te verrichten 8. De huidige ATW beperkt om die reden consignatie dan ook als zodanig. Ook in een vereenvoudigde ATW is wenselijk om met het oog op een passende bescherming van de werknemer een dergelijke beperking op te nemen. Voorgesteld wordt een bepaling op te nemen met een strekking die overeenkomt met de strekking van de huidige overlegnorm voor consignatie in artikel 4.8:3 ATB, namelijk dat over een periode van 28 dagen bezien, gedurende 14 dagen geen consignatie mag worden opgelegd. Een dagelijkse onafgebroken rust wordt daarmee echter niet gewaarborgd. De EG-richtlijn geeft in art 17 lid de mogelijkheid om voor onder andere bewakings-, surveillance- en wachtdiensten, diensten in ziekenhuizen of soortgelijke instellingen af te wijken van de bepaling voor de dagelijkse rust mits werknemers gelijkwaardige compenserende rust geboden krijgen of anderszins een passende bescherming. Een mogelijkheid hierin te voorzien is een regeling zoals hier wordt voorgesteld: op dagen dat de werknemer is geconsigneerd moet er een minimumperiode zijn waar in de werknemer niet wordt opgeroepen. Overwogen wordt om - in aansluiting op artikel 4.8:4 hiervoor een norm van tenminste 8 uur op te nemen. Het karakter van consignatie brengt met zich mee dat het moment van een oproep vooraf niet is te voorzien, zodat pas achteraf kan worden vastgesteld dat de werknemer niet is opgeroepen, in welk geval vanzelf voldaan is aan de eis dat er een minimumperiode zonder oproepen moet zijn. Indien echter een dergelijke aangesloten (rust)periode heeft ontbroken tengevolge van meerdere oproepen, zou compensatie daarvoor achteraf maar binnen een redelijke termijn mogelijk moeten zijn. De vraag is hoe dit in regelgeving kan worden vastgelegd zonder te vervallen in gedetailleerde en ingewikkelde voorschriften. 5. Maatwerk en bescherming binnen het systeem van arbeidsverhoudingen In paragraaf 2 is al aangegeven dat een van de uitgangspunten bij de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet is dat wordt afgestapt van het bestaande systeem van standaard- en overlegregeling en het daarmee samenhangende begrip collectieve regeling. Hierdoor wordt meer ruimte geboden aan werkgevers en werknemers om op individueel niveau met elkaar afspraken te maken over arbeids- en rusttijden binnen de door de wet gestelde normen, die ten doel hebben de veiligheid en de gezondheid van de werknemer te beschermen overeenkomstig internationale normering. Individuele arbeidsverhouding Dat betekent dat het zwaartepunt wat betreft de arbeids- en rusttijden komt te liggen bij de afspraken die in het kader van de individuele arbeidsovereenkomst worden gemaakt. Voor beide partijen is het aan te raden om duidelijke afspraken te maken zodat misverstanden en conflicten vermeden worden. Mocht dit desalniettemin toch niet zijn gebeurd, dan geldt in ieder geval dat beide partijen zich hebben te gedragen als goed werkgever onderscheidenlijk goed werknemer, wat inhoudt dat hun arbeidsverhouding wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met de wederzijdse belangen. Inherent aan de arbeidsrelatie is dat de werkgever de bevoegdheid heeft binnen de grenzen die bijvoorbeeld de Arbeidstijdenwet of de gesloten arbeidsovereenkomst zijn neergelegd, instructies te geven over de wijze waarop de arbeid wordt verricht en dus over arbeids- en 8 Kamerstukken II, 1999-2000, 25092, nr. 9 9

rusttijden. Deze instructiebevoegdheid kan betrekking hebben op een individuele werknemer maar ook op een groep of alle werknemers. Ook deze instructiebevoegdheid wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. CAO Door deze individualisering van de regeling van arbeids- en rusttijden wordt meer ruimte gecreëerd voor maatwerk. Dat laat natuurlijk onverlet dat alle normaal geldende principes en mogelijkheden van het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen op de individuele arbeidsverhouding(en) onverkort van toepassing blijven. In dat licht bezien is en blijft de CAO het belangrijkste instrument waar het gaat om het maken van afspraken op het terrein van de arbeidsvoorwaarden waarvan arbeids- en rusttijden na de vereenvoudigingsoperatie nog nadrukkelijker dan voorheen een onderdeel van uitmaken. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld ploegendienstregelingen, (verplichting) tot het verrichten van overwerk, het al dan niet kunnen opleggen van bijzondere diensten en het verrichten van nachtarbeid. Belangrijke consequentie van dergelijke arbeidsvoorwaardelijke CAO-afspraken is dat deze direct doorwerken in de individuele arbeidsverhouding. Veel bedrijfstak-cao s bevatten constructies waarbij ruimte wordt gecreëerd voor nadere invulling van gemaakte afspraken op ondernemingsniveau door medezeggenschapsorganen, zoals de ondernemingsraad en de personeelsvertegenwoordiging, waardoor maatwerk op het terrein van arbeids- en rusttijden ook op ondernemingsniveau tot de mogelijkheden behoort. Afspraken op ondernemingsniveau Tussen de ondernemer en de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging kunnen afspraken worden gemaakt over arbeids- en rusttijden en alles wat daar mee samenhangt, zolang deze niet in strijd zijn met de voor de werkgever geldende CAO-bepalingen over arbeids- en rusttijden. Daarvoor staan hen verschillende instrumenten ter beschikking. De ondernemer en de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging kunnen deze afspraken neerleggen in een schriftelijke overeenkomst op basis van het algemene overeenkomstenrecht die inhoudelijk vergelijkbaar is met de schriftelijke overeengekomen regeling als bedoeld in artikel 1:4 van de huidige Arbeidstijdenwet. Het karakter van een overeenkomst brengt met zich dat beide partijen - ondernemer en medezeggenschapsorgaan - daartoe het initiatief kunnen nemen. Een dergelijke overeenkomst tussen de werkgever en de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging laat onverlet de in de Wet op de ondernemingsraden neergelegde regeling over het instemmingsrecht. Het gaat hier om de instemming met een voorgenomen besluit van de ondernemer tot vaststelling, wijziging of intrekking van een werktijdregeling. Ingeval de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging weigert in te stemmen met de voorgestelde werktijdregeling, kan de ondernemer de kantonrechter verzoeken om een zogenoemde vervangende instemming. Die vervangende instemming wordt verleend als het weigeren daarvan door de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging als onredelijk wordt bestempeld. Die vervangende instemming kan ook worden verleend op grond van zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen. Doorwerking naar de individuele arbeidsverhouding Een overeenkomst met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging en een besluit waar het instemmingsrecht van deze medezeggenschapsorganen aan ten grondslag ligt, werken geen van beide rechtstreeks door in de individuele arbeidsverhouding. Hierin zou kunnen worden voorzien door een zogenoemd eenzijdig wijzigingsbeding. Een dergelijk beding kan worden gebruikt als het gaat om het wijzigen van een arbeidsvoorwaarde waarbij de werkgever een zodanig zwaarwegend belang heeft dat het belang van de individuele 10

werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Er mag van worden uitgegaan dat overeenstemming tussen de werkgever en de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging voldoende gewicht in de schaal legt als het gaat om de vraag of er sprake is van voldoende zwaarwegend belang aan de kant van de werkgever. Zondagsarbeid De zondag neemt een bijzondere plaats in onze samenleving in, die niet zijn oorsprong vindt in de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. In paragraaf 4, onderdeel Arbeid op zondag zijn de criteria aangegeven op grond waarvan op zondag mag worden gewerkt. De bijzondere positie van de zondag is in de huidige Arbeidstijdenwet extra bevestigd door waar sprake is van bedrijfsomstandigheden die werken op zondag noodzakelijk maken nog een extra criterium te hanteren. In dat geval moet de individuele werknemer telkens instemmen met het werken op zondag. Conclusie Vorenstaande maakt duidelijk dat de vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet, waarbij de nadruk ligt op de individuele afspraken tussen de werkgever en de werknemer, binnen de door de wet gestelde grenzen meer maatwerk mogelijk maakt. Vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet zal inhouden dat de normale structuur van de Nederlandse arbeidsverhoudingen en de daarvoor geldende wettelijke voorschriften voor de beïnvloeding van de individuele arbeidsverhouding volledig intact wordt gelaten zonder een aanvullende systematiek zoals die in de huidige ATW is opgenomen. Het systeem van arbeidsverhoudingen, met de mogelijkheden voor beïnvloeding van de individuele arbeidsovereenkomst, biedt naast bescherming die een vereenvoudigde Arbeidstijdenwet geeft door middel van een basisniveau aan bescherming, voldoende waarborgen dat de bescherming van de werknemer ook anderszins is verzekerd. 6. Het Arbeidstijdenbesluit en het Arbeidstijdenbesluit vervoer De Arbeidstijdenwet voorziet in de mogelijkheid om voor arbeid in bepaalde sectoren of arbeid in bepaalde omstandigheden af te wijken van de basisnormeringen in de wet of daarop aanvullingen te geven (artikel 5:12 lid 1 ATW). Deze afwijkingen zijn vastgelegd in het Arbeidstijdenbesluit. De omvang van het Arbeidstijdenbesluit zal aanzienlijk worden beperkt wanneer de voorstellen tot aanpassing van de basisregels in de wet worden overgenomen. De mogelijkheid om in het Arbeidstijdenbesluit voor arbeid in bepaalde sectoren of arbeid in bepaalde omstandigheden een uitzondering op de regels in de wet op te nemen, zal onveranderd blijven. Voor werknemers die werkzaam zijn in de vervoerssectoren kunnen afwijkende en aanvullende regels worden gesteld op basis van artikel 5:12 lid 2 van de Arbeidstijdenwet. Deze regels zijn vastgelegd in het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Veel van de regels die in het Arbeidstijdenbesluit vervoer zijn vastgelegd, vloeien direct voort uit Europese regelgeving. Zo zijn de verordening (EEG) 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en de verordening (EEG) 3821/85 betreffende de invoering van een controleapparaat bij het wegvervoer in belangrijke mate bepalend voor de inhoud van het hoofdstuk voor het wegvervoer. Dit beperkt de mogelijkheden tot vereenvoudiging. Waar mogelijk zal het Arbeidstijdenbesluit vervoer echter worden vereenvoudigd. 11

7. Overige onderwerpen Administratieve lasten Vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet langs de hier geschetste lijnen heeft nauwelijks gevolgen voor de administratieve lasten die samenhangen met de verplichtingen op grond van deze wet. De administratieve lasten Arbeidstijdenwet bedragen per jaar circa 19,5 miljoen euro, zo blijkt uit een meting die in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is uitgevoerd 9. De lasten worden vrijwel volledig veroorzaakt door de verplichting om 28 dagen van te voren de werknemer op de hoogte te stellen van een tot stand gebrachte of gewijzigde werktijdregeling (ca.15 miljoen euro) en de registratie van arbeidsen rusttijden (ca. 4 miljoen euro). De registratieverplichting blijft noodzakelijk in verband met het overheidstoezicht op de naleving van de wet. De eerste verplichting daarentegen, waarbij de werkgever de werknemers tijdig informeert over de werktijdregelingen, kan als overbodig worden beschouwd, omdat ook zonder een dergelijke verplichting werkgever en werknemer tot een tijdige informatieuitwisseling over werktijden zullen komen. Dit is in beider belang en mag van de werkgever ook op grond van goed werkgeverschap verwacht worden. Voorgesteld wordt om deze bepaling betreffende de 28 dagen termijn te schrappen. 9 Administratieve lasten Arbeidsverhoudingen, EIM, november 2002 12