ARAD 06 Deel IV Bepalingen in verband met risico s van rijdende spoorvoertuigen Titel IV Voorschriften toepasselijk tijdens rangeringen Hoofdstuk I Algemeen 1. WETTELIJKE EN REGLEMENTAIRE VOORSCHRIFTEN 1.1 Wettelijke voorschriften 700 De volgende wettelijke bepalingen zijn van toepassing : - art. 45, 46, 47 en 48 van het ARAB; - CODEX I II. 1.2. Reglementaire voorschriften 701 - ARGSI Bundels 5.2.1, 6.1.5 en 8.1.1 ; - Plaatselijke consignes. Opmerkingen : De voorschriften van dit reglement mogen niet worden beschouwd als voldoende om de veiligheid van de werknemers te waarborgen in de bijzondere gevallen van werken die worden uitgevoerd tijdens rangeringen, alsook van werken uitgevoerd op of aan boord van spoorvoertuigen, aangezien de veiligheidsvoorschriften in nauw verband staan met de specifieke onderrichtingen die deze activiteiten regelen. Daarom moeten de werknemers die de voormelde activiteiten uitvoeren niet alleen rekening houden met dit reglement, maar ook met de specifieke reglementen van de betrokken BE s. In installaties waar bijzondere bepalingen van plaatselijke consignes moeten worden nageleefd, moet elke werknemer bovendien vooraf kennis hebben genomen van die consignes. 2. DEFINITIES 702 Overeenkomstig de definities in het Algemeen Reglement voor het Gebruik van de Spoorweginfrastructuur (ARGSI Bundel 6.1.5 Rangeerdienst en 8.1.1) hebben de hierna genoemde termen de volgende betekenis in dit reglement: beweging: een verplaatsing van een of meerdere spoorvoertuigen, die toegestaan wordt door een vast sein een handsein, een schriftelijk of mondeling bevel;
Blz. 2 trein: elke beweging waaraan een treinnummer en een dienstregeling is toegekend; rangering: een beweging die niet als trein wordt beschouwd; aanhaking: verrichting waarbij de koppelingen uitsluitend mechanisch verbonden worden; koppeling: verrichting bestaande uit: - aanhaken; - tot stand brengen van lucht-, warmte- en elektrische koppelingen; - wegnemen van een of meer stopblokken onder of voor het eerste voertuig bij het aanhaken van een krachtvoertuig aan het treinstel. rangeerder : werknemer die opgeleid en bevoegd is om deel te nemen aan de rangeerdienst 3. ALGEMENE ONDERRICHTINGEN 3.1. Kleding 703 1. Het dragen van veiligheidsschoenen, van de helm, de handschoenen en de gele kledij is verplicht. 2. De werknemers die rangeringen uitvoeren, moeten speciale aandacht besteden aan hun kleding. Ze mogen geen lange of losse kleren dragen die hen kunnen hinderen en die door bewegende voertuigen gegrepen kunnen worden. 3. Wie een trouwring of andere ringen, een armbanduurwerk, armbanden, oorringen en halskettinkjes draagt, loopt heel veel gevaar te blijven vasthaken, wat tot amputatie kan leiden maar tevens tot kontakt met de electrische installaties. 3.2. Werkuitrusting 704 1. De werkuitrusting van de rangeerders bestaat hoofdzakelijk uit een rangeerfluit, een lantaarn, een rangeerstok, een radio en stopblokken en ze moeten in perfecte staat zijn. 2. De rangeerstok moet stevig zijn en in goede staat. Hij moet voor het begin van het werk worden gecontroleerd en vervangen als hij niet veilig genoeg meer is. Enkel de door de NMBS geleverde rangeerstok mag worden gebruikt. Als hij niet wordt gebruikt, moet hij buiten de verkeerspaden worden gelegd.
Blz. 3 Het is verboden de rangeerstok op het stoot- en trekwerk te leggen zodat hij uitsteekt; passerende of zich in de buurt ophoudende werknemers kunnen zich eraan kwetsen. 1. De stopblokken moeten worden gecontroleerd, hersteld of tijdig vervangen. Ze mogen in de werkzone enkel op plaatsen liggen waar hun gebruik gerechtvaardigd is. Ze moeten ook goed zichtbaar zijn. 2. De radiotoestellen moeten voor gebruik telkens getest worden. 3.3. Hindernissen en gevaren in de werkzone 705 1. In de werkzone, mag geen enkel obstakel liggen waarover iemand kan vallen. De werknemers zelf moeten er in hun eigen belang voor zorgen dat de zone waarin ze moeten lopen, in goede staat is. 2. Tijdens de rangeringen mogen de werknemers zich niet begeven in de ruimte tussen voertuigen en muren, pijlers, materiaalopslagplaatsen, andere voertuigen enz. wanneer daar niet genoeg plaats is om buiten het vrijeruimteprofiel te blijven. 3. Nadat de rangeerder met de hand een voertuig heeft aan- of afgehaakt, moet hij, indien mogelijk en rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden, van tussen de voertuigen komen aan de kant waar de werknemer staat die de beweging leidt of, als die er niet is, aan de kant waar het personeel van de locomotief hem kan zien. 3.4. Begeleiding van de voertuigen 706 1. Men mag alleen op een voertuig stappen of er van afstappen als het volledig stil staat. Ze moeten zoveel mogelijk vermijden, aan de kant van het tussenspoor op of af te stappen wanneer het betreffende voertuig rijdt of stilstaat op een hoofdspoor of een spoor naast een hoofdspoor. 2. Rangeerders die op een voettrede van een rijdend voertuig staan, mogen zich niet buiten het laadprofiel buigen tenzij om seinen te geven. Ze moeten zich goed vasthouden aan de handgrepen en voortdurend opletten dat ze niet tegen een obstakel opbotsen dat in het vrijeruimteprofiel komt (seinen, verlichtingspalen, waterkranen enz.). Ze mogen geen rangeerstok in de hand houden.
Blz. 4 3. Tijdens de verplaatsingen mogen de rangeerders alleen in een voertuig of op een voettrede plaatsnemen behalve langs de verhoogde perrons. Wanneer een rangeerder plaatsneemt op een voettrede, moet hij steeds over drie steunpunten beschikken, twee voor de voeten en één voor de handen of één voor de voeten en twee voor de handen. Tijdens de bewegingen is het verboden: - Dat meer dan een werknemer op dezelfde voettrede staat, zelfs als er voldoende plaats is; - Op een voettrede voor controle van een lading staan; - Op een overgangsvoettrede staan; - Op een voettrede in de vorm van een beugel staan; - een beschadigde voettrede of handgreep te gebruiken; - op een de voettrede te staan die enkel toegang verleent tot de stuurpost. 4. Rangeerders die een locomotief begeleiden over een vrij lang traject, moeten bij het boordpersoneel plaatsnemen zonder deze laatste te verstrooien of hun bewegingen te hinderen. 5. Het is verboden in de opening van de roldeuren van voertuigen te staan, behalve in bagagewagens. Het personeel dat in de deuropening van bagagewagens moet staan, moet er zich vooraf van vergewissen dat de blokkeerinrichting van die deuren goed functioneert. 3.5. Immobilisatie van de voertuigen 707 Alle nodige maatregelen moeten worden genomen opdat stilstaande voertuigen niet onverwacht in beweging zouden komen, d.w.z. : - door de werking van hun eigen motor; - of onder invloed van een uitwendige kracht zoals wind, trillingen, schokken, de zwaartekracht en de helling van het spoor, Daartoe, en in functie van de tegen te houden massa, zijn stopblokken en /of een schroefrem vereist. Het gebruik daarvan is beschreven in het ARGSI 5.2.1. 3.6. Verplaatsingen in een station aan boord van een rangeerlocomotief 708 1. Alleen voor de rangeerdienst opgeleid personeel mag plaatsnemen op de voettrede van een locomotief bij verplaatsingen in een station. De werknemers moeten dan de persoonlijke beschermingsmiddelen dragen (helm, veiligheidskleding, veiligheidsschoenen en handschoenen).
Blz. 5 2. De andere personeelscatgorieën die zich, om dwingende dienstredenen, binnen de stationsinstallaties moeten verplaatsen en die de toestemming van een bediende van de beweging hebben gekregen, mogen aan boord van de locomotief plaatsnemen onder de volgende voorwaarden: - de werknemer moet zich melden bij de bestuurder die zijn toestemming moet geven; - hij moet plaatsnemen in de stuurpost. 4. BIJZONDERE GEVALLEN 709 1. Rangeringen door afstoten langs perrons en op voor het publiek toegankelijke plaatsen, alsook rangeringen "op zijn Engels" zijn verboden, behalve in uitdrukkelijk voorgeschreven gevallen. 2. Een rangering waarbij voertuigen worden opgeduwd op een spoor langszij een voor het publiek toegankelijk perron, moet stapvoets gebeuren. Indien de omstandigheden het vereisen moet daarbij een bediende de voertuigen voorafgaan om ervoor te zorgen dat te dicht bij het spoor staande personen zich verwijderen. Dezelfde voorschriften gelden bij rangeringen in sporen van loodsen, depots, stapelplaatsen, werkplaatsen enz., bovenop de andere maatregelen die eventueel in het plaatselijk consigne voorgeschreven zijn. 3. De bepalingen van de vorige alinea zijn ook van toepassing op de laad- en lossporen van goederenkoeren tijdens de uren dat die toegankelijk zijn voor het publiek. De zonechef kan evenwel een afwijking op die regel toestaan en zelfs wagens laten afstoten, op voorwaarde dat hij persoonlijk toezicht houdt op de uitvoering van de bewegingen en vooraf de nodige schikkingen treft om personenongevallen en schade aan het materiaal van de cliënteel te voorkomen of aan de NMBS. 4. Er is bijzondere waakzaamheid vereist bij het rangeren van wagens met gevaarlijke goederen.