Dr. P.J. van der Voort BACKBONE GRAMMAR. Basisgrammatica Engels. Walvaboek

Vergelijkbare documenten
Core Business. Engelse grammatica voor het hoger economisch onderwijs. Piet van der Voort. Noordhoff Uitgevers Groningen Houten

Grammatica overzicht Theme 5+6

Interactive Grammar leert de belangrijkste regels van de Engelste spelling en grammatica aan.

Grammar Book 1KGT. Name: Class:

De grammaticale tijden in het Engels: een overzicht

voltooid tegenwoordige tijd

present perfect simple.

irregular verbs onregelmatige werkwoorden

You were living (enkelvoud + meervoud)

passive de lijdende vorm

1. will + hele werkwoord (Future Simple) 2. shall + hele werkwoord 3. to be (am/is/are) going to + hele werkwoord

THE LANGUAGE SURVIVAL GUIDE

Win a meet and greet with Adam Young from the band Owl City!

INHOUD Hoe is de cursus opgebouwd? 4 Eerst dit lezen! 5 Vorderingstabel 6 Week 1: weekplanning 7 Week 2: weekplanning 19 Week 3: weekplanning 29

DE VOLTOOID TEGENWOORDIGE TOEKOMENDE TIJD

Grammatica uitleg voor de toets van Hoofdstuk 1

- werkwoord + ed ( bij regelmatige werkwoorden ) - bij onregelmatige werkwoorden de 2 e rij ( deze moet je dus uit je hoofd leren )

DOWNLOAD OR READ : OEFENEN MET DE SIMPLE PAST EN PRESENT PERFECT IN HET ENGELS PDF EBOOK EPUB MOBI

Aantekening Engels Engels Grammatica

Het Engels kent vier woorden om personen/zaken aan te wijzen: this / that / these / those (zie hoofdstuk 9).

Mooie Engelse zinnen vormen, hoe doe je dit?

word order woordvolgorde

Hoe te leren voor de UNIT toetsen

betrekkelijke voornaamwoorden

We gaan het hebben over de woordvolgorde in Engelse zinnen.

DE VERLEDEN TOEKOMENDE TIJD

LESSTOF. Interactive Grammar

onvoltooid verleden tijd

Win a meet and greet with Adam Young from the band Owl City!

Aan het einde van de unit kennen de leerlingen woorden in de woordvelden: kleding uiterlijk emoties landen

The tenses of 'be' 14 CORE GRAMMAR 14. In this chapter. The present tense. 2 The past tense. 3 The present future tenset~e'\

Bijwoorden: meer informatie geven over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord een hele zin of een ander bijwoord - uitleg

A2 Workshops Grammatica Heden

Toetsonderdeel R T1 T2 I Totaal aantal items Totaal aantal punten. Totaal percentage (%)

they stay they are staying they will stay Past Simple Past Continuous Future Continuous

Choices elementary GRAMMAR

English is everywhere. hi morning mouse cool help desk hello computers mail school game. Lees de tekst. Omcirkel de Engelse woorden.

possessive determiners

3 vmbo-basis Theme 1 Grammar. Opfriscursus. 3 vmbo-basis Theme 1,2 en 3 Grammar. Noordhoff Uitgevers bv Stepping Stones, 5 e editie Pagina 1 van 8

PRESENT CONTINUOUS ( duurvorm in de tegenwoordige tijd )

VOORZETSELS. EXERCISE 1 Bestudeer de bovenstaande voorzetsels en zinnen goed!

4,9. Antwoorden door een scholier 1354 woorden 25 december keer beoordeeld

Help! FILE 1 HELP! BK 2

13. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten.

1 Spelling en uitspraak

Hoe leer ik uit... Naam: Klas:

Het verschil met de zinnetjes uit les1 is dat deze zinnen ontkennende zinnen zijn.

should(n t) / should(n t) have to zouden moeten / hadden meestergijs.nl

Puzzle. Fais ft. Afrojack Niveau 3a Song 6 Lesson A Worksheet. a Lees de omschrijvingen. Zet de Engelse woorden in de puzzel.

> hele werkwoord > werkwoord +s, als het onderwerp he, she of it is. bevestigend vragend ontkennend

6,3. Samenvatting door Lotte 1816 woorden 19 juni keer beoordeeld. Engels grammatica. Simple Past (onvoltooid verleden tijd)

3 I always love to do the shopping. A Yes I do! B No! I hate supermarkets. C Sometimes. When my mother lets me buy chocolate.

In the classroom. Who is it? Worksheet

Voorwoord 9 Gebruikte afkortingen 10 Overzicht van gebruikte grammaticale termen 11

- werkwoord + ed ( bij regelmatige werkwoorden ) - bij onregelmatige werkwoorden de 2 e rij ( deze moet je dus uit je hoofd leren )

20 twenty. test. This is a list of things that you can find in a house. Circle the things that you can find in the tree house in the text.

Who s that? Luister naar het verhaaltje. Kruis het juiste antwoord aan.

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Instructies invullen Lesmodel TPRS

The secret key. Worksheet. flash info. Lees de tekst en kruis het juiste antwoord aan. Deze tekst hoort bij

Animals 1 - Describe your Pet

Things to do before you re 11 3/4

INHOUDSOPGAVE READER GRAMMATICA P.Verberne

Comics FILE 4 COMICS BK 2

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Listen. Twenty One Pilots Niveau 3a Song 4 Lesson B Worksheet. a Luister naar wat Leo, Tina en Martin vertellen. Omcirkel het juiste antwoord.

13. De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven Engelstalige teksten.

Vergelijken in het Engels

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

Fans talking about Martin

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Basis Werkwoordspelling is onderdeel van de Bundel Basisprogramma's. Deze bundel bevat ook Basisspelling en Basisgrammatica.

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

2 b) CD 1 / 5 Listen again. Luister nogmaals naar de dialogen. Wie hoort bij welk hotel? 1 Revision. Introduce yourself. Stel uzelf voor.

Teksten van de liederen die gospelkoor Inspiration tijdens deze Openluchtdienst zingt.

Tip! Let op deze (of vergelijkbare) signaalwoorden: Past Simple. Wanneer gebruik je de past simple? Voorbeeld: Hele werkwoord + ed

Prisma Taalbeheersing. Basisgrammatica. Engels. Begrijpelijk voor iedereen. Johan Zonnenberg

Als je zo'n zinnetje moet leren dan weet je best al wat woorden van dit zinnetje.

Inhoud. 1 Spelling en uitspraak. 2 Grammatica

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

11. De leerling leert verder vertrouwd te raken met de klank van het Frans door veel te luisteren naar gesproken en gezongen teksten.

Vergaderen in het Engels

Toelichting. Leerdoelenoverzicht - niveau 3b

Programma van Toetsing en Afsluiting TCV/MCIJ. Cohort e en 4e klas

News: Tours this season!

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

Lesstof overzicht Library vanaf

Grammatica les 7 THE PRESENT PERFECT- Voltooid Tegenwoordige tijd 7.1 DE VOLTOOID TEGENWOORDIGE TIJD ALS ER IETS " GEBEURD IS"

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Handleiding GRAMMAR A0-A1

ook (niet)

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

OPLEIDINGEN MAATSCHAPPELIJKE ZORG AVENTUS APELDOORN / DEVENTER STUDIEWIJZER

Toelichting. Leerdoelenoverzicht - niveau 3a

Inhoud. 1 Spelling 10

read beroepen in de toekomst. beroepen van vroeger.

Dutch survival kit. Vragen hoe het gaat en reactie Asking how it s going and reaction. Met elkaar kennismaken Getting to know each other

Hulpwerkwoorden (een selectie)

much, many, (a) little/few

Transcriptie:

Dr. P.J. van der Voort BACKBONE GRAMMAR Basisgrammatica Engels Walvaboek

VOORWOORD Het belang van grammatica Wat is taal? Taal is een communicatiemiddel waarmee je kunt lezen, luisteren, spreken en schrijven. Hoe zit dat communicatiemiddel in elkaar? Het bestaat uit woorden (vocabulaire) die op een bepaalde manier geordend en gevormd worden (grammatica). Woorden en grammatica zijn daarom onmisbare bouwstenen, waarbij we willen aantekenen dat vocabulaire de belangrijkste betekenisdrager is en aan grammaticale correctheid hogere eisen worden gesteld naarmate het onderwijsniveau hoger is. Het is een feit dat grammatica in de meeste leergangen Engels versnipperd en vaak onsystematisch wordt aangeboden en dan nog vaak via een korte samenvatting achterin het boek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ouders die hun kinderen helpen bij het huiswerk klagen dat een duidelijke uitleg ontbreekt. Doelgroep Backbone Grammar is bestemd voor alle onderwijssituaties waar behoefte is om de basisgrammatica eens goed op een rijtje te zetten en te herhalen. In het algemeen zal die behoefte het grootst zijn in klassen 3-5 van het havo-vwo, het examenjaar vmbo, het eerste jaar van het mbo en bepaalde vormen van het volwassenonderwijs. Kenmerken Backbone Grammar onderscheidt zich duidelijk van andere herhalingsgrammatica s op o.a. de volgende punten: elk onderwerp wordt in kleine leerstofstapjes behandeld; onnodige leerballast is weggelaten. Zo zijn er nog talloze boeken die het betrekkelijk voornaamwoord that behandelen en oefenen. Dit is totaal overbodig omdat that nooit verplicht is en bovendien is de uitleg zeer ingewikkeld. De eenvoudigste regel is immers: who voor personen en which voor dingen; ingewikkelde grammaticale termen worden vermeden; een groot aantal TIPS die het onthouden en toepassen van een regel vergemakkelijken; er is rekening gehouden met recente ontwikkelingen op het gebied van grammatica (bijv. less i.p.v. fewer); een aantal vaak voorkomende spellingsproblemen wordt behandeld. Het wordt op prijs gesteld als u op- en aanmerkingen wilt mailen naar info@walvaboek.nl. Waalwijk Dr. P. J. van der Voort

Inhoud 1 De tijden van to be 1 (am/was/will be) 8 2 De tijden van to be 2 (have been/had been) 10 3 De duurvorm (continuous/-ing vorm/progressive: I am working) 12 4 De gewone tegenwoordige tijd (simple present: I work) 14 5 De verleden tijd (the past tense: I worked) 16 6 Onregelmatige werkwoorden 1 18 7 Onregelmatige werkwoorden 2 20 8 Vragende en ontkennende zinnen (do/did/have) 22 9 De toekomende tijd (the future tense: I will leave) 24 10 Voltooide tijden 1 (vorm: I have worked/i had worked) 26 11 Voltooide tijden 2 (gebruik) 28 12 De lijdende vorm 1 (is asked/was asked) 30 13 De lijdende vorm 2 (will be asked/have been asked/had been asked) 32 14 Kunnen (can/to be able/may) 34 15 Mogen (may/to be allowed/can) 36 16 Moeten (must/have to/should) 38 17 -Ing vorm (I like swimming) 40 18 Onbepaald lidwoord (a/an) 42 19 Bepaald lidwoord (the) 44 20 Meervoud 1 (vorm en spelling) 46 21 Meervoud 2 (speciale gevallen) 48 22 Bezitsvorm ( s/of) 50 23 Het bijwoord (slowly) 52 24 Trappen van vergelijking 1 (colder/more famous) 54 25 Trappen van vergelijking 2 (speciale gevallen) 56 26 Persoonlijke voornaamwoorden (I/me/etc.) 58 27 Bezittelijke voornaamwoorden (my/mine/etc.) 60 28 Landen en nationaliteiten (England/English/Englishman) 62 29 Aanwijzende voornaamwoorden (this/that/these/those) 62 30 Vragende voornaamwoorden (who/what/which) 64 31 Betrekkelijke voornaamwoorden (who/which/that) 66 32 Wederkerende voornaamwoorden (myself/yourself/etc.) 68 33 Some/any 70 34 Woordvolgorde (woorden van tijd en plaats) 72 35 Telwoorden 74 36 Voorzetsels 1 (aan/als/behalve/naast/boven/onder/bij/for/during 76 37 Voorzetsels 2 (in/uit/met/naar/om) 78 38 Voorzetsels 3 (op/over/sinds/tot/van/voor) 80 39 Diversen (if/when/a glass of/men/had better/had rather/want you to) 82 40 Spelling 84 Register 86

1 De tijden van to be (1) 1 de tegenwoordige tijd (the present tense) enkelvoud meervoud 1e pers. I am = ik ben le pers. we are = wij zijn 2e pers. you are = jij bent 2e pers. you are = jullie zijn 3e pers. she is = zij is 3e pers. they are = zij zijn he is = hij is it is = het is Where is my pen/the cat? It is here. She/he/it noemen we de 3de persoon enkelvoud. He en she verwijzen naar personen; it verwijst naar een ding of dier. 2 de verleden tijd (the past tense) I was = ik was we were = wij waren you were = jij was you were = jullie waren she/he/it was = zij/hij/het was they were = zij waren 3 de toekomende tijd (the future tense) I will be = ik zal zijn we will be = wij zullen zijn you will be = jij zult zijn you will be = jullie zullen zijn she/he/it will be = zij/hij/het zal zijn they will be = zij zullen zijn Zo maak je de toekomende tijd van to be : will be. 4 liggen/staan Waar ligt Manchester? De TV stond in de hoek. Where is Manchester? The TV was in the corner. Als liggen/staan betekent zich bevinden, gebruik je in het Engels to be. 5 korte vormen I m = am you aren t = are not they weren t = were not you re = are it isn t = is not we ll be = will be he s/it s = is I wasn t = was not we won t be = will not be In de spreektaal worden vaak de korte vormen gebruikt. TIP Gebruik bij het schrijven altijd de lange vormen, dan maak je minder spelfouten. 8

A Eerst wat losse vormen oefenen. Vertaal: 1 ik was 4 wij waren 7 ik zal zijn 10 jullie waren 2 jij bent 5 hij was 8 jullie zullen zijn 11 wij zijn 3 zij zijn 6 ik ben 9 zij zal zijn 12 jij was B Vul de juiste vorm van to be in. 1 Where are you? I... here. 2... it cold? No, it isn t. 3 It... hot tomorrow. 4 How old is your cat? It... three years old. 5 Where... they from? They... from England. 6 I cannot go to school. I... ill. 7 Yesterday I... ill. 8 How old... you? I... fourteen. 9 Where... you last night? I... at home. 10 What is her nationality? She... Turkish. 11 I phoned him but he... not at home. 12 In August last year we... in Morocco. C Hoe zeg je dit? 1 Zeg hoe oud je bent. 2 Hoe vraag je aan iemand waar hij/zij vandaan komt? 3 Zeg dat je gisteren ziek was. 4 Zeg dat je morgen afwezig zult zijn. 5 Hoe vraag je iemand waar hij/zij gisteren was? 6 Zeg dat deze schoenen te groot zijn. 7 Zeg dat je ouders niet thuis waren 8 Hoe vraag je waar je schoenen liggen? 9 Hoe vraag je of het proefwerk moeilijk was? 10 Zeg dat het morgen erg warm zal zijn. D Vertaal. 1 Zij zijn erg rijk. 2 Morgen zijn we in Londen. 3 Waar is mijn pen? Hij ligt hier. 4 Waar ligt Dover? Het ligt in Kent. 5 Ze waren vrienden. 6 Het zal moeilijk zijn. 7 Ben je moe? 8 Waar waren jullie? We waren in de tuin. 9 De auto stond in de garage. 10 Waar is de hond? Hij ligt in de keuken. 11 Zijn ouders waren erg boos. 12 Waarom waren jullie zo laat? 9

2 De tijden van to be (2) 1 de voltooid tegenwoordige tijd (the present perfect) I have been = ik ben geweest I have been to England. you have been = jij bent geweest Where have you been? she/he/it has been = zij/hij/het is geweest we have been = wij zijn geweest you have been = jullie zijn geweest they have been = zij zijn geweest Zo maak je de voltooid tegenwoordige tijd van to be : have/has + been. TIP ben/is/zijn geweest = have/has/have been 2 de voltooid verleden tijd (the past perfect) I had been = ik was geweest He had been ill. you had been = jij was geweest It had been very cold. she/he/it had been = zij/hij/het was geweest we had been = wij waren geweest you had been = jullie waren geweest they had been = zij waren geweest Zo maak je de voltooid verleden tijd van to be : alle personen had been. TIP was/waren geweest = had been 3 korte vormen I ve been = have been he s been = has been hasn t been = has not been haven t been = have not been In de spreektaal worden vaak de korte vormen gebruikt. TIP Gebruik bij het schrijven altijd de lange vormen, dan maak je minder spelfouten. 10

A Eerst wat losse vormen oefenen. Vertaal: 1 ik ben geweest 6 wij zullen zijn 11 zij waren 2 ze zullen zijn 7 zij waren geweest 12 jij bent geweest 3 zij zijn geweest 8 wij zijn geweest 13 jij was geweest 4 het was geweest 9 ik was geweest 14 jullie zijn geweest 5 zij is geweest 10 wij zijn geweest 15 hij was geweest B Vul de juiste vorm van to be in. 1 Have you ever... to England? 2 How... you? Thank you, I... fine. 3 I have never... to Greece. 4 Will it... cold tomorrow? 5 It has... a hot day. 6 I will... there at nine o clock. 7 I phoned but they... not at home. 8 The museum will... closed next week. C Hoe zeg je dit? 1 Hoe vraag je iemand waar hij/zij is geweest? 2 Zeg dat je nooit in Zweden bent geweest. 3 Zeg dat het erg koud is geweest. 4 Zeg dat je ouders naar Paris zijn geweest. 5 Hoe vraag je iemand hoelang hij/zij ziek is geweest? 6 Zeg dat je naar de tandarts bent geweest. D Vertaal. 1 Waar zijn jullie in de vakantie geweest? 2 We zijn naar Frankrijk geweest. 3 Ze waren niet thuis geweest. 4 Hoe lang is zij ziek geweest? 5 Hij zei dat hij ziek was geweest. 6 Het was een drukke dag geweest. 7 Zij is vaak in Engeland geweest. 8 Ben je ooit in New York geweest? 9 De toets was moeilijk geweest. 10 Ze was drie jaar getrouwd geweest. 11 Waar waren jullie? 12 Ze zijn niet thuis. 11