ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RBGEL:2015:4920

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBOBR:2017:1690

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBGEL:2015:7839

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

de Rechtspraak Rechtbank Gelderland gemeente Tiel

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

Afweging In dit geval is er geen aanleiding tot het instellen van hoger beroep. Het voorstel is om de uitspraak voor kennisgeving aan te nemen.

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

ECLI:NL:RBMNE:2016:7377

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBOBR:2017:363

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RVS:2014:3854

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBOVE:2017:2182

ECLI:NL:RBLIM:2017:466

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

ECLI:NL:RBGEL:2015:699

ECLI:NL:RVS:2015:1791

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:RBGEL:2015:7831

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RBDHA:2015:13446

ECLI:NL:RBGEL:2013:6000

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBMNE:2014:7216

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBROT:2015:1306

de Rechtspraak

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8140

ECLI:NL:RVS:2017:2013

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RBROT:2014:5233

de Rechtspraak Rechtbank Noord-Holland het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland Postbus BA Monnickendam

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9565

ECLI:NL:RBGRO:2007:BD6812

Transcriptie:

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 12-05-2016 Datum publicatie 19-05-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 7447 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:2477, Bekrachtiging/bevestiging Bestuursrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Machtiging tot binnentreden in het kader van handhavend optreden tegen permanente bewoning van een recreatiewoning Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Zittingsplaats Arnhem Bestuursrecht zaaknummer: AWB 15/7447 uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen [eiser], te [woonplaats], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder. Procesverloop Bij besluit van 9 juni 2015 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder een machtiging tot binnentreden in de recreatiewoningen op de percelen [locatie] te [woonplaats] (hierna: woning 1) en

[plaats] te [woonplaats] (hierna: woning 2) afgegeven. Bij besluit van 9 december 2015 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen de machtiging tot binnentreden in woning 1 niet-ontvankelijk en het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen de machtiging tot binnentreden in woning 2 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Oosterhout en M. Beuken. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 12 van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Awbi is, voor zover de wet niet anders bepaalt, de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Awbi gaat degene die bevoegd is een machtiging te geven daartoe slechts over, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist. Ingevolge artikel 5:27, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Awbi. 2. Eiser staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van woning 1.

Eiser is eigenaar van woning 2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser woning 2 in strijd met de op het perceel rustende bestemming anders dan ten dienste van recreatief verblijf gebruikt. Verweerder heeft bij besluit van 12 maart 2015 - beslissend op het door eiser gemaakte bezwaar - eiser onder meer gelast de permanente bewoning van woning 2 te beëindigen. Hangende het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van 12 maart 2015 (AWB 15/2115) heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 1 mei 2015 (AWB 15/2116), voor zover thans van belang, bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 12 maart 2015 geschorst totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het beroep. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was een nader onderzoek naar de feiten aangewezen. Het was de bedoeling van verweerder om met behulp van de machtiging de woningen 1 en 2 te kunnen binnentreden teneinde bewijsmateriaal te vergaren voor de onderbouwing van het besluit van 12 maart 2015. Woning 1 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet is aan te merken als belanghebbende voor zover zijn bezwaar is gericht tegen de machtiging tot binnentreden in woning 1. Volgens verweerder kan alleen een eigenaar of bewoner van die woning als belanghebbende worden aangemerkt. Eiser is geen eigenaar van woning 1. Gelet op het door verweerder verzamelde bewijs over het gebruik van woningen 1 en 2, is eiser evenmin bewoner van woning 1. Daarom is hij niet aan te merken als belanghebbende ter zake de machtiging tot binnentreden woning 1, aldus verweerder. 4. Eiser voert aan dat verweerder zijn bezwaar, voor zover gericht tegen de machtiging tot binnentreden in woning 1, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij geen belanghebbende is. 5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS2014:4391) vloeit uit artikel 12 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Awbi, voort dat het grondrecht strekkende tot de onschendbaarheid van de woning alleen aan de bewoner van een woning toekomt. De belangen van derden, met inbegrip van de eigenaar, niet zijnde bewoner, zullen in beginsel niet, behoudens bijzondere omstandigheden, rechtstreeks betrokken zijn bij de verlening van een machtiging krachtens artikel 3, tweede lid, van de Awbi. 6. Uit de stukken blijkt dat het de bedoeling van verweerder was om met het binnentreden van woning 1 bewijsmateriaal te vergaren voor de onderbouwing van de aan eiser opgelegde last. Gelet hierop is sprake van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Eisers belang is rechtsreeks bij de verlening van de machtiging betrokken. Verweerder heeft eiser in zoverre ten onrechte niet als belanghebbende aangemerkt. 7. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding het bestreden besluit in zoverre te vernietigen en overweegt daartoe als volgt. Op 11 juni 2015 hebben de in de machtiging vermelde personen, vergezeld door twee medewerkers van politie, zich bij woning 1 gemeld. Uit het verslag voor binnentreden van woning 1 van 11 juni 2015 blijkt dat deze personen zijn binnengelaten door [naam], eigenaresse en bewoonster van woning 1, zonder dat van de machtiging gebruik is gemaakt. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen belang meer had bij beoordeling van het bezwaar tegen de machtiging tot binnentreden in woning 1. Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit het ontbreken van het procesbelang niet onderkend. Het bezwaar is in zoverre, zij het op onjuiste gronden, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Woning 2

8. Eiser voert aan dat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig was. Zij was volgens hem in strijd met voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2015, waarbij de aan eiser opgelegde last was geschorst. 9. In haar uitspraak van 23 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1412) heeft de Afdeling geoordeeld dat het binnentreden van een woning tegen de wil van de bewoners een zeer ingrijpend middel is dat alleen kan worden ingezet indien het vermoeden van een illegale situatie voldoende serieus is en het voor de bevestiging van dit vermoeden redelijkerwijs noodzakelijk is dat toegang wordt verkregen tot die woning omdat geen minder ingrijpende middelen aanwezig zijn. 10. De rechtbank is van oordeel dat aan deze voorwaarden voor het verlenen van een machtiging in dit geval is voldaan. Uit voormelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2015 heeft verweerder kunnen afleiden dat de voorzieningenrechter in aanmerking heeft genomen dat controleurs nooit in woning 2 zijn geweest, dat uit de controlerapporten die wel zijn overgelegd niet zonder meer kan worden afgeleid dat eiser woning 2 permanent bewoont, dat een nader onderzoek naar de feiten aangewezen is, ondanks het feit dat er al een uitgebreid onderzoek door verweerder is gedaan en dat een nader onderzoek naar de feiten niet anders bereikt kan worden dan door het uitvoeren van een controle in woning 2. Verder heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat uit de stukken is gebleken dat eiser niet bereid was om toezichthouders in woning 2 binnen te laten. Om overtreding van het bestemmingsplan te kunnen vaststellen, heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt kunnen stellen dat er geen minder ingrijpende middelen aanwezig waren dan een machtiging tot binnentreden. De schorsing van de aan eiser opgelegde last door de voorzieningenrechter doet daar niet aan af. Er is geen rechtsregel die verbiedt dat een machtiging tot binnentreden wordt afgegeven ten einde bewijs te vergaren ter onderbouwing van een besluit dat is geschorst. De beroepsgrond slaagt niet. 11. Eiser voert aan dat sprake is van een fundamenteel bestuursrechtelijke inconsistentie tussen het standpunt van verweerder in het besluit om eiser een last op te leggen en het standpunt van verweerder in het primaire besluit. Volgens eiser nam verweerder ten tijde van het besluit om een last op te leggen het standpunt in dat eiser woning 2 permanent bewoonde terwijl verweerder zich in het primaire besluit op het standpunt stelt dat eisers woonsituatie onduidelijk is. 12. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt het niet van inconsistentie als verweerder bij nader inzien tot de conclusie komt dat aanvullend bewijs voor zijn standpunt dat eiser woning 2 permanent bewoont noodzakelijk is. De beroepsgrond slaagt niet. 13. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. 14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier rechter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.