De invloed van een jaarrekeningcontrole op de kenmerken van het resultaatcijfer

Vergelijkbare documenten
Ter Reigerie 7 bus 3, 8800 Roeselare. Resultaatmanipulatie. Pouseele B. & C, Bedrijfsrevisoren

Effect van het toepassen van Accounting Accruals op de kwaliteit van de gerapporteerde winsten

Kwaliteitsverschillen tussen BIG4 en second-tier auditkantoren op de Belgische markt

De kwaliteit van het resultaatcijfer en kapitaalstructuur van nietbeursgenoteerde

Controleverklaring van de onafhankelijke accountant

APPENDICES. Universiteit van Tilburg Departement Accountancy Jan Bouwens Edith Leung Arnt Verriest 25 februari 2011

De kwaliteit van het resultaatcijfer en financiering met bankkrediet tijdens de crisis

DE RELATIE TUSSEN ZWAKKE INTERNE CONTROLE EN DE KWALITEIT VAN ACCRUALS

Alternatieve financiële prestatie-indicatoren. Toezicht Kwaliteit Accountantscontrole & Verslaggeving

Het voorspellen van de rendabiliteit van grote niet-beursgenoteerde bedrijven

De invloed van het Litigation risk op Audit Kwaliteit

Hoe cashflow te interpreteren. Volgens de lesgever <> begin liquiditeit einde liquiditeit hoewel alle reporting modellen wel zo

het commissarisverslag 2013 ERRATUM

Gezien de commentaren ontvangen op deze openbare raadpleging;

ISA 710, TER VERGELIJKING OPGENOMEN INFORMATIE - OVEREENKOMSTIGE CIJFERS EN VERGELIJKENDE FINANCIELE OVERZICHTEN

Samenvatting onderzoek: Diversificatiestrategieën van accountantskantoren

Halfjaarbericht N.V. Dico International

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies 2012/17 - Erkenning van opbrengsten en kosten. Advies van 7 november 2012

Abnormale of goedgunstige voordelen toch geen minimale belastbare basis?

Ons oordeel Wij hebben de jaarrekening 2016 van Lavide Holding N.V. te Alkmaar gecontroleerd.

Open vragen 1. Wat zijn stakeholders van een onderneming?

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. Technische nota 2017/XX - Definiëring van EBIT / EBITDA na omzetting van de accounting richtlijn

1. Verslag zonder voorbehoud met toelichtende paragraaf

ISA 510, INITIËLE CONTROLEOPDRACHTEN - BEGINSALDI

Analyse van de algemene commentaren ontvangen tijdens de openbare raadpleging die door het IBR werd georganiseerd en standpunt van het IBR

Resultaten eerste halfjaar Dico International

INTERNATIONAL STANDARD ON AUDITING (ISA)

IFRS 16 en de vastgoedwereld

Bedrijfsrevisor. Verklaring over de jaarrekening zonder voorbehoud

Aan: de aandeelhouders en de Raad van Commissarissen van Lavide Holding N.V.

GEBRUIK VAN VERANTWOORDELIJKHEIDS- CENTRA

Invloed van IFRS-toepassing op earnings management

CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT i

Accountantsverslag 2012

Deze 3 verslagen dienen in onderlinge samenhang te worden gelezen en kunnen niet afzonderlijk van elkaar worden gezien of gebruikt.

JAN. Aan: het bestuur van het Nederlands Instituut voor Volksontwikkeling en Natuurvriendenwerk (Vereniging NIVON) te Amsterdam

Inhoud DEEL 1 ALGEMENE INLEIDING BOEKHOUDING EN RAPPORTERING... 1 HOOFDSTUK 1 HISTORISCHE EVOLUTIE EVOLUTIE VAN DE BEGRIPPEN...

RAAD advies van 7 januari De rol van de commissaris-revisor inzake halfjaarlijkse en jaarlijkse communiqués van beursgenoteerde vennootschappen

Externe financiële verslaggeving

De accountant verklaart!

In hoeverre heeft de grootte van een accountantskantoor invloed op de kwaliteit van een accountantscontrole?

Norm van 10 november 2009 inzake de toepassing van de ISA s in België

ISA 710, Ter vergelijking opgenomen informatie overeenkomstige cijfers en vergelijkende financiële overzichten.

INTERNATIONALE CONTROLESTANDAARD 260 COMMUNICATIE OVER CONTROLE-AANGELEGENHEDEN MET HET TOEZICHTHOUDEND ORGAAN

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB


pwc UMICORE NV 27 maart2013

De kwaliteit van het resultaatcijfer en de kredietvoorwaarden van nietbeursgenoteerde

Voorbeeld van een bevestigingsbrief van de leiding van de entiteit

Norm inzake de toepassing van de ISA's in Belgie

De verkoop van vaste activa om het resultaat te sturen: een Europese studie

Controleverklaring van de onafhankelijke accountant

Enkelvoudige jaarrekening WestlandUtrecht Bank N.V.

ISA 320, MATERIALITEIT BIJ DE PLANNING EN UITVOERING VAN EEN CONTROLE

Stijging toegevoegde waarde in lijn met stijging volumes van 11% Stijging ebitda met meer dan 15% Stijging Resultaat na belasting met meer dan 40%

Global Opportunities (GO) Capital Asset Management BV gevestigd te AMSTERDAM. Rapport inzake de jaarrekening 2013

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. Advies 2012/XX Boekhoudkundige verwerking van een ruilverrichting

De accountant verklaart!

Prof. dr. Stijn Goeminne, Faculteit Economie & Bedrijfskunde, Universiteit Gent

Business Valuation : groeiend belang

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

MODELLEN VOOR SUCCES & FALING EN DE KWALITEIT VAN DE GERAPPORTEERDE JAARREKENINGGEGEVENS

VERSLAG VAN DE COMMISSARIS R0403 UITGIFTE VAN AANDELEN ZONDER VERMELDING VAN NOMINALE WAARDE BENEDEN FRACTIEWAARDE

HEIJMANS N.V. REGLEMENT AUDITCOMMISSIE

EEN NADERE ANALYSE VAN DE RELATIES TUSSEN AANDELENRENDEMENTEN EN WINSTEN, DIVIDENDEN EN CASH-FLOWS. Gert Hegge en Rezaul Kabir

ABN AMRO Groenbank B.V. ENKELVOUDIGE JAARREKENING 2012

Master in de handelswetenschappen Afstudeerrichting Accountancy en Fiscaliteit Academiejaar

De opbrengsten voor 2014 bedragen miljoen euro, een stijging van 8.2% tegenover vorig jaar

Werkkapitaal, Equity cashflow, Entity cashflow en Discretionary Cashflow

COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN. CBN-advies 2017/XX Onbeperkt aansprakelijk vennoot: vermeldingen in de jaarrekening

Drijfveren voor winstmanagement voor Belgische beurs en niet-beursgenoteerde bedrijven

Samenstelling en takenpakket van het auditcomité. Het nieuw commissarisverslag en het verslag aan het auditcomité

Marleen van de Westelaken Vincent Peters Informatie over Participatieve Methoden

Expertisecentra kraamzorg

ABN AMRO Groenbank B.V. Enkelvoudige jaarrekening

EURONAV. Verkorte tussentijdse geconsolideerde rekeningen voor de periode van zes maanden eindigend op 30 juni /08/ :05

Praktische nota bij artikel 618 Wetboek van vennootschappen (interimdividend)

Wat motiveert u in uw werk?

Laura Dirkse ( ) Begeleider: E.M. van der Veer. Definitieve versie. Inleverdatum:

Studie met betrekking tot de controle van jaarrekeningen door commissarissen-revisoren.

CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT Aan: het bestuur en raad van commissarissen van Stichting FC Eindhoven A. Verklaring over de in he

In België geldt er voortaan een nieuwe beroepsnorm Wat en waarom? Frequently Asked Questions

Delhaize Groep NV Osseghemstraat Brussel, België Rechtspersonenregister (Brussel) INFORMATIEVE NOTA

Materieel belang in de jaarrekening. Nationale Verslaggevingsdag 26 juni 2012 Ton Meershoek Hoofd toezicht financiële verslaggeving

Samenvatting (Summary in Dutch)

Praktijkhandreiking 1119 Nadere toelichtingen in de controleverklaring 24 april 2012

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing

De opbrengsten voor 2012 bedragen miljoen euro, een stijging van 6.3% tegenover vorig jaar

bijlage IV A. Inleiding B. Advies van de Hoge raad HOGE RAAD VOOR DE ECONOMISCHE BEROEPEN

Enkelvoudige jaarrekening WestlandUtrecht Bank N.V.

De opbrengsten voor 2011 bedragen 216,2 miljoen euro, een daling van 4,8% tegenover vorig jaar

CMB Persmededeling Gereglementeerde informatie Press release- Regulated information

Geconsolideerde winst- en verliesrekening (in miljoen euro)

Commissie Benchmarking Vlaanderen

BEDRIJFSECONOMISCHE WETENSCHAPPEN master in de toegepaste economische wetenschappen: accountancy en financiering

Dutch Summary. Dutch Summary

Inleiding / Doel van de vraag om advies. Belangrijkste gegevens van het dossier ADVIES- EN CONTROLECOMITÉ OP DE ONAFHANKELIJKHEID VAN DE COMMISSARIS

Sterke groei van de Resilux kern business : stijging van de volumes met 9% zorgt voor toename Ebitda met 12%

Groundbreaking Innovative Financing of Training in a European Dimension. Final GIFTED Model May 2013

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 2013 De invloed van een jaarrekeningcontrole op de kenmerken van het resultaatcijfer Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen Iris Blancquaert onder leiding van Prof. Dr. H. Vander Bauwhede

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 2013 De invloed van een jaarrekeningcontrole op de kenmerken van het resultaatcijfer Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen Iris Blancquaert onder leiding van Prof. Dr. H. Vander Bauwhede

PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden mits, bronvermelding. Iris Blancquaert I

DANKWOORD Deze masterproef tijdig tot een goed einde brengen werd een grote uitdaging. Graag wil ik enkele personen bedanken voor de hulp en steun die ze mij hierbij boden. Vooreerst gaat mijn dank uit naar, Prof. Dr. H. Vander Bauwhede, mijn promotor, die het mogelijk gemaakt heeft de ideeën te genereren die aan de basis van deze thesis liggen en in het bijzonder de gesprekken die mee hielpen dit onderzoek te sturen en structuur te geven. Daarnaast wil ik in het bijzonder Michiel De Meyere danken voor zijn opbouwende kritiek in verband met het opstellen van de hypothese en de literatuurstudie. Ook Stefaan Meersschaerts ben ik dankbaar voor zijn advies in het gebruik van de database Belfirst. Ten slotte dank ik Anne Van Vreckem voor het nalezen van dit werk. Iris Blancquaert 8 augustus 2013 II

INHOUDSTAFEL PERMISSION... I DANKWOORD... II INHOUDSTAFEL... III LIJST MET TABELLEN... IV LIJST MET AFKORTINGEN... V HOOFDSTUK 1: INLEIDING... 1 HOOFDSTUK 2: LITERATUURSTUDIE... 4 2.1. De controle van de jaarrekening... 4 2.2. De kwaliteit van het resultaatcijfer... 5 2.3. De kenmerken van het resultaatcijfer... 8 2.3.1. Accrual kwaliteit... 8 2.3.2. Persistentie... 11 2.3.3. Resultaatafvlakking... 12 2.4. Verband tussen een controle en de kwaliteit van het resultaatcijfer... 14 HOOFDSTUK 3: HYPOTHESEOPBOUW... 16 HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSOPZET... 19 4.1. Dataselectie... 19 4.2. Onderzoeksmethodologie... 27 4.2.1. Univariate statistiek... 27 4.2.2. Multivariate statistiek... 27 4.3. Controle variabelen... 30 HOOFDSTUK 5: RESULTATEN... 33 5.1. Descriptieve statistiek... 33 5.2. Univariate statistiek... 35 5.3. Multivariate statistiek... 36 5.3.1. Kwaliteit van accruals... 36 5.3.2. Persistentie van het resultaatcijfer... 38 5.3.3. Afvlakking van het resultaatcijfer... 39 5.3.4. Bespreking... 41 HOOFDSTUK 6: CONCLUSIES... 43 REFERENTIELIJST... VI III

BIJLAGEN... XVI Bijlage 1: P-P plot en scatterplot van de regressie in verband met accrual kwaliteit... XVI Bijlage 2: P-P plot en scatterplot van de regressie in verband met persistentie... XVII Bijlage 3: P-P plot en scatterplot van de regressie in verband met afvlakking... XVIII LIJST MET TABELLEN Tabel 1: Selectieprocedure dataset... 26 Tabel 2: Berekening controle variabelen... 32 Tabel 3: Beschrijvende statistiek voor discretionaire accruals en afvlakking... 33 Tabel 4: Beschrijvende statistiek van controle variabelen... 34 Tabel 5: Correlatie tussen onafhankelijke variabelen... 35 Tabel 6: T-test voor verschillen... 36 Tabel 7: Regressie van Accrual kwaliteit op Audit en controle variabelen... 37 Tabel 8: Regressie ter bepaling van persistentie en de invloed van Audit en controle variabelen 39 Tabel 9: Regressie van Afvlakking op Audit en controle variabelen... 41 IV

LIJST MET AFKORTINGEN CVOA ESV GAAP NACE NBB VZW KMO Coöperatieve Vennootschap met Onbeperkte Aansprakelijkheid Economisch samenwerkingsverband Generally Accepted Accounting Principles Algemene Nomenclatuur der Economische Activiteiten in de Europese Gemeenschappen Nationale Bank van België Vereniging Zonder Winstoogmerk Kleine en Middelgrote Onderneming V

HOOFDSTUK 1: INLEIDING De jaarrekening - een weerspiegeling van de economische en financiële toestand van de onderneming - heeft een belangrijke informatieve waarde voor tal van belanghebbenden. Dit document wordt onder andere gebruikt door investeerders, schuldeisers, leveranciers en klanten voor het nemen van economische beslissingen (Van Caneghem & Van Campenhout, 2012). Empirisch onderzoek toont aan dat - van alle beschikbare informatie in de jaarrekening - het resultaatcijfer de belangrijkste indicator voor de financiële prestatie van een onderneming vormt (Graham, Harvey & Rajgopall, 2005). Dechow (1994) en Dechow, Kothari & Watts (1998) staven dit door aan te tonen dat het resultaatcijfer een betere voorspelling geeft van toekomstige kasstromen dan de huidige kasstromen. Francis, Schipper & Vincent (2003) concluderen bovendien dat het resultaatcijfer een grotere informatieve waarde heeft dan andere onderzochte prestatiemaatstaven - zowel gebaseerd op gegevens uit de jaarrekening als andere - voor het verklaren van de variatie in het rendement op aandelen. Het opstellen van de financiële verslaggeving gebeurt voor niet-beursgenoteerde ondernemingen volgens algemeen aanvaarde boekhoudprincipes (Generally Accepted Accounting Principles, GAAP) die het management enige vrijheid bieden in de rapportering. Deze flexibiliteit zou moeten aangewend worden om informatie asymmetrie tussen de onderneming en de belanghebbenden weg te werken en de economische realiteit zo goed mogelijk te benaderen (informatieve sturing). Het biedt echter ook de mogelijkheid tot resultaatsturing ten voordele van de onderneming (opportunistische sturing). Andere gevallen waarin de rapportering afwijkt van de economische realiteit ontstaan wanneer het resultaat dermate gemanipuleerd wordt dat het niet meer aan de rapporteringsstandaarden voldoet of wanneer er onvrijwillige fouten in de verslaggeving sluipen (Guay, Kothari & Watts, 1996). Deze rapporteringsvrijheid leidt tot verschillen in de kwaliteit van het resultaatcijfer die gepercipieerd worden door de gebruikers van de jaarrekening. Francis, LaFond, Olsson & Schipper (2004) tonen aan dat in Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven een hogere kwaliteit van het resultaatcijfer gepaard gaat met een lagere kapitaalkost ten gevolge van een kleinere informatie asymmetrie. Dit resultaat wordt eveneens gevonden in een Australische setting door Gray, Koh & Tong (2009). Ook de interestkost en de looptijd en waarborg van bankleningen worden beïnvloed door de kwaliteit van het resultaatcijfer (Bharath, Sunder & Sunder, 2008). In dat opzicht zal een controle van de jaarrekening die de informatie asymmetrie tussen de onderneming en de belanghebbenden kan beperken waarde creëren. Een belangrijke controle van de jaarrekening wordt uitgevoerd door de commissaris. Met deze studie wordt bijgedragen tot de 1

literatuur omtrent de waarde-creatie door een controle van de jaarrekening. Becker, DeFond, Jiambalvo & Subramanyam (1998) stellen dat een controle van de commissaris de informatie asymmetrie tussen managers en belanghebbenden vermindert door als onafhankelijke partij de validiteit van de financiële verslaggeving na te gaan. De toegevoegde waarde van een jaarrekening controle wordt in de literatuur vooral aangetoond via de relatie tussen de kwaliteit van een auditor en de kwaliteit van het resultaatcijfer. Bij een controle van betere kwaliteit (uitgevoerd door een groot revisorenkantoor) zullen ondernemingen minder opportunistische resultaatsturing toepassen (Becker et al., 1998). Khurana & Raman (2004) tonen aan dat een betere audit kwaliteit de kapitaalkost reduceert. Een groot deel van de onderzoeken met betrekking tot audit kwaliteit is gericht op beursgenoteerde bedrijven. Een mogelijke oorzaak hiervan is het gebrek aan beschikbaarheid van gegevens van nietbeursgenoteerde bedrijven, vooral in landen waar deze ondernemingen hun jaarrekeningen niet publiek moeten maken (Minnis, 2011). De relevantie van niet-beursgenoteerde bedrijven - meer bepaald in België - is nochtans aanzienlijk. Deze ondernemingen vertegenwoordigen een omvangrijk deel van de werkgelegenheid, innovatie en groei in onze economie. In 2012 omvatten KMO s 99,8% van alle ondernemingen in België en zorgden voor 67,7% van de werkgelegenheid. 1 Omwille van verschillen tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen op vlak van onder andere financiering, aandeelhoudersstructuur, bestuur, beloningssystemen, schaalvoordelen, grootte en winstgevendheid (Ball & Shivakumar, 2005; Burgstahler, Hail & Leuz, 2006), kan een gebrek aan externe validiteit van de onderzoeken in verband met beursgenoteerde ondernemingen naar kleine Belgische ondernemingen optreden. In tegenstelling tot de literatuur in verband met audit kwaliteit, zijn studies naar het verschil in waarde tussen een gecontroleerde en een niet gecontroleerde jaarrekening schaars. Enkele onderzoeken tonen aan dat een controle van de jaarrekening geassocieerd wordt met een lagere interest kost (Blackwell, Noland & Winters, 1998; Minnis, 2011; Kim, Simunic, Stein & Yi, 2011). Dit suggereert een reductie van de informatie asymmetrie door toedoen van deze controle. De enige studie die het rechtstreekse effect van een audit op de kwaliteit van het resultaatcijfer analyseert wordt uitgevoerd in een Amerikaanse setting (Minnis, 2011). Hier wordt bevestigd dat een controle helpt informatierisico te neutraliseren door een beter voorspelbaar en persistenter resultaatcijfer te leveren. Het doel van deze masterproef is na te gaan of een controle van de jaarrekening voor ondernemingen die geen audit-verplichting hebben een directe impact heeft op de kwaliteit van het resultaatcijfer. Er wordt hiermee een contributie geleverd aan de literatuur in verband met de 1 Bron: < ec.europa.eu > 2

kwaliteit van het resultaatcijfer door een onderscheid te maken tussen vrijwillig gecontroleerde en niet gecontroleerde ondernemingen in een Belgische context. Voorts wordt inzicht verstrekt in de regelgeving voor het bepalen van de vrijwilligheid van een jaarrekeningcontrole in België en een procedure voorop gesteld voor de selectie van Belgische ondernemingen die aan dit criterium voldoen. Tenslotte wordt de kwaliteit aan de hand van drie verschillende kenmerken van het resultaatcijfer gemeten, meer bepaald de kwaliteit van accruals, de persistentie en de afvlakking van het resultaatcijfer. Volgend op dit inleidend hoofdstuk wordt in het tweede hoofdstuk informatie verstrekt met betrekking tot het belang van de controle van een jaarrekening en de drijfveren voor een vrijwillige controle. Vervolgens worden de kwaliteit van een resultaatcijfer en de kenmerken ervan besproken: accrual kwaliteit, persistentie en resultaatafvlakking. We ronden dit hoofdstuk af met een overzicht van onderzoeken die een audit relateren aan de kwaliteit van de jaarrekening. In het derde hoofdstuk worden de vier hypotheses opgebouwd waarvoor in het vervolg van de masterproef empirisch bewijs wordt gezocht. Hoofdstuk 4 zet vervolgens de onderzoeksopzet uiteen. De Belgische wetgeving met betrekking tot de controleverplichting van een jaarrekening, de hierop gebaseerde dataselectie, de variabelen en de methodiek voor de analytische bewijsvoering worden hier toegelicht. De resultaten worden in een volgend hoofdstuk besproken om te eindigen met de algemene conclusies en de bespreking van de beperkingen van het onderzoek. 3

HOOFDSTUK 2: LITERATUURSTUDIE 2.1. De controle van de jaarrekening In België wordt een controle van de jaarrekening uitgevoerd door een lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR), de commissaris. De commissaris wordt benoemd door de algemene vergadering voor een mandaat van drie jaar (Wetboek van vennootschappen, artikel 130). Bij zijn aanstelling zal de commissaris belast worden met een controleopdracht die door de Belgische wetgever gedefinieerd wordt als: De controle in vennootschappen, op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid, ten aanzien van dit Wetboek en de statuten, van de in de jaarrekening weergegeven verrichtingen, [...]. (Wetboek van vennootschappen, artikel 142). De commissaris zal een rapport uitbrengen met zijn oordeel over de betrouwbaarheid van de weergave van het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van de onderneming overeenkomstig het toepasselijk boekhoudkundig referentiestelsel en, in voorkomend geval, of de jaarrekening aan de wettelijke vereisten voldoet (Wetboek van vennootschappen, artikel 144, 4 ). In België bepaalt de vennootschapsvorm en de grootte van het bedrijf of er een verplichting is tot controle van de jaarrekening (cfr. Infra, pg. 19). Hoewel een controle geen verplichting is voor bepaalde ondernemingen zullen sommigen er vrijwillig voor opteren een commissaris aan te stellen. In de literatuur worden hiervoor verschillende redenen aangehaald. Voornamelijk de agency theory (Jensen & Meckling, 1976) wordt gebruikt om de vrijwillige vraag naar een externe financiële controle te verklaren (Chow, 1982; Carey, Simnett & Tanewski, 2000). Een agency relatie is een relatie waarbij een lasthebber (agent) toegestaan wordt in naam van en voor rekening van een lastgever (principaal) te handelen (Willekens, 2008). Aangezien belangen van beide partijen niet altijd stroken geeft dit aanleiding tot agency kosten (welvaartsverlies door de agent indien de principaal in eigen belang handelt). Via financiële rapportering kan de manager (agent), die over ondernemingsspecifieke informatie beschikt, zijn bereidwilligheid tot transparantie naar belanghebbenden (principaal) toe benadrukken en verantwoording afleggen over zijn handelingen. Een externe controle van deze rapportering kan bijdragen tot het reduceren van de agency kosten aangezien het de getrouwheid van de informatie versterkt (DeAngelo, 1981; Watts & Zimmerman, 1986; DeFond, 1992). Drie belangrijke agency relaties die in verband gebracht worden met een vrijwillige controle van de jaarrekening zijn: manager versus eigenaar, manager (eigenaar) versus schuldeiser en manager 4

(eigenaar) versus personeel (Sarens et al., 2012). Hoewel in kleine ondernemingen de scheiding tussen manager en eigenaar vaak minder uitgesproken is, tonen de studies van Carey et al. (2000) en Collis, Jarvis & Skerratt (2004) dat ook in dit type ondernemingen deze agency relatie aan de basis ligt van een vrijwillige externe audit. Bij een stijgend aandeel niet-familiaal management neemt de waarschijnlijkheid van een vrijwillige controle toe. In verband met de agency relatie tussen management en schuldeisers tonen onderzoeken een positief verband tussen het vrijwillig opteren voor een controle van de jaarrekening en de schuldgraad (Chow, 1982; Carey et al., 2000). In de veronderstelling dat hogere agency kosten (onder andere in de vorm van een hoge interestvoet) optreden bij een toenemende schuldfinanciering (Watts & Zimmerman, 1986) blijken ondernemingen de agency kosten te willen beperken door te opteren voor een vrijwillige audit. Wat de agency relatie tussen managers en personeel betreft stelt Abdel-Khalik (1982) dat de waarschijnlijkheid voor een vrijwillige audit toeneemt naarmate het aantal hiërarchische niveaus in een bedrijf stijgt. Het uitgangspunt hier is dat de audit het verlies aan controle door toename van de interne complexiteit compenseert. De keuze voor een vrijwillige controle kan ook zijn oorsprong vinden in de functie van verzekeraar die de commissaris kan toegeschreven worden. Hierbij staat hij garant voor derden die verliezen boekten door het beroepen op de gecontroleerde jaarrekening in hun beslissingen (Menon & Williams, 1994). Wanneer blijkt dat de jaarrekening wezenlijke fouten bevat waarop hun beslissingen werden gebaseerd, kunnen zij hun geleden verliezen op de commissaris trachten te verhalen. Dit is een praktijk die voornamelijk in de Verenigde staten toegepast wordt, doch ook in België wettelijk voorzien is. Bij nalatigheid kan de commissaris op basis van artikel 140 van het Wetboek van vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden tegenover de vennootschap en derden voor schade die voortvloeit uit overtredingen op het Wetboek van vennootschappen of van de statuten van de vennootschap in kwestie. 2.2. De kwaliteit van het resultaatcijfer Veel stakeholders van de onderneming rekenen op informatie uit de jaarrekening - en vooral het resultaatcijfer - om een beeld van de financiële prestaties van de onderneming te krijgen. Atwood, Drake & Myers (2010) beschouwen de kwaliteit van de financiële rapportering dan ook als de bruikbaarheid ervan voor de diverse stakeholders. Verschillen in kwaliteit van het gerapporteerde resultaatcijfer komen voort uit de vrijheid die door boekhoudprincipes geboden wordt in de rapportering. Het schatten van de hoeveelheid 5

handelsvorderingen die nooit zullen geïnd worden is hier een voorbeeld van. Het gebruiken van deze vrijheid om het resultaat in een bepaalde richting te sturen noemt men resultaatsturing. Deze sturing kan zowel ter bevordering van de informatiewaarde aangewend worden als voor het misleiden van gebruikers van de jaarrekening. Healy & Wahlen (1999) stellen dat opportunistische resultaatsturing optreedt wanneer managers hun kennis over financiële rapportering en het structureren van transacties, gebruiken om financiële rapporten aan te passen met de bedoeling bepaalde stakeholders te misleiden over de onderliggende economische prestatie van het bedrijf. Hiervoor zijn verschillende motieven te onderscheiden. Het contracting motief omvat elke vorm van sturing om aan contractuele voorwaarden te voldoen of contracten te bekomen of behouden. Bij het aangaan van een lening stelt de bank vaak contractuele voorwaarden gebaseerd op boekhoudkundige gegevens waaraan de onderneming zich moet houden. Deze kunnen aanleiding geven tot sturing van het resultaatcijfer om aan de voorwaarden te blijven voldoen (Leftwich, 1983; Watts & Zimmerman, 1986; DeFond & Jiambalvo, 1994). In de periode vòòr onderhandelingen om krediet te verkrijgen sturen bedrijven hun resultaatcijfer naar beneden toe omdat ze er zich bewust van zijn dat een indicatie van een opgedreven resultaat, een nadelige invloed heeft op het bekomen van een lange-termijnkrediet (Vander Bauwhede, Gaeremynck & Willekens, 2000). Bonussen voor het management, gebaseerd op het gerapporteerd resultaatcijfer, geven aanleiding tot het opdrijven van het resultaat naar het gestelde doel of het reduceren ervan om de slack naar het volgende jaar over te hevelen (Healy, 1985; Dye, 1988; DeAngelo, 1988; Dechow & Sloan, 1991). Het regelgeving motief omvat elke vorm van sturing om nadelen van wetgeving of regelgeving te minimaliseren of voordelen te maximaliseren. Een voorbeeld hiervan is het sturen van het resultaat om belastingen te beïnvloeden. Aangezien het fiscale resultaat bepaald wordt aan de hand van het resultaat in de jaarrekening, kennen boekhoudkundige keuzes mogelijk fiscale beweegredenen. Ondernemingen die belastingen betalen (positief resultaat) reduceren het winstcijfer meer dan ondernemingen die geen belastingen betalen (verlies of overgedragen verlies) (Sercu, Vander Bauwhede & Willekens, 2002). Ook het voldoen aan de voorwaarden voor het bekomen van subsidies zet ondernemingen mogelijk aan tot reductie van hun bedrijfsresultaat (Watts & Zimmerman, 1978; Jones, 1991). Beweegredenen voor winststuring kunnen verschillen tussen beursgenoteerde en nietbeursgenoteerde ondernemingen. Burgstahler et al. (2006) stellen dat investeerders een jaarrekening van hogere kwaliteit verwachten van beursgenoteerde ondernemingen - waar minder/geen toegang is tot interne informatie van de onderneming - om hun financiering te waarborgen. Nietbeursgenoteerde ondernemingen gebruiken meer private kanalen om met investeerders te communiceren. Bovendien argumenteren Ball & Shivakumar (2005) dat niet-beursgenoteerde 6

ondernemingen een meer geconcentreerd aandeelhouderschap hebben waarbij de eigenaars een actieve rol spelen in het management. Bijgevolg wordt financiële verslaggeving (bijvoorbeeld ter controle van het management) minder belangrijk in een context van niet-beursgenoteerde ondernemingen, waardoor het makkelijker is voor niet-beursgenoteerde ondernemingen om winststuring toe te passen. Uit bovenstaande kan afgeleid worden dat er minder vraag is naar een financiële rapportering van hoge kwaliteit in niet-beursgenoteerde ondernemingen. Dit betekent echter niet dat de kwaliteit van het resultaatcijfer van kleine ondernemingen geen relevantie heeft voor gebruikers van de jaarrekening. Degryse, Masschelein & Mitchell (2004) beweren dat KMO s de laatste jaren geëvolueerd zijn naar een model van rationele kredietverlening, waarbij de kwaliteit van de gepubliceerde jaarrekeningen van doorslaggevend belang werd in tegenstelling tot een vertrouwensrelatie waarbij ondernemingen en banken private informatie uitwisselden. Vander Bauwhede & Willekens (2003) stellen dat resultaatsturing in België vooral optreedt om belastingen te verminderen, schommelingen in het resultaat te voorkomen en relaties met externe kredietgevers te beïnvloeden. Hierdoor baseren gebruikers van de jaarrekening zich op gegevens die geen getrouw beeld van de werkelijkheid weergeven. Anderzijds kan de flexibiliteit geboden door de boekhoudkundige normen worden aangewend om de financiële rapportering informatiever te maken (Subramanyam, 1996). Managers gebruiken dan de rapporteringsvrijheid om ondernemingsspecifieke informatie vrij te geven en de bruikbaarheid van het resultaatcijfer voor stakeholders te verhogen. Uit bestaand onderzoek blijkt dat voor gebruikers van de jaarrekening deze verschillen in kwaliteit van het resultaatcijfer relevant zijn. Easley & O Hara (2004) toonden aan dat bedrijven waar een groter aandeel van de beschikbare informatie private informatie is (ten opzichte van publiek beschikbare informatie) een hogere kost van het eigen vermogen dragen. Dit wordt bevestigd in het onderzoek van Botosan (1997). Leuz & Verrecchia (2000) vinden dat investeerders een premie vragen voor de dekking van hun informatierisico. Zij tonen in 2005 ook aan dat een lagere kwaliteit van rapportering leidt tot een inferieure coördinatie tussen de onderneming en investeerders waardoor informatierisico ontstaat en een hogere kapitaalkost veroorzaakt. Sengupta (1998) bewijst dat een betere kwaliteit van de informatie ook de interestkost reduceert. Dit wordt gestaafd door Francis, LaFond, Olsson & Schipper (2005) in een studie die aantoont dat een hoger kwaliteitsniveau van het resultaatcijfer niet alleen de kost van het eigen vermogen maar ook van het vreemd vermogen terugdringt. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een hogere kwaliteit het informatierisico en de informatie asymmetrie tussen onderneming en kapitaalverstrekkers - van zowel eigen als vreemd vermogen - reduceert. 7

De belangrijkste inzichten uit bovenvermelde studies zijn dat informatierisico geprijsd is via een toename van de kapitaalkost en dat informatierisico een niet-diversifieerbaar risico is waarmee investeerders geconfronteerd worden indien ondernemingsspecifieke informatie van lage kwaliteit is (Francis et al., 2005). De context-afhankelijkheid van het begrip kwaliteit van het resultaatcijfer wordt tot uitdrukking gebracht door Dechow, Ge & Schrand (2010, pg 344): Higher quality earnings provide more information about the features of a firm s financial performance that are relevant to a specific decision made by a specific decision-maker.. In de literatuur zijn er verscheidene kenmerken van het resultaatcijfer voorhanden die een indicatie geven van de kwaliteit van dit cijfer (Francis et al., 2004). In het kader van dit onderzoek kunnen verschillende van deze kenmerken niet onderzocht worden vanwege het gebrek aan voldoende informatie (cfr. infra, pg. 19). Er wordt geopteerd de kwaliteit van het resultaatcijfer te onderzoeken aan de hand van drie belangrijke kenmerken: de kwaliteit van accruals, de persistentie en de afvlakking van het resultaatcijfer. 2.3. De kenmerken van het resultaatcijfer 2.3.1. Accrual kwaliteit The success of a firm depends ultimately on its ability to generate cash receipts in excess of disbursements. (Dechow, 1994, pg. 4). Kasstromen zijn dus een voor de hand liggende maatstaf voor de prestatie van een onderneming. Het resultaatcijfer dat voortvloeit uit de toepassing van accrual accounting bestaat uit een kasstroom-component en een accrual-component (Healy, 1985). Accruals zijn opbrengsten en kosten die geboekt werden, maar waar nog geen cash transactie tegenover staat. Accrual accounting biedt het hoofd aan het timing- en matchingprobleem dat zich voordoet bij cash accounting. Aan de hand van accrual accounting worden opbrengsten en kosten geboekt in de periode waarin ze zich voordoen en niet in de periode waarin de hieruit voortvloeiende kasstromen plaatsvinden. Accruals kunnen opgedeeld worden in niet-discretionaire (verwachte) accruals en discretionaire (abnormale of onverwachte) accruals. Niet-discretionaire accruals zijn de aanpassingen van kasstromen opgelegd door boekhoudkundige normen (GAAP). Voorbeelden hiervan zijn de afschrijving van vaste activa en de waardering van 8

voorraden. Discretionaire accruals worden beïnvloed door interpretaties van de regelgeving en door rapporteringkeuzes van het management. Managers kunnen bijvoorbeeld keuzes maken met betrekking tot de methode om een vast actief af te schrijven. Hierdoor kunnen zij, zonder overtreding van boekhoudnormen, winsten verschuiven naar vroegere of latere periodes (Healy, 1985; DeAngelo, 1986; McNichols en Wilson, 1988; Dechow, 1994). Omdat de accrual-component een oplossing biedt voor het timing- en matchingprobleem is het bekomen resultaatcijfer - door de kasstroom aan te passen met accruals - een betere weergave van de prestatie van de onderneming in vergelijking met de onderliggende kasstroom (Bowen, Burgstahler & Daley, 1987; Dechow, 1994). Accrual accounting brengt echter een nieuw probleem met zich mee. Het impliceert het gebruik van schattingen voor de toerekening van opbrengsten en kosten aan de correcte boekhoudperiode. Dit betekent dat het niveau van de accruals gemanipuleerd of gemanaged kan worden. Managers kunnen hun beslissingsvrijheid over de discretionaire accruals op twee manieren aanwenden. Enerzijds kunnen managers - volgens de Performance Measure Hypothese van Guay, Kothari en Watts (1996) - accruals selecteren zodat het gerapporteerde resultaat de werkelijke prestaties van het bedrijf beter weergeeft. Op deze manier communiceren managers hun interne informatie naar investeerders (Healy, 1996). Dit leidt tot een verhoging van de informatiewaarde van het gerapporteerde resultaatcijfer en aldus tot een kleinere informatie-asymmetrie (Watts & Zimmerman, 1986; Healy & Palepu, 1993). Anderzijds kan het management - volgens de Opportunistic Accrual Management Hypothese van Guay et al. (1996) - deze flexibiliteit aanwenden om te handelen in eigen belang en dit ten koste van andere belanghebbenden (Palepu, Healy & Peek, 2010; Dechow, 1994). Het verbergen van slechte prestaties of bekendmaken van uitzonderlijk goede prestaties in een volgend jaar zijn hier voorbeelden van (Degeorge Patel & Zeckhauser, 1999). Zo vernietigt men een deel van de informatiewaarde en vergroot men de informatie asymmetrie (Watts & Zimmerman, 1986; Healy & Palepu, 1993). Indien de inschattingen door managers erop gericht zijn het informatierisico voor belanghebbenden te verminderen en daardoor het resultaatcijfer meer representatief wordt als maatstaf voor de prestatie van de onderneming, spreekt men van een goede kwaliteit van de accruals. De kwaliteit van accruals kan behalve door resultaatsturing beïnvloed worden ten gevolge van het optreden van fouten in de schatting ervan, door de onzekerheid in verband met de toekomst of door onvoldoende controle (Doyle, Ge en Mc Vay, 2007). 9

In de literatuur zijn verschillende modellen terug te vinden voor het meten van de kwaliteit van accruals. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de discretionaire accrual modellen 2 zoals het model van Jones (1991) en de modellen die uitgaan van de mate waarin accruals overlappen met kasstromen uit verschillende perioden zoals het model van Dechow & Dichev (2002). Jones (1991) stelt dat de verwachte accruals verklaard worden door de groei in omzet en de materiële vaste activa (die de afschrijvingen beïnvloeden). Door deze factoren toe te voegen aan een regressie met de totale accruals als afhankelijke variabele wordt het effect van de veranderende economische situatie op de accruals opgenomen. Accruals die niet verklaard worden door deze componenten zijn discretionair en worden gemeten als de restterm in deze regressie. Uitgaande van de Opportunistic Accrual Management Hypothese wijst een grotere absolute waarde van de discretionaire component van de accruals op een lagere kwaliteit van de accruals (Francis et al., 2005). Totaal Accruals t = β 0 + β 1 * Omzet t + β 2 * PPE t + ε t (vgl. 1) 3 Accrual kwaliteit = - ε t (vgl. 2) Een tekortkoming van dit model is dat de groei in omzet ook kan beïnvloed worden door de beslissingsvrijheid van managers. In dat geval wordt door het model van Jones (1991) een discretionair deel van de accruals verkeerdelijk bij de verwachte accruals gerekend. Het Jones (1991) model zoals aangepast door Dechow, Sloan & Sweeney (1995) houdt hiermee rekening door de groei in omzet te corrigeren voor de toename aan vorderingen. Onderzoek toont aan dat deze discretionaire accrual modellen vertekende resultaten kunnen opleveren wanneer zij gebruikt worden als maatstaf voor resultaatsturing (Young, 1999; Hribar en Collins, 2002). Dechow en Dichev (2002) stellen dat accruals schattingen zijn van toekomstige kasstromen. De kwaliteit van accruals kan dus weergegeven worden door de mate waarin de accruals en de kasstromen in verschillende perioden overlappen. Dit is in de veronderstelling dat de winst (het verlies) gelijk is aan de som van de kasstromen en de accruals (Healy, 1985). Dechow en Dichev (2002) hanteren een regressievergelijking waarin de kasstromen van de vorige, huidige en toekomstige periode de verandering in netto bedrijfskapitaalbehoefte verklaren. De 2 Andere discretionaire accrual modellen zijn het Healy (1985) model, het DeAngelo (1986) model, het modified Jones model (Dechow, Sloan & Sweeney, 1995) en het Kang & Sivaramakrishnan (1995) model. 3 PPE staat voor gross Property Plant and Equipment : de materiële vaste activa zonder afschrijvingen. 10

standaarddeviatie van de restterm van deze regressie is een maatstaf voor de kwaliteit van de accruals. De relatie tussen de standaarddeviatie van de restterm en de kwaliteit van accruals is invers, zo wijst een hoge standaarddeviatie op een lage kwaliteit. ΔNetto Bedrijfskapitaalbehoefte t = β 0 + β 1 * OCF t-1 + β 2 * OCF t + β 3 * OCF t+1 + ε t (vgl. 3) Accrual kwaliteit = - σ( ε t ) (vgl. 4) McNichols (2002) heeft dit model uitgebreid omdat er geen onderscheid werd gemaakt tussen verschillende factoren die de relatie tussen accruals en kasstromen beïnvloeden. Een gebrek aan overeenstemming tussen accruals en kasstromen kan wijzen op bedrijven (die zo correct mogelijk rapporteren maar) die zich in een onzekere economische omgeving bevinden of nog, op niet intentionele fouten in de inschattingen van managers. Door het model van Dechow & Dichev (2002) uit te breiden met de twee verklarende variabelen uit het Jones (1991) model (verandering in omzet en materiële vaste activa) neemt de verklarende kracht toe en worden meetfouten gereduceerd (McNichols, 2002). 2.3.2. Persistentie Opeenvolgende resultaatcijfers van een onderneming zijn gecorreleerd (Watts & Leftwich, 1977; Mueller, 1977). Deze eigenschap noemt men resultaat-persistentie en dit behandelt de relatie in het niveau van het resultaatcijfer van één boekhoudperiode tot een andere boekhoudperiode. Een persistent resultaatcijfer wordt als een wenselijk kenmerk beschouwd dat de kwaliteit van het resultaatcijfer verhoogt (Trueman & Titman, 1988; Richardson, 2003; Francis et al., 2003; Atwood et al. 2010; Minnis, 2011). Een hoge kwaliteit van het gerapporteerd resultaatcijfer impliceert dan dat de opeenvolgende resultaatcijfers van de onderneming een sterke relatie vertonen waardoor de gebruikers van de jaarrekening de toekomstige prestatie accurater kunnen inschatten. Een lage persistentie kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van onvoldoende voorzieningen voor dubieuze vorderingen. Dit zal het huidige resultaatcijfer opdrijven maar zal in de toekomst niet standhouden met een daling van de prestatie tot gevolg. Een persistent resultaatcijfer vertoont een hogere informatieve waarde. Dit wordt door Francis et al. (2004) aangetoond door een negatieve relatie van de persistentie van het resultaatcijfer met de kapitaalkost van een onderneming. Dit is consistent met Dechow & Dichev (2002) die vinden dat een grote hoeveelheid accruals overeenstemt met een lage kwaliteit van het resultaatcijfer en eveneens gepaard gaat met een lagere persistentie van het resultaatcijfer. 11

Lev (1983) heeft een autoregressief model voorgesteld voor het meten van resultaat persistentie. Hierin wordt het netto bedrijfsresultaat verklaard door het netto bedrijfsresultaat van het voorgaande jaar. De maatstaf voor persistentie is de coëfficiënt horende bij de verklarende variabele. Hoe groter (dichter bij 1) deze coëfficiënt is, hoe hoger de resultaatpersistentie is. Netto Bedrijfsresultaat t = β 0 + β 1 * Netto Bedrijfsresultaat t-1 + ε t (vgl. 5) Persistentie t = β 1 (vgl. 6) Freeman, Ohlson & Penman (1982) en Francis et al. (2004) passen dit model toe en schalen het netto bedrijfsresultaat over respectievelijk de waarde van de uitgegeven aandelen en het gewogen aantal uitgegeven aandelen. Minnis (2011) voert de regressie uit enerzijds met de variabele net income divided by total assets anderzijds met cash flow from operations divided by total assets. 2.3.3. Resultaatafvlakking Resultaatafvlakking - income smoothness in de literatuur - is de mate waarin toevallige fluctuaties in inkomsten en uitgaven afgevlakt worden in het resultaatcijfer (Beidleman, 1973; Dechow, 1994). Dit wordt bewerkstelligd door boekhoudkundige keuzes in het gebruik van accruals (Burgstahler et al., 2006) of door strategische beslissingen van het management als reactie op economische ontwikkelingen (Michelson, Jordan-Wagner & Wootton., 1995). Enerzijds wordt een afgevlakt resultaatcijfer beschouwd als een wenselijk kenmerk. Het houdt in dat managers hun interne informatie over toekomstige winstcijfers gebruiken om overgangsfluctuaties te egaliseren en zo een meer representatief en dus nuttiger resultaatcijfer te bekomen (Ronen & Sadan, 1981; Demski, 1998). Managers kunnen dus resultaatafvlakking gebruiken om extra informatie naar de markt te signaleren en hierdoor informatie asymmetrie te verminderen. Bovendien zal afvlakking de persistentie en de voorspelbaarheid van het resultaatcijfer ten goede komen en leiden tot een betere kwaliteit van het resultaatcijfer (Francis et al., 2003). Het onderzoek van Francis et al. (2004) waarin een negatieve relatie tussen de kapitaalkost van een onderneming en de afvlakking van het gerapporteerde resultaatcijfer wordt aangetoond, bevestigt dat de markt een reductie aan informatie asymmetrie ervaart door toename van de afvlakking. Anderzijds kan resultaatafvlakking ook gebruikt worden om ongewenste veranderingen in de prestaties van een bedrijf te verbergen. Leuz, Nanda en Wysocki (2003) beschouwen 12

winstafvlakking als een maatstaf voor opportunisitische resultaatsturing. Zij stellen dat een geëgaliseerd winstcijfer ontstaat wanneer managers investeerders, die een minder volatiel resultaat verkiezen, trachten misleiden. Bijvoorbeeld bij kredietaanvragen zullen de voorwaarden op het krediet afhangen van het risicoprofiel van de onderneming, dat functie is van de variatie van het gerapporteerde resultaatcijfer. Bewijs dat resultaatafvlakking wordt toegepast om een risicoprofiel te vermijden wordt geboden door Branson & Loits (1997) die aantonen dat ondernemingen wiens resultaat uit gewone bedrijfsvoering daalt, meer uitzonderlijke winsten boeken. Vander Bauwhede, Gaeremynck & Willekens (2000) stellen dat enerzijds werknemers en anderzijds banken en leveranciers aanzet geven tot resultaatafvlakking. Werknemers en hun vertegenwoordigers zullen immers op basis van stijgende winsten, eisen stellen met betrekking tot loonsverhogingen, terwijl banken en leveranciers dalende winsten als risicovol interpreteren. Resultaatafvlakking kan door het management ook worden gebruikt om hun werkzekerheid te garanderen (Fudenberg & Tirole, 1995; DeFond & Park, 1997). In deze gevallen bevat het afgevlakte resultaatcijfer geen extra private informatie, is het dus minder informatief en van een lagere kwaliteit. Leuz, Nanda & Wysocki (2003) reiken twee methoden aan voor het meten van resultaatafvlakking. Een afgevlakt resultaat kan het gevolg zijn van het gebruik van accruals als buffer voor de fluctuaties in de kasstromen. De correlatie tussen de verandering in accruals en de verandering in kasstromen is dan een maat voor afvlakking. Naarmate de correlatie negatiever is zal het resultaatcijfer sterker afgevlakt zijn. Deze maatstaf wordt onder meer gebruikt in onderzoek van Bhattacharya, Daouk & Welker (2003) en Dechow et al. (2010). Een andere aanpak voor het meten van de afvlakking van het resultaatcijfer is door de variabiliteit ervan te vergelijken met deze van de niet-afgevlakte component - de kasstromen - over een aantal jaren heen (Leuz et al., 2003; Francis et al., 2004; Dechow et al., 2010; Gaio en Raposo, 2011). Afvlakking wordt dan gedefinieerd als de ratio van de standaardafwijking van het resultaatcijfer over de standaardafwijking van de kasstroom waarbij beide componenten geschaald worden met de totale activa van de onderneming. Grotere waarden voor afvlakking wijzen op een minder sterk afgevlakt resultaat. Afvlakking = σ(resultaatcijfer) / σ(kasstroom) (vgl. 7) 13

2.4. Verband tussen een controle en de kwaliteit van het resultaatcijfer Auditing reduces information asymmetries that exist between managers and firm stakeholders by allowing outsiders to verify the validity of financial statements. (Becker et al., 1998, pg. 6). Hoewel vermoed wordt dat een controle van de jaarrekening door reductie van de informatie asymmetrie de kwaliteit ervan bevordert is dit verband zelden rechtstreeks onderzocht. De invloed van een controle van de jaarrekening op de kwaliteit van het resultaatcijfer kan vastgesteld worden door een vergelijking van vrijwillig gecontroleerde ondernemingen met ondernemingen die geen controle laten uitvoeren. De ondernemingen die vrijwillig voor een audit kiezen worden hiertoe uitsluitend aangezet door de verwachte voordelen die ermee gepaard gaan en niet door reglementaire vereisten (Blackwell et al., 1998). Een mogelijke oorzaak van de beperkte hoeveelheid literatuur hieromtrent is het gebrek aan beschikbaarheid van gegevens met betrekking tot niet-beursgenoteerde bedrijven - deze ondernemingen hebben niet in alle landen een verplichting tot bekendmaking van de jaarrekening. Enkel Minnis (2011) toont - in een Amerikaanse setting een verschil aan in het gerapporteerde resultaatcijfer tussen geauditeerde en niet-geauditeerde bedrijven. Ondernemingen die een controle laten uitvoeren vertonen zowel een hogere voorspelbaarheid als persistentie van het resultaatcijfer dan deze die niet geauditeerd zijn. De reductie van informatie asymmetrie die voortvloeit uit een controle van de jaarrekening wordt aangetoond door een negatieve relatie met de interest kost (Blackwell et al., 1998; Minnis, 2011; Kim et al., 2011). Deze onderzoeken worden uitgevoerd voor Amerikaanse en Koreaanse ondernemingen. Gelijkaardig bewijs in een Europese context ontbreekt. Andere onderzoeken bekijken de kwaliteit van de jaarrekening - en het resultaatcijfer in functie van de kwaliteit van de uitgevoerde controle. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen controles uitgevoerd door Big N 4 ten opzichte van de niet-big N revisorenkantoren. Hieruit blijkt dat grotere revisorenkantoren (die representatief zijn voor een controle van een betere kwaliteit) geassocieerd worden met een hogere kwaliteit. DeAngelo (1981) toonde aan dat grote auditkantoren (de toenmalige Big 6) meer foutieve rapportering opsporen. De redenering hierachter is dat deze kantoren, die een zekere reputatie hebben opgebouwd, meer te verliezen hebben en dus meer gemotiveerd zijn om een bepaald niveau van kwaliteit aan te houden dan kleinere kantoren. Bovendien zijn ze mogelijk minder afhankelijk van individuele klanten. 4 Big N zijn de groep van n grootste revisoren kantoren. Afhankelijk van het onderzoek gaat dit meestal over de grootste 4, 6 of 8 kantoren van een land. 14

St. Pierre & Anderson (1984) enerzijds en Palmrose (1988) anderzijds vonden dat Big 6 en Big 8 auditkantoren minder betrokken zijn in rechtszaken dan kleinere auditkantoren. Dit suggereert dat deze kantoren controles van hogere kwaliteit uitvoeren. DeFond & Jiambalvo (1993) stelden vast dat meningsverschillen tussen de auditor en de klant vaker voorkomen bij ondernemingen geauditeerd door Big 6 auditkantoren. Becker et al. (1998) en Francis, Maydew & Sparks (1999) besluiten dat ondernemingen met een Big 6 auditors minder resultaatsturing toepassen dan ondernemingen die geauditeerd worden door een andere auditor. Dit wordt aangetoond door de associatie tussen een Big 6 auditor en een lager niveau van discretionaire accruals. Anderson, Mansi & Reeb vinden dat een betere audit-kwaliteit de interestkost van ondernemingen reduceert. In deze studie wordt de kwaliteit van de audit vastgesteld aan de hand van de onafhankelijkheid van het audit committee. Het overgrote deel van de literatuur in verband met audit kwaliteit concentreert zich op de Angelsaksische landen en rapporteert grotendeels eenduidige resultaten (Vander Bauwhede & Willekens, 2003). De institutionele omgeving in Europa verschilt sterk van deze in de Angelsaksische landen waardoor de resultaten van deze onderzoeken mogelijk niet van toepassing zijn in Europa, en meer bepaald België. Onderzoek in verband met audit kwaliteit in Europa is eerder beperkt en de resultaten in een Belgische context zijn niet eenduidig. Onderzoek van Vander Bauwhede, Willekens en Gaeremynck (2003) ondersteunt het verschil in audit kwaliteit tussen Big 6 en niet-big 6 auditoren in het private klantensegment van de Belgische auditmarkt. Willekens en Achmadi (2003) vinden dat Big-6 auditkantoren een hogere contributie ontvangen. Dit kan een indicatie zijn van een kwaliteitsverschil met kleinere kantoren. Gaeremynck en Willekens (2003) kunnen aantonen dat er geen verschil is in kwaliteit tussen Big 6 en non-big 6 auditoren bij klanten met financiële problemen indien deze problemen prominent aanwezig zijn. Vander Bauwhede en Willekens (2004) leveren eveneens bewijs dat er in België geen duidelijke relatie is tussen audit kwaliteit en het type auditor (Big 6 of niet-big 6). Een mogelijke oorzaak van het gebrek aan differentiatie in audit kwaliteit is dat tegen revisorkantoren en commissarissen in België, in tegenstelling tot in de Verenigde Staten, zelden gerechtelijke vervolging ondernomen wordt (Aerts, 2002). De reputatie van het kantoor of de commissaris loopt hierdoor minder gevaar. Als gevolg hiervan kan (de kwaliteit van) de auditor een beperkter effect hebben op resultaatsturing bij de Belgische onderneming. 15

HOOFDSTUK 3: HYPOTHESEOPBOUW In voorgaande hoofdstukken werd beschreven hoe de kwaliteit van het resultaatcijfer via de hoeveelheid informatie asymmetrie verband houdt met extra kosten voor de onderneming en hoe een betere controle van de jaarrekening de kwaliteit van het resultaatcijfer bevordert. Dit werd in Angelsaksische context vastgesteld aan de hand van uiteenlopende maatstaven voor zowel de audit kwaliteit als de kwaliteit van het resultaatcijfer (cfr. supra, pg. 14). In België is de bewijsvoering hierrond tegenstrijdig. Dat de audit kwaliteit mogelijk geen invloed heeft op de kwaliteit van het resultaatcijfer impliceert niet dat er een gebrek aan audit kwaliteit heerst. Ervan uitgaande dat een controle van de jaarrekening geen gebrek aan kwaliteit vertoont voor kleine vennootschappen in België, wordt verwacht dat het resultaatcijfer van een gecontroleerde jaarrekening een hogere informatieve waarde heeft voor de gebruiker dan de jaarrekening van een niet gecontroleerde onderneming. Enkele studies bevestigen de erkenning door kapitaalverstrekkers van deze meerwaarde van de gecontroleerde jaarrekening ten opzichte van de niet gecontroleerde jaarrekening. Er wordt een lagere interestkost gevonden voor vrijwillig geauditeerde ondernemingen in een Amerikaanse en Koreaanse omgeving (Blackwell et al., 1998; Minnis, 2011; Kim et al., 2011). Minnis (2011) toont bovendien aan dat de positieve reactie van kredietverstrekkers op een controle van de jaarrekening gefundeerd kan worden door een effectieve differentiatie in de voorspelbaarheid en persistentie van het resultaatcijfer tussen wel en niet geauditeerde ondernemingen. Het feit dat ondernemingen met een gecontroleerde jaarrekening een beter voorspelbaar en meer persistent resultaatcijfer vertonen beschouwd hij als het onderliggende mechanisme van een audit dat de waarde van de jaarrekening voor belanghebbenden verhoogt. Gebaseerd op de bevindingen in de literatuur worden nu hypotheses opgesteld met betrekking tot de invloed van een controle van de jaarrekening op de verschillende besproken kenmerken voor kleine Belgische vennootschappen. In eerste instantie bekijk ik de kwaliteit van accruals en hoe deze beïnvloed kan worden door de controle van een commissaris. Accruals vertonen de meest directe link met informatierisico. Dit wordt aangetoond door een lagere kost van zowel het eigen vermogen als het vreemd vermogen voor ondernemingen die een hogere kwaliteit van accruals vertonen (Francis et al., 2004; Francis et al., 2005; Bharath et al., 2008). Barrett (1996) stelt dat de opdracht van de commissaris inhoudt na te gaan of de accruals in overeenstemming zijn met de boekhoudnormen en of ze op een accurate manier worden 16

weergegeven in de jaarrekening. Indien dit niet op een gegronde wijze kan aangetoond worden, riskeren ondernemingen een niet-goedkeurende verklaring te krijgen. Het belang dat commissarissen hechten aan de betrouwbaarheid van accruals komt onder meer tot uiting in onderzoek van Francis & Krishnan (1999) en Butler, Leone & Willenborg (2004) waarin aangetoond wordt dat een onderneming met een grotere hoeveelheid discretionaire accruals vaker een verklaring met een toelichtende paragraaf ontvangt. Dit kan geïnterpreteerd worden als een detectie door de commissaris van opportunistische resultaatsturing of met andere woorden een gebrekkige accrual kwaliteit. Drijfveren voor ondernemingen om vrijwillig een commissaris aan te stellen zijn de verwachte voordelen van het signaleren naar belanghebbenden dat de rapportering een accurate voorstelling is van de bedrijfsprestaties. Verwacht wordt dat deze ondernemingen een resultaatcijfer rapporteren met een hogere kwaliteit van accruals. Dit wordt in een eerste hypothese geformuleerd: Hypothese 1: Belgische ondernemingen die vrijwillig een controle van de jaarrekening laten uitvoeren vertonen een hogere kwaliteit van accruals dan ondernemingen die geen controle laten uitvoeren. Een volgend kenmerk dat onderzocht wordt is de persistentie van het resultaatcijfer. In het onderzoek van Francis et al. (2004) wordt een persistent resultaat beschouwd als een wenselijke eigenschap die de kwaliteit van het resultaatcijfer bevordert. Persistentie zorgt er namelijk voor dat een betere voorspelling kan gemaakt worden van de toekomstige kasstromen. Door de onzekerheid over de evolutie van toekomstige resultaatscijfers te reduceren zal een persistent cijfer nuttiger zijn voor gebruikers van de jaarrekening. Kredietverstrekkers zullen bijvoorbeeld de mogelijkheid tot terugbetaling van het krediet correcter kunnen inschatten. De hogere informatiewaarde van een persistent resultaatcijfer blijkt ook uit de resultaten van hun onderzoek. Ondernemingen met een meer persistent resultaatcijfer vertonen een lagere kapitaalkost. Ook de invloed van een controle van een jaarrekening op de informatiewaarde van het resultaatcijfer werd reeds aangetoond door de link met een lagere interestkost te leggen (cfr. supra, pg. 16). Bovendien toont Minnis (2011) aan voor kleine Amerikaanse ondernemingen dat geauditeerde ondernemingen een hogere persistentie van het resultaatcijfer vertonen. Meer persistentie zorgt voor een hogere kwaliteit van het resultaatcijfer. Aangezien een controle door een commissaris gerelateerd is aan een hogere kwaliteit van het resultaatcijfer wordt verwacht dat de persistentie hoger zal zijn in ondernemingen die een controle van de jaarrekening laten uitvoeren. Dit wordt gesteld in de tweede hypothese. 17

Hypothese 2: Belgische ondernemingen die vrijwillig een controle van de jaarrekening laten uitvoeren zullen een meer persistent resultaatcijfer rapporteren dan ondernemingen die geen controle laten uitvoeren. Voor het laatst onderzochte kenmerkt, afvlakking, werd reeds aangegeven dat in de literatuur tegenstrijdige oorzaken hiervan naar voor komen (cfr. supra, pg. 12). Is de afvlakking van het resultaatcijfer het gevolg van het correct toepassen van accrual accounting dan zal dit resultaatcijfer beter de werkelijke prestatie van een bedrijf reflecteren dan de kasstroom. Francis et al. (2004) interpreteren afvlakking dan ook als een aanwijzing dat het resultaatcijfer meer relevante informatie bevat. In lijn hiermee vinden ze een negatief verband tussen de kapitaalkost en de afvlakking van het resultaatcijfer. Dit bevestigt de erkenning van deze extra informatieve waarde door kapitaalverstrekkers. Dezelfde redenering volgend als voor persistentie zal een controle gelinkt zijn aan een hogere kwaliteit van het resultaatcijfer dus een sterkere afvlakking. Een ander standpunt dat in de literatuur wordt aangenomen is dat resultaatafvlakking een indicatie van opportunistische resultaatsturing is. Het management gebruikt de vrijheid in rapportering om de variabiliteit van het winstcijfer te reduceren (Dechow et al., 2010). Deze toepassing wordt bevestigd door Bhattacharya et al. (2003) en Burgstahler et al. (2006). Indien de afvlakking van het resultaatcijfer in kleine Belgische ondernemingen door opportunistische resultaatsturing wordt nagestreefd, mag verwacht worden dat deze vorm van sturing zal beperkt worden bij ondernemingen die een controle ondergaan. Gebaseerd op de aangehaalde invloeden wordt verondersteld dat onder beide veronderstellingen een onderscheid kan gemaakt worden tussen gecontroleerde en niet gecontroleerde ondernemingen. Er wordt echter geen uitspraak gemaakt over de richting van dit verschil. De laatste hypothese luidt dan ook: Hypothese 3: Belgische ondernemingen die vrijwillig een commissaris aanstellen hebben een afvlakking van het resultaatcijfer dat significant verschilt van de afvlakking van resultaatcijfer van niet gecontroleerde ondernemingen 18

HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSOPZET In dit deel van de studie wordt toegelicht hoe de invloed van een controle van de jaarrekening op de verschillende boekhoudkundige kenmerken van het resultaatcijfer wordt nagegaan. In eerste instantie wordt uitgebreid omschreven aan welke voorwaarden de populatie van ondernemingen die geen verplichting tot controle van de jaarrekening kennen zijn onderworpen. Vervolgens wordt de samenstelling van de steekproef gespecificeerd. Er wordt een kort overzicht gegeven van de gekozen methode, gevolgd door een toelichting van alle nodige variabelen en hun berekeningswijze. 4.1. Dataselectie De populatie in dit onderzoek omvat alle Belgische ondernemingen die niet gehouden zijn een controle van de jaarrekening uit te voeren. De controle van de jaarrekening wordt behandeld in Titel VII Hoofdstuk II van het Wetboek van vennootschappen. Artikel 141 2 stelt dat het hoofdstuk niet van toepassing is op niet-genoteerde, kleine vennootschappen. De kleine vennootschappen worden omschreven in artikel 15. Ze omvatten alle vennootschappen die gedurende het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet méér dan één van volgende criteria overschreden: - jaargemiddelde van het personeelsbestand = 50, - jaaromzet, exclusief BTW = 7.300.000, - balanstotaal = 3.650.000, tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt. In dit laatste geval is de vennootschap groot en bijgevolg niet gevrijwaard van de controle verplichting. Kleine vennootschappen worden toegelaten een jaarrekening op te stellen volgens het verkort schema, dit in tegenstelling tot grote vennootschappen (artikel 93). Zij mogen er vrijwillig voor kiezen een jaarrekening volgens het volledig schema op te stellen. De populatie van nietbeursgenoteerde, kleine vennootschappen bestaat dus uit niet-beursgenoteerde ondernemingen die een verkorte jaarrekening neerleggen en niet-beursgenoteerde ondernemingen die een volledige jaarrekening neerleggen maar reeds gedurende twee opeenvolgende jaren de grootte criteria omschreven in artikel 15 niet overschrijden. Deze vennootschappen hebben geen verplichting tot een controle van de jaarrekening. Een uitzondering hierop zijn de vennootschappen die deel uitmaken van een groep die gehouden is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te 19

publiceren (artikel 141 2 ). Voor deze vennootschappen zullen de criteria uit artikel 15 op geconsolideerde basis bekeken worden en niet op basis van hun statutaire jaarrekening, ook al gaat het om kleine vennootschappen. Hierop volgend wordt eerst besproken welke groepen een verplichting tot consolidatie hebben en vervolgens welke vennootschappen hiertoe behoren. Artikel 112 stelt vennootschappen vrij van de verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen wanneer deze deel uitmaken van een kleine groep. Een groep wordt geacht klein te zijn wanneer op geconsolideerde basis, niet meer dan één van de volgende criteria worden overschreden (artikel 16): - jaargemiddelde van het personeelsbestand = 250 - jaaromzet, exclusief BTW = 29.200.000 - balanstotaal = 14.600.000. Iedere vennootschap die deel uitmaakt van een groep die gehouden is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren zal op geconsolideerde basis de criteria hierboven vermeld overschrijden en bijgevolg eveneens de criteria uit artikel 15 overtreden waardoor ze automatisch de verplichting hebben een controle van hun statutaire jaarrekening te laten uitvoeren. Hieruit besluit ik dat alle vennootschappen die tot een groep behoren waarvoor een geconsolideerde jaarrekening wordt neergelegd, verplicht zijn tot controle en bijgevolg geen deel uitmaken van de populatie van dit onderzoek. Een volgende stap bestaat erin te detecteren welke ondernemingen deel uitmaken van de groep die gehouden is een consoliderende jaarrekening op te stellen. Deze term wordt echter niet expliciet omschreven in het Wetboek van vennootschappen. Op basis van het Koninklijk besluit tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen van 30 januari 2001 kan wel bepaald worden van welke vennootschappen informatie wordt opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening. In deze jaarrekening worden de balans bestanddelen, rechten en plichten, opbrengsten en kosten opgenomen van de consoliderende vennootschap en haar dochterondernemingen via integrale consolidatie, ook van de gemeenschappelijke dochterondernemingen via consolidatie naar evenredigheid en tenslotte wordt het aandeel van de deelnemingen in de geassocieerde vennootschappen via de vermogensmutatie methode opgenomen in het geconsolideerde resultaat. Teneinde de populatie voor dit onderzoek te bepalen moeten uit de groep niet-beursgenoteerde, kleine ondernemingen de consoliderende vennootschappen, de (gemeenschappelijke) dochterondernemingen en de geassocieerde vennootschappen van een geconsolideerde groep verwijderd worden. 20

De consoliderende vennootschap is de vennootschap die de geconsolideerde jaarrekening moet opstellen (artikel 109). Dit hoeft dus niet gedaan te worden door elk lid van de consoliderende groep. De consoliderende vennootschap is elke moedervennootschap, indien zij alleen of gezamenlijk, één of meer dochterondernemingen controleert (artikel 110). Een uitzondering hierop is de moedervennootschap die zelf een dochtervennootschap is (voor zover werd voldaan aan de voorwaarden bepaald in artikel 113). In geval van een consortium staan alle vennootschappen gezamenlijk in voor de opstelling en de openbaarmaking van de geconsolideerde jaarrekening en worden dus allen beschouwd als consoliderende vennootschap (artikel 111). De dochtervennootschap wordt gedefinieerd als de vennootschap ten opzichte waarvan een controlebevoegdheid bestaat (artikel 6). Controle houdt in dat er beslissende invloed uitgeoefend kan worden op de aanstelling van de meerderheid van bestuurders of zaakvoerders of op de oriëntatie van het beleid en kan in rechte of in feite bestaan (artikel 5 2). De controle in rechte wordt onweerlegbaar vermoed in volgende gevallen: - als controle voortvloeit uit het bezit van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van de betrokken vennootschap; - als een vennoot het recht heeft de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders te benoemen of te ontslaan; - als een vennoot krachtens de statuten van de betrokken onderneming of krachtens hiermee gesloten overeenkomsten over een controlebevoegdheid beschikt; - als een vennoot, op grond van een overeenkomst met andere vennoten van de betrokken onderneming, beschikt over de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van die onderneming; - in geval van gezamenlijke controle. De controle in feite wordt vermoed behoudens bewijs van het tegendeel: - als controle voortvloeit uit andere factoren dan deze die een onweerlegbaar vermoeden van controle in rechte inhouden. Dit betekent dat een onderneming nooit gecontroleerd kan worden op basis van controle in feite als die onderneming al gecontroleerd wordt op basis van controle in rechte. - als een vennoot van een onderneming op de laatste en de voorlaatste algemene vergadering van deze onderneming de meerderheid van de stemrechten van de vertegenwoordigde aandelen uitgeoefend heeft. 21

Onder "geassocieerde vennootschap" wordt verstaan, elke andere vennootschap dan een dochtervennootschap of een gemeenschappelijke dochtervennootschap waarin een andere vennootschap een deelneming bezit en waarin zij een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid. Behoudens tegenbewijs wordt deze invloed van betekenis vermoed indien de stemrechten verbonden aan deze deelneming één vijfde of meer vertegenwoordigen van het totaal aantal stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van deze vennootschap (artikel 12). Uit artikel 141, 2 van het Wetboek van vennootschappen blijkt dat de vennootschap die consolideert, zowel een vennootschap naar Belgisch als naar buitenlands recht kan zijn. De verplichting tot consolidatie voor een grote groep kan zowel uit de Belgische wet, als uit de buitenlandse wet voortvloeien. Niets verhindert de Belgische wetgever een verplichting te bepalen voor een vennootschap naar Belgisch recht onder referte aan een feitelijke toestand die in het buitenland bestaat. Alle bedrijven, geassocieerd aan een buitenlandse groep, die gehouden is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, moeten een controle van hun statutaire jaarrekening laten uitvoeren. Een studie van Sarens et al. (2012) reikt een identificatieprocedure aan voor vrijwillig geauditeerde ondernemingen in de database Belfirst. Zij vertrekken van een dataset van niet-beursgenoteerde kleine ondernemingen en verwijderen hieruit de consoliderende vennootschappen en de dochterondernemingen. De consoliderende vennootschappen werden geïdentificeerd in Belfirst als deze die een geconsolideerde Belgische jaarrekening neerleggen. De onderscheiding van dochterondernemingen gebeurde door Sarens et al. (2012) via het exporteren van de variabele controlerende aandeelhouder voor alle resterende ondernemingen. Deze variabele laat toe om de aandeelhouders tussen de geselecteerde onderneming en de Wereldwijde Ultieme Aandeelhouders 5 weer te geven. Alle ondernemingen met een controlerende aandeelhouder werden beschouwd als dochterondernemingen en verwijderd uit de dataset van nietbeursgenoteerde kleine ondernemingen. Deze procedure houdt geen rekening met de vrijstelling van controle voor dochterondernemingen die tot een kleine groep behoren noch met de verplichting van controle voor geassocieerde ondernemingen die tot een grote groep behoren. Bijkomende tekortkomingen zijn dat er geen correctie wordt uitgevoerd voor de sectorale regelgeving en dat ondernemingen die in het verleden de grootte criteria van artikel 15 overschreden en gebonden zijn 5 Een Ultieme Aandeelhouder is een entiteit die een onderneming controleert door een minimum bezit van 50.01% van deze onderneming 22

aan een driejarig mandaat niet geïdentificeerd worden. Om deze tekortkomingen tegemoet te komen werd de selectieprocedure van Sarens et al. (2012) verder aangepast. Voor de samenstelling van de steekproef voor dit werk wordt in eerste instantie eveneens een dataset verzameld van niet-beursgenoteerde kleine ondernemingen. Deze bestaat uit twee groepen. Een eerste groep wordt in Belfirst geselecteerd door als zoekstrategie voor het schematype van een onderneming de verkorte Belgische jaarrekening te kiezen en voor beursinformatie niet genoteerd te kiezen. Een tweede groep wordt samengesteld door als zoekstrategie voor beursinformatie niet genoteerd te kiezen en voor het schematype van een onderneming de volledige Belgische jaarrekening te kiezen en deze ondernemingen (aan de hand van hierna vermelde codes) te controleren op het overschrijden van de grootte criteria uit artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen. Paragraaf 4 van artikel 15 verfijnt de omschrijving van het jaargemiddelde van het personeelsbestand naar het gemiddelde van het, per einde van elke maand van het boekjaar, in het personeelsregister ingeschreven aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. Dit aantal komt overeen met het getal gerapporteerd in de sociale balans code 100 vak 3 van de jaarrekening. Vervolgens wordt in paragraaf 4 van artikel 15 eveneens de inhoud van jaaromzet, exclusief BTW toegelicht: Wanneer de opbrengsten die voortspruiten uit het gewoon bedrijf van een vennootschap voor meer dan de helft bestaan uit opbrengsten die niet aan de omschrijving beantwoorden van de post "omzet", dan moet voor de toepassing van de eerste paragraaf onder omzet worden verstaan: het totaal van de opbrengsten met uitsluiting van de uitzonderlijke opbrengsten.. In de volledige jaarrekening wordt onderscheid gemaakt tussen twee componenten van de totale opbrengsten vervat in Winst(verlies) uit de gewone bedrijfsuitoefening voor belasting : de bedrijfsopbrengsten (code 70/74) en de financiële opbrengsten (code 75). Indien de omzet (code 70) minstens de helft van de normale opbrengsten (dit is de som van de bedrijfsopbrengsten en de financiële opbrengsten) uitmaakt, zal voor het begrip jaaromzet, exclusief BTW de omzet zoals bepaald in de resultatenrekening, code 70, gebruikt worden. Is de omzet kleiner dan de helft van de normale opbrengsten, dan zal jaaromzet, exclusief BTW, de som zijn van code 70/74 en code 75. Het begrip balanstotaal wordt in paragraaf 4 van artikel 15 omschreven als de totale boekwaarde van de activa. Dit wordt in de jaarrekening gespecificeerd onder code 20/58. Om rekening te houden met het driejarig mandaat van een commissaris wordt voor een vrijwillige controle in het jaar t een dataset samengesteld van bedrijven die zowel in het jaar t als t-1 een verkort schema opstellen alsook de bedrijven die voldoen aan de definitie van een kleine 23

onderneming voor de jaren t, t-1 en t-2 en die in het jaar t en t-1 een volledig schema opstellen of in het jaar t een verkort en in het jaar t-1 een volledig schema. Eens de niet-beursgenoteerde kleine vennootschappen bepaald zijn, worden diegenen die behoren tot een groep die gehouden is een geconsolideerde jaarrekening op te stellen geïdentificeerd. Consoliderende ondernemingen werden geïdentificeerd door als zoekstrategie in Belfirst voor schematype de geconsolideerde Belgische jaarrekening te kiezen. De dochterondernemingen en geassocieerde vennootschappen van deze Belgische consoliderende ondernemingen worden geselecteerd door als zoekstrategie voor aandeelhouderschap te kiezen voor selecteer deelnemingen (met een percentage van 20 tot 100). Gezien de verplichting tot consolidatie van buitenlandse ondernemingen niet kan nagegaan worden, zullen vervolgens alle ondernemingen die een deelneming zijn van buitenlandse bedrijven uit de dataset verwijderd worden. Om dit te bereiken wordt de variabele aandeelhouder geëxporteerd naar Excel en iedere kleine vennootschap die een aandeelhouder met een buitenlands ondernemingsnummer heeft uit de dataset verwijderd. Buiten bovenvermelde grootte criteria voorziet artikel 141 dat volgende vennootschappen eveneens vrijgesteld zijn van de benoeming van een commissaris: vennootschappen onder firma, gewone commanditaire vennootschappen en coöperatieve vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid waarvan alle onbeperkt aansprakelijke vennoten natuurlijke personen zijn, economische samenwerkingsverbanden, waarvan geen enkel lid onderworpen is aan de controle door een commissaris en landbouwvennootschappen. Met de beschikbare dataset is het niet mogelijk te detecteren of alle vennootschappen van een economisch samenwerkingsverband vrijgesteld zijn van een controle en of alle vennoten van de coöperatieve vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid natuurlijke personen zijn. Om deze reden werden de betreffende vennootschapsvormen bij de dataselectie uitgesloten. Ook de coöperatieve vennootschappen waarvoor de aansprakelijkheid niet gespecificeerd is, werden uitgesloten. Deze bevatten onder meer coöperatieve vennootschappen met sociaal oogmerk en zijn niet vergelijkbaar met de overige vennootschappen van de dataset wegens het niet of beperkt nastreven van een vermogensvoordeel. Om dezelfde reden alsook omdat ze onder een verschillende wetgeving vallen met betrekking tot controle dan de overige ondernemingen, werden ook vennootschappen zonder winstoogmerk uitgesloten. Een laatste correctie die werd uitgevoerd aan de bekomen dataset was het elimineren van een aantal ondernemingen op basis van hun activiteiten sector. Kredietinstellingen, 24

portefeuillemaatschappijen, beleggingsondernemingen en verzekeringsmaatschappijen vallen onder respectievelijk de wet van 22 maart 1993, het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967, de wet van 6 april 1995 en de wet van 9 juli 1975 inzake het toezicht op deze vennootschappen. Deze wetten stellen dat in de ondernemingen die op grond van het Wetboek van Vennootschappen geen commissaris moeten benoemen, de algemene vergadering van leden of vennoten een of meer erkende revisoren of revisorenvennootschappen aanstellen. Zij nemen de taak waar van commissaris en dragen die titel. De voorschriften van boek IV, titel VII van het Wetboek van Vennootschappen met betrekking tot de commissarissen zijn van toepassing. Bijgevolg horen deze ondernemingen niet tot de populatie van vennootschappen die geen verplichting tot controle kennen. Deze worden herkend als bedrijven behorende tot de NACE Bel nomenclatuur sectie K; Financiële activiteiten en Verzekeringen. Dit omvat de codes 65 tot en met 66. Overheidsbedrijven werden eveneens uitgesloten aangezien managers van deze bedrijven minder beslissingsvrijheid over de investeringen hebben dan managers van minder gereguleerde bedrijven. Hiervoor werd de sectie O van de NACE nomenclatuur; Openbaar bestuur en defensie, verplichte sociale verzekeringen, code 84, verwijderd. Om vergelijkbare data te bekomen worden de ondernemingen die geen boekjaren over twaalf maanden opstellen uit de dataset verwijderd. In een volgende fase werden de ondernemingen die een controle laten uitvoeren geïdentificeerd. Belfirst voorziet hiertoe de variabele publicatiedatum van een bedrijfsrevisor. Het gaat hier om de eerste publicatie van het laatst aangegane mandaat. De ondernemingen die in jaar t een vrijwillige controle laten uitvoeren, worden geïdentificeerd door in bovenstaande dataset alle bedrijven te selecteren waarvoor de publicatiedatum valt tussen t en t-3 (omwille van het driejarig mandaat). Deze procedure identificeert 4687 ondernemingen die vrijwillig een commissaris benoemen voor het jaar 2010. Bij controle van een steekproef uit deze dataset tegenover de gegevens in de jaarrekeningen beschikbaar via de website van de Nationale Bank van België bleek deze steekproef niet zuiver te zijn. Zowel de groep van vennootschappen met een verkort schema als deze met een volledig schema bevatten ondernemingen die aangaven deel uit te maken van een consoliderend geheel. Vooral deze laatste groep bevatte een zeer hoog foutenpercentage. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de informatie met betrekking tot aandeelhouderschap in Belfirst niet jaar-gebonden is. Er wordt evenwel een variabele datum - info voorzien die aangeeft wanneer de informatie werd bekomen, maar deze is voor het overgrote deel van de onderzocht ondernemingen niet ingevuld. Gezien de met Belfirst bekomen dataset niet voldoende betrouwbaar bleek, werd deze als preselectie gebruikt voor het definiëren van de bedrijven die vervolgens gecontroleerd moesten 25

worden op consolidatie aan de hand van de jaarrekeningen neergelegd bij de Nationale Bank. Een overzicht van de vorming van de uiteindelijke steekproef is te vinden in Tabel 1 (hier werd meteen rekening gehouden met de nood aan data voor de boekjaren 2010 tot en met 2007 voor de statistische analyse). De bekomen dataset omvat een groot aantal niet gecontroleerde ondernemingen waardoor de gecontroleerde ondernemingen ondervertegenwoordigd zijn. Aangezien deze groep erg omvangrijk en heterogeen is, wordt gekozen voor een matching procedure (De Pelsmacker & Van Kenhove, 2010) om een steekproef van vergelijkbare gecontroleerde en niet gecontroleerde ondernemingen samen te stellen. Voor elke gecontroleerde onderneming wordt er een niet gecontroleerde onderneming geselecteerd op basis van dezelfde activiteiten sector (2-digit NACE niveau) en een totaal der activa dat niet meer afwijkt dan 15% van het totaal der activa van de gecontroleerde onderneming (Minnis, 2011). De uiteindelijke steekproef telt 800 ondernemingen waarvan de helft van 2008 tot 2010 een controle van de jaarrekening lieten uitvoeren. Een tweede set bedrijven wordt samengesteld uit 728 ondernemingen waarvan de helft van 2007 tot 2010 een controle lieten uitvoeren. Tabel 1: Selectieprocedure dataset Criteria Aantal Verkort schema 2007-2010 230.820 Niet genoteerd 230.811 Geen geassocieerde vennootschappen van een consoliderende groep en geen consoliderende vennootschappen in 2007-2010 230.480 Geen NACE 64-67 of 84 215.053 Geen CVOA of andere coöperatieve vennootschappen, ESV, VZW 213.176 Geen deelnemingen van buitenlandse vennootschappen 212.662 12 maanden in de boekjaren 2007-2010 198.702 Verkort schema 2006 194.543 Publicatiedatum van 2008-2011 813 Gecontroleerd tegen NBB en geaudit van 2008 tot 2010 462 Eliminatie van vennootschappen met ontbrekende waarden 426 Totale dataset na matching procedure 800 26

4.2. Onderzoeksmethodologie 4.2.1. Univariate statistiek Met univariate analysetechnieken wordt nagegaan of een gemeten kenmerk van de groep ondernemingen met een gecontroleerde jaarrekening significant verschilt van dit kenmerk voor de groep die geen controle laat uitvoeren. Een vereiste hiervoor is een waarneming voor het onderzochte kenmerk van het resultaatcijfer per onderneming. Dit is voldaan voor de kwaliteit van accruals evenals de afvlakking van het resultaatcijfer. Gezien de steekproef samengesteld wordt via een matching procedure spreekt men over afhankelijke groepen. Hiervoor zal via een t-toets voor verschillen en een Wilcoxon matched pair toets het verschil in respectievelijk gemiddelde en mediaan van de testwaarde nagegaan worden voor gecontroleerde en niet gecontroleerde ondernemingen. Voor de persistentie van het resultaatcijfer kan geen waarde per onderneming berekend worden wegens een te kleine steekproef om tijdreeksanalyse uit te voeren (cfr. infra, pg. 28) en wordt de hypothese getoetst via multivariate statistiek. 4.2.2. Multivariate statistiek Gebruik makend van de beschikbare modellen besproken onder paragraaf 2.3 worden regressievergelijkingen opgesteld om voor ieder besproken kenmerk van het resultaatcijfer de invloed van een controle van de jaarrekening hierop na te gaan. In deze modellen zal de controle van een jaarrekening weergegeven worden door de variabele Audit die een waarde één aanneemt indien de ondernemingen een commissaris hebben aangesteld in alle jaren waarvoor data gebruikt wordt en een waarde nul voor alle andere ondernemingen. De kenmerken van het resultaatcijfer worden geanalyseerd voor het jaar 2010. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de reeds vermelde database Belfirst om alle nodige data te verzamelen. a) Kwaliteit van accruals Er zijn verscheidene modellen voorhanden binnen de literatuur om de kwaliteit van de accruals te meten (cfr. supra, pg. 10). In dit onderzoek wordt geopteerd voor het model van DeAngelo (1986). Wegens gebrek aan financiële informatie over voldoende verschillende jaren kan voor dit onderzoek geen gebruik gemaakt worden van het Dechow en Dichev (2002) model. Jones (1991) voorziet een crossectioneel model om de totale discretionaire accruals te bepalen en DeFond en 27

Park (2001) reiken een model aan voor de berekening van abnormale werkkapitaal accruals. Beide modellen vereisen slechts data over twee opeenvolgende jaren maar er wordt in deze modellen gebruik gemaakt van de variabele omzet. In het verkorte schema is de invulling van deze waarde echter facultatief met als gevolg een groot aantal ontbrekende waarden. Het model van DeAngelo (1986) levert een waarde voor de discretionaire accruals in jaar t door het verschil te nemen van de totale accruals in jaar t en t-1. De onderliggende assumptie is dat de nietdiscretionaire accruals geen wijziging vertonen van jaar t-1 naar jaar t. Alle variabelen worden geschaald over de totale activa van het voorgaande jaar: DACC t = TACC t - TACC t-1 (vgl. 8) DACC t : discretionaire accruals in jaar t geschaald over totale activa in jaar t-1 TACC t : totale accruals in jaar t geschaald over totale activa in jaar t-1 Totale accruals in jaar t = ( Vlottende activa - Kasmiddelen) - ( Vlottende passiva - Korte termijn schulden) - Afschrijvingen t = ( 29/58-50/58 ) - ( 42/49-42 ) - 630 = het verschil in waarde van een variabele tussen jaar t en jaar t-1 De invloed van een controle van de jaarrekening op de hoeveelheid discretionaire accruals wordt geanalyseerd aan de hand van een lineaire regressie met de absolute waarde van de discretionaire accruals als afhankelijke variabele en Audit en controle-variabelen als onafhankelijke variabelen: DAC = β 0 + β 1 * Audit + (i=1...6) b i * controle variabele i + ε t (vgl. 9) De invloed van een controle van de jaarrekening op de kwaliteit van accruals wordt aangegeven door de waarde en significantie van de coëfficiënt β 1. Een significante negatieve coëfficiënt duidt aan dat een controle van de jaarrekening de hoeveelheid discretionaire accruals beperkt en levert aldus bewijs ter ondersteuning van Hypothese 1. b) Persistentie Het door Lev (1983) aangereikte model voor de bepaling van persistentie is een tijdreeks model. Voor de toepassing hiervan kon niet voldoende data verzameld worden. Er wordt daarom geopteerd het model crossectioneel toe te passen. De regressie wordt uitgevoerd over de totale steekproef en een interactieterm wordt opgenomen tussen de variabele Winst(Verlies) in het jaar t-1 en de variabele Audit. Deze term controleert of de verklarende waarde van Winst(Verlies) in het jaar t-1 28

op Winst(Verlies) in het jaar t (indicatie voor persistentie) wordt beïnvloed door een controle van de jaarrekening. Als waarde voor Winst(Verlies) wordt door Francis et al. (2004) gebruik gemaakt van net income before extraordinary items (Francis et al., 2004). Deze variabele kent echter geen tegenhanger in het verkorte Belgische schema. In navolging van Minnis (2011) wordt de variabele Winst(Verlies) ingevuld met de Winst(Verlies) van het boekjaar na belastingen (code 9902). Deze waarde wordt geschaald over de totale activa van het voorgaande jaar. Het model ziet er dan als volgt uit: Winst(Verlies) t = β 0 + β 1 * Winst(Verlies) t-1 + β 2 * Audit + β 3 * Winst(Verlies) t-1 * Audit + (i=1...3) β i * Winst(Verlies) t-1 * controle variabele i + ε t (vgl. 10) De coëfficiënt β 1 geeft een indicatie van de persistentie van het resultaatcijfer. De invloed van een controle van de jaarrekening op de persistentie van het resultaatcijfer wordt aangegeven door de waarde en significantie van de coëfficiënt β 3. Is deze coëfficiënt significant en positief, dan zal het winstcijfer in jaar t-1 van een gecontroleerde onderneming een hogere voorspellende waarde hebben dan dat van een niet gecontroleerde onderneming voor het winstcijfer in jaar t. c) Afvlakking Als maatstaf voor de afvlakking van het resultaatcijfer wordt door Francis et al. (2004) de verhouding van de standaardafwijking van net income before extraordinary items tot de standaardafwijking van de operationele kasstroom gebruikt. Wegens het gebrek aan een equivalent voor net income before extraordinary items in de Belgische verkorte jaarrekening wordt ook hier de Winst(Verlies) van het boekjaar na belastingen (code 9902) gebruikt. Zoals toegepast door Minnis (2011) zal de operationele kasstroom berekend worden als het verschil tussen dit winstcijfer en de totale accruals (cfr. supra voor de berekening van totale accruals, pg. 28). Het winstcijfer en de operationele kasstroom worden geschaald over de totale activa van het voorgaande jaar alvorens de standaardafwijking te nemen. Op deze manier zal voor ieder bedrijf uit de steekproef een waarde voor de afvlakking van het resultaatcijfer bepaald worden voor t gaande van 2008 tot 2010: Afvlakking 2010 = σ(winst(verlies) t / Totaal Activa t-1 ) / σ(operationele kasstroom t / Totaal Activa t-1 ) (vgl. 11) 29

Grotere waarden van de variabele Afvlakking corresponderen met een zwakker afgevlakt resultaatcijfer. Deze variabele wordt nu geïntroduceerd als afhankelijke variabele die aan de hand van een lineaire regressie zal verklaard worden door de variabele Audit en controle variabelen: Afvlakking 2010 = β 0 + β 1 * Audit + (i=1...6) β i * controle variabele i + ε t (vgl. 12) De waarde en significantie van de coëfficiënt β 1 zijn een indicatie voor de invloed van een controle van de jaarrekening op de afvlakking van het resultaatcijfer. 4.3. Controle variabelen Naast de variabele Audit worden een aantal controle variabelen toegevoegd aan de regressievergelijkingen. Net zoals toegepast door Francis et al. (2004) worden de in de literatuur omschreven determinanten voor accrual kwaliteit eveneens bebruikt voor de overige kenmerken van het resultaatcijfer. Een eerste controle variabele is de Grootte van een onderneming. Dechow en Dichev (2002) tonen een positieve relatie aan tussen de grootte van ondernemingen en accrual kwaliteit. Zij argumenteren dat grotere ondernemingen meer stabiele en voorspelbare werkzaamheden kennen, waardoor fouten in schattingen van accruals gereduceerd worden. Grotere ondernemingen vertonen ook een kleinere variabiliteit van het winstcijfer (Mueller, 1977; Lev, 1983), mogelijk door een sterkere diversificatie van de operaties. Dit kan ook verklaard worden door de politieke kost theorie die stelt dat grotere bedrijven een drijfveer ondervinden om minder risicovolle productie- en investeringsbeslissingen te nemen teneinde de aandacht van beleidsmakers te weren (Watts en Zimmerman, 1986). De aangehaalde inzichten leiden tot de verwachting een positieve relatie te vinden tussen de grootte van ondernemingen en de kwaliteit van accruals, de persistentie en de afvlakking van het resultaatcijfer. De grootte van een onderneming wordt gemeten als de natuurlijke logaritme van de totale activa. Ondernemingen die een betere prestatie neerzetten vertonen minder variabiliteit in het resultaatcijfer (Luttman en Silhan, 1995). Dit kan verklaard worden doordat ondernemingen met een hogere rentabiliteit minder financiële moeilijkheden kennen en bijgevolg lagere abnormale accruals zullen rapporteren (Prawitt, Smith & Wood, 2009). Er wordt hierdoor een negatief verband 30

verwacht tussen de rentabiliteit van het totaal vermogen en de absolute waarde van de abnormale accruals. In tegenstelling hiermee vindt McNichols (2000) een positieve relatie. De variabele ROA wordt ter controle hiervoor toegevoegd en gemeten als Winst(Verlies) na belasting over het totaal der activa van het voorgaande jaar. Een derde variabele controleert eveneens voor de financiële prestatie van een bedrijf. Volgens Healy (1985) zullen managers in een jaar waarin verlies gemaakt wordt geneigd zijn het resultaat zo negatief mogelijk voor te stellen om in de volgende periode(n) beduidend betere resultaten te kunnen voorleggen. Er wordt een dummyvariabele Verlies toegevoegd die een waarde één aanneemt bij een negatief resultaatcijfer na belastingen in het jaar t-1. De toename in afschrijvingen omwille van investeringen kan een daling van de totale accruals tot gevolg hebben (Vander Bauwhede et al., 2004). Om te controleren voor deze invloed wordt een vierde controle variabele Investering toegevoegd. Deze wordt berekend als de toename aan materiële vaste activa gedurende het boekjaar geschaald over de totale activa aan het begin van dat boekjaar. Een volgende controle variabele die wordt aangewend is Schuldgraad. Enerzijds wordt aangenomen dat een hogere schuldgraad gepaard gaat met positieve resultaatsturing (Watts & Zimmerman, 1986). De aanzet hiervoor kan zijn dat ondernemingen met een hogere schuldgraad meer risico lopen een schuldovereenkomst met een crediteur te breken en daarom hun resultaatcijfer opwaarts sturen (Press & Weintrop, 1990; Defond & Jiambalvo, 1994; Sweeney, 1994). Anderzijds tonen studies van DeAngelo et al. (1994) en Becker et al. (1998) aan dat ondernemingen die een hoge schuldgraad vertonen aan negatieve resultaatsturing doen wanneer zij in financiële moeilijkheden verkeren. Deze sturing is mogelijk het gevolg van hernieuwde negotiatie van contractuele voorwaarden met schuldeisers. In de bestaande literatuur is er geen eenduidigheid over de richting van de associatie maar wordt een hogere schuldgraad wel geassocieerd met sterkere resultaatsturing. De variabele Schuldgraad wordt gemeten als de ratio van het totale vreemde vermogen op de totale activa en wordt verwacht positief te relateren aan de hoeveelheid discretionaire accruals. De laatste controle variabele, operationele kasstroom (OCF), wordt toegevoegd ter controle van meetfouten in het accrual model (Dechow et al., 1995; Young, 1999). Voormelde onderzoeken evenals die van Becker et al. (1998) tonen een negatieve relatie tussen de operationele kasstroom en 31

de hoeveelheid discretionaire accruals. Dechow et al. (1995) gebruiken net income before extraordinary items and discontinued operations verminderd met totale accruals als maatstaf voor OCF. Deze variabele wordt benaderd door het verschil tussen de Winst(Verlies) van het boekjaar na belasting en de totale accruals en wordt geschaald met de totale activa van het voorgaande jaar. Voor de regressie ter bepaling van de persistentie wordt deze variabele niet toegevoegd gezien de OCF berekend wordt als deel van de afhankelijke variabele. In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de toegepaste controle variabelen en hun berekeningswijze. Tabel 2: Berekening controle variabelen Controle Berekeningswijze variabele Grootte Ln(Totaal der activa) ROA Winst(Verlies) na belasting t / Totaal der activa t-1 Verlies Winst(Verlies) na belasting t-1 < 0 : Verlies = 1 ; Winst(Verlies) na belasting t-1 < 0 : Verlies = 0 Investering (Materiële vaste activa t + Afschrijvingen t - Materiële vaste activa t-1 ) / Totaal der activa t-1 Schuldgraad (Korte termijn schulden + Lange termijn schulden) / Totaal der activa OCF Winst(Verlies) na belasting Totaal Accruals a a Voor berekening Totaal Accruals zie pg. 28 32

HOOFDSTUK 5: RESULTATEN 5.1. Descriptieve statistiek De descriptieve statistieken van de kwaliteit van accruals en de afvlakking van het resultaatcijfer zijn weergegeven in Tabel 3. De variabelen zijn onderverdeeld in functie van het al dan niet gecontroleerd zijn van hun jaarrekening. De gemiddelde discretionaire accruals van beide groepen zijn negatief en verschillen weinig van elkaar. Het negatieve teken duidt op een gemiddelde neerwaartse sturing van het resultaat. Ook de gemiddelden van de afvlakking van het resultaatcijfer vertonen slechts een klein verschil tussen de gecontroleerde en niet gecontroleerde jaarrekeningen. Deze observaties doen vermoeden dat er geen verschillen zullen waargenomen worden tussen deze kenmerken van het resultaatcijfer voor gecontroleerde ondernemingen ten opzichte van niet gecontroleerde ondernemingen. Tabel 3: Beschrijvende statistiek voor discretionaire accruals en afvlakking Totaal Gecontroleerd Niet Gecontroleerd DAC Gemiddelde a -0,0574-0,0576-0,0571 Standaard deviatie 0,2172 0,2362 0,1969 Minimum -1,81-1,81-1,27 Maximum 1,87 1,52 1,87 AFVLAKKING b Gemiddelde 0,6617 0,6794 0,6440 Standaard deviatie 0,8488 0,8534 0,8450 Minimum 0,0066 0,0119 0,0066 Maximum 7,0246 7,0246 5,7082 a. Steekproefgrootte 800: gecontroleerde jaarrekening van 2008 tot 2010 b.steekproef grootte 728: gecontroleerde jaarrekening van 2007 tot 2010 In Tabel 4 worden de gemiddelden en standaarddeviaties van alle continue controle variabelen weergegeven en de frequentie van de nominale variabele. Initieel vertoonden de berekende waarden enkele sterke uitschieters. Om de invloed hiervan op het resultaat van de statistische analyse te beperken werd ervoor gekozen de waarden van de variabelen te winsorizen. Hierbij werden 33

waarden die onder het 1% percentiel en boven het 99% percentiel lagen, vervangen door de waarden van deze percentielen. Vanzelfsprekend vertonen beide groepen een gelijkaardige grootte. Zij werden samengesteld via een matching procedure volgens het totaal der activa. Voor alle andere controle variabelen vertonen de gecontroleerde ondernemingen gemiddeld een lagere waarde dan de niet gecontroleerde. Er worden echter geen grote verschillen vastgesteld. De belangrijkste afwijking tussen beide ondernemingsgroepen wordt waargenomen voor de rentabiliteit. Deze is voor de niet gecontroleerde ondernemingen gemiddeld meer dan het dubbele van de gecontroleerde onderneming. Er wordt ook vastgesteld dat er minder verliezen worden gerapporteerd door de niet gecontroleerde bedrijven. Het overzicht in Tabel 4 is opgesteld na windsorizen. Tabel 4: Beschrijvende statistiek van controle variabelen a Panel A: continue variabelen Totaal Gecontroleerd Niet Gecontroleerd Gemiddelde σ Gemiddelde σ Gemiddelde σ Grootte 14,4423 1,2753 14,4831 1,2556 14,4015 1,2949 ROA 0,0249 0,08317 0,0163 0,0817 0,0335 0,0828 Investering 0,0861 0,19689 0,0734 0,1722 0,0988 0,2183 OCF 0,0878 0,15135 0,0765 0,1491 0,0991 0,1528 Schuldgraad 0,5672 0,31022 0,5399 0,3090 0,5945 0,3094 Panel B: nominale variabele Totaal Gecontroleerd Niet Gecontroleerd Verlies 266 137 129 Geen Verlies 534 263 271 a Definitie van de variabelen, zie Tabel 2 Tabel 5 toont de correlaties tussen de verklarende variabelen. ROA, OCF en Verlies zijn allen indicatoren van de prestatie van een onderneming en vertonen een vrij grote correlatie. Rekening houdend met een aanvaardbaarheidsgrens van 0,5 voor de correlatiecoëfficiënt wordt er echter geen probleem van multicollineariteit vermoed (De Pelsmacker en Van Kenhove, 2010). Gezien sterk gecorreleerde verklarende variabelen de coëfficiënten en hun significantie kunnen beïnvloeden, wordt hiervoor nogmaals gecontroleerd voor iedere regressievergelijking door de Variance 34

Inflation Factor (VIF) op te vragen. Hiervoor wordt een bovengrens van tien aanvaard (De Pelsmacker en Van Kenhove, 2010). Tabel 5: Correlatie tussen onafhankelijke variabelen Audit Grootte ROA Invester ing OCF Schuldg raad Verlies Audit 1 Grootte,010 1 ROA -,049 -,009 1 Investering -,067,018 -,080 * 1 OCF -,075 * -,002,449 **,346 ** 1 Schuldgraad -,088 *,050 -,182 **,093 ** -,060 1 Verlies,021 -,111 ** -,351 **,043 -,182 **,192 ** 1 Noot: * = significant op 5% niveau ** = significant op 1% niveau 5.2. Univariate statistiek In Tabel 6 wordt het resultaat weergegeven voor de t-test voor verschillen die werd uitgevoerd voor de kwaliteit van accruals en de afvlakking van het resultaatcijfer. Er wordt een negatief gemiddeld verschil gevonden voor de kwaliteit van accruals tussen beide groepen, wat erop wijst dat de gemiddelde absolute waarde van de discretionaire accruals van gecontroleerde ondernemingen kleiner is dan voor niet gecontroleerde ondernemingen. De p- waarde van de t-test is echter groter dan 0,05 wat erop wijst dat dit gemiddeld verschil niet significant is. Er wordt met deze univariate statistiek geen ondersteuning gevonden voor Hypothese 1 die stelt dat de kwaliteit van accruals hoger zal zijn voor ondernemingen die een controle van de jaarrekening laten uitvoeren. Voor de afvlakking van het resultaatcijfer wordt een positief gemiddeld verschil bekomen maar ook hier is de p-waarde groter dan 0,05. Het resultaat van de t-test voor het verschil in gemiddelde afvlakking levert bewijs dat Hypothese 3 tegenspreekt. 35

Tabel 6: T-test voor verschillen Verschil per paar (gecontroleerd niet gecontroleerd) Gemiddelde σ t-waarde p-waarde DAC a -,0177,3405-1,0340,302 Afvlakking,0334 1,1880,539,501 a DAC = absolute waarde van discretionaire accruals Tot slot wordt nog meegegeven dat voor beide besproken kenmerken eveneens een Wilcoxon rangteken test werd uitgevoerd die bevestigt dat ook de medianen van beide groepen niet significant verschillen wat betreft accrual kwaliteit en afvlakking van het resultaatcijfer. 5.3. Multivariate statistiek Voor de drie onderzochte modellen wordt een overzicht gegeven van de regressiecoëfficiënten en hun significantie evenals de VIF. De significantie van het model zelf wordt aangeduid met de significantie van de Anova test. Om de verklarende kracht van de onafhankelijke variabelen ten opzichte van de afhankelijke variabele aan te geven worden ook de determinatiecoëfficiënt (R²) en de aangepaste determinatiecoëfficiënt (adjusted R²), die rekening houdt met het aantal onafhankelijke variabelen, genoteerd. 5.3.1. Kwaliteit van accruals Gebaseerd op de resultaten van de univariate statistiek wordt geen significante invloed verwacht van de variable Audit op de discretionaire accruals. Ter controle hiervan en om na te gaan of de variabele DAC (absolute waarde van discretionaire accruals) afhankelijk is van de in de literatuur voorkomende controle variabelen wordt de regressievergelijking vgl. 9 (cfr supra, pg. 28) uitgevoerd. Bij het uitvoeren van de lineaire regressie met de absolute waarde van de discretionaire accruals als afhankelijke variabele blijkt het model niet correct gespecificeerd. De residuen zijn niet gemiddeld gelijk aan nul, noch vertonen zij een constante spreiding. Om te voldoen aan de voorwaarden voor een lineaire regressie wordt de afhankelijke variabele, DAC genormaliseerd door er de natuurlijke logaritme van te nemen. Verder werden er drie waarnemingen uit de dataset verwijderd omdat deze sterk afwijkende resultaten met een significante invloed vertoonden (Cook s ratio > 1). De resulterende regressie voldoet aan de voorwaarden van lineariteit, homoscedasticiteit 36

en normaliteit. In bijlage 1 zijn de probability-plot en scatterplot van gestandaardiseerde residuen op gestandaardiseerde verwachte waarden ter illustratie toegevoegd. Tabel 7 geeft een overzicht van de regressiecoëfficiënten en de significantie ervan. Het regressiemodel is significant (Anova sig. < 0,05) en de determinatiecoëfficiënt toont dat de onafhankelijke variabelen 11,8% van de variatie in discretionaire accruals verklaren. Tabel 7: Regressie van Accrual kwaliteit op Audit en controle variabelen Afhankelijke variabele: Coëfficiënt p-waarde VIF Accrual Kwaliteit intercept -1,576*,004 Audit 0,077,400 1,024 Grootte -0,132*,005 1,026 ROA 1,892*,001 1,235 Investering 1,238***,054 1,080 OCF 1,151*,000 1,242 Schuldgraad 0,650*,007 1,097 Verlies 0,049,641 1,202 R Square 0,118 Adj R Square 0,111 Anova Sign. 0,000 Anova F-stat 10,566 Noot: * = significant op 1% niveau ** = significant op 5% niveau *** = significant op 10% niveau De coëfficiënt horende bij de variabele Audit is niet significant. De eerste hypothese die stelt dat gecontroleerde ondernemingen minder resultaatsturing toepassen via discretionaire accruals ten aanzien van niet gecontroleerde ondernemingen wordt door de multivariate analyse betwist. In de onderzochte dataset zijn grotere ondernemingen geassocieerd met minder discretionaire accruals. Dit is in overeenstemming met de veronderstelling dat deze ondernemingen in een stabielere omgeving werken. Dezelfde redenering kan niet doorgetrokken worden naar ROA waarvoor het resultaat toont dat meer winstgevende ondernemingen meer discretionaire accruals gebruiken. In tegenstelling tot wat verwacht wordt (Becker et al., 1998) heeft de OCF een positieve 37

invloed op de hoeveelheid discretionaire accruals. Tenslotte vertoont de coëfficiënt van de variabele Schuldgraad een significant positief teken. Dit is in overeenstemming met de verwachting dat ondernemingen met een hogere schuldgraad meer aan resultaatsturing doen. 5.3.2. Persistentie van het resultaatcijfer Tabel 8 toont de resultaten van de regressievergelijking die voor persistentie controleert (cfr. supra, vgl.10, 29). De probability-plot en scatterplot van gestandaardiseerde residuen op gestandaardiseerde verwachte waarden (bijlage 2) vertonen geen afwijking die het resultaat van de regressie teniet doen. Omdat de interactieterm van Grootte en Winst2009 sterk gecorreleerd was met de variabele Winst2009 (VIF > 10) werd deze term verwijderd uit de regressie. Het regressiemodel is significant en de onafhankelijke variabelen verklaren 30,1% van de variatie in de afhankelijke variabele, Winst2010. De Durbin Watson test wijst uit dat autocorrelatie geen probleem vormt ondanks de relatie tussen afhankelijke en onafhankelijke variabele. De coëfficiënt horende bij de variabele Winst2009 is significant en geeft een indicatie van de persistentie van het resultaatcijfer. Ook de interactieterm met de variabele Audit is significant op het 5% niveau. Dit houdt in dat een controle van de jaarrekening een positieve invloed heeft op de persistentie van het resultaatcijfer. Deze bevinding ondersteunt de tweede hypothese die stelt dat ondernemingen die een controle laten uitvoeren een meer persistent resultaatcijfer rapporteren dan niet gecontroleerde ondernemingen. Verder levert de regressievergelijking bewijs van een negatieve invloed van de variabelen Investering en Verlies op de persistentie van het resultaatcijfer. Ondernemingen die verlieslatend waren in het voorgaande jaar zullen dus een minder persistent resultaatcijfer rapporteren evenals ondernemingen die hogere investeringen doen in het geobserveerde boekjaar. 38

Tabel 8: Regressie ter bepaling van persistentie en de invloed van Audit en controle variabelen Afhankelijke variabele: Coëfficiënt p-waarde VIF Winst2010 intercept 0,15*,000 Audit -,003,566 1,129 Winst2009 0,484* 0,000 5,179 Audit*Winst2009 0,096**,038 2,223 Investering*Winst2009-0,213***,093 1,296 Schuldgraad*Winst2009-0,042,619 3,960 Verlies*Winst2009-0,270*,002 2,263 R Square 0,301 Adj R Square 0,295 Anova Sign 0,000 Durbin Watson 1,773 Noot: * = significant op 1% niveau ** = significant op 5% niveau *** = significant op 10% niveau 5.3.3. Afvlakking van het resultaatcijfer De resultaten van het laatste model (vgl. 12) worden in Tabel 9 weergegeven. De steekproef bevat voor deze analyse 728 waarnemingen omdat voor de berekening van de variabele Afvlakking data vereist is van de boekjaren 2007 tot 2010. Er wordt een significant model bekomen dat 7,3% van de Afvlakking van het resultaatcijfer verklaart. Bij de interpretatie moet rekening gehouden worden met het feit dat de waarde voor de variabele Afvlakking invers gerelateerd is aan de afvlakking van het resultaatcijfer zelf. De negatieve significante coëfficiënt horende bij de grootte van de onderneming wijst erop dat grotere ondernemingen een sterker afgevlakt resultaat vertonen. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van Mueller (1977) en Lev (1983). Hoewel een betere prestatie gerelateerd wordt aan een stabieler resultaatcijfer (Luttman & Silhan, 1995) vertonen de variabelen ROA en OCF een significante tegengestelde invloed. Hoe meer winstgevend een onderneming is of hoe hoger de operationele kasstroom, hoe hoger de variatie in het resultaatcijfer. Daarentegen wordt aangetoond dat ondernemingen die verlieslatend zijn eveneens een minder 39

afgevlakt resultaatcijfer rapporteren. Voor de variabele Schuldgraad wordt een negatieve coëfficiënt gevonden wat betekent dat het resultaatcijfer van ondernemingen met een groter aandeel vreemd vermogen meer afvlakking vertoont. Tenslotte wordt vastgesteld dat de variabele audit een positief teken heeft (dit komt overeen met een negatieve relatie met de afvlakking van het resultaatcijfer) maar dit is niet significant. De uitkomst van deze regressie geeft dus aan dat de controle van een jaarrekening geen invloed van belang heeft op de afvlakking van het resultaatcijfer. Deze bevinding verwerpt Hypothese 3 waarin wordt gesteld dat een controle de afvlakking zal beïnvloeden. 40

Tabel 9: Regressie van Afvlakking op Audit en controle variabelen Afhankelijke variabele: Coëfficiënt p-waarde VIF Afvlakking Intercept 1,159**,021 Audit 0,081,332 1,020 Grootte -0,154*,000 1,027 ROA 1,547*,001 1,226 Investering -0,046,809 1,075 OCF 0,350***,067 1,210 Schuldgraad -0,338**,022 1,182 Verlies 0,403*,000 1,175 R Square 0,074 Adj R Square 0,065 Anova Sig. 0,000 Anova F-stat 7,129 Noot: * = significant op 1% niveau ** = significant op 5% niveau *** = significant op 10% niveau 5.3.4. Bespreking Op basis van de statistische analyse om de invloed van een controle van de jaarrekening op de kwaliteit van accruals na te gaan wordt de eerste hypothese verworpen. Deze stelt dat er een hogere kwaliteit van de accruals verwacht wordt voor vrijwillig gecontroleerde Belgische ondernemingen. In de univariate statistiek wordt echter geen significant verschil in het gemiddelde van de hoeveelheid discretionaire accruals (de toegepaste maatstaf voor accrual kwaliteit) waargenomen. De regressieanalyse vertoonde een significant model waaruit echter geen invloed kon vastgesteld worden van de controle van een jaarrekening op de hoeveelheid discretionaire accruals. Volgens Francis et al. (2004) zal een hogere kwaliteit van accruals gepaard gaan met een resultaatcijfer van een hogere kwaliteit. Gebaseerd hierop wordt verwacht dat de controle van een jaarrekening die de kwaliteit van het resultaatcijfer ten goede komt eveneens gerelateerd is aan een hogere kwaliteit van accruals. Dit kan echter niet bevestigd worden met de uitgevoerde analyses. Bouwend op voorgaande redenering duiden deze resultaten aan dat de commissarissen geen significante invloed 41

hebben op de kwaliteit van accruals en bijgevolg de informatieve waarde van de jaarrekening niet verhogen. De maatstaf die gebruikt wordt om de kwaliteit van accruals te meten is echter verschillend van deze waarop Francis et al. (2004) hun resultaten baseren. In dit onderzoek wordt de hoeveelheid discretionaire accruals gebruikt, wat een maatstaf is voor opportunstische resultaatsturing. De resultaten kunnen echter ook bekeken worden uitgaande van informatieve sturing waarbij ondernemingen discretionaire accruals aanwenden om interne bedrijfsinformatie vrij te geven. De controle van een jaarrekening kan dan alsnog tot een hogere informatieve waarde van de jaarrekening leiden door de betrouwbaarheid van de discretionaire accruals te verzekeren. Dit effect kan echter niet waargenomen worden via de toegepaste maatstaf voor accrual kwaliteit. Voor de afvlakking van het resultaatcijfer werd geen significant verschil in de gemiddelde waarden tussen gecontroleerde en niet gecontroleerde ondernemingen bekomen. Ook de multivariate analyse toont aan dat de afvlakking van het resultaatcijfer geen invloed ondervindt van een controle van de jaarrekening. Dit is tegenstrijdig met de derde hypothese die stelt dat verwacht wordt dat de gecontroleerde en de niet gecontroleerde ondernemingen een verschil in de afvlakking van hun resultaatcijfer vertonen. Zoals reeds aangehaald (cfr. supra, pg. 10) is de relatie van afvlakking tot de kwaliteit van het resultaatcijfer niet eenduidig in de literatuur. Burgstahler et al. (2006) en Dechow et al. (2010) beschouwen een sterk afgevlakt resultaatcijfer als een indicatie van resultaatsturing. Deze redenering volgend wordt verwacht dat een gecontroleerde jaarrekening een minder afgevlakt resultaatcijfer bevat. Volgens Francis et al. (2004) bevat een sterker afgevlakt resultaatcijfer meer informatieve waarde. Dit wordt vastgesteld door de negatieve relatie van afvlakking met de kapitaalkost van een onderneming. In de literatuur wordt eenzelfde relatie gevonden tussen een onderneming die geauditeerd is en de interestkost (Blackwell et al., 1998). Gebaseerd hierop wordt verwacht dat de controle van de jaarrekening een positief verband met de afvlakking van het resultaatcijfer zal tonen. De resultaten van dit onderzoek kunnen geen van beide inzichten bevestigen. De tweede hypothese wordt door de resultaten van de regressie bevestigd. Het resultaatcijfer van de onderzochte steekproef vertoont een significante persistentie die positief beïnvloed wordt door het uitvoeren van een audit. Dit resultaat is in overeenstemming met de bevindingen van Minnis (2011) voor niet-beursgenoteerde Amerikaanse ondernemingen. Een hogere persistentie wordt gerelateerd aan een resultaatcijfer van een betere kwaliteit (Francis et al., 2004; Minnis, 2011). Hieruit kan besloten worden dat een jaarrekening door de controle van de commissaris op basis van persistentie meer relevante informatie bevat voor de gebruikers ervan. 42

HOOFDSTUK 6: CONCLUSIES 6.1. Besluit In deze studie werd nagegaan of het al dan niet gecontroleerd zijn van de jaarrekening een invloed heeft op de boekhoudkundige kenmerken van het resultaatcijfer. In dit laatste hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies van het onderzoek weergegeven en de mogelijke beperkingen van de empirische studie besproken. Tot slot worden enkele mogelijkheden tot verder onderzoek aangehaald. In de literatuur wordt bewijs geleverd over de discrepantie tussen grote en kleine revisorenkantoren wat betreft hun invloed op de kenmerken van het resultaatcijfer (Becker et al. 1998, Francis et al., 1999). Deze kenmerken worden in relatie gebracht met de kwaliteit van het resultaat, door de invloed van de verschillende kenmerken op de kapitaalkost van een ondernemingen te bepalen. Uit de bevindingen van Francis et al. (2004) bleek dat een resultaatcijfer met een hogere kwaliteit van accruals, meer persistentie en een sterkere afvlakking meer relevante informatie bevat. De afvlakking van het resultaatcijfer wordt echter niet steeds als kwaliteitsverhogende eigenschap beschouwd maar als een indicatie voor resultaatsturing (Bhattacharya et al., 2003). Naast de constatatie dat een betere audit kwaliteit gerelateerd wordt aan betere kenmerken van het resultaatcijfer wordt ook aangetoond dat het resultaatcijfer hierdoor als meer informatief gepercipieerd wordt door de gebruiker van de jaarrekening. Anderson et al., (2004) vinden namelijk een lagere kapitaalkost voor ondernemingen die een controle van betere kwaliteit laten uitvoeren. Kapitaalverschaffers gaan er met andere woorden van uit een meer informatief (kwalitatief) resultaatcijfer te kennen indien dit gecontroleerd is door een groot revisorenkantoor. Eenzelfde invloed van de controle van een jaarrekening wordt waargenomen bij vergelijking van al dan niet gecontroleerde ondernemingen (Blackwell et al., 1998; Minnis, 2011; Kim et al., 2011). Zij tonen aan dat vrijwillig gecontroleerde ondernemingen een lagere kapitaalkost ondervinden. Bovendien wordt door Minnis (2011) ook aangetoond dat de gecontroleerde resultaatcijfers effectief van hogere kwaliteit zijn wegens de hogere persistentie en voorspelbaarheid die ze vertonen. Voortbouwend op deze bevindingen werden hypotheses uitgedrukt in de verwachting dat gecontroleerde bedrijven een meer kwalitatief resultaatcijfer rapporteren. Er werd verwacht dat de controle van de commissaris zou leiden tot een hogere kwaliteit van de accruals en meer persistentie. Het kenmerk afvlakking wordt in de literatuur enerzijds beschouwd als zijnde meer informatief gezien het gerelateerd is aan een lagere kapitaalkost (Francis et al., 2004) maar anderzijds kan opportunistische resultaatsturing de oorzaak zijn van een meer afgevlakt 43

resultaatcijfer (Bhattacharya et al., 2003). Er werd daarom geen stelling ingenomen in verband met de richting van de invloed van een controle van de jaarrekening op dit kenmerk maar enkel verwacht dat een waarneembaar verschil in afvlakking zou resulteren van een controle. Na uitvoerig onderzoek naar de regelgeving over de controleverplichting in België werd een dataset samengesteld die een benadering is van deze ondernemingen die geen controle moeten uitvoeren. Hieruit werden de ondernemingen die een commissaris hebben aangesteld gefilterd en nagekeken op vrijwilligheid van de controle aan de hand van de jaarrekeningen neergelegd bij de Nationale Bank van België. Voor de resulterende gecontroleerde ondernemingen werd een match gezocht die niet gecontroleerd werd en in dezelfde activiteit-sector actief is en vergelijkbaar is in grootte. De univariate statistiek verwerpt de hypothesen dat er een onderscheid kan gemaakt worden tussen gecontroleerde en niet gecontroleerde jaarrekeningen op gebied van de kwaliteit van accruals en de afvlakking van het resultaatcijfer. De hoeveelheid discretionaire accruals, die als maatstaf voor accrual kwaliteit dienen, en de afvlakking van het winstcijfer nemen gemiddeld even grote proporties aan in gecontroleerde en niet gecontroleerde ondernemingen. Ook de multivariate statistiek toont aan dat hoewel de toegepaste modellen significant waren voor deze onderzochte kenmerken van het resultaatcijfer geen invloed waarneembaar is van een controle van de jaarrekening. De resultaatcijfers van de gecontroleerde ondernemingen vertonen wel een significante persistentie waarop een positieve invloed van een commissaris vastgesteld wordt op 5% significantieniveau. Er wordt dus geen eenduidig resultaat gevonden voor alle kenmerken van het resultaatcijfer. Enerzijds wordt een verbetering van de persistentie waargenomen anderzijds wordt vastgesteld dat de invloed op accrual kwaliteit en afvlakking afwezig is. In België werd reeds bewijs gevonden voor een gebrek aan audit-kwaliteit differentiatie in nietbeursgenoteerde ondernemingen (Vander Bauwhede en Willekens, 2004). De argumenten dat dit kan voortkomen uit een gebrek aan kwaliteitseisen voor een controle in niet-beursgenoteerde ondernemingen (Shivakumar, 2005; Burgstahler et al., 2006) of uit een beperkte kans dat een controle van een lage kwaliteit in deze ondernemingen wordt waargenomen zijn eveneens door te trekken naar de resultaten van dit onderzoek. 6.2. Beperkingen en verder onderzoek Een eerste beperking situeert zich op het vlak van de indicatie van een controle. Er werd onderzocht of de controle van de jaarrekening door een commissaris het resultaatcijfer beïnvloed. Niets weerhoudt echter ondernemingen die geen commissaris aanstellen vrijwillig een 44

bedrijfsrevisor aan te stellen voor een financiële audit, adviesverlening of andere controleopdrachten. Op deze bedrijfsrevisoren is het commissarismandaat niet van toepassing noch is er enige verplichting tot bekendmaking. Het lijkt dan ook interessant in latere studies na te gaan of de bekomen resultaten eveneens standhouden tussen ondernemingen die wel en geen bedrijfsrevisor noch commissaris aanstellen en om na te gaan of er onderscheid kan gemaakt worden tussen de kwaliteit van het resultaatcijfer voor de ondernemingen die een bedrijfsrevisor aanstellen ten opzichte van deze die een commissaris aanstellen. Voorts verschaft de literatuur nog andere kenmerken van het resultaatcijfer die in het licht van het aanstellen van een commissaris kunnen onderzocht worden. Ook andere meetmethoden voor de kenmerken kunnen tot een ander resultaat leiden. Ter bepaling van de kwaliteit van accruals zijn nauwkeurigere modellen voorhanden (cfr. supra, pp10) die hier wegens gebrek aan voldoende informatie niet konden toegepast worden. Tenslotte is een andere bron van verder onderzoek de impact van het vrijwillig aanstellen van een commissaris op het verkrijgen van subsidies of kredieten om na te gaan of het ontbreken van differentiatie in de kwaliteit van het resultaatcijfer eveneens gepercipieerd wordt door kredietverstrekkers. 45

REFERENTIELIJST Abdel-Khalik A., 1982, Why do private companies demand auditing? A case for organizational loss of control, Journal of Accounting, Auditing & Finance, vol. 8 (1), pp. 31-52. Aerts K., 2002, Taken en aansprakelijkheden van commissarissen en bedrijfsrevisoren, Larcier, 199 blz. Anderson R.C., Mansi S.A. en Reeb D.M., 2004, Board Characteristics, Accounting Report Integrity, and the Cost of Debt, Journal of Accounting and Economics, vol. 37 (3), pp. 315-342. Atwood T.J., Drake M.S. en Myers L.A., 2010, Book-tax conformity, earnings persistence and the association between earnings and future cash flows, Journal of Accounting and Economics, vol. 50, pp. 111-125. Ball R. en Shivakumar L., 2005, Earnings quality in U.K. private firms: comparative loss recognition timeliness, Journal of Accounting and Economics, vol. 39 (1), pp. 83-128. Barrett P., 1996, Some thoughts about the roles, responsibilities and future scope of auditorsgeneral, Australian Journal of Public Administration, vol. 55 (4), pp. 137-146. Becker C.L., DeFond M.L., Jiambalvo J. en Subramanyam K.R., 1998, The effect of audit quality on earning management, Contemporary Accounting Research, vol. 15, 1 24. Beidleman C.R., 1973, Income smoothing: the role of management, The Accounting Review, vol. 48, pp. 653-667. Bharath S.T., Sunder J., Sunder S.V., 2008, Accounting quality and debt contracting, The Accounting Review, vol. 83 (1), pp. 1-28. Bhattacharya U., Daouk H en Welker M., 2003, The world price of earnings opacity, The Accounting Review, vol. 78 (3), pp. 641-678. VI

Blackwell D.W, Noland T.R. en Winters D.W., 1998, The value of auditor assurance: evidence from loan pricing, Journal of Accounting Research, vol. 36, pp. 57-70. Botosan C., 1997, Disclosure level and the cost of equity capital, The Accounting Review, vol. 72, pp. 323-349. Bowen R.M., Burgstahler D. en Daley L.A., 1987, The incremental information content of accruals versus cash flows, The Accounting Review, vol. 62, pp. 723-747. Branson J. en Loits G., 1997, Resultaatmanipulatie in België: het gebruik van uitzonderlijke opbrengsten en kosten, Accountancy en Bedrijfskunde Kwartaalschrift, vol. 22 (1), pp. 3-31. Burgstahler. D., Hail. L. en Leuz C., 2006, The Importance of Reporting Incentives: Earnings Management in European Private and Public Firms, Accounting Review, vol. 81 (5), pp. 983-1016. Butler M., Leone J.A., Willenborg M., 2004, An empirical analysis of auditor reporting and its association with abnormal accruals, Journal of Accounting and Economics, vol. 37 (2), pp. 139-165. Carey P., Simnett R. en Tanewski G., 2000, Voluntary Demand for Internal and External Auditing by Family Businesses. AUDITING: A Journal of Practice & Theory, vol. 19 (1), pp. 37-51. Chow C. W., 1982, The Demand for External Auditing: Size, Debt and Ownership Influences, The Accounting Review, vol. 57 (2), pp. 272-291. DeAngelo L.E., 1981, Auditor size and audit quality, Journal of Accounting and Economics, vol. 3, pp. 183 199. DeAngelo L.E., 1986, Accounting numbers as market valuation substitutes: a study of management buyouts of public stockholder, The Accounting Review, vol. 61, pp. 400-420. DeAngelo H., DeAngelo L., Skinner J.D., 1994, Accounting choice in troubled companies, Journal of Accounting and Economics, vol. 17, pp. 113-143. VII

Dechow P.M., 1994, Accounting earnings and cash flows as measures of firm performance: The role of accounting accruals, Journal of Accounting and Economics, vol. 18, pp. 3-42. Dechow P. en Dichev I., 2002, The quality of accruals and earnings: The role of accrual estimation errors, The Accounting Review, vol. 11, pp. 35-59. Dechow P., Ge W. en Schrand C., 2010, Understanding earnings quality: a review of the proxies, their determinants and their consequences, Journal of Accounting and Economics, vol. 50 (2 3), pp. 344 401. Dechow P.M., Kothari S.P. en Watts R.L., 1998, The relation between earnings and cash flows, Journal of Accounting and Economics, vol. 25, pp. 133-168. Dechow P.M. en Sloan R.G., 1991, Executive incentives and the horizon problem: an empirical investigation, Journal of Accounting and Economics, vol. 14, pp. 51-89. Dechow P.M., Sloan G.R. en Sweeney P.A., 1995, Detecting earnings management. The Accounting Review, vol. 70 (2), pp. 193-225 DeFond M.L., 1992, The association between changes in client firm agency costs and auditor switching, Auditing: A Journal of Practice and Theory, vol. 11, pp. 16-31. DeFond M.L. en Park C.W., 1997, Smoothing income in anticipation of future earnings, Journal of Accounting and Economics, vol. 23, pp.115 139. DeFond M.L. en Jiambalvo J., 1994, Debt covenant violation and manipulation of accruals, Journal of Accounting and Economics, vol. 17, pp. 145-176 Degeorge F., Patel J. en Zeckhauser R., 1999, Earnings management to exceed thresholds. Journal of Business, vol. 72, 1 33. Degryse H., Masschelein N. en Mitchell J., 2005, SMEs and Bank Lending Relationships: The Impact of Mergers, Discussion Paper No. 5061, http://ssrn.com/abstract=775884, 33 blz. VIII

Demski J., 1998, Performance measure manipulation, ContemporarAccounting Research, vol.15, pp. 261-285. De Pelsmacker P. en Van Kenhove. P., 2010, Marktonderzoek en toepassingen, Pearson Education Benelux, 549 blz. Doyle J.T., Ge W. en Mc Vay S., 2007, Accruals Quality and Internal Control over Financial Reporting, The Accounting review, vol. 82, nr. 5, pp. 1141 1170. Dye R.A., 1988, Earnings management in an overlapping generations model, Journal of Accounting Research, vol. 26, pp. 195-235. Easley D. en O'Hara M., 2004, Information and the cost of capital, Journal of Finance, vol. 59 (4), pp. 1553-1583. Francis J.R. en Krishnan J., 1999, Accounting Accruals and Auditor Reporting Conservatism, Contemporary Accounting Research, vol. 16, 1, pp. 135-165 Francis J., LaFond R., M. Olsson P.en Schipper K., 2004, Cost of equity and earnings attributes, The Accounting Review, vol. 79 (4), pp. 967-1010. Francis J., LaFond R., M.Olsson P. en Schipper K., 2005, The market pricing of accruals quality, Journal of Accounting and Economics, vol. 39, pp. 295 327. Francis J.R., Maydew E.L. en Sparks H.C., 1999, The role of big 6 auditors in the credible reporting of accruals, Auditing: A Journal of Practice and Theory, vol. 18, pp. 17-34. Francis J., Schipper K. en Vincent L., 2003, The relative and incremental explanatory power of earnings and alternative (to earnings) performance measures for returns, Contemporary Accounting Research, vol. 20, pp. 121-164. Freeman N.R., Ohlson A.J. en Penman H.S., 1982, Book rate-of-return and prediction of earnings changes: an empirical investigation, Journal of Accounting Research, vol.20 (2), pp. 639-653. IX

Fudenberg D. en Tirole J., 1995, A theory of income and dividend smoothing based on incumbency rents, Journal of Political Economy 103 (1), pp. 75-93. Gaio C. en Raposo C., 2011, Earnings quality and firm valuation: international evidence, Accounting and Finance, vol. 51, pp. 467 499. Gaeremynck A. en Willekens M., 2003, The endogenous relationship between audit-report type and business termination: evidence on private firms in a non-litigious environment, Accounting and Business Research, vol. 33 (1), pp. 65-79. Graham J.R., Harvey C.R. en Rajgopal S., 2005, The economic implications of corporate financial reporting, Journal of Accounting and Economics, vol. 40, pp. 3-73. Gray P., Koh P.-S. en Tong Y.H.,2009, Accruals Quality, Information Risk and Cost of Capital: evidence from Australia, Journal of Business Finance & Accounting, vol. 36(1-2), pp. 51-72. Guay R.W, Kothari S.P. en Watts R.L., 1996, A Market-Based Evaluation of Discretionary Accrual Models, Journal of Accounting Research, Supplement, vol. 34, pp. 83-105. Healy P.M., 1985, The effect of bonus schemes on accounting decisions, Journal of Accounting and Economics, vol. 7, pp. 85-107. Healy P.M. en Palepu K.G., 1993, The effect of firms financial disclosure strategies on stock prices, Accounting Horizons, vol. 7, pp. 1-11. Healy P.M. en Wahlen J.M.,1999, A review of the earnings management literature and its implications for standard settings, Accounting Horizons, vol. 13, pp. 365-383. Healy P., 1996, Discussion of a market-based evaluation of discretionary accrual models, Journal of Accounting Research, vol. 34, pp. 107-115. Hribar P. en Collins W.D., 2002, Errors in Estimating Accruals: Implications for Empirical Research, Journal of Accounting Research, vol.40, 1, pp. 105 134. X

Jensen M.C. en Meckling W.H., 1976, Theory of the Firm: Managerial Behavior, Agency Costs and Ownership Structure, Journal of Financial Economics, vol. 3, pp. 305-360. Jones J.J., 1991, Earnings management during import relief investigations, Journal of Accounting Research, vol. 29 (2), pp. 193-228. Khurana I.K. en Raman K.K., 2004, Litigation Risk and the Financial Reporting Credibility of Big n Versus Non-Big n Audits: Evidence from Anglo-American Countries, The Accounting Review, vol. 79 (2), pp. 473-95. Kim J-B., Simunic D.A, Stein M.T. en Yi C.H., 2011, Voluntary Audit and the Cost of Debt Capital for Privately held Firms: Korean Evidence, Contemporary Accounting Research, vol. 28 (2), pp. 585-615. Leftwich R., 1983, Accounting information in private markets: evidence from private lending agreements, The Accounting Review, vol. 58, pp. 23-42. Leuz C., Nanda D. en Wysocki P., 2003, Earnings management and investor protection: An international comparison, Journal of Financial Economics, vol. 69, pp. 505-527. Leuz C. en Verrecchia E.R., 2000, The economic consequences of increased disclosure: Evidence from international cross-listings. Studies on Accounting Information and the Economics of the Firm, Supplement to the Journal of Accounting Research, vol. 38, pp. 91-124. Leuz C. en Verrecchia E.R., 2005, Firm s Capital Allocation Choices, Information Quality, and the Cost of Capital, Working paper, http://ssrn.com/abstract=495363, 26 blz. Lev B., 1983, Some economic determinants of time-series properties of earnings, Journal of Accounting and Economics, vol. 5, pp. 31-48. Lipe R., 1990, The relation between stock returns and accounting earnings given alternative information, The Accounting Review, vol. 65, pp. 49-71. XI

McNichols M.F., 2000, Research design issues in earnings management studies, Journal of Accounting and Public Policy, vol. 19 (4-5), pp. 313-345. McNichols M.F., 2002, Discussion of the quality of accruals and earnings: The role of accrual estimation errors, The Accounting Review: Supplement, vol. 77 (s-1), pp. 61-69. Menon K. en Williams D., 1994, The Insurance Hypothesis and Market Prices, The Accounting Review, vol. 69, 2, pp. 327-342. Michelson S.E., Jordan-Wagner J. en Wootton W., 1995, A market based analysis of income smoothing, Journal of Business Finance & Accounting, vol. 22, pp. 1179-1193. Minnis M., 2011, The value of financial statement verification in debt financing: evidence from private U.S. firms, Journal of Accounting Research, vol. 49, pp. 457-506. Mueller C.D., 1977, The persistence of profits above the norm, Economica, New Series, vol. 44 (176), pp. 369-380. Nationale bank van België, geraadpleegd juli 2013, < http://www.nbb.be/pub/03_00_00_00_00/03_02_00_00_00/03_02_01_00_00.htm?l=nl >. Palepu G.K., Healy M.P. en Peek E., 2010, Business analysis and valutation (second edition), South-western CENGAGE Learning, 761 blz. Palmrose Z.-V., 1988, An analysis of auditor litigation and audit service quality, Accounting Review, vol. 63, pp. 55 73. Press E.G. en Weintrop J.B., 1990, Accounting-based constraints in public and private debt agreements: their association with leverage and impact on accounting choice, Journal of Accounting and Economics, vol.12, pp. 65-95. Richardson S., 2003, Earnings surprises and short selling, Accounting Horizons, vol. 17 (4), pp. 9-61. XII

Richardson A.S., Sloan G.R., Soliman T.M. en Tuna I., 2005, Accrual reliability, earnings persistence and stock prices, Journal of Accounting and Economics, vol. 39, pp. 437-485. Ronen J. en Sadan S., 1981, Smoothing income numbers: objectives, means and implications, Addison & Wesley, Inc., Reading, 148 blz. Sarens G., Reheul A.-M., Van Caneghem T., De Vlaminck N. en Dierick J., 2012, De rol van de bedrijfsrevisor in bedrijven die niet verplicht zijn een bedrijfsrevisor aan te stellen, Maklu- Uitgevers & ICCI, 168 blz. Sengupta P., 1998, Corporate disclosure quality and the cost of debt, The Accounting Review, vol. 73 (4), pp.459-474. Sercu. P., VanderBauwhede H. en Willekens. M., 2002, Earnings quality in privately held firms: the roles of audits, stakeholders and governance mechanisms, Working paper, KULeuven. St. Pierre K. en Anderson J.A., 1984, An analysis of the factors associated with lawsuits against public accountants, The Accounting Review, vol. 59, pp. 242-263. Subramanyam K.R., 1996, The pricing of discretionary accruals, Journal of Accounting and Economics, vol. 22 (1-3), pp. 249-281. Sweeney A.P., 1994, Debt-covenant violations and managers accounting responses, Journal of Accounting and Economics, vol. 17, pp. 281-308. Trueman B. en Titman S., 1988,. An explanation for accounting income smoothing, Journal of Accounting Research, vol. 26, 127 139 (Supplement). Van Caneghem T. en Van Campenhout G., 2012, Quantity and quality of information and SME financial structure, Small Business Economics, vol. 39, 341-358. Vander Bauwhede H., Gaeremynck A. en Willekens M., 2000, Drijfveren voor winstmanagement voor Belgische beurs en niet-beursgenoteerde bedrijven, Tijdschrift voor Economie en Management, vol. 45, 3, pp. 367-386. XIII

Vander Bauwhede H. en Willekens M., 2000, Earnings management and institutional differences: literature review and discussion, Tijdschrift voor Economie en Management, vol.45, pp. 189-212. Vander Bauwhede H. en Willekens M., 2003, Earnings Management in Belgium: a Review of the Empirical Evidence, Tijdschrift voor Economie en Management, vol. 48 (2), pp. 199-218. Vander Bauwhede H. en Willekens M., 2004, Evidence on (the Lack of ) Audit-quality Differentiation in the Private Client, Segment of the Belgian Audit Market, European Accounting Review, vol. 13, 3, pp. 501 522. Vander Bauwhede H., Willekens M. en Gaeremynck A., 2003, Audit Quality, Public Ownership and Firm s Discretionary accruals management, The International Journal of Accounting, vol. 38, pp. 1-22. Watts R.L. en Leftwich R.W., 1977, The time series of annual accounting earnings, Journal of Accounting Research, vol. 15 (2), pp. 253-271. Watts R.L. en Zimmerman J.L., 1978, Towards a positive theory of the determination of accounting standards, The Accounting Review, vol. 53, pp. 112-134. Watts R.L. en Zimmerman J.L., 1986, Positive Accounting Theory, Prentice & Hall, Inc., New Jersey, 388 blz. Wetboek van Vennootschappen, 7 mei 1999, < http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=n&cn=1999050769& table_name=wet >, (19 juli 2013). Willekens. M. en Achmadi C., 2003, Pricing and supplier concentration in the private client segment of the audit market: Market power or competition?, International Journal of Accounting, Elsevier, vol. 38(4), pages 431-455. Willekens M., 2008, De Toegevoegde waarde van een audit, Brugge: die Keure, 128blz. XIV

Young, S., 1999, Systematic measurement error in the estimation of discretionary accruals: an evaluation of alternative modeling procedures, Journal of Business Finance and Accounting, vol. 26, pp. 833 862. XV

BIJLAGEN Bijlage 1: P-P plot en scatterplot van de regressie in verband met accrual kwaliteit XVI

Bijlage 2: P-P plot en scatterplot van de regressie in verband met persistentie XVII

Bijlage 3: P-P plot en scatterplot van de regressie in verband met afvlakking XVIII