ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBDOR:2009:BI7963

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326


ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:CRVB:2017:1049

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8300

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBDHA:2017:5165

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:CRVB:2014:2863

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393

ECLI:NL:CRVB:2016:3643

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2124

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

ECLI:NL:CRVB:2017:1253

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:CRVB:2005:AT4666

ECLI:NL:RBNNE:2016:2318

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:CRVB:2017:1982

ECLI:NL:RVS:2014:3026

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2010:BO3339

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:5375, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:CRVB:2014:1372

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

Zaaknummer : 2014/282 en Datum uitspraak : 26 januari 2015 : Verzoeker en Hogeschool Rotterdam

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

Transcriptie:

ECLI:NL:RBDHA:2016:1194 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10-02-2016 Datum publicatie 21-04-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 7854 Rechtsgebieden Bestuursrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie Stufi zaak Wetsverwijzingen Wet studiefinanciering 2000 3.1, geldigheid: 2015-09-01 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank DEN HAAG Team belastingrecht zaaknummer: SGR 15/7854 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2016 in de zaak tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser (gemachtigde mr. A.B.L.M van Engelen) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder. Procesverloop Eiser heeft tegen het hierna onder 4 te noemen besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 21 september 2015 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A]. Overwegingen Feiten 1. Eiser heeft op 9 september [jaartal] een aanvraag gedaan voor studiefinanciering voor de opleiding bos- en natuurbehoud aan de universiteit te Wageningen. Als begindatum van de opleiding is 1 september [jaartal] vermeld. Bij bericht van 13 september [jaartal] is aan eiser per 1 oktober [jaartal] voor deze opleiding studiefinanciering toegekend. 2. Op 26 september [jaartal] heeft eiser aan verweerder doorgegeven dat hij per 1 oktober [jaartal] zijn studiefinanciering wil stopzetten. Bij bericht van 27 september [jaartal] heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 1 oktober [jaartal] geen recht heeft op studiefinanciering. 3. Eiser heeft op 10 mei 2015 een aanvraag gedaan voor studiefinanciering voor de opleiding bos- en natuurbehoud aan de universiteit te Wageningen. Als datum inschrijving is vermeld 1 september 2015. 4. Bij besluit van 24 juli 2015 is door verweerder aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 september 2015 alleen studiefinanciering kan ontvangen volgens het nieuwe stelsel. Eiser heeft daarom geen recht op een basisbeurs, maar kan wel een lening, collegegeld en eventueel een aanvullende beurs aanvragen. Geschil 5. In geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser valt onder het per 1 september 2015 ingevoerde nieuwe (leen) stelsel. Met name is in geschil of eiser valt onder de zogenoemde cohortgarantie van artikel 12.14, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). 5.1. Eiser stelt dat hij zich voor het studiejaar [jaartal] heeft ingeschreven aan de Universiteit van Wageningen, studierichting Bos- en Natuurbeheer. Hij is per 1 september [jaartal] gestart met deze opleiding en heeft daarvan een bewijs van inschrijving overgelegd. Eiser kon vanwege een inlog probleem met zijn DigiD zijn aanvraag niet eerder dan 9 september [jaartal] insturen. Bij bericht van 13 september [jaartal] is aan eiser recht op studiefinanciering toegekend vanaf 1 oktober [jaartal]. Tegelijkertijd deed zich de mogelijkheid voor om een cursus in Zuid-Afrika te volgen. Eiser heeft de keuze gemaakt om eerst deze opleiding te volgen. Op basis van de tekst van het wetsvoorstel en op basis van verkregen informatie van de afdeling Burgervragen van het Ministerie heeft eiser de conclusie getrokken dat hij ook nog in 2015 in aanmerking zou komen voor de basisbeurs op basis van de cohortgarantie. Deze garantie houdt, aldus eiser, in dat als een student in 2014 was ingeschreven voor een opleiding en studiefinanciering toegekend heeft gekregen, recht behoudt op de basisbeurs in 2015 gedurende de bachelor-fase en niet onder het leenstelsel valt, ook als tussentijds is gestopt met de studie.

5.2. Verweerder stelt dat eiser niet aan de voorwaarden van de cohortgarantie voldoet. Verweerder betwist niet dat eiser één maand ingeschreven heeft gestaan aan de Universiteit Wageningen. Eiser heeft echter zijn aanvraag om studiefinanciering ingetrokken en stond vanaf oktober [jaartal] niet meer ingeschreven bij de onderwijsinstelling. De cohortgarantie gaat, aldus verweerder, niet zo ver dat degene die een toekenning studiefinanciering in het vooruitzicht kreeg gesteld, die later wordt ingetrokken, ook de garantie krijgt. Beoordeling van het geschil 6. De Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), ten tijde van geding, luidt als volgt: Artikel 3.1. Studiefinanciering 1. Studiefinanciering bestaat voor een opleiding in het beroepsonderwijs uit een basisbeurs, een basislening en een aanvullende beurs of aanvullende lening, en kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend in de vorm van: a. een gift; b. een prestatiebeurs; of c. een lening. 2. Studiefinanciering bestaat voor een opleiding in het hoger onderwijs uit een basislening, een aanvullende beurs of aanvullende lening en collegegeldkrediet, en kan geheel of gedeeltelijk worden toegekend in de vorm van: a. een gift; b. een prestatiebeurs; of c. een lening. 6.1. Paragraaf 12.2. Overgangsbepalingen in verband met de Wet studievoorschot hoger onderwijs. ( ) Artikel 12.14. Cohortgarantie studievoorschot voor studenten aan een bacheloropleiding, masteropleiding, ongedeelde opleiding of opleiding duplex ordo. 1. Op een student die vóór 1 september van het jaar waarin de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking treedt stond ingeschreven aan een bacheloropleiding, masteropleiding of ongedeelde opleiding of die onderwijs volgde volgend op een opleiding gericht op een levensbeschouwelijk ambt of beroep als bedoeld in artikel 7.4a, vijfde lid, van de WHW, en die studiefinanciering toegekend heeft gekregen voor een opleiding in het hoger onderwijs, blijven de volgende artikelen, zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AX, van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, voor de nominale duur van die opleiding van toepassing: a. van hoofdstuk 1, de artikelen 1.1 en 1.5; b. van hoofdstuk 2, de artikelen 2.13, eerste lid, 2.16, tweede lid, en 2.17; c. van hoofdstuk 3, de artikelen 3.1, eerste en tweede lid, 3.6, en paragraaf 3.3, met uitzondering van artikel 3.10, tweede lid; en d. hoofdstuk 5, met uitzondering van artikel 5.9, eerste lid, en artikel 5.16, derde lid, waarbij voor «prestatiebeurs hoger onderwijs» wordt gelezen: prestatiebeurs; e. van hoofdstuk 9, de artikelen 9.1b, 9.9 en 9.9a. 7. Per 1 september 2015 is de Wet studievoorschot hoger onderwijs in werking getreden. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt het volgende vermeld in verband met de toepassing van artikel 12.14 Wsf 2000. Artikel 12.14 (cohortgarantie)

Dit artikel regelt het overgangsrecht voor studenten die al aan hun studie in het hoger onderwijs waren begonnen vóór de invoering van het studievoorschot (beoogd per 1 september 2015). Eerste lid. Ho-studenten die al aan een opleiding waren begonnen, hebben nog gedurende de nominale duur van die opleiding (hbo-bachelor, wo-bachelor, wo-master, ongedeelde opleiding of levensbeschouwelijke duplex ordo opleiding) aanspraak op basisbeurs. De aanspraak blijft hiermee bestaan voor de opleidingssoort en behoeft niet een specifieke opleiding te betreffen, een ho-student kan nog gewoon wisselen van bijvoorbeeld een bachelor rechten naar een bachelor economie. Voor hbo-studenten is de aanspraak in de regel vier jaar, voor wobachelorstudenten drie jaar. Voor de studenten die het hier betreft, blijven de wetswijzigingen die gevolgen hebben voor de basisbeurs buiten toepassing. 7.1. Niet in geschil is dat eiser per 1 september [jaartal] is begonnen met een studie aan de Universiteit te Wageningen en dat hij per 1 september [jaartal] aldaar stond ingeschreven. Vast staat voorts dat aan hem bij bericht van 13 september [jaartal] per 1 oktober [jaartal] voor deze opleiding studiefinanciering is toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser daarmee aan de voorwaarden van artikel 12.14, eerste lid, van de Wsf 2000 en komt hij in aanmerking voor toepassing van de cohortgarantie. Eiser stond immers vóór de invoering van het studievoorschot ingeschreven aan een instituut voor hogere onderwijs en aan hem was studiefinanciering toegekend voor die opleiding in het hoger onderwijs. Dat die toekenning daarna, op aanvraag van eiser, is teruggedraaid, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het standpunt van verweerder dat de cohortgarantie eerst van toepassing is indien een student ook daadwerkelijk studiefinanciering heeft ontvangen kan, gelet op de duidelijke bewoording van artikel 12.14. eerste lid, van de Wsf 2000, mede gelet op de toelichting bij het wetsvoorstel, niet worden gevolgd. 8. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen. Proceskosten 9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de beslissing op bezwaar; - draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak; - gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van 45 aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2016.

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.