ECLI:NL:CRVB:2017:2728

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:CRVB:2016:1213

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2016:5013

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:CRVB:2014:1035

ECLI:NL:CRVB:2017:246

ECLI:NL:CRVB:2016:1002

ECLI:NL:CRVB:2016:3674

ECLI:NL:CRVB:2015:420

ECLI:NL:CRVB:2017:1448

ECLI:NL:CRVB:2014:2564

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2014:1812

ECLI:NL:CRVB:2015:2058

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:CRVB:2012:BV2849

ECLI:NL:CRVB:2016:3834

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CRVB:2017:1921

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2017:2012

ECLI:NL:CRVB:2015:1257

ECLI:NL:CRVB:2010:BM7007

ECLI:NL:CRVB:2017:2389

ECLI:NL:CRVB:2006:AY6596

ECLI:NL:CRVB:2015:3810

ECLI:NL:CRVB:2017:610

ECLI:NL:CRVB:2014:2191

ECLI:NL:CRVB:2017:2335

ECLI:NL:CRVB:2016:2114

ECLI:NL:CRVB:2017:1929

ECLI:NL:CRVB:2016:1865

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:CRVB:2013:2444

ECLI:NL:CRVB:2015:1758

ECLI:NL:CRVB:2015:1069

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:CRVB:2017:1307

ECLI:NL:CRVB:2013:2750

ECLI:NL:CRVB:2015:4726

ECLI:NL:CRVB:2017:1259

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:CRVB:2013:2656

ECLI:NL:CRVB:2016:1268

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2017:95. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2017:2494

ECLI:NL:CRVB:2017:2822

ECLI:NL:CRVB:2014:1457

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:CRVB:2014:2863

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:CRVB:2016:689

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:CRVB:2014:3351

ECLI:NL:CRVB:2014:2895

ECLI:NL:CRVB:2015:321

ECLI:NL:CRVB:2017:1042

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 juni 2012, 12/95 (aangevallen uitspraak)

ECLI:NL:CRVB:2011:BP8635

ECLI:NL:CRVB:2016:687

ECLI:NL:CRVB:2017:1204

ECLI:NL:CRVB:2017:1982

ECLI:NL:CRVB:2017:1694

ECLI:NL:CRVB:2012:BW7542

ECLI:NL:CRVB:2017:228

ECLI:NL:CRVB:2014:3352

ECLI:NL:CRVB:2017:570

ECLI:NL:CRVB:2016:3051

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2016:1132

ECLI:NL:CRVB:2017:1689

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2017:1486

ECLI:NL:CRVB:2017:1708

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2015:238

ECLI:NL:CRVB:2017:1265

ECLI:NL:CRVB:2014:1117

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2016:2288

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:CRVB:2014:819

ECLI:NL:CRVB:2005:AT2864

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2017:2728 Instantie Datum uitspraak 18-07-2017 Datum publicatie 14-08-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 16-3337 WWB Socialezekerheidsrecht Hoger beroep Niet-incidentele verkoop van goederen via marktplaats. Schending inlichtingenplicht. Recht niet vast te stellen. Gevolgen voor schuldsanering is geen reden om af te wijken van terugvordering. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak 16 3337 WWB, 16/3338 WWB, 17/3158 WWB-VV, 17/3160 WWB-VV Datum uitspraak: 18 juli 2017 Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2016, 15/2506, 15/2517 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 19 april 2017 Partijen: [Verzoeker] (verzoeker) en [verzoekster] (verzoekster), beiden te [woonplaats]

het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost (dagelijks bestuur) PROCESVERLOOP Namens verzoekers heeft mr. F.M. Meis, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verzoekers hebben nadere stukken ingediend. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2017. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. Meis. Het dagelijks bestuur is, met bericht, niet verschenen. OVERWEGINGEN 1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Verzoekers ontvingen over de periode van 14 juli 2011 tot en met 31 januari 2012 en vanaf 11 juni 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Verzoekers zijn vanaf 31 oktober 2012 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling ingevolge de Wet schuldsanering natuurlijke personen. De schuldsanering is verlengd tot 31 oktober 2017. 1.2. Naar aanleiding van een fraudemelding dat verzoekers inkomsten verwerven via de website Marktplaats.nl (Marktplaats) heeft de klantmanager van verzoekers een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan verzoekers verleende bijstand. In dat kader zijn gegevens opgevraagd bij Marktplaats B.V., hebben verzoekers bankafschriften overgelegd, heeft op 7 maart 2014 en 11 april 2014 een gesprek met verzoekers plaatsgevonden en is aansluitend aan het gesprek van 11 april 2014 een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 29 juli 2014. 1.3. De resultaten van het onderzoek zijn voor het dagelijks bestuur aanleiding geweest om bij besluit van 25 juli 2014 (besluit 1) de bijstand van verzoekers over de periode van 14 juli 2011 tot en met 31 januari 2012 (periode 1) en over de periode van 11 juni 2013 tot en met 28 februari 2014 (periode 2) in te trekken. 1.4. Bij besluit van 2 september 2014 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur de gemaakte kosten van bijstand over de perioden 1 en 2 van verzoekers teruggevorderd tot een bedrag van 15.236,34.

1.5. Bij afzonderlijke besluiten van 29 april 2015 (bestreden besluiten) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard en het bezwaar tegen besluit 2 gegrond verklaard met instandhouding van de rechtsgevolgen en wijziging van de motivering. Daaraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat verzoekers de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van hun handelsactiviteiten op Marktplaats en de daaruit voortvloeiende verdiensten. Verzoekers hebben geen deugdelijke administratie overgelegd, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep hebben verzoekers zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. 4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8:81, 8:86 en 8:108, eerste lid, van de Awb kan, als hoger beroep is ingesteld bij de Raad, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan hij na de zitting onmiddellijk uitspraak doen in de bodemzaak, indien naar zijn oordeel nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van die zaak. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij in verband met de afloop van de schuldsaneringsregeling in oktober 2017 de hoger beroepsprocedure niet kunnen afwachten, omdat de uitspraak in hoger beroep van belang is voor het al dan niet verkrijgen van de schone lei. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat een spoedeisend belang bij het verzoek geheel ontbreekt. Nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, wordt daarin ook onmiddellijk uitspraak gedaan. 4.2. De te beoordelen perioden lopen van 14 juli 2011 tot en met 31 januari 2012 en van 11 juni 2013 tot en met 28 februari 2014. 4.3. Niet in geschil is dat verzoekers in de te beoordelen perioden in totaal 997 advertenties op Marktplaats hebben geplaatst en kleding en andere goederen hebben verkocht. Verzoekers hebben hiervan geen melding gemaakt bij het dagelijks bestuur. 4.4. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden en hebben daartoe het volgende naar voren gebracht. Zij hoefden de activiteiten op Marktplaats niet aan het dagelijks bestuur te melden, omdat geen sprake is van handelsactiviteiten maar van ruilhandel. Verzoekers hebben geen goederen ingekocht met het doel ze weer met winst te verkopen, maar zij hebben hun overtollige goederen verkocht om in plaats daarvan passende goederen aan te schaffen. Er is dan ook nauwelijks of geen sprake geweest van verdiensten. Verzoekers hebben de activiteiten wel aan hun bewindvoerder gemeld, die daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Ter zitting van de Raad heeft verzoekster nog aangevoerd dat zij tijdens het intakegesprek bij de aanvraag om bijstand aan de klantmanager de activiteiten op Marktplaats heeft gemeld. Verzoeker heeft nog verklaard dat hij ook het achtereenvolgende bezit van auto s heeft gemeld. 4.5. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2377) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Van incidentele verkoop van kleding en andere goederen is in het geval van verzoekers echter geen sprake. Dat deels sprake is van herhaalde advertenties waarin volgens verzoekers 195 verschillende artikelen zijn aangeboden, maakt, gelet op het

aantal, niet dat het gaat om incidentele verkoop. Gelet op de aard, de omvang en regelmaat van de verkoopactiviteiten, ook van auto s, auto-onderdelen, computers en computeronderdelen en accessoires, had het verzoekers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat die activiteiten van invloed konden zijn op het recht op bijstand en dat zij deze dus onverwijld uit eigen beweging hadden moeten melden. Dat sprake zou zijn van ruilhandel zonder winst, wat daar ook van zij, doet er niet aan af dat het verrichten van verkoopactiviteiten van deze omvang en de bestemming van de opbrengst van die activiteiten bij het dagelijks bestuur moeten worden gemeld. Dat verzoekers de activiteiten op Marktplaats met hun bewindvoerder hebben besproken, betekent niet dat zij daarmee hebben voldaan aan de op hen rustende inlichtingenverplichting jegens het dagelijks bestuur. Voor de eerst ter zitting van de Raad door verzoekers aangevoerde stelling dat het dagelijks bestuur al bij de aanvraag om bijstand op de hoogte was van de activiteiten van verzoekers op Marktplaats, wordt geen aanwijzing gevonden in het dossier. Voorts blijkt uit het dossier dat het dagelijks bestuur door middel van een signaal op de hoogte was van een aantal auto s die verzoeker op zijn naam heeft gehad, maar dat twee auto s niet bekend waren bij het dagelijks bestuur. Bovendien is van belang dat het feit dat het dagelijks bestuur op andere wijze bekend was met het bezit van de auto s niet betekent dat verzoeker de (ruil van de) auto s niet hoefde te melden. 4.6. Uit 4.5 volgt dat verzoekers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Hierbij is niet relevant of verzoekers bewust de informatie voor het dagelijks bestuur hebben willen achterhouden. De in artikel 17, eerste lid, van de WWB neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij opzet geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of verzoekers de activiteiten op Marktplaats hadden moeten melden en dit hebben nagelaten. Dat laatste is, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, het geval. 4.7. Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. 4.8. Verzoekers hebben daartoe in hoger beroep nadere stukken overgelegd. Voorts hebben zij aangevoerd dat vrijwel alle betalingen via de bankrekeningen van verzoekers zijn verlopen en dat slechts in een enkel geval contant is betaald. 4.9. Anders dan verzoekers menen hebben zij geen volledige en controleerbare gegevens verschaft over de met de handelsactiviteiten verworven inkomsten. De door verzoekers overgelegde overzichten en bankafschriften kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Op de door hen opgemaakte lijst van 195 artikelen die meerdere malen op Marktplaats zijn aangeboden staat achter een groot aantal artikelen een vraagteken, zodat onduidelijk is of die artikelen zijn verkocht of nog in het bezit van verzoekers zijn. Ook blijkt daaruit dat met name waardevolle artikelen zoals auto s en computers zijn geruild, zonder dat er gegevens zijn vermeld over de ruilwaarde of het artikel waartegen is geruild. Bovendien ontbreken bij de genoemde ontvangen bedragen verwijzingen naar de bankafschriften waaruit de betalingen blijken. Voorts ziet een volgend overzicht op door verkoop ontvangen bedragen van in totaal 1.837,95 op twee rekeningnummers van respectievelijk de ABN AMRO en SNS Bank, zonder vermelding van de data van ontvangst van de betalingen. Nu uit het dossier blijkt dat verzoekers op nog meer bankrekeningen betalingen hebben ontvangen, is dit overzicht niet compleet. Verder ziet het Excel overzicht slechts op verkopen in de maand augustus 2013 door middel van betalingen op de SNSbankrekening. Hoewel verzoeker in het gesprek op 11 april 2014 heeft verklaard dat voor goederen die lastig per post kunnen worden verzonden (zoals een lasapparaat, een laptop, een printer) contante betalingen zijn ontvangen, hebben verzoekers nog geen begin van overzicht, laat staan bewijzen verstrekt van de contante betalingen. De stelling dat met de handelsactiviteiten geen winst zou zijn behaald, leidt niet tot

een ander oordeel, reeds omdat controleerbare gegevens over de verworven inkomsten ontbreken. Verzoekers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij over de te beoordelen perioden recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad. 4.10. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering van een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. 4.11. Verzoekers hebben in dit kader aangevoerd dat het dagelijks bestuur pas in 2014 een onderzoek heeft ingesteld naar hun activiteiten in 2011, waardoor zij niet in staat zijn om nog een complete administratie te overleggen. Anders dan verzoekers menen is hierin geen dringende reden gelegen om van terugvordering af te zien. Voor zover verzoekers stellen in bewijsnood te verkeren, hebben zij die over zichzelf afgeroepen, nu zij hun activiteiten op Marktplaats niet hebben gemeld. 4.12. Dat de terugvordering gevolgen kan hebben voor de goede afloop van de schuldsanering vormt evenmin een dringende reden. Die omstandigheid leidt er niet toe dat de financiële gevolgen van de terugvordering onaanvaardbaar zijn. Verzoekers hebben als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 4.13. Uit 4.1 tot en met 4.12 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen. 5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep - bevestigt de aangevallen uitspraak; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af. Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017. (getekend) O.L.H.W.I. Korte

De griffier is verhinderd te ondertekenen. HD