WERKBOEK ARUBAANS STAATSRECHT



Vergelijkbare documenten
Het Statuut voor het Koninkrijk

Wat is een constitutie?

Wat is een constitutie?

Voorwoord 5. Leeswijzer 13. Afkortingenlijst 17 ALGEMEEN DEEL 19

HC 5A, , Het Koninkrijk der Nederlanden en de internationale rechtsorde

Wie bestuurt het Caribisch deel van ons Koninkrijk?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MOTIE. Overwegende dat: Gelezen: het de Staten vanwege de Regering bekomen Manifest, zoals. aangevuld;

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

Nota naar aanleiding van de verslagen van de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Conclusies van de Toetsings-Ronde Tafel Conferentie van het Koninkrijk der Nederlanden, gehouden op 15 december 2008 te Willemstad, Curaçao

Tweede Kamer, vergaderjaar , (R2114), nr. 9 2

Enkele kanttekeningen bij de wet- en regelgeving in de verschillende landen na opheffing van de Nederlandse Antillen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De herstructurering van het Koninkrijk als lakmoesproef

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden Geldend van t/m heden

Mentko Nap. De wetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden. Walburg Pers

Aan het Statuut is weinig veranderd sinds 1954.

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Constitutioneel recht

Bijlage behorende bij Eilandsverordering vaststelling diverse ontwerp-landsverordeningen land Curaçao (A.B no. 87)

Besluit van 2 maart 1994, houdende vaststelling van een reglement van orde voor de ministerraad*

Conclusies van de Slot-Ronde Tafel Conferentie van het Koninkrijk der Nederlanden, gehouden op 9 september 2010 te Den Haag, Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2017 no. 6 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

DE GRONDWET - ARTIKEL KIESRECHT GEMEENTERAAD NIET-NEDERLANDERS

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

FINANCIEEL TOEZICHT IN HET KONINKRIJK. Dag van het commissariaat Curacao Willemstad, 23 november 2017 Etienne Ys

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

1 Kent u het bericht Hof Antillen: erkenning homohuwelijk niet verplicht? Is dit bericht waar? 1)

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds kandidaat-minister-president en kandidaat-gevolmachtigde Minister;

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

PUBLICATIEBLAD IN DE NAAM VAN DE KONINGIN! DE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Schurende rechtsordes

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

houdende regels voor een referendum met betrekking tot de staatkundige status van Curaçao na 10 oktober 2010.

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

GESCHIEDENIS SO3 TV

Visie op het Koninkrijk

ZITTING

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een aantal vragen om de kennis te toetsen. Het betreft steeds drie multiplechoicevragen en drie open vragen.

Voortgangsrapportage staatkundig proces Nederlandse Antillen juni 2007

: LANDSVERORDENING houdende goedkeuring van het Reglement van Orde voor de ministerraad

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Beginselen van het Nederlands Staatsrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,.

Council of Advice Raad van Advies

Spreekpunten van de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over staatkundige verhoudingen en democratisch deficit

(R2116) MEMORIE VAN TOELICHTING. Nr. 3. Vergaderjaar I. ALGEMEEN DEEL. 1. lnleiding

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1993 Nr. 51. Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

INHOUD. Verkort aangehaalde literatuur. Afkortingen EERSTE BOEK INLEIDING De aanvang van de westerse staatsleer 3

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Het Statuut: De lifeline op de eilanden zaterdag, 13 december :06. door Judice Ledeboer

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

A 2013 N 9 PUBLICATIEBLAD

Advies. Gemeenteraad. Westland. Prof. mr. D.J. Elzinga. Mr. dr. F. de Vries

TRACTATENBLAD VAN HET

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

A 2006 N 83 PUBLICATIEBLAD

wetgeving Constitutionele aspecten bij de staatkundige hervorming van het Koninkrijk 1 Inleiding m.m. Bense en e.b. Pronk 1

Volgcommissie(s): BuZa i.v.m. agendapunt 10, 11 FIN i.v.m. agendapunt 6 JUST i.v.m. agendapunt 2, 3, 4, 5, 13

==================================================================== HOOFDSTUK I. Paragraaf 1. Inrichting. Artikel 1

Bij het beantwoorden van de vragen is de volgorde van het verslag aangehouden.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag. Datum 5 oktober 2018

Het waarborgen van rechten en vrijheden, rechtszekerheid en deugdelijk bestuur in het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

Opnieuw: de Staatsregeling van Sint Maarten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

2017 no. 56 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus BA Amsterdam

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

Toelichting stappenplan Nederlandse Antillen, Sint Maarten en Nederland

1/7 MEMORIE VAN TOELICHTING. Algemeen deel

MEMO WGR. 1. Inleiding

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Registratiekamer voldoet hierbij gaarne aan uw verzoek.

Transcriptie:

WERKBOEK ARUBAANS STAATSRECHT (Blok I.2)

Copyright 2013 Sectie Staatsrecht Rijksuniversiteit Groningen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van voornoemde sectie.

Werkboek Arubaans Staatsrecht (Bachelor 2) Universiteit van Aruba Samenstellers: Mw. mr. V.V.R. Van Bogaert Prof. mr. D.J. Elzinga Mr. H.G. Hoogers Mr. F. de Vries Mr. C. Wisse

VOORWOORD Dit werkboek Arubaans Staatrecht dat in het kader van het curriculum van het tweede jaar bachelor aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Aruba wordt gegeven, bouwt voort op de kennis van Inleiding in het Arubaans Staatsrecht van het eerste jaar en bedoelt daarop een verdieping en uitbreiding te zijn. De nadruk in dit werkboek ligt op het Statuut, de Arubaanse staatsinrichting en de grondrechtensystematiek. In de eerste plaats is dit werkboek gericht op het verschaffen van inzicht in de specifieke positie en kenmerken van het Koninkrijk der Nederlanden en de opbouw en inhoud van het Statuut. Leerstukken als de dubbelrol van de gouverneur en de buitenlandse betrekkingen zullen hierbij aan de orde komen. Ook aan de recente ontwikkelingen binnen het Koninkrijk, te weten het uiteenvallen van de Nederlandse Antillen, en de implicaties die deze ontwikkelingen (zullen) hebben voor Aruba zal aandacht worden besteed. In de tweede plaats zal er dieper worden ingegaan op de politieke organen van en verhoudingen binnen Aruba zelf. Hierbij zal nader worden ingegaan op regelgeving, bestuur en rechtspraak op Aruba. Tevens zal ook de invloed van de internationale rechtsorde op Aruba aan de orde worden gesteld. Tot slot zal er worden ingegaan op theorieën en algemene leerstukken die op grondrechten betrekking hebben en hoe deze grondrechten in de Nederlandse en Arubaanse rechtsorde functioneren. Dit werkboek Arubaans Staatsrecht moet worden gebruikt in combinatie met het volgende handboeken, die ook al in het eerste jaar zijn voorgeschreven en intensief zijn gebruikt: - D.J. Elzinga en R. De Lange (m.m.v. H.G. Hoogers), Van der Pot. Handboek van het Nederlandse staatrecht, 15 de druk, Deventer: Kluwer 2006; - Gerhard Hoogers en Frank de Vries, Hoofdlijnen Arubaans Staatsrecht, Zutphen: Uitgeversmaatschappij Walburg Pers 2002. Op- en aanmerkingen van lezers en gebruikers zijn van harte welkom. Bij de bewerking van een volgende druk zal daarmee, waar mogelijk, rekening worden gehouden. Groningen, oktober 2011. Namens de samenstellers: Prof. mr. D.J. Elzinga Vakgroep Staats- en Internationaal recht Faculteit Rechtsgeleerdheid Rijksuniversiteit Groningen Postbus 716 9700 AS GRONINGEN. 5 P agina

INHOUDSOPGAVE Voorwoord 5 Inhoudsopgave 7 Werkopdracht 1 De structuur van het Koninkrijk 9 Werkopdracht 2 Het Statuut: opbouw en inhoud 15 Werkopdracht 3 De herstructurering van het Koninkrijk 21 Werkopdracht 4 De politieke organen in Aruba 65 Werkopdracht 5 De politieke verhoudingen in Aruba 89 Werkopdracht 6 Regelgeving in Aruba 105 Werkopdracht 7 Bestuur in Aruba 111 Werkopdracht 8 Aruba en de internationale rechtsorde 125 Werkopdracht 9 Aruba en de rechtsorde van de Europese Unie 129 Werkopdracht 10 Grondrechten algemeen 141 Werkopdracht 11 Sociale grondrechten 159 Werkopdracht 12 Grondrechten in Aruba 179 7 P agina

WERKOPDRACHT 1 DE STRUCTUUR VAN HET KONINKRIJK 1. Inleiding Tijdens het eerste jaar werd bij het vak Inleiding in het Staatsrecht al uitgebreid kennisgemaakt met de staatkundige ontwikkeling van het Koninkrijk, de staatkundige geschiedenis van Aruba en de Nederlandse Antillen en de hoofdlijnen van het Statuut. In de eerste paar werkopdrachten gaan we hieronder nader in op de wijze waarop het Statuut sinds 1954 de verhoudingen tussen Nederland en de (voormalige) overzeese rijksdelen bepaalt. Deze eerste werkopdracht heeft vooral een historisch en herhalend karakter. We vatten de geschiedenis van Aruba en de Antillen nog eens samen en gaan dieper in op de achtergrond van de totstandkoming van de koninkrijksstructuur aan het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw. In de hierop volgende werkopdrachten zal een nadere blik worden geworpen op de structuur van het Statuut zelf. Daarbij komen vragen aan de orde als: welke organen roept het Statuut in het leven en wat zijn hun bevoegdheden? Ook besteden we aandacht aan de vraag naar de verhouding tussen de landen. In het bijzonder zal ook de aandacht uitgaan naar de wijzigingen die er in het Statuut en in de structuur van het Koninkrijk als gevolg en naar aanleiding van de ontmanteling van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 zijn aangebracht. 2. Kort overzicht De geschiedenis van Nederland en zijn koloniën kan in een aantal perioden worden verdeeld. In deze tijdvakken was telkens sprake van andere (staatkundige) relaties tussen Nederland en de overzeese gebiedsdelen. Grofweg valt de periode vóór de totstandkoming van het Statuut in tweeën uiteen. Vanaf het moment dat de Nederlanders in het Caribisch gebied land veroverden (waaronder uiteindelijk ook Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden) tot aan 1816 was sprake van een tijdperk van koloniale overheersing. Aan het einde van de 18 de eeuw werd de val ingeluid van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Ongeveer tegelijkertijd kwam een einde aan het bestaan van zowel de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) als de West-Indische Compagnie (WIC). Na de periode van de Bataafsche Republiek en de Franse overheersing en het uiteindelijke herstel van het Nederlandse gezag over de gebieden in de Caribische Zee, kwam ook de verhouding tussen Nederland en deze gebieden in een ander daglicht te staan. Er brak daarmee (in 1816) een nieuwe periode aan die voortduurde tot 1936. In dat laatstgenoemde jaar kwam de staatkundige relatie tussen Nederland en de gebieden in de West er heel anders uit te zien. Aan het einde van de jaren veertig was sprake van een nogal rigoureus en snel proces van dekolonisatie. De koloniale gebiedsdelen in Indië bevochten hun onafhankelijkheid in de meest letterlijke zin. In de West-Indische gebiedsdelen ging het er aanmerkelijk rustiger toe. Wel werd daar initiatief genomen om de bestaande staatkundige verhoudingen te herijken. Dit proces zou uiteindelijk uitmonden in de totstandkoming van het Statuut in 1954. De jaren voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog stonden in het teken van de pogingen om de band tussen Nederland en de overzeese rijksdelen Suriname en de Antillen te ontdoen van het koloniale juk. Het streven werd om uiteindelijk in constitutionele zin de gelijkwaardigheid tussen Nederland en deze gebiedsdelen te bewerkstelligen. Gemakkelijk ging dat niet. Na een aantal pogingen werd uiteindelijk overeenstemming bereikt over de opstelling van een zogenaamd Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Dit document 9 P agina

vormde de basis voor een nieuw Koninkrijk dat werd samengesteld uit Nederland en de twee gebiedsdelen in de West, Suriname en de Nederlandse Antillen. Aan het Statuut lag een aantal uitgangspunten ten grondslag. Het primaire doel van het Statuut was om de koloniale relatie van het verleden los te laten en een andersoortige staatkundige relatie tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen tot stand te brengen. Lees de volgende passage van de algemene toelichting bij het Statuut (Kamerstukken II, 1953/54, 3517, p. 9): Na een periode van voorbereidend overleg hebben de door Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen aangewezen vertegenwoordigers een nieuwe rechtsorde voor het Koninkrijk der Nederlanden ontworpen. Deze rechtsorde is neergelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Het Statuut is een rechtsregeling van geheel eigen aard. Zijn grondslag is de vrijwillige aanvaarding overeenkomstig het XlVde Hoofdstuk van de Grondwet door Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. De drie landen gevoelen zich verbonden met het Koningshuis en onder hun bevolkingen bestaan gemeenschappelijke rechtsovertuigingen. Zij zijn derhalve van oordeel, dat met de nieuwe rechtsorde ideële en materiële belangen van hun volken zijn gediend. De grondbeginselen van de inhoud van de nieuwe rechtsorde van het Koninkrijk kunnen aldus worden samengevat, dat in deze rechtsorde de landen zelfstandig de eigen belangen behartigen en dat zij op voet van gelijkwaardigheid verbonden zijn tot verzorging van de gemeenschappelijke belangen en tot wederkerige bijstand. Deze beide gedachten de vrijwilligheid der aanvaarding en de grondbeginselen der regeling zijn in de preambule van het Statuut tot uitdrukking gebracht. Het Statuut zelf behelst de uitwerking van deze gedachten. De vrijwilligheid van de aanvaarding is vastgelegd in de regeling betreffende de totstandkoming van het Statuut. Hierbij sluit aan de regeling omtrent de wijziging. De door de drie landen tot stand gebrachte rechtsorde kan niet eenzijdig door een land worden veranderd. Voor wijziging is nodig overeenstemming tussen de landen. De mogelijkheid voor verdere staatkundige ontwikkeling wordt volledig opengelaten. Wat de inhoud der rechtsorde betreft, kunnen drie delen worden onderscheiden. Het eerste deel betreft de Rijksband zelf, die tussen de landen bestaat. Deze Rijksband dit vormen van één Staatsverband brengt mede, dat een aantal aangelegenheden vanwege het Koninkrijk moet worden behartigd. Deze Koninkrijksaangelegenheden zijn in het Statuut limitatief genoemd. Op deze wijze wordt de autonomie der landen zeker gesteld. De Koninkrijkssfeer kan niet tegen de wil der landen worden uitgebreid. De behartiging van de Koninkrijksaangelegenheden is een gemeenschappelijke zaak der landen. Deze behartiging strekt ten dienste van de landen en zal hun ontwikkeling en ontplooiing moeten bevorderen. In het Statuut is dit tot uitdrukking gebracht door de regeling van de samenstelling en de functionering van de organen van het Koninkrijk, door de voorziening, dat waar mogelijk landsorganen worden ingeschakeld, door de bepaling, dat de belangen van het Koninkrijk mede een voorwerp van zorg zijn voor de landen. Het tweede deel betreft de onderlinge verhouding der landen als autonome eenheden. De landen hebben rekening met elkander te houden, elkander te helpen en te steunen, zo ideëel als materieel. Ook waar de rechtsband van het Koninkrijk geen werking heeft, is er plaats voor onderlinge samenwerking. De verdere uitbouw van deze samenwerking is van groot gewicht en zal voor een belangrijk deel het karakter van de gemeenschap der landen bepalen. Het derde deel handelt over de autonome sfeer der landen. De autonomie der landen wordt in het Statuut verankerd. Naar eigen inzicht van de landen zal het bestuur aldaar worden gevoerd. De Interimregelingen gaven Suriname en de Nederlandse Antillen reeds een grote mate van autonomie in eigen aangelegenheden. De Staatsinrichting zelf bleef echter bij de wet geregeld. Thans verkrijgt de wettelijke regeling daarvan de status van landsverordening, zodat Suriname en de Nederlandse Antillen voortaan zelf hun Staatsinrichting zullen bepalen. Wel heeft het samengaan van de landen in het Koninkrijk consequenties voor hun Staatsinrichting en hun bestuursvoering. De hoofdlijnen der Staatsinrichting raken mede het Koninkrijk en het ligt derhalve in de lijn, dat de Regering van het Koninkrijk bij wijzigingen hiervan wordt betrokken. Voorts brengt dit samengaan mede, dat de eerbiediging van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden en de verwezenlijking van rechtszekerheid en deugdelijk bestuur gemeenschappelijk worden gewaarborgd. Het Statuut geeft voor het Koninkrijk een rechtsregeling van hoogste orde. Taak en bevoegdheden van de organen van het Koninkrijk vinden in het Statuut haar grondslag. Bij wetgeving en bestuur, zo in het Koninkrijk als in de landen, moet het Statuut in acht worden genomen. Ook de Grondwet neemt het Statuut in acht. 10 P agina

De hoofdregels van het bestel van het Koninkrijk zijn intussen niet alle in het Statuut zelf neergelegd. Voor een aantal onderwerpen verwijst het Statuut naar de Grondwet. Zo blijft de regeling van het Koningschap in de Grondwet, terwijl ook de organen van het Koninkrijk hun uitwerking in de Grondwet vinden. Statuut en Grondwet geven tezamen de hoofdregels van het bestel. Het Statuut is ingedeeld in vijf paragrafen. De eerste paragraaf legt de plaats van de Koning in het Koninkrijk en de landen vast en geeft verder enige fundamentele voorzieningen omtrent het Rijksverband. Deze bepalingen worden als algemene bepalingen aangeduid. De tweede paragraaf handelt over de behartiging van de aangelegenheden van het Koninkrijk. Hierin zijn de gedachten, die hierboven niet betrekking tot het eerste deel van de inhoud van het Statuut werden genoemd, in positieve rechtsregels vastgelegd. De derde paragraaf behandelt wat het tweede deel werd genoemd. Hierop sluit aan de behandeling van het derde deel in de vierde paragraaf, welke als hoofd draagt de Staatsinrichting van de landen. In de laatste paragraaf worden regels gegeven omtrent de aanvaarding en de wijziging van het Statuut en zijn voorts enkele overgangsbepalingen opgenomen. In dit algemene deel van de toelichting mag worden volstaan met deze summiere kenschetsing van de wezenlijke elementen der nieuwe rechtsorde en van de wijze, waarop deze in het Statuut tot uitdrukking zijn gebracht. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop aan de hand der bepalingen nader ingegaan. Hoe men het Statuut ook achteraf wenst te beoordelen als een fraai staaltje constitutioneel handwerk dat in 1954 de oplossing vormde voor een netelig probleem, of als een document waaruit nog te zeer de geur van het koloniale verleden optrekt het Statuut geeft ook na meer dan 55 jaar nog de vorm aan tussen Nederland en de voormalige koloniale gebieden. Garanties tot in het oneindige kon het Statuut uiteraard niet bieden. Een blik in het verleden leert dat zowel in Suriname als op de Antillen de band van het Statuut (soms) als knellend werd ervaren. Suriname trad uiteindelijk, gebruikmakend van het internationaalrechtelijk erkende zelfbeschikkingsrecht in 1975 uit het Koninkrijk en ging als soevereine staat op eigen benen verder. Ook op de verschillende eilanden was onafhankelijkheid op gezette tijden een gevleugeld woord. Lange tijd koerste met name de voorman van de MEP, Bettico Croes, af op een Aruba dat op eigen benen zou staan. Geheel loslaten van de Koninkrijksband wilde men toch eigenlijk niet. Er werd uiteindelijk halverwege de jaren tachtig een compromis bereikt. Aruba werd per 1 januari 1986 een Status Aparte verleend; dat wil zeggen, dat Aruba naast Nederland en de Nederlandse Antillen het derde land binnen het Koninkrijk zou worden. Deze constellatie zou echter maar tien jaar mogen voortduren en moeten uitmonden in een volledige doorbreking van de band met het Koninkrijk. Anders gezegd: Aruba kreeg tien jaar de tijd om te wennen aan (de idee van) onafhankelijkheid. Tot die onafhankelijkheid van Aruba kwam het echter niet. De eis voor onafhankelijkheid die door de Koninkrijksregering op tafel was gelegd, werd daar even zo gemakkelijk weer af gehaald. Zo kan op dit moment gezegd worden dat het Statuut, na meer dan 55 jaar trouwe dienst, nog immer de grondslag vormt voor het staatkundig samengaan van de Caribische landen en Nederland. De verkrijging van de Status Aparte van Aruba, als zelfstandig (derde) land binnen het Koninkrijk verhinderde niet dat tussen Aruba en de Antillen (van de vijf ) een poging werd gedaan om tot samenwerking te komen. Hiertoe werden reeds afspraken gemaakt bij de Ronde Tafelconferentie (RTC) van 1983. Deze samenwerking kreeg een stevige basis in het Statuut zelf. In paragraaf 3 (artt. 36-40) worden bepalingen gegeven over onderlinge bijstand en samenwerking. Aruba en de Antillen gingen op basis van deze bepalingen na 1 januari 1986 op verschillende fronten vormen van samenwerking aan. De juridische uitwerking vond plaats in de zogenaamde Samenwerkingsregeling uit 1985. De Samenwerkingsregeling riep verschillende organen in het leven. Hieronder vielen de Ministeriële Samenwerkingsraad, het Constitutioneel Hof en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. 11 P agina

3. Verplichte literatuur - D.J. Elzinga en R. De Lange (m.m.v. H.G. Hoogers), Van der Pot. Handboek van het Nederlandse staatrecht, 15 de druk, Deventer: Kluwer 2006, p. 959-970 en p. 985-998; N.B.: Lees tevens uit het nieuwe concept-hoofdstuk 42 voor de 16 de druk van het handboek van Van der Pot, p. 7-8 (vanaf De opheffing van de Nederlandse Antillen tot Het Statuut voor het Koninkrijk ) en het volledige nieuwe concept-hoofdstuk 43 (zie F-schijf). - Gerhard Hoogers en Frank de Vries, Hoofdlijnen Arubaans Staatsrecht, Zutphen: Uitgeversmaatschappij Walburg Pers 2002, p. 14-35; - G.J. Oostindie, Het Statuut: geschiedenis en perspectief, in: L.J.J. Rogier en H.G. Hoogers, 50 jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Bijdragen voor het congres 50 jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, 3 december 2004, s.l: s.n. 2004, p. 13-25 (zie onder de volgende URL: http://depot.knaw.nl/2909/1/20759.pdf). 4. Vragen 1. Zijn de gebieden in de West gedurende het eerste tijdvak onafgebroken in Nederlandse koloniale handen geweest? 2. Welke ontwikkeling voltrok zich in 1816 en wat betekende dit voor de verhouding tussen Nederland en de overzeese rijksdelen in de West? Op welke wijze veranderde de situatie in 1936? 3. Welke pogingen om de positie van Suriname en de Antillen te veranderen c.q. te verbeteren werden tussen 1936 en 1951 ondernomen? Wat was hiervan in staatkundige zin het resultaat? 4. Wat was de betekenis van de totstandkoming van de Interimregeling die in 1950 tot stand kwam? 5. Geef aan welke uitgangspunten aan het Statuut ten grondslag liggen. 6. In welke zin vergrootte het Statuut ten opzichte van de situatie onder de Interimregeling uit 1950 de autonomie van Suriname en de Antillen? 7. Op welke wijze werd in juridische zin bewerkstelligd dat de beoogde en afgesproken onafhankelijkheid van Aruba uiteindelijk geen doorgang vond? 8. Waarom lijkt volgens Oostindie het Statuut toch een eeuwig edict te zijn? En waarom lijkt volgens hem een verdieping van de samenwerking tussen de landen nog steeds een wijkende horizon? 9. Welke onderwerpen werden beschouwd als aangelegenheden voor samenwerking tussen de landen? Is er in alle gevallen sprake van een verplichting tot samenwerking? 12 P agina

WERKOPDRACHT 2 HET STATUUT: OPBOUW EN INHOUD 1. Inleiding In de vorige werkopdracht hebben we een korte samenvattende blik op de geschiedenis van Aruba en de Nederlandse Antillen geworpen. Duidelijk werd dat in de loop van de eeuwen de verhouding tussen Nederland en de in de 17 de eeuw veroverde gebieden in het Caribisch gebied geleidelijk veranderde. Er was sprake van een trapsgewijze ontwikkeling van koloniaal bestuur naar een stelsel waarin de voormalige koloniën ten opzichte van het voormalige moederland constitutioneel gezien een gelijkwaardige positie innamen. Juist die staatsrechtelijke gelijkwaardigheid binnen de kaders van het Koninkrijk vormt het specifieke karakter van het in 1954 gesloten Statuut. In de vorige werkopdracht werd beschreven wat destijds de uitgangspunten zijn geweest die aan de opstelling van dat Statuut ten grondslag hebben gelegen. In deze werkopdracht gaan we wat preciezer in op de inhoud en de opbouw van het Statuut. Daarbij wordt een drietal thema s in het bijzonder aangesneden. Allereerst zullen we kijken naar de vraag welke zaken volgens het Statuut behoren tot de aangelegenheden die vanuit het Koninkrijk dienen te worden behartigd en daarmee niet tot de competentie van de afzonderlijke landen behoren. Ten tweede inventariseren we welke organen door het Statuut in het leven worden geroepen. Welke zijn dat en wat zijn hun primaire bevoegdheden? Ten slotte is het van belang te kijken naar de toezichtregeling die het Statuut bevat. Op welke wijze kunnen Koninkrijksorganen controle uitoefenen op het functioneren van de afzonderlijke landen? Aan dit laatste onderwerp kleven vooral politiek gevoelige kanten. Al snel wordt enig ingrijpen door Koninkrijksorganen jegens de Caribische landen van het Koninkrijk als een ongewenste herleving van koloniale tijden en als een aantasting van de autonomie gezien. Het tumult naar aanleiding van de aanvaarding van de wijzigingen van het Statuut op vrijdag 3 september 2010 in de tweede lezing door de Staten van Aruba ten einde de ontmanteling van de Nederlandse Antillen en de herstructurering van het Koninkrijk per 10 oktober 2010 mogelijk te maken, is daarvan een pregnant voorbeeld. 2. Kort overzicht Het Statuut riep een nieuwe rechtsorde in het leven. Een rechtsorde waarin sprake was van een gelaagde structuur: onder de overkoepelende paraplu van het Statuut opereerden de betrokken landen in een hoge mate van zelfstandigheid. Deze structuur vroeg uiteraard om een afbakening tussen de zaken die voor rekening komen van het geheel en de zaken die tot het domein van de afzonderlijke landen behoren. Het Statuut doet dat door in artikel 3 een opsomming te geven van de zaken die tot de aangelegenheden van het Koninkrijk behoren. Achtereenvolgens wijst het Statuut in dit verband aan: a. de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk; b. de buitenlandse betrekkingen; c. het Nederlanderschap; d. de regeling van de ridderorde, alsmede de vlag en het wapen van het Koninkrijk; e. de regeling van de nationaliteit van schepen en het stellen van eisen met betrekking tot de veiligheid en de navigatie van zeeschepen, die de vlag van het Koninkrijk voeren, met uitzondering van zeilschepen; f. het toezicht op de algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting van Nederlanders; g. het toezicht op de algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting van vreemdelingen; h. de uitlevering.

Wie deze opsomming overziet, komt al snel tot de conclusie dat de Koninkrijksaangelegenheden betrekking hebben op de soevereiniteit van het Koninkrijk, op de eenheid van het Koninkrijk naar buiten toe. De regeling van de meer binnenlandse c.q. interne zaken wordt door het Statuut voorbehouden aan het inzicht van de landen van het Koninkrijk zelf. De regeling van de Koninkrijksaangelegenheden en de daarmee samenhangende (verplichte) betrokkenheid van de organen van de Caribische landen is aanmerkelijk complexer dan zo op het eerste gezicht uit de opsomming van artikel 3 blijkt. Samengevat ziet het beeld er ongeveer als volgt uit: a. Het Statuut geeft een limitatief bedoelde opsomming van Koninkrijksaangelegenheden. Artikel 3 bevat de belangrijkste opsomming. Een andere plaats waar van een Koninkrijksaangelegenheid wordt gesproken is artikel 43. Als het gaat om de regeling van deze onderwerpen wordt in beginsel door het Koninkrijk gehandeld en treden koninkrijksorganen op. Het Statuut verzekert de betrokkenheid hierbij van de Caribische landen van het Koninkrijk op tweeërlei manieren. In de eerste plaats door Gevolmachtigde Ministers aan te wijzen en lid te maken van s Rijks Ministerraad (artikel 7 Statuut) en in de tweede plaats door de vertegenwoordigende organen van de landen (de Staten) te betrekken bij de besluitvorming over de wetten die door het Koninkrijk wordt uitgevaardigd (zie de artt. 15-18 Statuut). b. In gezamenlijk overleg kunnen ook andere onderwerpen onder de noemer Koninkrijksaangelegenheid worden gebracht. Artikel 3 lid 2 geeft aan dat de procedure van artikel 55 dan van toepassing is. Dat wil derhalve zeggen dat eer een bijzondere procedure geldt waarlangs de landen hierover tot overeenstemming moeten komen. c. Wijziging van het Statuut is overigens ook een zaak waarbij de landen betrokken zijn. De regeling ervan geschiedt bij Rijkswet en wordt overigens omgeven door een aantal bijzondere voorschriften (vgl. artikel 55 Statuut). d. Niet in alle gevallen waarin onderwerpen als weergegeven in artikel 3 ook daadwerkelijk aan de orde zijn (en er dus in beginsel van een Koninkrijksaangelegenheid sprake is) dient ook door Koninkrijksorganen te worden gehandeld. Er kan sprake zijn van een situatie waarin een regeling weliswaar over een onderwerp handelt dat onder de reikwijdte van artikel 3 valt, maar niet geldt of bedoeld is te gelden voor de Caribische landen. Als in dat geval de betreffende regeling toch (een of meer van de) de Caribische landen raakt, dan is er sprake van betrokkenheid van deze landen conform artikelen 11 en 12 van het Statuut. Als sprake is van een situatie waarin een regeling niet geldt voor de Caribische landen, noch deze landen raakt, dan kan de regeling ervan geschieden bij gewone (Nederlandse) wet of Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), zie artikel 14 lid 3 Statuut. Het Statuut werd als een overkoepelende regeling boven de interne hoogste staatsrechtelijke regelingen van de landen geplaatst. Men heeft er destijds bij de opstelling van het Statuut welbewust voor gekozen de Nederlandse (regelgevende) organen, indien handelend in Koninkrijkszaken, te bestempelen als Koninkrijksorganen. Dit betekende dat het Nederlands staatshoofd in Koninkrijksaangelegenheden bestempeld werd als staatshoofd van het Koninkrijk. Als formele wetgever van het Koninkrijk (zie artikel 4 lid 2 Statuut) werd de wetgever die de Nederlandse Grondwet als zodanig aanwijst, benoemd. De Nederlandse regering en de Staten-Generaal bekleedden derhalve de rijkswetgevende macht. Op Koninkrijksniveau wordt de voorkomende regelgeving dan ook aangeduid als Rijkswetten en Algemene Maatregelen van Rijksbestuur. 14 P agina

Lees de volgende passage van de artikelsgewijze toelichting bij artikelen 4 en 5 van het Statuut (Kamerstukken II, 1953/54, 3517, p. 11. (Nota bene: overal waar Suriname en de Nederlandse Antillen staat, dient thans sinds 10 oktober 2010 Aruba, Curaçao en Sint Maarten te worden gelezen): Artikel 4 Deze bepalingen zijn in hoofdzaak van declaratoire aard. In het eerste lid wordt verklaard wie de Koninklijke macht in aangelegenheden van het Koninkrijk uitoefent. De inhoud van deze macht wordt ingevolge artikel 5 door de Grondwet bepaald. Hierbij verdient opmerking, dat niet alle bevoegdheden, welke de Grondwet aan de Koning toekent, hem in zijn hoedanigheid van hoofd van het Koninkrijk toekomen. Dit geldt immers slechts voor bevoegdheden, die betrekking hebben op Koninkrijksaangelegenheden. Zo is in het Koninkrijk het recht van de munt geen bevoegdheid van de Koning als hoofd van het Koninkrijk, omdat een Rijksmunt niet bestaat. Wel zal de Koning betreffende Koninkrijksaangelegenheden algemene maatregelen van bestuur binnen de grenzen, door het Statuut en de Grondwet bepaald, kunnen vaststellen. De wetgevende macht wordt in het tweede lid opgedragen aan de wetgever van het Koninkrijk. Ingevolge artikel 5 wordt, met inachtneming van de bepalingen van het Statuut, door de Grondwet bepaald wie als wetgever fungeert. De deelneming van Suriname en de Nederlandse Antillen in de wetgeving van het Koninkrijk wordt in volgende bepalingen van het Statuut geregeld. Met de termen Rijkswet en algemene maatregel van Rijksbestuur worden aangeduid wetten en algemene maatregelen van bestuur, die in Suriname of de Nederlandse Antillen gelden. Artikel 5 Dit artikel verwijst voor de regeling van de in artikel 4 vermelde Koninklijke macht en wetgevende macht in aangelegenheden van het Koninkrijk, voor zover het Statuut hierin niet voorziet, naar de Grondwet. Ook de regeling van het Koningschap zelf en van de organen van het Koninkrijk, zoals de wetgever, de Ministers, de Raad van State, de Hoge Raad der Nederlanden, geschiedt gedeeltelijk in het Statuut; voor het overige wordt naar de Grondwet verwezen. Dit zijn, zoals wel vanzelf spreekt, ook aangelegenheden van het Koninkrijk naast die, genoemd in artikel 3. In het tweede lid is tot uitdrukking gebracht, dat, indien de Grondwet op bepaalde punten niet mocht stroken met het Statuut, de regeling van het Statuut prevaleert. De Grondwet zal met de bepalingen van het Statuut in overeenstemming moeten worden gebracht. Het derde lid schrijft voor, dat een voorstel tot verandering van de Grondwet, houdende bepalingen omtrent aangelegenheden van het Koninkrijk, alsmede een ontwerp van wet, dat er grond bestaat een zodanig voorstel in overweging te nemen, op de wijze van een Rijkswet wordt behandeld. De procedure van totstandkoming van Rijkswetgeving is goeddeels gelijk aan de wijze waarop een formele wet in Nederland tot stand komt. De Raad van State treedt in Koninkrijkszaken derhalve op als adviserend orgaan voor de Koninkrijksregering. Op grond van artikel 13 lid 2 Statuut kunnen de Caribische landen de Koning verzoeken in gemeen overleg een lid in de Raad van State te benoemen. Deze leden worden betrokken bij de advisering over Rijkswetten en Algemene Maatregelen van Rijksbestuur. Dit is maar een voorbeeld van de wijze waarop de Caribische landen zich kunnen mengen in de procedure van totstandkoming van regelgeving van het Koninkrijk. Naast dit voorbeeld is de betrokkenheid van deze landen ook op andere wijzen in het Statuut verzekerd. Lees de volgende passage van de artikelsgewijze toelichting bij artikelen 15-21 van het Statuut (Kamerstukken II, 1953/54, 3517, p. 12-13. (Nota bene: overal waar Suriname en de Nederlandse Antillen staat, dient thans sinds 10 oktober 2010 Aruba, Curaçao en Sint Maarten te worden gelezen): Artikelen 15 21 Deze artikelen geven een regeling van de behandeling van Rijkswetten. De oplossing is gezocht in het ministerieel overleg bij de totstandkoming van het ontwerp, aan welk overleg de Gevolmachtigde Ministers deelnemen (artikel 8. 10 t/m 12), gelegenheid voor de Staten om na onderzoek van het ontwerp daarover verslag uit te brengen vóór de behandeling in de Tweede Kamer plaats heeft (artikel 16); gelegenheid voor de Gevolmachtigde Ministers de openbare behandeling in de beide Kamers der Staten-Generaal bij te wonen met het recht wijzigingen voor te stellen (artikel 17). 15 P agina

De Staten kunnen voor de behandeling van een bepaald ontwerp bovendien bijzondere gedelegeerden naar één of beide Kamers zenden (artikel 17, lid 2). Deze bijzondere gedelegeerden hebben in de Tweede Kamer eveneens het recht wijzigingen voor Ie stellen (artikel 17, lid 4). Afwijking van artikel 16 is mogelijk, indien na gepleegd overleg met de Gevolmachtigde Ministers in geval van oorlog of andere bijzondere omstandigheden, waarin onverwijld moet worden gehandeld, de Koning van oordeel is, dat het onmogelijk is het in dat artikel bedoelde onderzoek af te wachten (artikel 21). Het wetsvoorstel wordt ook in dit geval aan de Staten gezonden. De deelneming van Suriname en de Nederlandse Antillen aan de wetgeving van het Koninkrijk wordt verder geaccentueerd door de bepaling van artikel 18. De Gevolmachtigde Minister, c.q. de daartoe aangewezen bijzondere gedelegeerde wordt in de gelegenheid gesteld vóór de eindstemming zich over het voorstel van een Rijkswet uit te spreken. Verklaart hij zich tegen het voorstel, dan kan hij tevens verzoeken de stemming tot de volgende vergadering aan te houden. Neemt de Tweede Kamer met een meerderheid van minder dan drie vijfden der uitgebrachte stemmen een voorstel van Rijkswet aan, waartegen de Gevolmachtigde Minister, c.q. de bijzondere gedelegeerde, zich heeft uitgesproken, dan wordt de verdere behandeling geschorst. Alsdan vindt opnieuw overleg in de Raad van Ministers plaats, waarbij opnieuw de procedure van artikel 12 in toepassing kan worden gebracht. De Raad van Ministers beslist of het wetsvoorstel wordt teruggenomen dan wel behandeling in de Eerste Kamer zal plaats vinden. Waar in de artikelen 17 en 18 uitsluitend gedacht wordt aan wetsvoorstellen, die in beide Kamers der Staten- Generaal worden behandeld, moesten deze artikelen in geval van behandeling in de Verenigde Vergadering der Staten-Generaal van toepassing worden verklaard. Dit geschiedt in artikel 19. Omtrent wetsvoorstellen, uitgaande van de Staten-Generaal, zijn enkele bijzondere voorzieningen getroffen. Vooreerst is geregeld, dat de Staten van voordrachten tot voorstellen van Rijkswetten tijdig kennis krijgen. In de tweede plaats is vastgelegd, dat ook de Gevolmachtigde Minister het initiatief tot zulk een voordracht kan nemen. De onderhavige materie is in het Statuut niet uitputtend geregeld. Te dien einde is bepaald, dat bij Rijkswet hieromtrent nadere regelingen kunnen worden gesteld. Bij de behandeling van een Rijkswet komt de deelneming van Suriname en de Nederlandse Antillen derhalve tot uitdrukking: 1. bij de voorbereiding in de Ministerraad (artikelen 8, 10 t/m 12); 2. op hun verzoek in het voortgezette overleg in kleine kring (artikel 12); 3. door het onderzoek en uitbrengen van een verslag over het ontwerp door het vertegenwoordigende lichaam (artikel 16); 4. door optreden van de Gevolmachtigde Ministers en bijzondere gedelegeerden in de Kamers, met de bevoegdheid amendementen in te dienen bij de behandeling in de Tweede Kamer; 5. door de bevoegdheid van de Gevolmachtigde Ministers, c.q. de bijzondere gedelegeerden, tegen de aanvaarding van een bepaald wetsvoorstel bezwaar te maken, hetgeen, indien de gequalificeerde meerderheid in de Tweede Kamer niet wordt bereikt, leidt tot nader overleg; 6. door de bevoegdheid van de Gevolmachtigde Ministers het initiatief tot een wetsvoorstel, uitgaande van de Staten-Generaal, te nemen. Er blijft ten slotte een drietal organen over dat door het Statuut met Rijkstaken wordt bekleed. Achtereenvolgens zijn dat de Gouverneurs (van Aruba, Curaçao en Sint Maarten), de Algemene Rekenkamer en de Hoge Raad. Over de positie van de Gouverneurs komen we hieronder nog te spreken. Voorlopig kan worden volstaan met de opmerking dat deze ambtsdragers een curieuze dubbelfunctie bekleden, waarin zij nu eens als landsorgaan optreden en dan weer als Koninkrijksorgaan functioneren. Over de Algemene Rekenkamer kunnen we vrij kort zijn. Het Statuut opent in artikel 53 de mogelijkheid dat het toezicht op de financiën van de Caribische landen wordt uitgeoefend door de Algemene Rekenkamer te Den Haag. De Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben echter deze taak opgedragen aan eigen rekenkamers. Sinds 10 oktober 2010 is echter voor de twee nieuwe landen, Curaçao en Sint Maarten, een Consensusrijkswet Financieel Toezicht in werking getreden op basis waarvan zij rechtstreeks onder toezicht van het Koninkrijk zijn gesteld voor wat betreft de sanering van schulden en het wegwerken van betalingsachterstanden. Blijft er tot slot de al eerder genoemde Hoge Raad over. Krachtens artikel 23 van het Statuut en de op dit artikel gebaseerde Rijkswet Cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zorgt de Hoge Raad in zijn hoedanigheid als hoogste rechtsprekend college op het 16 P agina

gebied van het burgerlijk recht, strafrecht en belastingrecht voor de enige rechtseenheid binnen het Koninkrijk. In de op één na laatste paragraaf van het Statuut ( De Staatsinrichting van de landen ) treffen we bepalingen aan die enerzijds bepaalde uitgangspunten formuleren waaraan de staatsinrichting van elk der landen moet voldoen en anderzijds bevoegdheden scheppen voor organen van het Koninkrijk om in bepaalde omstandigheden in te grijpen in het bestuur van de afzonderlijke landen. Deze bepalingen hebben derhalve een tweeledige strekking. In de eerste plaats vormen zij voor de landen een bindend richtsnoer bij de inrichting van het bestuur (vgl. artikel 43 Statuut) en in de tweede plaats geven zij de Koninkrijksorganen als representanten van het totaal handvatten om de delen (d.i. de afzonderlijke landen) aan te spreken op de wijze waarop zij het bestuur ter hand nemen en de bepalingen van het Statuut daarbij in acht nemen. Lees de volgende passage van de toelichting bij paragraaf 4 van het Statuut (Kamerstukken II, 1953/54, 3517, p. 15): 4. De Staatsinrichting van de landen Artikelen 41 53 Deze artikelen behandelen de autonome sfeer van de landen. In deze sfeer handelen de landen zelfstandig. Dit is tot uitdrukking gebracht in het eerste lid van artikel 41. Het zou echter een onjuist beeld oproepen, indien uitsluitend deze zelfstandige belangenbehartiging als taak van de landsorganen wordt genoemd. De landsorganen hebben mede een taak ten aanzien van Koninkrijksaangelegenheden. In de paragraaf, gewijd aan de behartiging van de aangelegenheden van het Koninkrijk, komt dit voortdurend tot uitdrukking. In het tweede lid van artikel 41 is dit nogmaals, doch thans bezien van de landen uit, neergelegd. Tevens is in dit lid tot uitdrukking gebracht, dat de landen mede acht hebben te slaan op de belangen van het Koninkrijk. In de autonome sfeer geschiedt de beoordeling en waardering van deze belangen uiteraard door de landen in zelfstandigheid. De verbondenheid van de landen in het Koninkrijk heeft voorts enkele consequenties voor de inrichting van hun Staatsinstellingen en de functionering van hun organen, die in deze afdeling van het Statuut zijn neergelegd. Bij de eigen Staatsinrichting der landen is het Koninkrijk in zoverre betrokken, dat redelijke zekerheid moet bestaan, dat het Landsbestuur democratisch is ingericht en dat de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur worden verwezenlijkt. Te dien einde is tweeërlei voorziening geboden. Vooreerst dienen de fundamentele elementen van de Staatsinrichting niet buiten het koninkrijk om te kunnen worden gewijzigd. In de tweede plaats moet de mogelijkheid van ingrijpen vanwege het Koninkrijk bestaan, indien in de landen een toestand is ontstaan, welke in strijd is met bovenvermelde eisen. Het ingrijpen zal slechts geschieden, indien in het land zelf geen redres plaats vindt. Het behoeft geen betoog, dat een ingrijpen vanwege het Koninkrijk er steeds op gericht moet zijn de landsorganen weer normaal te doen functioneren. Voor de uitwerking van deze gedachte in het Statuut moge naar de toelichting op de afzonderlijke artikelen worden verwezen. Juist de samenval tussen de organen van het land Nederland en de organen van het Koninkrijk geven aan de feitelijke uitoefening al snel een tintje van herlevend koloniaal imperialisme. Duidelijk is dat er uiterste terughoudendheid is geboden bij het ingrijpen en het daarbij grijpen naar de paardenmiddelen die het Statuut biedt. Tegelijkertijd dient te worden beseft dat een dergelijk kunstmatig constitutioneel bouwwerk als het Statuut nu eenmaal wel vaart bij de aanwezigheid van dergelijke vormen van toezicht en controle. Er is op dit punt een rol weggelegd voor de Gouverneurs van de Caribische landen. Zij hebben, zoals gezegd, een rol als landsorgaan maar tevens een functie als Koninkrijksorgaan. De Gouverneurs zijn te beschouwen als de vertegenwoordigers van het Koninklijk gezag op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Zij hebben in dit verband een zekere taak waar het gaat om het toezicht op het bestuur van de landen. Wie overigens de constitutionele praktijk in de periode onder het Statuut overziet, moet al snel concluderen dat het met het daadwerkelijk gebruik van de instrumenten die de artikelen 50 en 51 geven, bijzonder meevalt 17 P agina

3. Verplichte literatuur - D.J. Elzinga en R. De Lange (m.m.v. H.G. Hoogers), Van der Pot. Handboek van het Nederlandse staatrecht, 15 de druk, Deventer: Kluwer 2006, p. 970-983; N.B.: Lees liever p. 8-18 van het nieuwe concept-hoofdstuk 42 voor de 16 de druk van het handboek van Van der Pot (zie F-schijf). - Gerhard Hoogers en Frank de Vries, Hoofdlijnen Arubaans Staatsrecht, Zutphen: Uitgeversmaatschappij Walburg Pers 2002, p. 36-57. - Mentko Nap, Wetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden, Zutphen: Walburg Pers 2003, p. 26-46 (tot par. 6) en p. 100-124 (vanaf par. 3 tot par. 5.3). 4. Extra literatuur (facultatief) - M. Nap, Lokaal veto, intern appèl en een parlementair stelsel in het Koninkrijk der Nederlanden, in: A. van Romondt e.a. (red.), Gedenkboek 50 jaar Statuut: een Koninkrijksbundel, Zutphen: Walburg Pers 2005, p. 241-251 (zie onder de volgende URL: http://rechten.eldoc.ub.rug.nl/files/root/algemeen/recht6/2005/lokaalveto/gedenkbundelrep ository.pdf); - A. van Rijn, Toezicht en toetsing in koninkrijksverhoudingen, in: A. van Romondt e.a. (red.), Gedenkboek 50 jaar Statuut: een Koninkrijksbundel, Zutphen: Walburg Pers 2005, p. 303-310. 4. Vragen 1. Ga na in hoeverre de opsomming van artikel 3 van het Statuut een limitatief karakter kent. Kunnen ook andere onderwerpen dan de daar genoemde tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden bestempeld en, zo ja, hoe luidt dan de procedure? 2. Van welke onderwerpen wordt bij voorbaat verondersteld dat zij de Caribische landen van het Koninkrijk raken? Welke mogelijkheid biedt het Statuut voor deze landen om ook daarbuiten een bepaalde aangelegenheid te bestempelen als rakend in de zin van het Statuut? 3. De goedkeuring van internationale overeenkomsten verloopt via de wetsprocedure. Artikel 3 van het Statuut noemt de buitenlandse betrekkingen als een Koninkrijksaangelegenheid. Betekent dit nu dat de goedkeuring van elk verdrag dat de Koninkrijksregering sluit moet plaatsvinden via een Rijkswet? Hoe kunnen de Caribische landen ervoor zorgen dat zij betrokken worden bij de goedkeuring? Is het mogelijk dat uit naam van het Koninkrijk uitsluitend voor (een van) de Caribische landen verdragen worden gesloten? 4. Beschrijf de bevoegdheden waarover de Gouverneur van Aruba beschikt bij het uitoefenen van toezicht op het bestuur van Aruba. 5. Wat zijn de criteria voor het vaststellen of een orgaan daadwerkelijk een orgaan van het Koninkrijk is of een landsorgaan? Ga na of de Hoge Raad kan worden gezien als Koninkrijksorgaan (kijk daarbij ook in de nieuwe Rijkswet cassatierechtspraak, te vinden op www.overheid.nl). 18 P agina

WERKOPDRACHT 3 DE HERSTRUCTURERING VAN HET KONINKRIJK 1. Inleiding Op zondag 10 oktober 2010 zijn de Nederlandse Antillen ontmanteld. De opheffing van de Nederlandse Antillen is de meest ingrijpende herstructurering van het Koninkrijk sinds de inwerkingtreding van het Statuut in 1954. Dit komt niet alleen vanwege het feit dat de Nederlandse Antillen zijn opgehouden te bestaan, maar ook en met name vanwege het feit dat er in de eerste plaats twee nieuwe landen zijn gecreëerd binnen het Koninkrijk, te weten Curaçao en Sint Maarten. Beide eilanden hebben aldus eenzelfde status binnen het Koninkrijk gekregen als Aruba en Nederland. Ten tweede zijn de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) vanaf 10-10- 10 als openbaar lichaam in de zin van artikel 134 Grondwet, onderdeel van het land Nederland geworden. Ze zijn vergelijkbaar met een Nederlandse gemeente, maar dan met een aparte positie; immers, veel Antilliaanse wetgeving blijft gewoon nog van kracht en zij worden geen onderdeel van de Europese Unie (EU), doch blijven hun positie van LGO (Land en Gebied Overzee) behouden. Dit alles heeft geleid tot een grootschalige wetgevingsoperatie zowel op Koninkrijksniveau als op landsniveau. Het betreft hier juridisch-technisch gezien een zeer ingewikkelde materie. Alleen al de structuur van het Koninkrijk is zoals we in de vorige werkopdracht al zagen erg complex. In deze werkopdracht gaan we in grote lijnen bekijken wat er nu zowel op Koninkrijksniveau als op het niveau van de landen is gebeurd op het gebied van regelgeving, die nodig was om de hiervoor beschreven herstructurering van het Koninkrijk mogelijk te maken. 2. Verplichte literatuur - H.G. Hoogers, De herstructurering van het Koninkrijk als lakmoesproef. Kanttekeningen vanuit constitutioneel perspectief bij de opheffing van de Nederlandse Antillen, gepubliceerd in TvCR 2010/3, p. 259-285 (zie voor de tekst onder paragraaf 4 van deze werkopdracht). 3. Vragen 1. In het artikel wordt gesproken over een aantal belangrijke wijzigingen in het Statuut. Noem drie van deze wijzigingen. 2. Welke kritiek wordt in het artikel geformuleerd ten aanzien van de nieuwe opzet van de conflictenregeling van art. 12 Statuut? 3. Waarom is het volgens het artikel problematisch dat de grondslag voor de uitoefening van bevoegdheden door de organen van het Land Aruba in 1985 door de Rijkswetgever is verleend? 4. Noem twee onderwerpen ten aanzien waarvan de Staatsregeling van Sint Maarten verschilt van de Arubaanse Staatsregeling. 5. a. Waarom is het volgens het artikel onverstandig dat de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse wetgevers voorafgaand aan de opheffing van de Nederlandse Antillen de Samenwerkingsregeling niet hebben ingetrokken? b. Ten aanzien van welk onderwerp is dit (potentieel) met name problematisch? 6. Welk constitutioneelrechtelijk probleem signaleert het artikel ten aanzien van de verhouding tussen hoofdstuk 6 van de Grondwet en de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie? 7. Op welke wijze heeft de wetgever het kiesrecht voor de Eerste en de Tweede Kamer van de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geregeld en hoe kwalificeert het artikel deze regeling vanuit grondwettelijk perspectief? 8. Welk constitutioneelrechtelijk probleem ten aanzien van de Invoeringswet BES-eilanden schetst het artikel? 19 P agina

4. Bijlage De herstructurering van het Koninkrijk als lakmoesproef 1. Inleiding Kanttekeningen vanuit constitutioneel perspectief bij de opheffing van de Nederlandse Antillen Mr. H.G. Hoogers 1 Zonder een spoor van twijfel is de opheffing van het Land der Nederlandse Antillen, op dit moment voorzien voor de 10 e oktober 2010, de meest ingrijpende herstructurering die het Koninkrijk sinds de inwerkingtreding van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden op 29 december 1954 heeft doorgemaakt. Noch de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975, noch de uittreding van het Eilandgebied Aruba uit het Nederlands-Antilliaanse staatsverband per 1 januari 1986 heeft genoodzaakt tot een wetgevingsoperatie die in omvang en ingrijpendheid met de huidige te vergelijken valt. Dat hangt niet slechts samen met het feit dat de Nederlandse Antillen als Land geheel en al zullen verdwijnen, maar volgt ook uit het feit dat er in plaats van de Nederlandse Antillen twee geheel nieuwe Landen in het leven geroepen zullen worden, te weten Curaçao en St. Maarten, terwijl (voor het eerst in de geschiedenis van het Koninkrijk) buiten Europa gelegen territoria, de huidige Eilandgebieden Bonaire, St. Eustatius en Saba, integraal deel van Nederland zelf zullen worden, voorlopig als Openbare Lichamen op grond van art. 134 GW, later op grond van een nog nader vast te stellen definitieve regeling. 2 Het ingezette wetgevingstraject is het gevolg van een aantal referenda in de verschillende Eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, waarin de bevolking zich in sterk overwegende mate uitsprak voor de opheffing van het Nederlands-Antilliaanse staatsverband. 3 Na aanvankelijke aarzelingen hieromtrent aan Nederlandse zijde is in 2005 een traject ingezet dat metterdaad de opheffing van de Nederlandse Antillen als doel heeft. In het kader daarvan zijn met de Nederlandse Antillen en de verschillende Eilandgebieden politieke akkoorden gesloten die de grondslag bieden voor de noodzakelijke wet- en regelgeving. 4 De beoogde einddatum is meerdere malen uitgesteld: medio 2004 werd er nog vanuit gegaan dat wellicht de 1 e januari 2007 een haalbare optie zou kunnen zijn, inmiddels is het duidelijk dat zelfs 10 oktober 2010 een uiterst ambitieuze datum is. Dat heeft alles te maken met het feit dat de ingezette operatie niet slechts 1 H.G. Hoogers is als universitair hoofddocent verbonden aan de vakgroep Staatsrecht en Internationaal Recht van de Rijksuniversiteit Groningen. 2 Zie voor een redelijk vroeg overzicht over de juridische consequenties van deze keuze J.B.J.M. ten Berge, Een warm welkom voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in: H.R.B.M. Kummeling/J. Saleh (red.), Nieuwe verhoudingen in het Koninkrijk, Utrecht, 2007, pag. 31-41. 3 Het referendum op St. Maarten vond plaats op 23 juni 2000: bijna 70% van de opgekomen kiezers koos voor de status van autonoom Land. Slechts 3,75% was voor het behoud van de Antillen-van-de-vijf. Op 10 september 2004 sprak 59,5% van de kiezers op Bonaire zich uit voor een directe band met Nederland: 16% van de kiezers wenste het behoud van de Antillen. Op 1 oktober 2004 sprak de Sabaanse bevolking zich uit: ruim 86% van de opgekomen kiezers sprak zich uit voor een directe band met Nederland, ruim 13% van de kiezers wenste het behoud van de Antillen. Curaçao hield op 8 april 2005 een referendum: 68% van de kiezers opteerde voor de status van autonoom Land, 3,75% voor het behoud van de Antillen. Op dezelfde dag hield St. Eustatius zijn referendum: bijna 77% van de kiezers koos hier voor het behoud van de Antillen, vrijwel alle andere kiezers opteerden voor een vorm van directe band met Nederland. 4 Op 10 en 11 oktober 2006 bereikte Nederland met Bonaire, St. Eustatius en Saba een akkoord over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop deze eilanden deel van Nederland zullen worden; op 2 november 2006 bereikte Nederland met Curaçao en St. Maarten een politieke akkoord over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop deze eilanden de status van Land binnen het Koninkrijk kunnen bereiken en op welke wijze de onderlinge samenwerking tussen deze beide Landen, met de beide andere Landen en met het Koninkrijk zal worden vormgegeven. De uiteindelijke uitkomsten van de onderhandelingen tussen Nederland en Curaçao zijn op 15 mei 2009 opnieuw in een referendum aan het Curaçao se electoraat voorgelegd en met 52% van de stemmen aanvaard. 20 P agina

ingrijpend en politiek gevoelig, maar ook juridisch buitengewoon complex is. Het Statuut voor het Koninkrijk wordt herzien, Curaçao en St. Maarten dienen veel nieuwe regelgeving in te voeren (waaronder eigen constituties), er is een grote hoeveelheid regelgeving nodig om de samenwerking tussen nieuwe en bestaande Landen binnen het Koninkrijk vorm te geven, er is veel overgangsrecht nodig en ook in Nederland dient een flinke hoeveelheid nieuwe regelgeving tot stand te komen en bestaande regelgeving aangepast te worden teneinde de invoeging van de drie kleine Antilliaanse eilanden in het Nederlandse staatsverband mogelijk te maken. In deze twee artikelen, die in feite één samenhangende beschouwing vormen, wil ik een poging wagen om een integrale analyse van deze grote en complexe wetgevingsoperatie te ondernemen. Met integraal bedoel ik niet dat ik alle denkbare aspecten die aan de herstructurering van het Koninkrijk in de Caraïben vastzitten de revue wil doen passeren, maar dat ik een poging wil ondernemen om de gehele wetgevingsoperatie in kort bestek te analyseren, teneinde een soort van finale waardering uit te kunnen spreken van hetgeen in de afgelopen jaren is beslist en in gang gezet. En hoewel in de volgende paragrafen de verschillende voorliggende wetsontwerpen gedeeltelijk op hun eigen mérites beoordeeld zullen worden en op verschillende onderdelen ook kritisch tegen het licht gehouden zullen worden, is de belangrijkste verbindende vraag die ik stel toch telkens of de door Statuut en Grondwet gestelde grenzen aan de bevoegdheden van de verschillende regelstellers en de daaruit voortvloeiende normenhiërarchie in acht genomen zijn en er derhalve constitutioneel gezien deugdelijk recht tot stand gebracht is. De Staatsregelingen van Curaçao en St. Maarten bespreek ik in paragraaf drie overigens in een iets uitgebreider perspectief, omdat deze de grondwetten van de beide nieuwe Landen zullen zijn en ze (zeker in onderlinge vergelijking) in de literatuur tot op heden nog maar weinig aandacht hebben gekregen. In dit eerste artikel richt ik de blik op de herstructurering van het Koninkrijk voor zover het de oprichting van de nieuwe Landen Curaçao en St. Maarten betreft. Daartoe zal in de volgende paragraaf als eerste het fundament van het nieuwe bouwwerk behandeld worden: de Rijkswet tot herziening van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Vervolgens zal een blik geworpen worden op de ontwerp- Staatsregelingen voor de nieuwe Landen Curaçao en St. Maarten. In die paragraaf zal ook de problematiek van het overgangsrecht met betrekking tot deze twee Landen behandeld worden. De vierde paragraaf behandelt de wetgeving in verband met de verplichte en/of gewenste samenwerking tussen de Landen van het Koninkrijk, voor zover zulks nog niet bij de herziening van het Statuut aan de orde is gesteld. In deze eerste beschouwing gaat het vooral om de vraag in hoeverre het herziene Statuut, de beide nieuwe Staatsregelingen en de nieuwe samenwerkingsstructuur op het gebied van de rechterlijke organisatie vanuit de hierboven geschetste uitgangspunten constitutioneel deugdelijk zijn. Waar dit relevant lijkt zal daarnaast aandacht besteed worden aan de vraag of de nieuwe en/of herziene regelingen een goede basis bieden voor een Koninkrijk dat in samenstelling aanzienlijk gecompliceerder is geworden. De tweede beschouwing is te vinden in paragraaf vijf. Hierin gaat het om de voor Nederland zèlf meest ingrijpende herziening: de invoeging van de huidige Eilandgebieden Bonaire, St. Eustatius en Saba in de rechtsorde van het Land Nederland onder de werking van art. 134 GW. In dit tweede artikel gaat het vooral om de door de Grondwet gestelde grenzen ten aanzien van de Nederlandse rechtsorde waartoe Bonaire, St. Eustatius en Saba voor het eerst in hun geschiedenis gaan behoren. De problematiek rond het overgangsrecht en de staatsopvolging ten aanzien van deze drie specifieke eilanden zal ook hier aan de orde worden gesteld. In de laatste paragraaf zullen de conclusies worden gepresenteerd en zal een algehele waardering van het wetgevende proces worden gegeven. 21 P agina