Gewasbescherming Basis
Vernieuwd cursusboek - verplicht Uitvoeren gewasbescherming. Jaar 2016 Te bestellen via http://webshop.ontwikkel centrum.nl ISBN: 8717247009636
Beeldenbank / Groenkennisnet https://wiki.groenkennisnet.nl/display/beel/beeldenbank
Waarnemen in een gewas De afwijking aan de plant noem je ook wel het symptoom van een ziekte of plaag. Het geheel van de symptomen dat bij een bepaalde ziekteoorzaak hoort, noem je een ziektebeeld. Scouting: gewasinspectie op het oog / specialist met de nodige ervaring / ziekte of plaag in een vroeg stadium herkennen
Vangplaten, vanglampen, feromoonvallen en vangbakken Gewasinspectie door een laboratorium onderzoek: aaltjes, bacterien en virussen Gewasinspectie met een beslissingsondersteunend systeem (BOS):een computerprogramma dat aan de hand van waarnemingen in het veld in combinatie met de weersverwachtingen een advies geeft wel of niet spuiten.
Onkruiden Ongewenste plantengroei Om onkruiden goed te kunnen bestrijden moet je ze wel kennen Giftig voor het vee (Jacobskruiskruid) Houden ziekten en plagen in stand. Mindere kwaliteit van het product Verkeersveiligheid en brandgevaar
Indeling van onkruiden een- en tweezaadlobbigen (monocotylen en dicotylen) Voorjaarskiemers, herfstkiemers en jaarrondkiemers 1. Zaadonkruiden 2. Overblijvende onkruiden (vormen ook zaden): wortelonkruiden en onkruiden met uitlopers
Eenzaadlobbigen of monocotylen grassen, granen en bolgewassen geen hoofdwortel en komen met één kiemlob of kiemblad boven de grond Voorbeelden: hanenpoot, straatgras en kweek Tweezaadlobbigen of dicotylen breedbladige onkruiden kunnen een hoofdwortel hebben en komen met twee kiemblaadjes of zaadlobben boven de grond Voorbeelden: distels, haagwinde, brandnetel, veldkers enz.
Voorjaarskiemers kiemen, groeien, bloeien en zaad vormen in een kalenderjaar (melganzenvoet, hanenpoot en zwarte nachtschade). Herfstkiemers in de herfst vegetatief en in het jaar erop bloeien (duist, kamille en kleefkruid) Jaarrondkiemers kiemen het hele jaar door (straatgras, varkensgras en muur)
Zaadonkruiden kiemen, groeien op, vormen zaad en sterven daarna af (muur, straatgras en veldkers). Wortelonkruiden ondergrondse stengeldelen met leden en knopen (kweekgras, akkerdistel, brandnetel). Onkruiden met uitlopers draden waaraan nieuwe plantjes gevormd worden / vergelijkbaar met aardbeienplanten (hondsdraf, zevenblad, kruipende boterbloem).
Verspreiding van onkruiden door grondbewerking met machines door rooimachines en maaidorsers door de onvoldoende lang gezeten mest door dieren door de wind - zaden met zaadpluisjes (paardebloem, distel, klein hoefblad)
Kieming van onkruiden Vals zaaibed een extra bewerking van de toplaag tot een diepte van ca. 2 cm tussen ploegen en zaaien ruimt vroeg kiemende soorten op voor zaai.
Voorkómen onkruidontwikkeling Een goede bedrijfshygiëne - onkruidvrij houden van perceelranden Pak niet alleen probleemonkruiden direct aan, maar ook voor het bedrijf nieuwe onkruiden Gewassen en rassen die snel bodem bedekken Mechanische bestrijding zoals eggen, vals zaaibed in combinatie met eggen, schoffelen en vingerwieden Pas je bouwplan of teeltplan aan (bijv.minder rooivruchten = minder wortelonkruiden)
Dierlijke aantastingen Plagen aantastingen door dieren insecten mijten aaltjes slakken ratten en muizen
onvolledige metamorfose (gedaanteverwisseling) volledige metamorfose (gedaanteverwisseling) Insecten Levenscyclus Kop met facetogen, voelsprieten (antennen) en monddelen Borststuk met drie paar poten (Zespotigen) en 1-2 paar vleugels Achterlijf opgebouwd uit ringen (segmenten) Zonder gedaanteverwisseling (springstaarten, zilvervisjes)
Insecten
Insecten
Coloradokever Aardrups (larven nachtvlinders) Ritnaald (larven van kniptorren) Engerlingen
Emelten
Vivipariteit / levendbarendheid bij bladluizen
Aaltjes (Nematoden) Kleine, kleurloze wormpjes, nauwelijks zichtbaar (1 mm) 15.000 aaltjessoorten (saprofage; plantparasitaire) Plantparasitaire aaltjes hebben een mondstekel (stylet) vooraan in de kop, waarmee ze plantencellen kunnen aanprikken. Indeling: 1. Cystenaaltjes 2. Wortellesieaaltjes 3. Wortelknobbelaaltje 4. Bladaaltjes Waarnemen Minimaal een loep nodig om ze goed zichtbaar te maken Bodemmoeheid - pleksgewijze slechte groei van planten Levenscyclus Eistadium en eerste larvestadium vervellingen in het ei Voeding aan levende plantedelen nodig voor ontwikkeling
Muizenschade
Ziekteverwekkers Schimmels Bacteriën Virussen
Schimmels De hongersnood in 1845 door Phytophthora - 1.000.000 Ieren dood. Schimmels hebben geen bladgroen Een schimmel bestaat uit schimmeldraden (hyfen) Mycelium of schimmelpluis = een netwerk van hyfen. Ectoparasieten - aan de buitenkant van de waardplant Endoparasieten - groeien tussen de plantencellen Ze leggen haustoriën (zuigorganen) aan in de plantencellen
Pythium
Bacteriën Eencellig +/- een duizendste millimeter 4 hoofdvormen op uiterlijk: spiraalvormig (beweeglijk); staafvormig A (soms beweeglijk dankzij de aanwezige zweepdraden of flagellen); bolvormig - B;C;D (niet-beweeglijk); draadvormig - E (niet-beweeglijk). Bacteriën die plantenziekten veroorzaken, zijn bijna allemaal staafvormig
Bacteriën Verspreiding: wind, water, insecten, vogels, gereedschap, zaad en grond Incubatietijd: de tijd tussen een besmetting en het vertonen van ziekteverschijnselen. Ziektebeelden: Waterige vlekjes op de bladeren, verslijming en rotting van plantenweefsels en verstopping van vaatbundels.
Erwinia Veroorzaakt het uiteenvallen van de celwanden, waardoor waterige vlekjes ontstaan. Symptomen: natte, slijmerige massa. Na enkele dagen de hele plant is aangetast. In een langdurig nat gewas en bij een hoge temperatuur (20-25 C) ontstaat een snel uitbreiding. Eindresultaat: wegvallen van planten. Voorkomen: hygiënische maatregelen. Met de groeifactoren licht, lucht en voeding een stevige plant proberen te krijgen.
Virussen een soort eiwitmoleculen die de cellen van mens, plant en dier binnendringen en de eiwitstofwisseling van een gevoelig organisme verstoren. bijzonder klein - 20 tot 1300 nm (nanometer) 1 nm = een miljoenste millimeter het virus leeft niet zelf, maar wordt geleefd wordt vermenigvuldigd door het organisme waar het in zit dus niet te kweken op een kunstmatige voedingsbodem. in een plant komen via infectie door vectoren (dragers van een besmetting) of via wondjes
Vormen van overdracht Plantenvermeerdering met besmet vegetatief materiaal Mechanisch contact met een andere zieke planten Dierlijke /insecten met stekende of zuigende monddelen (bladluizen, witte vlieg, trips, kevers en schildluizen) Plantaardige vectoren: schimmels (Olpidium) en onkruiden Rhizomanievirus in bieten wordt overgebracht door de bodemschimmel Polymyxa betea
Tabaksmozaïekvirus (TMV) tabaksmozaïekvirus onder andere in de tabaksplant (Nicotiana tabacum) en andere leden van de familie Solanaceae. een lichtgroene verkleuring tussen de nerven van jonge bladeren een vlekkenpatroon van afwisselend lichte en donkere plekjes (een "mozaïek")
Fysiologische afwijkingen Afwijkingen in het klimaat Een verkeerde grondbewerking Foutieve bemesting of gewasbescherming Menselijk handelen