mr. J.A. Voerman en mr. J. Reijmer *

Vergelijkbare documenten
4 e AntiWitwas Richtlijn

DE LWTF: DE BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN VOOR VRIJE BEROEPSBEOEFENAREN. mr. George Croes (Senior Policy Advisor Integrity Supervision Dept.

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

(Voor de EER relevante tekst)

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

5933/4/15 REV 4 ADD 1 LAS/mt 1 DPG

No.W /III 's-gravenhage, 19 juli 2007

VERORDENINGEN. (Voor de EER relevante tekst)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

NIEUWE WET VERPLICHT ADVOCATEN, AC- COUNTANTS EN BELASTINGADVISEURS TOT CLIËNTENONDERZOEK

Inhoudsopgave. Voorwoord Wat witwassen is. 2 De strijd tegen witwassen. 3 De FATF

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Identiteit van de uiteindelijk begunstigden van een vennootschap

De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme: geen rustig bezit

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

2011 no. 30 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

De nieuwe WID / MOT wet ter bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme

Wet ter voorkoming van witwassen en financieren. Versie 2015

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Publicatieblad van de Europese Unie L 214/29

COMPLIANCE RICHTLIJNEN

Wwft actualiteiten

Bijlage 7 De risk-based approach van de Wwft

Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Reactie consultatie Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Financial Intelligence Unit Suriname (MOT)

Bijlage 12 De Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme: geen rustig bezit

EUROPESE CENTRALE BANK

CMS_LawTax_Negative_28-10 CONSULTATIE UITVOERINGSBESLUIT WWFT 2018

Wet ter voorkoming van witwassen en financieren

Fiche 4: Wijziging richtlijn administratieve samenwerking op het gebied van belastingen

Belastingdienst/Bureau Toezicht Wwft. Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Handleiding voor Verkopers van goederen

4 e /5 e antiwitwasrichtlijn. en het UBO register. VCO &NCI Symposium Compliance & Integriteit: morgen en in October 2018

Ontwikkelingen inzake het UBO-register in Nederland

I. METHODOLOGIE. 1. Algemene presentatie van de vragenlijst. De verkorte vragenlijst is onderverdeeld in twee hoofdstukken.

Betreft: Koninklijk besluit van 30 juli 2018 betreffende de werkingsmodaliteiten van het UBO-register

Belastingdienst/Bureau Toezicht Wwft. Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Handleiding voor Makelaars in onroerende zaken

Bijlage 1 bij de circulaire NBB_2016_43

7768/15 ADD 1 REV 1 mak/hh 1 DPG

Raad van de Europese Unie Brussel, 7 juli 2016 (OR. en)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Risico's van witwassen en terrorismefinanciering in de kansspelsector

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wanneer is eigenlijk sprake van feitelijk leidinggeven of opdracht geven?

- 1 - De Nederlandsche Bank NV (DNB) legt een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80 en 1:81 van de Wft, op aan:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Baas boven Baas: het UBO-register!

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/1973 VAN DE COMMISSIE

a) Titel voorstel Proposal for a directive of the European Parliament and of the Council on countering money laundering by criminal law.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

doordat de vereniging zelf Wwft-plichtig is; doordat de vereniging te maken heeft met een onderneming die Wwft-plichtig is.

Wijzigingsregeling in verband met de implementatie van de richtlijn beheerders van alternatieve belegginginstellingen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Verklaring betreffende de identiteit van de uiteindelijke begunstigde(n) van een vennootschap of vereniging

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Publicatieblad van de Europese Unie. (Wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

No.W /II 's-gravenhage, 15 februari 2018

Aan de Koning. het Europees Parlement en de Raad (Implementatiewet wijziging vierde antiwitwasrichtlijn),

Hebben goedgevonden en verstaan: Artikel 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

EUROPESE CENTRALE BANK

MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Gatekeepers: What s new?

Openbaar UBO-register: privacy delft onderspit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Raad van de Europese Unie Brussel, 21 april 2015 (OR. en)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Praktische handleiding FSMA_2018_07 van 22/05/2018

VOORSTEL VAN WET (CONSULTATIEVERSIE)

EUROPEES PARLEMENT ONTWERPADVIES. Commissie internationale handel en consumentenbescherming VOORLOPIGE VERSIE 2004/0137(COD) 31.1.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

NOTA VAN WIJZIGING. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

Het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt als volgt gewijzigd:

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Verklaring m.b.t. de identiteit van de uiteindelijke begunstigde(n) van rechtspersonen en andere juridische constructies

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Aanvraagformulier openen Rabo Business Account voor vennootschappen of VZW

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van inzake de rapportering van controles op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg

c) overeenkomstig de artikelen 260 tot en met 263 op verzekerings- of herverzekeringsondernemingen of gemengde financiële holding die

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

FiMiS 1. AML_CIS - AML for Self Managed CIS - 31/12/ Open / Initial. 1. Onderneming

Richtsnoeren voor advocaten voor de naleving van de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Definitieve richtsnoeren

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De implementatie van het UBO-register

Transcriptie:

Commissievoorstellen Vierde Anti-witwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen Onder meer nieuwe uitgangspunten cliëntenonderzoek en hogere sancties mr. J.A. Voerman en mr. J. Reijmer * 1. Inleiding De preventie van witwassen en financieren van terrorisme is een dynamisch proces. Criminelen verzinnen steeds nieuwe manieren om door misdaad gegenereerde inkomsten te integreren in de legale economie. Dit noodzaakt tot periodieke aanvulling en aanpassing van wet- en regelgeving, aldus de toelichting bij de wijzigingen op en aanvullingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) per 1 januari 2013. 1 Dat het een dynamisch proces is, blijkt uit twee, met elkaar samenhangende, commissievoorstellen die - de inkt van de gewijzigde Wwft was nauwelijks droog - op 5 februari 2013 verschenen. Het eerste voorstel ziet op een nieuwe (Vierde) Anti-witwasrichtlijn (hierna ook: Richtlijnvoorstel). 2 Het tweede voorstel betreft een voorgenomen herziening van de Verordening (EG) nr. 1781/2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler 3 (hierna ook: Vo-voorstel). 4 Na een korte achtergrondschets (paragraaf 2) gaan wij nader in op de voorgestelde wijzigingen ten aanzien van het cliëntenonderzoek (paragraaf 3), geldovermakingen (paragraaf 4) en sancties (paragraaf 5). In paragraaf 6 volgt een aantal algemene (afrondende) opmerkingen over beide commissievoorstellen. 2. Achtergrond 2.1 FATF en EU-witwasrichtlijnen De in 1989 door de G-7 opgerichte Financial Action Task Force (hierna: FATF) is het belangrijkste internationale orgaan voor de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering. Leden, waaronder Nederland, zijn gebonden aan de (inmiddels) 40 aanbevelingen van de FATF (hierna ook: FATF-aanbevelingen). De FATF-aanbevelingen worden periodiek herzien en aangepast. De herziening van de FATF-aanbevelingen in juni 2003 heeft geleid tot (i) de Derde Anti-witwasrichtlijn 5 en (ii) de daarbij behorende Uitvoeringsrichtlijn. 6 In februari 2012 zijn de FATF-aanbevelingen wederom herzien. 7 Met de Vierde Anti-witwasrichtlijn zullen de Derde Anti-witwasrichtlijn en de Uitvoeringsrichtlijn op deze nieuwe aanbevelingen worden afgestemd. Op sommige onderdelen zal de Vierde Anti-witwasrichtlijn echter verder gaan dan de nieuwe FATF-aanbevelingen, met name met betrekking tot het toepassingsgebied. Dit mede op basis van de evaluatie door de Europese Commissie van de Derde Antiwitwasrichtlijn. 8 2.2 FATF en Wwft Deelnemende landen worden door de FATF geëvalueerd. Voor Nederland is dat in 2010 voor het laatst gedaan. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 25 februari 2011. 9 De FATF constateerde enkele tekortkomingen in de * Arno Voerman en Jorik Reijmer zijn advocaten te Amsterdam. 1. Kamerstukken II 2011/12, 33 238, nr. 3, p. 1. 2. COM(2013) 45 def. 3. PB L 345 van 8.12.2006, p. 1. 4. COM(2013) 44 def. 5. Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEG 2005, L309/15). 6. Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van de Derde Witwasrichtlijn wat betreft de definitie van politieke prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten (PbEG 2006, L214/29). 7. International standards on combating money laundering and the financing of terrorism & proliferation, The FATF Recommendations, February 2012, te vinden via: www. fatf-gafi.org. 8. Report from the Commission to the European Parliament and the Council on the application of Directive 2005/60/ EC on the prevention of the use of the financial system for the purpose of money laundering and terrorist financing, Brussel 11.4.2012, COM(2012) 168 def. 9. Mutual Evaluation Report, Anti-Money Laundering and Combating the Financing of Terrorism, The Netherlands, 25 February 2011, ook te vinden via:www.fatf-gafi.org. Nr. 6 juni 2013 185 Tijdschrift voor Financieel Recht

Commissievoorstellen Vierde Anti-witwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen Wwft. De regering merkte daarover op dat deze deels zijn te herleiden tot discrepanties tussen de FATF-aanbevelingen en de EU-regelgeving ter zake (de Derde Anti-witwasrichtlijn), die de directe basis vormt voor de Wwft. 10 De tekortkomingen zagen onder meer op het cliëntenonderzoek dat instellingen, die onder de reikwijdte van de Wwft vallen, moeten uitvoeren. De evaluatie van de FATF noopte Nederland tot aanpassing van de Wwft. Door de regering werd al gewezen op de komst van de Vierde Anti-witwasrichtlijn, maar omdat Nederland zich heeft gecommitteerd wetgeving in overeenstemming te brengen met de FATF-aanbevelingen, en ook al in februari 2013 aan de FATF diende te rapporteren over de gerealiseerde verbeteringen, kon met het wijzigen van de Wwft niet worden gewacht tot de nieuwe Europese regelgeving waar deze bijdrage over gaat. Wel zijn de wijzigingen beperkt tot Nederlandse normen die onderwerp zijn geweest van expliciete kritiek in het FATF-evaluatierapport. 11 Het bijzondere feit doet zich dus voor dat de Vierde Antiwitwasrichtlijn mede beoogt het Europeesrechtelijk kader af te stemmen op de nieuwe FATF-aanbevelingen, terwijl de Wwft al deels op de nieuwe aanbevelingen is afgestemd. De Vierde Anti-witwasrichtlijn zal daarom op onderdelen voor Nederland geen wijzigingen met zich brengen. Op andere onderdelen zal de Wwft echter opnieuw op de schop moeten. 2.3 Eerste reactie Nederland De minister van Buitenlandse Zaken heeft bij brief van 1 maart 2013 zogeheten fiches die zijn opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) aangeboden aan de Tweede Kamer (hierna: het BNC-fiche). 12 Fiches drie en vier zien op het Vo-voorstel respectievelijk het Richtlijnvoorstel. Beide commissievoorstellen worden door Nederland verwelkomd. Wat betreft het Vo-voorstel plaatst Nederland wel beperkte (technische) kanttekeningen bij enkele individuele onderdelen. Voor het Richtlijnvoorstel zijn de kanttekeningen uitgebreider. De kanttekeningen worden in de volgende paragrafen besproken voor zover relevant voor de te bespreken onderwerpen: cliëntenonderzoek, geldovermakingen en sancties. Inmiddels heeft de minister van Financiën ook vragen van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer inzake het Richtlijnvoorstel beantwoord. 13 3. Cliëntenonderzoek 3.1 Huidige regelgeving De hoofdregel is dat een instelling ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering cliëntenonderzoek (Customer Due Diligence of CDD) verricht. 14 Het cliëntenonderzoek bestaat uit vier hoofdonderdelen: (i) het identificeren en het verifiëren van de identiteit van de cliënt (waaronder het vaststellen of de cliënt ten behoeve van zichzelf of een derde optreedt) 15 ; (ii) het identificeren en het verifiëren van de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt (Ultimate Beneficiary Owner of UBO); (iii) het vaststellen van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie en (iv) een voortdurende controle op de zakelijke relatie en transacties (ongoing monitoring). 16 Een instelling kan het cliëntenonderzoek afstemmen op de risicogevoeligheid voor witwassen of terrorismefinanciering op basis van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie. 17 Ten aanzien van de UBO is van belang dat art. 1 lid 1 onder f Wwft daar onder meer onder verstaat de natuurlijke persoon die een belang houdt van meer dan 25 procent in het kapitaal van een cliënt of die meer dan 25 procent van de stemrechten kan uitoefenen in de algemene vergadering van een cliënt. Het cliëntenonderzoek moet worden verricht in een aantal door art. 3 lid 5 Wwft beschreven gevallen, waaronder het geval dat de instelling in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat of indien zij in of vanuit Nederland ten behoeve van de cliënt een incidentele transactie verricht van ten minste EUR 15.000. Zonder cliëntenonderzoek of wanneer het cliëntenonderzoek niet heeft geleid tot de door art. 3 Wwft voorgeschreven resultaten is het in beginsel verboden een zakelijke relatie aan te gaan of incidentele transactie uit te voeren. 18 Blijkt uit het cliëntenonderzoek dat het risico op witwassen of terrorismefinanciering onaanvaardbaar groot is, dan dient de instelling af te zien van het aangaan van een zakelijke relatie met deze cliënt of de bestaande relatie te beëindigen. 19 De Derde Anti-witwasrichtlijn staat in bepaalde gevallen toe geen cliëntenonderzoek te verrichten. Door de richtlijn (en de Wwft) wordt dit als vereenvoudigd cliëntenonderzoek aangeduid. De betrokken instelling moet voldoende gegevens verzamelen om vast te stellen of de cliënt voor een vereenvoudigd cliëntenonderzoek in aanmerking komt. Is dat het geval, dan hoeven alleen het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie te worden vastgesteld. Identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënt en de UBO zijn dan niet nodig. Ook een voortdurende controle is niet nodig. Vereenvoudigd cliëntenonderzoek is toegestaan bij nader gespecificeerde cliënten met een laag risico op witwassen van geld of terrorismefinanciering (zoals bijvoorbeeld binnenlandse overheidsinstanties), maar alleen als de informatie die de instelling heeft geen enkele indicatie bevat voor een normaal, dan wel verscherpt cliëntenonderzoek. 20 Ook voor bepaalde beschreven producten met een laag risico is een vereenvoudigd cliëntenonderzoek toegestaan. 21 Het betreft bijvoorbeeld producten waarmee voordelen niet ten behoeve van derden en alleen op lange termijn kunnen worden gerealiseerd, zoals bepaalde beleggingsverzekeringen of spaarproducten of wanneer met het financiële product materiële activa worden gefinancierd in de vorm van een consumentenkrediet van lage waarde, mits de transacties over een 10. Kamerstukken II 2011/12, 33 238, nr. 3, p. 2. 11. Kamerstukken II 2011/12, 33 238, nr. 3, p. 1. 12. Brief van 1 maart 2013, Referentie Minbuza-2013.119018. 13. Brief van 7 mei 2013, Referentie FM/2013.745 U. 14. Art. 2a lid 1 Wwft. Ook art. 3 lid 1 Wwft. 15. Identificatie is het bepalen van de identiteit van de betrokkene door het vragen naar en het opnemen van identiteitsgegevens. Verificatie is het vaststellen dat de opgegeven identiteit overeenkomt met de werkelijke identiteit. 16. Zie verder art. 3 lid 2 Wwft. 17. Art. 3 lid 6 Wwft. 18. Art. 5 Wwft. 19. Art. 5 lid 2 Wwft. Zie ook R.E. van Esch, Giraal Betalingsverkeer, Elektronisch betalingsverkeer, Recht en Praktijk Financieel Recht, FR7, Deventer: Kluwer 2011, p. 116 (met verdere literatuurverwijzing). 20. Art. 6 Wwft. Zie ook Kamerstukken II 2011/12, 33 238, nr. 3, p. 15. 21. Art. 7 Wwft, Art. 3 Uitvoeringsbesluit Wwft en art. 3 lid 3 Richtlijn 2006/70/EG. 186 Tijdschrift voor Financieel Recht Nr. 6 juni 2013

Commissievoorstellen Vierde Anti-witwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen bankrekening worden verricht en onder een bepaalde drempel blijven. 22 Vereenvoudigd cliëntenonderzoek is niet toegestaan bij aanwijzingen van witwassen of terrorismefinanciering. Onder omstandigheden is verscherpt cliëntenonderzoek vereist. 23 De algemene regel is dat een instelling verscherpt onderzoek verricht indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering met zich brengt. 24 Eén van de gevallen die specifiek is beschreven, betreft het geval waar de cliënt niet fysiek aanwezig is voor verificatie van diens identiteit. In dat geval moet de instelling maatregelen nemen om het hogere risico te compenseren. 25 Verscherpt cliëntenonderzoek is ook noodzakelijk bij een Politically Exposed Person (ofwel PEP) die niet in Nederland woont of niet de Nederlandse nationaliteit heeft. 26 Het betreft bijvoorbeeld buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders, ministers en staatssecretarissen, maar ook buitenlandse parlementsleden en leden van hooggerechtshoven. 27 3.2 Richtlijnvoorstel 3.2.1 UBO Overweging 10 van het Richtlijnvoorstel ziet op de UBO. Gesteld wordt dat elke natuurlijke persoon die eigendom of zeggenschap over een rechtspersoon heeft, moet worden geïdentificeerd. Wat betreft het aandelenbezit geeft deze overweging aan dat hoewel het hebben van een bepaalde percentage aandelen niet automatisch tot het vinden van de UBO leidt, het wel een bewijsfactor is waarmee rekening moet worden gehouden. In de definitie van uiteindelijk belanghebbende in art. 3 lid 5 onder (a) Richtlijnvoorstel wordt dit uitgewerkt. Volgens punt i) van deze bepaling geldt bij entiteiten met rechtspersoonlijkheid een percentage van 25% plus één aandeel als bewijs van eigendom of zeggenschap middels aandelenbezit, terwijl volgens art. 3 lid 6 van de Derde Anti-witwasrichtlijn een percentage van 25% plus één aandeel geldt als toereikend om aan dit criterium te voldoen. Wij begrijpen de wijziging aldus dat een houder van een aandelenbezit van meer dan 25% dus niet meer, wat thans wel in de Wwft tot uitgangspunt is genomen, te allen tijde als UBO behoeft te kwalificeren. Vergelijk in dit verband ook punt ii) van art. 3 lid 5 onder (a) Richtlijnvoorstel waarin staat dat als er enige twijfel is of de in punt i) geïdentificeerde personen de UBO s zijn, het dan gaat om de natuurlijke personen die op andere wijzen zeggenschap uitoefenen over het management van een juridische entiteit. Overweging 11 van het Richtlijnvoorstel houdt in dat de noodzaak van nauwkeurige en actuele informatie over de UBO een bepalende factor is bij het opsporen van criminelen die zich anders achter een rechtspersoon kunnen verbergen. 28 Het Richtlijnvoorstel schrijft daarom voor dat de lidstaten er voor moeten zorgen dat ondernemingen informatie over UBO s bewaren en aan de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige instellingen beschikbaar stellen. De informatie moet volgens art. 29 lid 1 Richtlijnvoorstel toereikend, accuraat en actueel zijn. Uit art. 11 lid 1 onder b Richtlijnvoorstel volgt dat een meldingsplichtige instelling maatregelen moet nemen om zich ervan te overtuigen dat zij weet wie de UBO is. Of meldingsplichtige instellingen op de door een onderneming bijgehouden en verstrekte informatie mogen afgaan, wordt door het Richtlijnvoorstel niet geregeld. 3.2.2 Vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek Op grond van de FATF-aanbevelingen mogen landen instellingen toestaan vereenvoudigd cliëntenonderzoek te verrichten wanneer de risico s op witwassen of terrorismefinanciering laag zijn. Vrijstellingen zijn, een beperkte uitzondering daargelaten, 29 niet mogelijk. De risicogebaseerde benadering (Risk Based Approach) waar de FATF-aanbevelingen vanuit gaan, ziet niet op de omstandigheden waarin een cliëntenonderzoek is vereist, maar op de omvang van dat onderzoek. 30 Ook bij vereenvoudigd onderzoek moet rekenschap worden gegeven van de vier hiervoor genoemde CDD-hoofdonderdelen. 31 De toelichting bij het Richtlijnvoorstel merkt hierover op dat de bepalingen in de Derde Anti-witwasrichtlijn inzake vereenvoudigd cliëntenonderzoek te vrijblijvend bleken en bepaalde categorieën van klanten of transacties geheel van cliëntenonderzoeksvereisten waren vrijgesteld. De Vierde Anti-witwasrichtlijn zal de regels inzake vereenvoudigd cliëntenonderzoek daarom verscherpen en geen vrijstellingen meer toestaan. In plaats daarvan moeten besluiten over wanneer en hoe vereenvoudigd cliëntenonderzoek moet worden verricht op basis van het onderliggende risico worden gerechtvaardigd. Art. 13 lid 1 Richtlijnvoorstel bepaalt dat indien een lidstaat of een meldingsplichtige entiteit gebieden met een lager risico vaststelt, die lidstaat meldingsplichtige entiteiten mag toestaan vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen te nemen. Aldus lijken, anders dan in het geval van verscherpt cliëntenonderzoek (zie hierna), voor vereenvoudigd cliëntenonderzoek nationale regimes mogelijk. Daarbij dienen lidstaten en meldingsplichtige instellingen wel ten minste rekening te houden met de in bijlage II bij de richtlijn genoemde factoren van potentieel lager risico. 32 De bedoelde 22. Overweging 9 Uitvoeringsrichtlijn. 23. Zie voor voorbeelden van verscherpt onderzoek punt 20 van de Interpretative Note bij FATF-aanbeveling 10. 24. Art. 8 lid 1 Wwft. 25. Art. 8 lid 2 Wwft. 26. Art. 8 lid 4 Wwft. De maatregelen zijn ook van toepassing op een PEP met een andere nationaliteit die in Nederland woont. Ook voor de UBO moet worden beoordeeld of deze een PEP is. 27. Art. 1 lid 1 onder e Wwft waar wordt verwezen naar art. 2 lid 1 Richtlijn 2006/70/EG. Het betreft overigens ook directe familieleden en naaste geassocieerden van deze personen. Wanneer de desbetreffende functie ten minste gedurende één jaar niet meer door de persoon is uitgeoefend, betreft het geen PEP meer. 28. Art. 1 lid 1 onder f Wwft. 29. Zie punt 6 van de Interpretative Note bij FATF-aanbeveling 1. 30. Aldus voetnoot 33 bij punt 14 van de Interpretative Note bij FATF-aanbeveling 10: The RBA does not apply to the circumstances when CDD should be required but may be used to determine the extent of such measures. 31. FAFT Guidance, Anti-Money Laundering and Terrorist Financing Measures and Financial Inclusion, February 2013 (ook te vinden via www.fatf-gafi.org), punt 71: Simplified CDD never means a complete exemption or absence of CDD measures. A simplified set of CDD Measures may be basic and minimal but must still respond to each of the four CDD components that apply to standard customer relationships and transactions. 32. Art. 14 Richtlijnvoorstel. Nr. 6 juni 2013 Tijdschrift voor Financieel Recht 187

Commissievoorstellen Vierde Anti-witwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen bijlage geeft een niet-uitputtende lijst van risicofactoren: (i) cliëntgebonden risicofactoren, (ii) product-, dienst-, transactie- of distributiekanaal gebonden risicofactoren en (iii) geografische risicofactoren. 33 Het is de bedoeling dat de Europese toezichthoudende autoriteiten (EBA, ESMA, EIOPA, hierna gezamenlijk: ESA s) richtsnoeren geven betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen. De richtsnoeren zullen verder zien op de maatregelen die moeten worden genomen in situaties waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek passend is. De richtsnoeren moeten binnen twee jaren na de inwerkingtreding van de richtlijn worden gegeven. Hoewel dat niet geheel duidelijk uit het Richtlijnvoorstel blijkt, nemen wij aan dat iedere ESA eigen richtsnoeren geeft voor de groep instellingen waar de betreffende ESA voor is opgericht. Art. 16 lid 1 van het Richtlijnvoorstel schrijft voor dat in de in art. 17 tot en met 23 van de richtlijn vastgestelde gevallen en in andere gevallen van hogere risico s die door de lidstaten of de meldingsplichtige instellingen worden vastgesteld, de lidstaten vereisen dat de meldingsplichtige instellingen verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen om die risico s op passende wijze te beheren en te beperken. Lidstaten en meldingsplichtige instellingen dienen daarbij ten minste rekening te houden met de in bijlage III bij de richtlijn genoemde factoren van potentieel hoger risico. 34 Ook deze bijlage geeft een niet-uitputtende lijst van risicofactoren onder dezelfde categorieën als bijlage II. 35 Voor verscherpt cliëntenonderzoek zullen ook richtsnoeren van de ESA s volgen. 36 3.2.3 PEPs Ten aanzien van PEPs en het daarvoor verplichte verscherpt cliëntenonderzoek schrijft het Richtlijnvoorstel voor dat - zoals art. 8 lid 4 Wwft nu al bepaalt - niet alleen moet worden gekeken of de cliënt een dergelijke persoon is, maar ook of dat voor de UBO van de cliënt geldt. 37 Nieuw is dat er volgens art. 18 onder b Richtlijnvoorstel toestemming van de directie moet zijn om zakelijke relaties met PEPs aan te gaan of voort te zetten. Volgens art. 8 lid 4 Wwft is thans goedkeuring door personen die daartoe door de instelling zijn gemachtigd voldoende. Met directie wordt evenwel niet alleen de raad van bestuur bedoeld. Op grond van art. 3 lid 8 Richtlijnvoorstel wordt onder directie verstaan: een directeur of werknemer met voldoende kennis van de risicoblootstelling aan het witwassen van geld en terrorismefinanciering van de instelling en voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op de risicoblootstelling daarvan. Nieuw is ook dat voor (i) binnenlandse PEPs en (ii) personen aan wie door een internationale organisatie 38 een prominente functie wordt of is toevertrouwd volgens het Richtlijnvoorstel additionele verplichtingen zullen gelden. Binnenlandse PEPs zijn natuurlijke personen die door een lidstaat met een prominente publieke functie worden of zijn bekleed. 39 Dit ziet dus op bijvoorbeeld Nederlandse parlementsleden. Omdat er niet staat door de lidstaat, maar door een lidstaat, nemen wij aan dat is bedoeld dat een Frans parlementslid voor een Nederlandse meldingsplichtige instelling ook als een binnenlandse PEP heeft te gelden. 40 Meldingsplichtige instellingen zullen ook voor binnenlandse PEPs over passende op risico gebaseerde procedures moeten beschikken om uit te maken of de cliënt en de UBO van de cliënt een dergelijke persoon is. 41 Of voor een binnenlandse PEP vervolgens aanvullende onderzoeksmaatregelen moeten worden getroffen, zal afhangen van de vraag of het een zakelijke relatie met een hoger risico betreft. Art. 19 Richtlijnvoorstel schrijft voor dat de lidstaten vereisen dat meldingsplichtige entiteiten (i) over passende op risico gebaseerde procedures beschikken om uit te maken of de (UBO van de) cliënt een binnenlandse PEP is en (ii) in gevallen van zakelijke relaties met een hoger risico met dergelijke personen de aanvullende onderzoeksmaatregelen toepassen die ook voor buitenlandse PEPs gelden. Voor instellingen die zich uitsluitend bezighouden met laag risico producten lijkt dit te betekenen dat zij toch ook eerst steeds moeten vaststellen wie van hun cliënten en UBO s binnenlandse PEPs betreffen. Bij die vaststelling houdt het dan echter op. Aanvullende onderzoeksmaatregelen zijn niet nodig. Afgevraagd kan worden waarom dan wel moet worden vastgesteld wie een binnenlandse PEP is. Wellicht dat deze regel nog zal veranderen. Tenslotte is nog van belang dat de risicoperiode wordt verlengd tot tenminste 18 maanden (in plaats van één jaar) vanaf het moment dat de PEP zijn functie verliest. 42 3.3 Reactie Nederland Eén van de door Nederland geplaatste kanttekeningen ziet op de verplichting voor ondernemingen om informatie over hun UBO s te bewaren. In het desbetreffende BNC-fiche wordt opgemerkt dat Nederland reeds een verplichting kent voor het bestuur van vennootschappen om een aandeelhoudersregister te houden en dat voor de toekomst een centraal aandeelhoudersregister is voorzien. 43 De verplichting in het Richtlijnvoorstel voor rechtspersonen om informatie over hun UBO s bij te houden, gaat inhoudelijk verder. UBO s zijn naast aandeelhouders namelijk ook natuurlijke personen die (feitelijke) zeggenschap kunnen uitoefenen op de rechtspersoon of begunstigden zijn van het kapitaal van die rechtspersoon. Het vaststellen van de UBO kan (daarom) een complex proces zijn, zodat deze maatregel van zeer veel personen een inspanning zou vergen, alleen al om met deze materie vertrouwd te raken. Daarbij komt dat een instelling in het kader van het cliëntenonderzoek toch gehouden is dergelijke informatie zelf te controleren. Verder zou toezicht op de naleving van een dergelijke verplichting moeilijk zijn vorm te geven. Vooralsnog ziet Nederland dan ook meer in een centraal aandeelhoudersregister. 33. Bijlage II is geënt op punt 17 van de Interpretative Note bij FATF-aanbeveling 10. 34. Art. 16 lid 3 Richtlijnvoorstel. 35. Bijlage III is geënt op punt 15 van de Interpretative Note bij FATF-aanbeveling 10. 36. Art. 16 lid 4 Richtlijnvoorstel. 37. Art. 18 onder a Richtlijnvoorstel, ook art. 19 onder a Richtlijnvoorstel. 38. Bedoeld lijkt te zijn een publieke internationale organisatie. 39. Art. 3 lid 7 onder b Richtlijnvoorstel. 40. Vgl. ook de position paper van Eurofinas (te vinden via www.eurofinas.org): Eurofinas welcomes the recognition of the EU as a single jurisdiction by providing that intra- EU PEPs can be treated as domestic PEPs. 41. Art. 19 aanhef en onder a Richtlijnvoorstel. 42. Art. 22 Richtlijnvoorstel. 43. Brief van de minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer van 19 december 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 32 608, nr. 4). 188 Tijdschrift voor Financieel Recht Nr. 6 juni 2013

Commissievoorstellen Vierde Anti-witwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen Ten aanzien van het cliëntenonderzoek is Nederland voorstander van de voorgestelde wijzigingen. Over de factoren die kunnen bijdragen aan een lager risico of juist een hoger risico zal nog moeten worden gediscussieerd. Het BNC-fiche vermeldt verder dat moet worden bezien wat de rol van de richtsnoeren van de ESA s is ten opzichte van de nationaal geldende richtsnoeren van de bevoegde toezichthouders. 4. Geldovermakingen 4.1 Huidige regelgeving Op basis van de thans geldende Verordening (EG) Nr. 1781/2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (hierna ook: Verordening) dienen betalingsdienstaanbieders 44 ervoor te zorgen dat bij een grensoverschrijdende geldovermaking 45 naar buiten de Europese Unie de volledige informatie van de betaler wordt gevoegd. 46 Deze volledige informatie bestaat uit de naam, het adres en het rekeningnummer van de betaler. In dit kader kan het adres worden vervangen door (i) de geboorteplaats en -datum, (ii) het cliëntidentificatienummer of (iii) het nationaal identiteitsnummer van de betaler. Indien de betaler geen rekeningnummer heeft, moet de betalingsdienstaanbieder een unieke code meegeven aan de transactie, waarmee de transactie kan worden herleid tot de betaler. 47 Daarnaast moet de betalingsdienstaanbieder de informatie over de betaler verifiëren met behulp van informatie verkregen uit een betrouwbare en onafhankelijke bron. Deze verplichting geldt echter niet, indien bijvoorbeeld voor het openen van de rekening een cliëntenonderzoek heeft plaatsgevonden. 48 Voor een intracommunautaire overmaking hoeft in beginsel alleen het rekeningnummer of de eerder genoemde unieke code te worden bijgevoegd, maar de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde kan om de volledige informatie verzoeken. In een dergelijk geval moet de betalingsdienstaanbieder van de betaler deze informatie binnen drie werkdagen verstrekken. 49 De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde zal vervolgens moeten onderzoeken of de bij een betaling gevoegde informatie voldoende is. Voor intracommunautaire betalingen is dit het geval als het rekeningnummer of de unieke code is bijgevoegd, tenzij om de volledige informatie is verzocht. Voor betalingen door een betaler gevestigd buiten de Europese Unie zal de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde moeten onderzoeken of de hiervoor genoemde, volledige informatie is verstrekt. Indien hij constateert dat de benodigde informatie ontbreekt, zal hij de overmaking moeten weigeren of om de volledige informatie moeten verzoeken. Een en ander laat onverlet dat de betalingsdienstaanbieder zich ook aan de lokaal toepasselijke anti-witwasregelgeving moet houden. 50 Laat een bepaalde betalingsdienstaanbieder van de betaler regelmatig na de vereiste informatie mee te sturen, dan zal de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde dit moeten melden aan de autoriteiten. 51 Daarnaast zal hij ook zelf stappen moeten ondernemen. Dit kan variëren van het sturen van waarschuwingen tot het beëindigen van de zakelijke relatie met de desbetreffende betalingsdienstaanbieder. 52 Ook zal de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde het ontbreken van informatie mee moeten nemen in zijn afweging over het al dan niet aanwijzen (en melden) van een ongebruikelijke transactie. 53 Op deze wijze wordt onder meer bereikt dat betalingsdienstaanbieders gevestigd buiten de Europese Unie ook de volledige informatie zullen verstrekken. Doen zij dit immers niet, dan lopen ze het gevaar dat betalingsdienstaanbieders gevestigd in de Europese Unie geen zaken meer met hen zullen doen. Een intermediaire betalingsdienstaanbieder (dat wil zeggen: een betalingsdienstaanbieder die de betaling doorgeeft ) zorgt ervoor dat de benodigde informatie bij de overmaking blijft. 54 Op grond van art. 15 Verordening is het aan de lidstaten zelf om voorschriften voor sancties vast te stellen en het toezicht op te dragen aan de bevoegde autoriteiten. In Nederland heeft de wetgever het toezicht op de naleving van de Verordening opgedragen aan De Nederlandsche Bank. 55 Daarnaast is de minister van Financiën bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom 56 en een bestuurlijke boete 57 voor een overtreding van de voorschriften van de Verordening. De minister heeft deze bevoegdheden op zijn beurt weer overgedragen aan onder meer De Nederlandsche Bank. 58 4.2 Het Vo-voorstel 4.2.1 Hoofdlijnen Het Vo-voorstel wijzigt het huidige stelsel op een aantal belangrijke punten. Ten eerste zullen ook overmakingen tussen personen met behulp van credit- en debitkaarten en mobiele telefoons expliciet onder het bereik van de voorgestelde verordening worden gebracht. Ten tweede wordt het begrip volledige informatie uitgebreid. Ten derde worden de verplichtingen van intermediaire betalingsdienstaanbieders vrijwel gelijkgetrokken met de verplichtingen van betalingsdienstaanbieders van begunstigden. Ten vierde worden er minimale sancties voor het herhaaldelijk overtreden van een aantal bepalingen van de verordening opgelegd. 44. Een betalingsdienstaanbieder is in het kader van de Verordening een natuurlijke of rechtspersoon wiens bedrijfsactiviteit onder meer bestaat in het aanbieden van geldovermakingsdiensten. Vgl. art. 2 aanhef en lid 6 Verordening. 45. Onder een geldovermaking wordt in het kader van de Verordening verstaan een transactie die door een betalingsdienstaanbieder langs elektronische weg wordt uitgevoerd voor rekening van een betaler met de bedoeling gelden beschikbaar te stellen voor een begunstigde, ongeacht of de betaler en de begunstigde een en dezelfde persoon zijn. Vgl. art. 2 aanhef en lid 7 Verordening. 46. Art. 5 lid 1 Verordening. 47. Art. 4 Verordening. 48. Art. 5 leden 2 en 3 Verordening. 49. Art. 6 Verordening. 50. Art. 9 lid 1 Verordening. 51. In Nederland is dit bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland). Vgl. art. 12 lid 2 Wwft. 52. Art. 9 lid 2 Verordening. 53. Art. 10 Verordening. 54. Art. 12 Verordening. 55. Art. 24 lid 3 Wwft. 56. Art. 26 Wwft. 57. Art. 27 Wwft. 58. Art. 5 Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Nr. 6 juni 2013 Tijdschrift voor Financieel Recht 189

Commissievoorstellen Vierde Anti-witwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen 4.2.2 Scope Door expliciet te vermelden dat de verordening ook van toepassing is op geldovermakingen tussen personen met behulp van onder meer mobiele telefoons wordt voorgesorteerd op een mogelijke vlucht naar alternatieve geldovermakingen. In dit verband is het systeem in Europa nog vrij traditioneel, maar bijvoorbeeld in Kenia is het overmaken van geldbedragen per sms al erg populair. Dit gaat weliswaar om kleine bedragen, maar het valt niet uit te sluiten dat op enig moment personen ook grote(re) bedragen per mobiele telefoon naar elkaar over gaan maken. Door de verordening expliciet van toepassing te verklaren op dergelijke transacties, is het ook voor nieuwe marktpartijen makkelijker vast te stellen dat zij onder het bereik van de verordening vallen. 4.2.3 Bij te voegen informatie Op basis van het Vo-voorstel zal de betalingsdienstaanbieder van de betaler zowel informatie over de betaler als informatie over de begunstigde bij een geldovermaking moeten voegen. De informatie over de betaler blijft hetzelfde (naam, adres en rekeningnummer of, in voorkomend geval, andere informatie in plaats van het adres). Van de begunstigde moeten de naam en het rekeningnummer of een unieke code (bij een transactie zonder rekening) bij de overmaking worden gevoegd. Net zoals nu het geval is, heeft de betalingsdienstaanbieder van de betaler op basis van het Vo-voorstel een verificatieverplichting, maar deze geldt enkel voor de informatie over de betaler, voor zover er geen cliëntenonderzoek is verricht én de betaling of het samenstel van verband houdende betalingen meer dan EUR 1.000 bedraagt. 59 Voor intracommunautaire betalingen blijft gelden dat enkel het rekeningnummer van de betaler bij de geldovermaking moet worden gevoegd. Op verzoek van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde moet de betalingsdienstaanbieder van de betaler vervolgens binnen drie werkdagen de volledige informatie over de betaler én de begunstigde verstrekken. 60 Het bijvoegen van de informatie van de begunstigde speelt dus in beginsel enkel een rol bij betalingstransacties met een betalingsdienstaanbieder van een begunstigde of van een betaler gevestigd buiten de Europese Unie. Een uitzondering voor blokovermakingen 61 en voor bedragen minder dan EUR 1.000 daargelaten, 62 moet de volledige informatie bij de geldovermaking worden bijgevoegd wanneer de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde is gevestigd buiten de Europese Unie. 63 Voor een overmaking door een betalingsdienstaanbieder van de betaler gevestigd buiten de Europese Unie moet de betalingsaanbieder van de begunstigde controleren of alle informatie over de betaler en de begunstigde is ontvangen. 64 Bovendien zal de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de identiteit van de begunstigde moeten verifiëren indien de geldovermaking meer dan EUR 1.000 bedraagt en dit nog niet eerder is gebeurd. 65 De betalingsdienstaanbieder van de begunstigde moet daarnaast over doeltreffende procedures beschikken om vast te stellen wanneer een transactie met ontbrekende informatie moet worden uitgevoerd, geweigerd of stopgezet. Indien een transactie binnenkomt met ontbrekende of onvolledige informatie, zal de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de transactie moeten weigeren of de volledige informatie moeten opvragen. Blijft een betalingsdienstaanbieder van een betaler regelmatig onvoldoende of onvolledige informatie over de betaler verstrekken, dan is het aan de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde om stappen te ondernemen en dit feit te melden aan de bevoegde autoriteiten. 66 Ontbrekende of onvolledige informatie moet ook worden meegenomen in de afweging van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde of een transactie al dan niet verdacht is. 67 4.2.4 Intermediaire betalingsdienstaanbieder Nieuw in dit verband is dat dezelfde verplichting ook wordt opgelegd aan de intermediaire betalingsdienstaanbieder. 68 De intermediaire betalingsdienstaanbieder is nu niet meer alleen verplicht de informatie bij de geldovermaking te houden, maar hij zal deze informatie op basis van het Vo-voorstel ook op volledigheid moeten controleren. 69 Daarvoor zal hij over doeltreffende procedures moeten beschikken. 70 Als gezegd, zal de intermediaire betalingsdienstaanbieder daarnaast nog moeten beoordelen of een transactie al dan niet verdacht is. Dit betreft een aanzienlijke uitbreiding van de verplichtingen van de intermediaire betalingsdienstaanbieder. Daarmee worden zijn verplichtingen vrijwel gelijk aan de verplichtingen van de betalingsdienstaanbieder van een begunstigde. 4.3 Reactie Nederland De reactie van Nederland is beperkt. In het BNC-fiche over de voorgestelde verordening wordt weliswaar gesproken van enkele technische kanttekeningen, maar daar wordt later niet op ingegaan. 71 Het Nederlandse standpunt blijft beperkt tot een herhaling dat het van belang is dat opsporingsautoriteiten zo volledig mogelijk worden geïnformeerd over verdachte transacties en personen en entiteiten die aan deze transacties gelieerd kunnen worden. 72 Daarnaast stelt Nederland dat de lasten voor het bedrijfsleven beperkt moeten blijven. 59. Art. 4 Vo-voorstel. 60. Art. 5 Vo-voorstel. 61. Een blokovermaking is een bundel van een aantal afzonderlijke geldovermakingen die zijn samengebracht met het oog op doorzending ervan (vgl. art. 2 aanhef en onder 8 Vo-voorstel). Voor een dergelijke overmaking geldt dat de afzonderlijke, tot de bundel behorende geldovermakingen niet de volledige informatie hoeven te bevatten, zolang de volledige informatie wel wordt meegezonden met het batchbestand dat feitelijk de bundel vormt (vgl. art. 6 lid 1 Vo-voorstel). 62. Voor bedragen van EUR 1.000 of minder hoeven alleen de naam van de betaler en de begunstigde en hun rekeningnummers of een unieke transactiecode bij de geldovermaking te worden gevoegd (vgl. art. 6 lid 2 Vo-voorstel). 63. Art. 6 Vo-voorstel. Op grond van lid 2 behoeven bij kleine betalingen alleen de namen van de betaler en begunstigde tezamen met het rekeningnummer van zowel de betaler als de begunstigde of de unieke identificatiecode te worden bijgevoegd. 64. Art. 7 Vo-voorstel. 65. Art. 7 lid 3 Vo-voorstel. 66. Art. 8 lid 1 Vo-voorstel. 67. Art. 9 Vo-voorstel. 68. Art. 13 Vo-voorstel. 69. Art. 10 Vo-voorstel. 70. Art. 11 Vo-voorstel 71. BNC-fiche, p. 23. 72. BNC-fiche, p. 24. 190 Tijdschrift voor Financieel Recht Nr. 6 juni 2013

Commissievoorstellen Vierde Anti-witwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen 5. Sancties 5.1 Huidige regelgeving Op grond van de Wwft kunnen lasten onder dwangsom en bestuurlijke boetes worden opgelegd. 73 Tevens kunnen aanwijzingen worden gegeven aan instellingen die niet voldoen aan de verplichtingen ten aanzien van het melden van ongebruikelijke transacties. 74 De lasten onder dwangsom en bestuurlijke boetes kunnen ook worden opgelegd ter zake van overtredingen van de huidige Verordening informatie bij geldovermakingen. 75 De bestuurlijke boete voor een afzonderlijke overtreding bedraagt (in beginsel) ten hoogste EUR 4 miljoen. 76 In lijn met onder meer de Wet op het financieel toezicht (hierna ook: Wft) zijn er drie boetecategorieën. Per categorie geldt een basisbedrag. Deze bedraagt in categorie 1 EUR 10.000 en is (in beginsel) een vast bedrag. De basisbedragen in de categorieën 2 en 3 zijn EUR 500.000 respectievelijk EUR 2 miljoen. Deze bedragen zijn flexibel in die zin dat verhoging of verlaging kan plaatsvinden. Indien de (geringe) ernst of duur van de overtreding dit rechtvaardigt, wordt het basisbedrag verhoogd of verlaagd met ten hoogste 50%. 77 Daarnaast kan het basisbedrag nog eens met ten hoogste 50% worden verhoogd of verlaagd, indien de (beperkte) mate van verwijtbaarheid van de overtreder dit rechtvaardigt. 78 Bij recidive binnen vijf jaar na een eerste overtreding wordt het vastgestelde boetebedrag verdubbeld. Dat geldt voor alle categorieën. 79 Vervolgens kan de toezichthouder de boete nog met maximaal 100% verlagen met het oog op de draagkracht van de overtreder. Ook dat geldt voor alle categorieën. 80 In het geval de overtreder voordeel door de overtreding heeft verkregen, kan de toezichthouder de bestuurlijke boete vaststellen op ten hoogste twee keer het bedrag van het voordeel indien dat groter is dan EUR 2 miljoen. 81 Boetes gebaseerd op een percentage van de jaaromzet van een rechtspersoon, zoals bijvoorbeeld op grond van art. 57 Mededingingswet wel mogelijk is, kunnen niet worden opgelegd. Anders dan onder de Wft, voorziet de Wwft niet in (verplichte) publicatie van boetes. 5.2 Commissievoorstellen 5.2.1 Uniformiteit Overweging 41 van het Richtlijnvoorstel constateert dat de lidstaten momenteel over een verscheidenheid aan administratieve maatregelen en sancties beschikken. 82 Deze diversiteit kan nadelig zijn voor de inspanningen die worden geleverd bij de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering. De Vierde Anti-witwasrichtlijn beoogt daarom een geheel van administratieve maatregelen en sancties te omvatten die de lidstaten ter beschikking staan voor bestrijding van systematische inbreuken op de vereisten betreffende cliëntenonderzoeksmaatregelen, het bewaren van bewijsstukken, het melden van verdachte transacties en interne controles van meldingsplichtige instellingen. Dit geheel van maatregelen moet voldoende breed zijn om de lidstaten en bevoegde autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met verschillen tussen meldingsplichtige instellingen, met name tussen financiële instellingen en andere meldingsplichtige instellingen, ten aanzien van hun omvang, kenmerken en werkterreinen. In het Richtlijnvoorstel krijgen de ESA s ook de opdracht richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten op te stellen met betrekking tot de aard en omvang van administratieve maatregelen en sancties die gelden voor kredietinstellingen en financiële instellingen. Ook deze richtsnoeren moeten binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn worden gegeven. 5.2.2 Nieuwe (hogere) sancties; publicatie Voor systematische tekortkomingen met betrekking tot onder andere de bepalingen terzake van het cliëntenonderzoek moeten de lidstaten volgens art. 56 lid 2 Richtlijnvoorstel tenminste de in die bepaling genoemde administratieve maatregelen en sancties kunnen opleggen. Het gaat dan onder andere om (i) een publieke verklaring waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de schending worden vermeld, (ii) ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 10% van de totale jaaromzet van de rechtspersoon in het voorgaande boekjaar en (iii) ingeval het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot maximaal EUR 5 miljoen. Voor de toepassing van punt (ii) wordt, wanneer de rechtspersoon een dochteronderneming of moederonderneming is, als de betreffende totale jaaromzet de totale jaaromzet genomen die resulteert uit de geconsolideerde rekening van de uiteindelijke moederonderneming in het voorgaande bedrijfsjaar. Dit betekent een aanzienlijke uitbreiding van het sanctiearsenaal. Tevens zullen de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de bevoegde autoriteiten alle sancties of maatregelen die worden opgelegd voor overtredingen van de nationale bepalingen voor de tenuitvoerlegging onverwijld publiceren, daaronder begrepen informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van de verantwoordelijke personen. Dit is alleen anders wanneer een dergelijke publicatie de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen. Ingeval bekendmaking de betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen, maken de autoriteiten de sancties zonder vermelding van namen bekend. 83 5.2.3 Vo-voorstel Het Vo-voorstel kent een vergelijkbaar sanctie- en toezichtregime als het Richtlijnvoorstel voor herhaaldelijke nietvermelding van vereiste informatie, ernstig verzuim in de bewaarplicht of verzuim in het invoeren van de in de verordening genoemde doeltreffende procedures. 5.3 Reactie Nederland Het BNC-fiche geeft aan dat de voorgestelde bepalingen inzake bestuursrechtelijke sancties vragen oproepen inzake 73. Onder andere art. 26, 27 en 28 Wwft. 74. Art. 32 Wwft. 75. Art. 26 lid 1 en art. 27 lid 1 Wwft. 76. Art. 28 lid 1 eerste volzin Wwft. 77. Art. 2 lid 2 Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (hierna: Boetebesluit). 78. Art. 2 lid 3 Boetebesluit. 79. Art. 28 lid 2 tweede volzin Wwft en art. 3 Boetebesluit. 80. Art. 4 Boetebesluit. 81. Art. 28 lid 4 Wwft. 82. Vergelijk de beleidslijnen van de commissie in haar mededeling Het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector, Brussel, 8.12.2010, COM(2010) 716 def. 83. Art. 57 lid 1 Richtlijnvoorstel. Nr. 6 juni 2013 Tijdschrift voor Financieel Recht 191

Commissievoorstellen Vierde Anti-witwasrichtlijn en herziening Verordening informatie bij geldovermakingen subsidiariteit. Vooralsnog is Nederland niet overtuigd van de noodzaak op Europees niveau voor te schrijven welke soorten sancties moeten (kunnen) worden opgelegd. Bij het publiceren van geconstateerde overtredingen zou moeten worden voorzien in de mogelijkheid van rechterlijke toetsing vooraf. Anders dan bij bijvoorbeeld een boete kan een publicatie immers achteraf niet meer ongedaan worden gemaakt. Daarbij wordt verwezen naar art. 1:97 Wft. 6. Afronding Ten opzichte van de Derde Anti-witwasrichtlijn kent het Richtlijnvoorstel nog een aantal vermeldenswaardige wijzigingen. 84 Zo wordt het toepassingsgebied uitgebreid. Handelaren in goederen die contante betalingen ontvangen zullen onder de richtlijn vallen als zij betalingen van EUR 7.500 of meer behandelen. Deze drempel ligt op dit moment nog bij EUR 15.000. Tevens zijn dergelijke handelaren verplicht cliëntenonderzoek te verrichten bij de uitvoering van een incidentele transactie van ten minste EUR 7.500 (thans ook EUR 15.000). De richtlijn zal verder gaan gelden voor aanbieders van gokdiensten. De huidige richtlijn en de FATF-aanbevelingen zien alleen op (online) casino s. Ook verhuurders zullen onder de reikwijdte vallen. Op drie niveaus komt er verder een sterkere nadruk op een Risk Based Approach: ten eerste op het niveau van overheden (nationale risicoanalyse), ten tweede op niveau van toezichthouders (risicogebaseerd toezicht) en ten derde op het niveau van de meldingsplichtige instellingen (o.a. verplichting tot risicoanalyse). 85 Het Richtlijnvoorstel voorziet voorts in een regeling voor samenwerking tussen de nationale financiële inlichtingeneenheden (de zogeheten FIU s) bij de uitwisseling van gegevens en breidt de samenwerking uit en versterkt deze. Ook de Vierde Anti-witwasrichtlijn zal uitgaan van het principe van minimumharmonisatie. Dit betekent dat de individuele lidstaten aanvullende (strengere) regels mogen stellen. Het is nog niet duidelijk wanneer de Vierde Anti-witwasrichtlijn en de herziene Verordening informatie bij geldovermakingen definitief zullen worden vastgesteld. Of de voorstellen ongewijzigd de eindstreep zullen halen, staat evenmin vast. Niet alleen zullen ook andere lidstaten ongetwijfeld kanttekeningen bij de commissievoorstellen plaatsen, ook van belangenorganisaties valt het nodige lobbywerk te verwachten. 86 Na vaststelling zal er nog een implementatietermijn van - waarschijnlijk - twee jaar volgen voor de Vierde Anti-witwasrichtlijn. 87 Daarmee lijkt waarschijnlijk dat de wijzigingen in de Wwft op zijn vroegst op 1 januari 2016 daadwerkelijk zullen gaan gelden en ook op dat moment pas de herziene Verordening in werking zal treden. Voor meldingsplichtige instellingen zal er niettemin eerder werk aan de winkel zijn. Zoals gebruikelijk in dergelijke wetgevingstrajecten, zullen tijdig de nodige voorbereidingen moeten worden getroffen om bij inwerkingtreding meteen compliant te zijn. 84. Zie ook Voorstel Vierde Anti-witwasrichtlijn, p. 10-12. 85. Bij de verplichting voor instellingen zelf hun risico s op witwassen en terrorismefinanciering te identificeren (zie art. 8 lid 1 Richtlijnvoorstel) hoeft het niet in alle gevallen om individuele risicoanalyses te gaan. Kleine instellingen of individuele personen die binnen de reikwijdte van de Vierde Anti-witwasrichtlijn vallen, mogen in bepaalde gevallen ook gebruik maken van een gemeenschappelijke risicoanalyse (van bijvoorbeeld een branche-organisatie of toezichthouder). Zie BNC-fiche, p. 28. 86. Op het internet zijn inmiddels enkele position papers vindbaar, onder andere van de European Payment Institutions Federation, de European Banking Federation en Eurofinas (vgl. voetnoot 40). 87. Art. 61 lid 1 Richtlijnvoorstel. 192 Tijdschrift voor Financieel Recht Nr. 6 juni 2013