Uitspraak van Nederlandse klinkers in Noordelijk Standaardnederlands en in Zuid-Limburg; een akoestische en perceptieve studie

Vergelijkbare documenten
PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Intrinsieke prosodie van klinkers. Constantijn Kaland Marie Postma

Diftongering van /e/ en /o/ in het Standaardnederlands

Registreren aan stem, spraak en taal

Nederlandse samenvatting

Algemene Taalwetenschap. Hogeschool van Amsterdam Josefien Sweep

1) Bekijk spectrogram 1. Denk niet aan wat er gezegd wordt, maar identificeer minimaal drie in het oog springende patronen in het spectrogram.

Akoestische kenmerken van de Nederlandse klinkers in drie Vlaamse regio s

David Weenink. Instituut voor Fonetische Wetenschappen ACLC Universiteit van Amsterdam. Spraakverwerking per computer.

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

huiswerkvragen Spreken en Verstaan ( )

The Vowel Space Paradox

De Gooise r waar, waarvandaan en waarheen?

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

1) Bekijk spectrogram 1. Denk niet aan wat er gezegd wordt, maar identificeer minimaal drie in het oog springende patronen in het spectrogram.

VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE SCHATTINGEN VAN SIGNIFICANTE GOLFHOOGTE

Flitsend Spellen en Lezen 1

Samenvatting. Inleiding

Akoestische kenmerken van de Nederlandse klinkers in drie Vlaamse regio s

De horizontale lijnen geven de normale luchtdruk weer. Boven de horizontale lijn verhoogt de luchtdruk, onder de lijn vermindert de luchtdruk.

Flitsend Spellen en Lezen 1

9 Gebruik van wetenschappelijke kennis

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing

Flitsend Spellen en Lezen 1

De analyse van uitspraakverschillen in Nederlandse en Friese taalvariëteiten

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

Glas en akoestische isolatie Decibels berekenen

Nederlandse samenvatting

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

Measuring Dialect Pronunciation Differences using Levenshtein Distance Heeringa, Wilbert Jan

Audiometrie bij USHER2A patiënten

Prestatie-indicatoren uit 1 cijfer ho en het algemeen studentenoordeel over de opleiding (nse).

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Veranderingen in arbeidsparticipatie en zorggebruik. Een beschrijving van ontwikkelingen van 1997 tot 2008

Impuls Response Meting

korte analyse geluid openlucht dance festival vliegveld Twenthe, Enschede

Vakwerk 4. Achtergronden van de NT2-lespraktijk

Technische nota. Brussel, december 2011

Beoordelen professionele en nietprofessionele. spreekvaardigheid hetzelfde?

Begrijpend lezen van basisschool naar voortgezet onderwijs

Akoestiek. Geluid zichtbaar gemaakt. Golfvormen. Geluid zichtbaar gemaakt. Golfvormen. Golfvormen. Overzicht

Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van kinderen in de sport in Vlaanderen en Nederland

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Nederlandse klanken: onuitspreekbaar! Of toch niet?

Spreken en Verstaan: Inleiding Fonetiek

UITSPRAAKTRAINING BIJ JONGVOLWASSENEN COCO

Technische notitie: validatie van sensor om liggedrag van koeien te meten

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Landelijke peiling Nijmegen Resultaten tussenmeting, begin juli 2005

Samenvatting. BS De Fontein/ Helden. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Fontein. Ouders vinden 'Begeleiding' op school het belangrijkst

Opleiding Duurzaam Gebouw :

INSTITUUT VOOR DEELTIJD HTO

aard zijn. De techniek kan ook gebruikt worden bij het onderzoeken van de taalkundige variatie tussen sociale klassen, sexe, en andere dimensies.

Zuid-Limburgse Jeugd-GGZ

Hardell: mobiel bellen en hersentumoren aan de belzijde

Onderlinge verstaanbaarheid van Nederlands en Duits

Nederlandse samenvatting

Samenvatting. BS Het Kompas/ Ijmuiden. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS Het Kompas

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs

Acoustics. The perfect acoustics of a car. Jan Hoekstra

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Lichtgewicht akoestisch plaatmateriaal

Samenvatting. Samenvatting 8. * COgnitive Functions And Mobiles; in dit advies aangeduid als het TNO-onderzoek.

Wat hoor ik? Over geluid en geluidsbronnen op een open NICU

Hoofdstuk 2 GEHOORSTOORNISSEN. Inleiding. Gehoorstoornissen. Soorten gehoorverlies

Uitspraakvariatie van de postvocale /l/ in samenhang met de voorgaande /a/

ANOVA in SPSS. Hugo Quené. opleiding Taalwetenschap Universiteit Utrecht Trans 10, 3512 JK Utrecht 12 maart 2003

Handleiding bij werkbladen uitspraak

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Samenvatting. BS De Petteflet/ Groningen. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Petteflet

Psychoakoestiek. Universität Göttingen,

Akoestische achteruitgang stille wegdekken afhankelijk van verkeersintensiteit!!

Informatie over de deelnemers

De speurtocht naar het ideale product

Samenvatting. BS De Swoaistee/ Groningen. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Swoaistee

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

Check Je Kamer Rapportage 2014

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Als je woorden goed uit wilt spreken, is het belangrijk dat je weet waar een lettergreep begint en waar hij eindigt.

ONTWERP AUTONOMATA GESPROKEN POI-CORPUS Marijn Schraagen

Leeswijzer Jeugdgezondheidszorg Utrecht tabellen

Griepepidemie. Modelleren B. Javiér Sijen. Janine Sinke

Conclusies. Martijn de Ruyter de Wildt en Henk Eskes. KNMI, afdeling Chemie en Klimaat Telefoon

Samenvatting en conclusies

Correctievoorschrift HAVO 2015

Rapportgegevens Nederlandse persoonlijkheidstest

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

De correlatie kan opgevraagd worden via Analyze Correlate Bivariate en vervolgens maken we een keuze voor de variabelen. Dit levert als output op:

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Nederlandstalige samenvatting

Memo TNO reflecties achterzijde schermen

College Spreken en Verstaan 9. De verwerving van spraakklanken Hoofdstuk 10 De waarneming van spraak

Meting stoppers-met-roken juni 2008

Transcriptie:

Uitspraak van Nederlandse klinkers in Noordelijk Standaardnederlands en in Zuid-Limburg; een akoestische en perceptieve studie Patti Adank *, Vincent J. van Heuven ** & Roeland van Hout * * Center for Language Studies. Algemene Taalwetenschap en Dialectkunde, Katholieke Universiteit Nijmegen, Nederland ** Fonetisch Laboratorium / Holland Institute of Generative Linguistics, Universiteit Leiden, Nederland 1. Inleiding 1.1 Kader Het onderzoek waarvan wij hier verslag doen, wordt uitgevoerd in het kader van een groter onderzoeksprogramma naar de uitspraak van het Standaardnederlands in Nederland en Vlaanderen rond het jaar 2000. 1 In het Nederlandse taalgebied gelden twee standaarden voor de uitspraak. In Nederland zelf is dat het Noordelijk Standaardnederlands (hierna NSN), het type uitspraak dat o.a. wordt gebezigd door de nieuwslezers van de nationale radio-omroepen. In Vlaanderen geldt als standaard het de uitspraak van de nieuwslezers en de presentatoren van (voorheen) de BRT; we noemen dit het Zuidelijk Standaardnederlands (hierna ZSN, Van de Velde, 1996). Naast het Standaardnederlands in de aangeduide strikte zin (ook wel aangeduid met de wat misleidende term ABN) worden in Nederland en Vlaanderen regionaal gekleurde benaderingen van de NSN- en ZSN-norm gesproken. In deze variëteiten is de regionale herkomst van de spreker doorgaans goed te horen. Soms zijn de betrokken sprekers bidialectaal; zij spreken naast het Nederlands, dat zij kennen van school en de media, een plaatselijk dialect en laten (een deel van) de klankeigen-schappen van dat dialect onwillekeurig doorklinken in hun benadering van het Standaardnederlands. Wij gaan ervan uit dat deze regionale benaderingen van het norm-nederlands ook gerekend moeten worden tot het Standaardnederlands. het onderzoeksprogramma stelt zich dan ook ten doel om de uitspraak te documenteren van (i) het norm-nederlands (NSN en ZSN), van (ii) de regionale variëteiten van het Standaardnederlands in vier Nederlandse regio's, en (iii) in vier Vlaamse regio's (zie verder van Hout e.a. 1999). Er zijn impressionistisch-fonetische beschrijvingen van (aspecten van) het NSN (Mees en Collins 1982, 1983; Gussenhoven 1991) en voor het ZSN (Blancquaert 1953; de Coninck 1970). Daarnaast zijn er, zij het veelal minder gedetailleerd, zulke beschrijvingen voor een aantal Nederlandse en Belgische dialecten. Er bestaan echter geen systematische fonetische beschrijvingen van de regionale accenten van het Nederlands. Ons programma wil in deze lacune voorzien. Er kleven mogelijke bezwaren aan het gebruik van de impressionistisch-fonetische beschrijvingsmethode. Deze is indien zorgvuldig uitgevoerd zeer tijdrovend, zeker wanneer de beschrijving wordt uitgevoerd door meerdere onafhankelijk van elkaar opererende transcribenten. Bovendien laat de reproduceerbaarheid van gedetailleerde fonetische transcripties te wensen over (Kerswill en Wright 1991; Cucchiarini 1993). Daarom zoeken wij naar mogelijkheden om de kenmerkende eigenschappen van de uitspraak automatisch en mede daardoor objectief en reproduceerbaar vast te stellen aan de hand van akoestische gegevens.

16 Akoestisch onderzoek aan Nederlandse klinkers is eerder uitgevoerd voor 50 mannen van ongespecificeerde regionale herkomst en voor 25 dito vrouwen (resp. Pols, Tromp en Plomp, 1973; van Nierop, Pols en Plomp 1973) en door Govaerts (1974) voor 10 Belgische mannen. De klinkers in het Nederlandse onderzoek werden gesproken in /h_t/-logatomen; in het Belgische onderzoek werden de klinkers los uitgesproken en voorafgaand aan meting geselecteerd op standaardheid door 150 naieve luisteraars. Akoestisch onderzoek aan dialectklinkers is beperkt gebleven tot het Utrechts (Koopmans-van Beinum 1973). Wij kennen geen akoestische studies van regionale accenten van het Nederlands; wel zijn er zulke studies verricht naar Nederlands met een buitenlands accent (o.a. Nederlands van Turken, cf. van Heuven 1986). Maar ook aan het gebruik van akoestische metingen kleven bezwaren. Als twee sprekers van dezelfde taalvariëteit (b.v. NSN) dezelfde (losse) klinker op dezelfde toon uitspreken, dan nog is meteen te horen (en dus te meten) welke klinker uit de mond van welke spreker kwam; we kunnen sprekers herkennen aan hun stem. Met andere woorden, zowel de taalkundig-fonetisch relevante klankeigenschappen als de irrelevante (anatomisch-fysiologisch geconditioneerde) stemverschillen zijn in de akoestiek verstrengeld. Vooralsnog is niet duidelijk is hoe stem en uitspraak akoestisch van elkaar gescheiden kunnen worden. Dit probleem van de sprekernormering heeft een lange geschiedenis in de experimentele fonetiek maar een oplossing is nog altijd niet in zicht (zie verder Rietveld en van Heuven 1997: 327-330). Onze bijdrage aan deze bundel heeft een dubbel doel: (i) wij willen een eerste vergelijkende beschrijving geven van de klankkleur van Nederlandse klanken in het NSN en in één regionaal geaccentueerde variëteit, op basis van expertluisteraaroordelen (impressionistisch-fonetisch) en op basis van automatische akoestische metingen, en (ii) we willen nagaan hoe goed we de impressionistisch vaststelbare verschillen kunnen voorspellen uit de gemeten akoestische eigenschappen van de klanken. Als de voorspelling onder (ii) voldoende succesvol is, dan kunnen we bij de beschrijving van de overige variëteiten van het Nederlands voortaan volstaan met akoestische metingen. 1.2 Aanpak Hoewel in het latere onderzoek spraak van mannen als van vrouwen wordt onderzocht afkomstig uit acht regio's in het Nederlandse taalgebied (zie boven), voeren we de huidige verkenning uit a.h.v. bestaande opnamen van los gesproken klinkers (geen medeklinkers) door ca. 15 vrouwelijke sprekers van het NSN en eenzelfde aantal spreeksters afkomstig uit Valkenburg (Zuid-Limburg). Valkenburgs Nederlands (hierna VBN) wijkt sterk af van NSN (van Bezooijen, te verschijnen) zodat deze materiaalverzameling een geschikt uitgangspunt vormt voor ons onderzoek. Twee expertluisteraars geven voor iedere geproduceerde klinker in detail aan of, en zo ja hoe veel, deze langs vier perceptieve dimensies afwijkt van de NSN-norm. Op basis van deze beoordelingen per klinkertoken worden vervolgens sprekers, zowel als klinkers binnen sprekers, die zich niet gedragen volgens de meerderheid van hun groep van verdere analyse uitgesloten, ten einde homogene NSN- en de VBN-klinkerverzamelingen te verkrijgen. Vervolgens worden de geselecteerde klinkertokens akoestisch geanalyseerd. Ten slotte relateren we de luisteroordelen aan de akoestische metingen.

17 2. Methode 2.1 Materiaal Opnamen van Nederlandse klinkers van 16 VBN-spreeksters en 15 NSN-spreeksters werden gebruikt als spraakmateriaal. Per groep waren de spreeksters gelijkelijk verdeeld over drie leeftijdsgroepen: vijf in de categorie van 20-30 jaar, vijf van 30-40, en vijf van 40 tot 50 jaar. De NSN-spreeksters waren hoog opgeleid (voltooide of bijna voltooide universitaire opleiding); bij de VBN-groep was het opleidingsniveau lager dan gemiddeld, variërend van Lager Algemeen Vormend Onderwijs tot maximaal HBO. Er was geen spraak van mannen beschikbaar. Het materiaal was afkomstig uit een interview dat gebruikt zou worden voor onderzoek naar de waarneming van vijf dialecten van het Nederlands en het Standaardnederlands. Een van de taken hierin was het uitspreken van alle 15 Nederlandse klinkers (voor details en verdere achtergrond, zie van Rie, van Bezooijen en Vieregge 1995). Per variëteit werd het interview afgenomen door een interviewster die dezelfde variëteit sprak als de inspreekster. Inspreeksters werd gevraagd de klinkers in een rustig tempo voor te lezen. Voor elke klinker stond een woord met daarin de doelklinker, om aan te geven hoe deze moest worden uitgesproken. Het woord zelf werd niet voorgelezen. De lijst klinkers werd twee keer voorgelezen. Helaas ontbrak de /œy/ in de lijst met losse klinkers. Wel kwam per spreekster een realisatie van het woord huis in het materiaal voor, dat was voorgelezen in een woordenlijst. Omdat de /h/ geen invloed heeft op de klankkleur van de volgende klinker, en omdat de anticiperende coarticulatie met de slot-/s/ gering is, hebben we voor iedere spreekster de 2 14 losse klinkers aangevuld met de /œy/ van huis. In totaal bestond ons materiaal dus uit 29 klinkers 31 sprekers = 899 klinkertokens. De klinkers en de bijbehorende woorden staan in tabel 1 (zie verder Rietveld en van Heuven 1997: 67-79). Tabel 1. De 9 Nederlandse monoftongen en de 6 (semi)-diftongen met voorbeeldwoorden. monoftongen (semi-)diftongen voor centraal achter voor centraal achter Hoog piet i vuur y poes u Midden pit I put Y pot O pees e peuk ø poot o Laag pet E paar a pak A reis Ei huis œy rauw Au De opnamen werden gemaakt op een TDK 1EC1 Type I audiocassette met een Neumann microfoon op een Sony TCD5M cassetterecorder. 2.2 Perceptieve evaluatie De klinkers zijn in de computer ingelezen met een samplefrequentie van 10 khz. De /œy/ werd met een hoge-resolutie golfvormeditor losgesneden uit zijn context en evenals alle andere klinkertokens apart opgeslagen en beluisterbaar gemaakt. Twee expert-luisteraars beoordeelden onafhankelijk van elkaar alle 899 klinkers. Zij gaven aan hoeveel ieder individueel klinkertoken afweek van de NSN-norm langs de dimensies (i) klinkerhoogte, (ii) vernauwingsplaats, (iii) duur en (iv) diftongeringsgraad. Zij beluisterden daartoe de klinkertokens minstens tweemaal en bepaalden dan hun schaalwaarden aan de hand van het schema in tabel 2.

18 Tabel 2. Beoordelingsschalen voor de perceptieve evaluatie door de expertluisteraars voor de vier dimensies lengte, hoogte, vernauwingsplaats en mate van diftongering. Beoordelingscijfer en -label 2 1 0 +1 +2 Perceptieve dimensie veel te iets te OK iets te veel te... hoogte hoog 2 hoog 1 OK 0 laag +1 laag +2 vernauwingsplaats voor 2 voor 1 OK 0 achter +1 achter +2 duur kort 2 hoog 1 OK 0 lang +1 lang +2 diftongeringsgraad monoft. 2 monoft. 1 OK 0 diftong. +1 diftong. +2 De klinkers werden per spreekster aangeboden waarbij alle door haar uitgesproken klanken één voor één werden beoordeeld. De diftongen /ei, œy, au/ werden altijd als laatste in een serie beluisterd. 2.3 Akoestische metingen Voor elke klinker werden de fundamentele frequentie F 0 (of toonhoogte) en de eerste vier formanten (F 1... F 4 ) in hertz gemeten. De F 0 en de F 1... F 4 werden bepaald op een tijdstip aan het begin en een tijdstip aan het einde van de klinker. Dit gebeurde om de mate van diftongering te kunnen meten. Het eerste tijdstip (t 1 ) in de klinker waarop de metingen werden verricht, was het laatste moment waarvoor gold dat de intensiteit 3 db lager was dan het intensiteitsmaximum. Het tweede tijdstip (t 2 ) was gekozen op 75% van de effectieve klinkerduur. Deze effectieve klinkerduur werd gedefinieerd als het langste tijdsinterval in de klinker waarin de intensiteit ononderbroken minder dan 35 db onder de maximale intensiteit (integratietijd 10 ms) lag. 2 Ten slotte werden nog metingen verricht op het tijdstip van het intensiteitsmaximum, t max. In fonetische studies worden akoestische metingen aan klinkers doorgaans op dit punt verricht. Dit tijdstip werd in ons onderzoek opgenomen om de resultaten met andere studies naar klinkerkwaliteit te kunnen vergelijken. Deze procedure wordt geïllustreerd in figuur 1. Figuur 1. Definities van de effectieve klinkerduur, eerste (t 1 ) en laatste (t 2 ) meetpunt en intensiteitsmaximum (t max ). De F 0 werd gemeten op basis van een autocorrelatiemethode (Boersma 1993). Formanten werden gemeten volgens het Split Levinsonalgoritme (Willems 1987). De complete analyse werd automatisch uitgevoerd met het analysepakket PRAAT (Boersma en Weenink 1996).

19 We presenteren de formantwaarden eenmaal in hertz (tabel 3) om vergelijking met de oudere literatuur mogelijk te maken. In de figuren echter zetten we formanten uit langs perceptief getransformeerde schalen, in Bark (empirische maat die overeenkomt met een afstand langs het basilair membraan in het binnenoor; zie Rietveld en van Heuven 1997: 208-210, 369). Hierbij is de claim dat gelijke afstanden in de Bark-ruimte overeenkomen met gelijke verschillen in klinkerkleur. Als correlaat van klinkerhoogte ( graad van mondopening ) hebben we gekozen voor de afstand tussen de centrumfrequentie van de eerste resonantiepiek in het klinker-spectrum (F 1 ) en de grondfrequentie (F 0 ). Deze afstand F 1 F 0 in blijkt in buitenlands onderzoek beter dan enige andere akoestische maat overeen te komen met waargenomen klinkerhoogte (o.a. Traunmüller 1989; Syrdal en Gopal 1986). Ons correlaat voor vernauwingsplaats (of voor-achter dimensie ) was de zogenaamde effectieve tweede formant of F 2 ', een gewogen gemiddelde van de centrumfrequenties van de tweede (F 2 ), derde (F 3 ) en de vierde (F 4 ) resonantiepiek in het spectrum. De weging verliep volgens de in Carlson, Granström en Fant (1975) beschreven formule. De aldus verkregen F 2 ' in hertz werd vervolgens omgerekend naar Barks. Bij de monoftongen (zie tabel 1) werd de F 2 ' bepaald op het intensiteitsmaximum t max. Vervolgens werd een maat voor diftongering bepaald, met name voor de potentiële en echte tweeklanken (zie tabel 1), door het verschil tussen de (F 1 F 0 )-waarden op t 1 en op t 2 te berekenen. 3 Deze maat noemen we ΔF 1. 3. Resultaten 3.1 Perceptieve beoordeling De resultaten van de perceptieve analyse werden in eerste instantie gebruikt om enkele spreekster en klinkers uit te sluiten van de akoestische analyse. Een van deze spreeksters was een NSN-spreekster van wie meerdere klinkers door de beoordelaars langs meerdere kenmerken tegelijk als licht afwijkend waren bestempeld, of die langs één kenmerk als sterk afwijkend waren aangemerkt. Van de Valkenburgse spreeksters gedroegen er drie zich min of meer systematisch anders dan de overige 13 spreeksters. Waar de anderen naar aanleiding van dezelfde stimulusklinker (en -woord) consequent een en dezelfde klinker produceerden, respondeerden deze drie spreeksters (de minderheidsgroep) klinkers met een onmiskenbaar andere verschuiving en timbre. Zo sprak de meerderheidsgroep de letter <e> consequent uit als een open [æ], terwijl de minderheidsgroep op de letter <e> een half-gesloten [I] respondeerde. 4 In totaal werden 118 (waaronder de integrale klinkersets van drie VBNspreeksters) van de 899 klinkers niet meegenomen in de verdere statistische analyse van de perceptieve en akoestische waarden. Figuur 2 presenteert per beoordelaar een profiel van de VBN-klinkerset in termen van de beluisterde afwijking van de NSN-norm langs elk van de vier fonetische, gemiddeld over alle (nominaal aanwezige) 26 tokens (13 voor /œy/) per klinker. Beoordelingen in het midden van het schaalbereik ( 0 ) geven aan dat een VBN-klinker op de betreffende dimensie niet hoorbaar afwijkt van de NSN-norm. Negatieve afwijkingen geven aan dat de VBN-realisaties afwijken in de richting van het linker extreem van de beoordelingsschaal, dus in mindere of meerdere mate te gesloten, te ver naar voren, te monoftongaal en te kort uitgesproken. Positieve afwij-kingen corresponderen met het rechter extreem van de schalen, dus resp. te open, te ver naar achteren, te diftongaal en te lang uitgesproken.

20 Figuur 2. Gemiddelde perceptieve afwijking van de NSN-norm van 15 VBN-klinkers langs de vier fonetische dimensies te hoog ~ te laag (hi-lo), te voor ~ te achter (fr-ba), te monoftongaal ~ te diftongaal (mo-di) en te kort ~ te lang (sh-lo), beoordeeld door twee expert luisteraars. De klinkers staan orthografisch weergegeven langs de X-as (zie tabel 1). Uit figuur 2 blijkt dat beoordelaar #1 aanmerkelijk gevoeliger reageert op afwijkingen van de NSN-norm dan beoordelaar #2. Niettemin is de mate van overeenstemming tussen de experts zeer groot als wij abstraheren van de amplitude van de afwijkingen. De beoordelingen zijn implicationeel geordend: als beoordelaar #2 een afwijking constateert, dan rapporteert beoordelaar #1 deze ook (maar meestal sterker); hoort beoordelaar #1 een (lichte) afwijking, dan beschouwt beoordelaar #2 deze vaak niet als afwijkend van de NSN-norm. Van een directe tegenspraak tussen de oordelen van is echter hoogst zelden sprake. Op de dimensie te hoog~te laag kwam dit bv. slechts voor in 6 van de 464 beoordeelde klinkers (= 1,3%). De meest in het oog springende afwijkingen van het VBN ten opzichte van het NSN zijn de volgende: De licht-verglijdende lange middenklinkers /e, ø, o/ worden veel monoftongaler uitgesproken De echte tweeklanken /Ei/ en /œy/ verglijden iets minder; voor de andere echte tweeklank /Au/ wordt dit niet geconstateerd De korte klinkers /E/ en /I/ worden veel opener uitgesproken; in lichtere mate geldt dit ook voor de /Y/ De lange middenklinkers /e, ø/ en in mindere mate de /o/ hebben een geslotener beginpunt; dit geldt ook voor de /Ei / en de /œy/. De hoge klinkers /i, y/ (maar niet de /u/) worden wat langer aangehouden De /a/ en de /y/ worden gehoord als iets meer naar voren gearticuleerd De korte middenklinker /O/ wordt als hoger gerapporteerd 3.2 Akoestische analyse Tabel 3 presenteert de ruwe gegevens van de akoestische analyse. We nemen deze tabel louter op om vergelijking met literatuurgegevens mogelijk te maken, maar we gaan hier verder niet in op de ruwe gegevens.

21 Tabel 3. Gemiddelde frequenties van F 0, F 0 F 1 en van de F 2 ' (alle in Hz) en de gemiddelde duur (in ms) voor elk van de 9 monoftongen en 6 potentiële diftongen, uitgesplitst naar sprekergroep. NSN VBN Monoftongen F 0 F 1 F 0 F 2 ' duur F 0 F 1 F 0 F 2 ' duur /i/ ie 219 124 3070 340 228 115 2960 440 /y/ uu 215 139 2228 220 230 124 2250 460 /u/ oe 220 180 1173 320 243 152 1079 350 /I/ i 211 232 2759 230 222 306 2764 260 /Y/ u 207 275 2018 260 216 345 2057 270 /O/ o 204 375 1349 260 212 403 1153 260 /E/ e 207 436 2497 270 214 678 2208 270 /a/ aa 197 743 1914 380 205 681 1802 400 /A/ a 213 637 1475 280 229 611 1476 280 Diftongen /e/ ee 202 236 2771 400 218 211 3046 410 /ø/ eu 203 265 2044 420 222 220 2196 400 /o/ oo 199 327 1214 390 231 233 1011 410 /Ei/ ei 200 479 2631 470 211 393 2752 430 /œy/ ui 198 479 2631 180 220 393 2752 220 /Au/ au 195 445 1903 450 201 355 2292 420 Om te bezien in hoeverre de perceptieve beoordelingen begrepen kunnen worden vanuit de akoestiek, presenteren we nu de gemiddelden van de akoestische parameters die volgens de literatuur de sterkste correlaten zijn van de vier perceptieve dimensies uit 3.1. Voor verschillen in de dimensie klinkerhoogte gaan we dan te rade bij de verschilparameter F 1 F 0. De waargenomen vernauwingsplaats (voor-achterdimensie) relateren we aan de effectieve tweede formant (F 2 '), en verschillen in waargenomen klinkerlengte zoeken we primair in de effectieve klinkerduur. Verschillen in mate van verglijding bij (potentiële) diftongen kunnen alleen gerelateerd zijn aan een akoestische parameter waarin een tijdsdifferentiatie in het spectrum zichtbaar is. We representeren de (potentiële) diftongen daartoe in een aparte figuur, waarin de begin- en eindpunten van de verglijdingen per klinker verbonden zijn met een pijl. De extensie van de pijl langs de klinkerhoogte-as is dan de meest kansrijke voorspeller van verschil in verglijding. In figuur 3a staan de 9 NSN-monoftongen, en hun VBN-tegenhangers, geplot in een tweedimensionaal klinkerdiagram met F 1 F 0 (in Bark) van boven naar beneden uitgezet, en de F 2 ' (in Bark) van rechts naar links. Zo geplot wordt een akoestische landkaart verkregen die optimaal congrueert met de gebruikelijke taalkundige en articulatorisch-fonetische klinkerdiagrammen. De punten representeren dan het spectrum van de klinker op het intensiteitsmaximum, d.w.z. daar waar de klinker het krachtigst gesproken is. In figuur 3b gebruiken we exact hetzelfde assenstelsel, maar nu zijn voor de potentiële en echte diftongen de gemiddelde spectra geplot die representatief zijn voor het begin- en het eindpunt van de verglijdingen. We hebben ervan afgezien om in figuur 3b de echte tweeklank /œy/ te plotten. Deze bleek nauwelijks meetbaar te verglijden, en terecht te komen op een positie nog boven de /y/ (zie ook de waarden voor deze tweeklank in tabel 3). Het is dus niet mogelijk om een klinker of diftong uit een woord zinvol te vergelijken met andere klinkers wanneer die in isolatie zijn gesproken.

22 Figuur 3. Gemiddelde positie van de monoftongen (paneel A, links) en gemiddelde begin- en eindpositie van de potentiële diftongen (paneel B, rechts) in NSN en VBN in het F1 F0 bij F2'-vlak (beide assen in Bark). De /œy/ ontbreekt in paneel B (zie tekst). In figuur 3a is duidelijk te zien dat de NSN-monoftongen in een aantal gevallen nagenoeg dezelfde positie innemen in het klinkerdiagram als hun VBN-pendanten; dit is met name het geval bij de /i/, de /y/ en de /A/. In andere gevallen constateren we op het oog soms forse verschillen, zoals bij /E, I, Y/, en in geringere mate bij /O, a, u/. Evenzo is in figuur 3b zichtbaar dat de alle spectrale verglijdingen kleiner zijn en hoger beginnen in VBN dan in NSN. We willen nu allereerst weten bij welke van de 9 monoftongen en bij welke van de resterende 5 potentiële diftongen de verschillen tussen de NSN- en de VBN-groep statistisch significant zijn, en bij welke de afwijkingen nog toegeschreven kunnen worden aan toeval. We hebben daartoe per akoestisch correlaat een variantie-analyse (ANOVA) uitgevoerd met sprekergroep (NSN versus VBN) als factor. Bovendien hebben we multipele variantie-analyses (MANOVA) uitgevoerd op combinaties van akoestische parameters, namelijk eenmaal met de twee statische spectrale parameters F 1 F 0 en F 2 ' als afhankelijke variabelen, en een tweede keer met vier afhankelijke variabelen. In de tweede, meest complexe MANOVA waren naast de twee statische spectrale parameters ook effectieve duur en verglijding langs de klinkerhoogte-as (ΔF 1 ) als afhankelijke variabelen opgenomen. De resultaten presenteren we globaal in tabel 4. Telkens wanneer in deze tabel een sterretje verschijnt in een cel, is het effect van sprekergroep significant voor de betreffende (combinatie van) akoestische parameter(s). Als direct vervolg op de MANOVA presenteren we de resultaten van een Lineaire Discriminant Analyse (LDA). Aan de hand van exact dezelfde gegevens als in de MANOVA categoriseert de LDA (in ons geval) de nominaal 26 tokens van iedere klinker of tweeklank als hetzij een NSN- hetzij een VBN-realisatie. Uiteraard kan de LDA de sprekergroep succesvoller identificeren naar mate de akoestische verschillen tussen NSN en VBN door het betreffende klinkertype groter zijn. Op grond van een vergelijking van de automatische indeling van de klinkertokens door de LDA en hun werkelijke herkomst, kan het percentage correcte sprekergroepidentificaties worden bepaald. Deze percentages staan in de twee meest rechtse kolommen in tabel 4.

23 Tabel 4. Significantie ( *, α=0,05) van de factor sprekergroep (NSN versus VBN) op vier enkelvoudige akoestische parameters (ANOVA) en op twee combinaties van akoestische parameters (MANOVA). Onder LDA de percentages correcte sprekergroepdiscriminatie van klinkertokens bij dezelfde twee combinaties van akoestische parameters als predictoren. Akoestische parameters ANOVA MANOVA LDA F 1 F 0 F 2 ' ΔF 1 duur F 1 F 0 F 2 ' F 1 F 0 F 2 ' ΔF 1 F 1 F 0 F 2 ' F 1 F 0 F 2 ' ΔF 1 Monoftongen duur duur /i/ ie * * 54 85 /y/ uu * * 52 93 /u/ oe 63 67 /I/ i * * * 85 96 /Y/ u * * * 82 74 /O/ o * * 78 78 /E/ e * * * * * 92 88 /a/ aa 64 72 /A/ a 63 59 Diftongen /e/ ee * * * * 67 74 /ø/ eu * * * * * 74 82 /o/ oo * * * * * 85 85 /Ei/ ei * * * * 78 85 /œy/ ui * * * * * 81 85 /Au/ au * * * * 89 93 De statistische analyse wijst dan uit dat de perifere klinkertypen /i, y, u, a, A/ in geen enkele spectrale dimensie of combinatie van dimensies een significant verschil vertonen tussen NSN en VBN. Wel vinden we volgende effecten, waarbij we de akoestische correlaten gemakshalve vertalen in hun (veronderstelde) articulatorisch- fonetische kenmerken: De korte klinkers /E, I, Y/ worden significant opener uitgesproken; de /E/ is bovendien ook significant meer naar achteren gearticuleerd. De licht-verglijdende lange middenklinkers /ø, o/ beginnen in het VBN significant hoger en verglijden significant minder. De VBN /e/ verschilt weliswaar significant van de NSN-variant, maar niet in hoogte van het beginpunt noch in grootte van de verglijding. De echte tweeklanken /Ei, œy, Au/ verglijden in VBN significant minder en beginnen geslotener dan in NSN. De VBN /i/ en de /y/ een significant langere duur dan hun NSN-tegenhangers. De korte middenklinker /O/ verschilt alleen volgens de MANOVA in het VBN significant van de NSN-variant; de afwijking is het grootst langs de voor-achterdimensie. Het accentverschil tussen NSN en VBN wordt in de twee-parameter LDA het meest succesvol gedetecteerd voor de klinkers /e, œy, o, I/ terwijl de scheiding tussen de sprekergroepen voor sommige andere klinkers niet of nauwelijks boven kans ligt: /i, y, u, a, A/. Dit weerspiegelt de resultaten van de MANOVA, waar sprekergroep immers geen

24 significant effect had bij deze klinkers. In de complexere vier-parameter LDA valt met name op dat de /y/ zich nu schaart bij de topgroep, hetgeen wordt veroorzaakt door het gegeven dat de VBN /y/ aanzienlijk langer is dan zijn NSN tegenhanger. 3.4 Relatie tussen akoestiek en perceptie In algemene termen constateren we een sterke samenhang tussen de waargenomen afwijkingen in de VBN-realisaties van de NSN-norm, en de gemeten akoestische correlaten. De overzichten van perceptieve afwijkingen ( 3.1) en van de akoestische afwijkingen ( 3.2) komen vrijwel punt voor punt overeen. We beperken ons hier tot een korte bespreking van de weinige gevallen waarin perceptie en akoestiek niet met elkaar lijken te sporen. Hier zijn in beginsel twee eenvoudige typen discrepantie mogelijk: (i) een verschil kan beluisterd worden zonder dat daar een akoestisch correlaat voor valt aan te wijzen, en (ii) significante afwijkingen doen zich voor in het akoestisch domein, zonder dat de expert-luisteraars een afwijking rapporteren. Daarnaast kan de situatie zich voordoen dat de luisteraars een afwijking constateren in een specifieke dimensie (of combinatie van dimensies) terwijl de afwijking akoestisch gezien wordt teruggevonden langs een (van de) andere dimensie(s). Alle licht-verglijdende lange middenklinkers zoals gesproken door VBN-sprekers werden beoordeeld als te monoftongaal. Voor /ø/ en /o/ kon dit goed begrepen worden omdat deze klinkers in het VBN akoestisch gezien significant hoger inzetten en significant minder verglijden: de pijlen in het akoestisch klinkerdiagram voor de NSN /ø/ en /o/ zijn aanzienlijk langer dan die van hun VBN-tegenhangers. Voor de /e/ echter werd geen significant akoestisch verschil tussen de NSN- en de VBNversie gevonden. De VBN-/e/ is akoestisch gezien even gesloten en vrijwel even diftongaal als de andere lange middenklinkers. Het probleem is dus dat de NSN-/e/ zelf geslotener begint en minder verglijdt dan de andere lange NSN-middenklinkers. Dit kan een gevolg zijn van overdreven normbewustzijn bij de NSN-insprekers; een lichte verglijding van de /e/ (meer dan in het geval van /ø/ en /o/) wordt opgevat als typisch randstedelijk plat. De perceptieve beoordeling van de NSN-sprekers (niet gepresenteerd) wijst uit dat de /e/ te weinig diftongaal werd gesproken door de NSNsprekers; hier is dus sprake van hypercorrectie. Er zijn enkele gevallen waarin een akoestisch significante afwijking werd geconstateerd waarmee geen hoorbare afwijking correspondeerde. Het betreft dan altijd geringe akoestische afwijkingen die maar ternauwernood significantie behalen. Deze akoestische afwijkingen vallen dus binnen de tolerantie van de NSN-norm. De korte middenklinker /Y/ wordt uit de mond van VBN-sprekers beoordeeld als te gesloten. De afwijking is gering, en wordt alleen door beoordelaar #1 gerapporteerd. Het verwachte verschil in het primaire akoestische correlaat van klinkerhoogte (F 1 F 0 ) ontbreekt echter; in plaats daarvan constateren we een significante afwijking langs de akoestische voor-achterdimensie (F 2 '). Mogelijk wordt een lagere F 2 ' gehoord als een verandering in klinkerhoogte (meer gesloten); in het normale geval worden achterklinkers verder naar achteren gearticuleerd naarmate zij geslotener zijn. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de vorm van het articulatorische (en akoestische) klinkerruimte.

25 4. Conclusie en discussie In dit artikel hebben we een vergelijkende beschrijving te geven van de Nederlandse klinkers gesproken door standaardsprekers en hun tegenhangers in de Nederlandse uitspraak van sprekers uit Zuid-Limburg. Deze beschrijving is uitgevoerd in termen van door experts waargenomen VBN-afwijkingen van de NSN-norm langs vier relevante fonetische dimensies. De NSN-norm zelf hebben wij niet beschreven. De beluisterde afwijkingen zijn daarna gerelateerd aan akoestische verschillen tussen de NSN-klinkers en hun VBN-tegenhangers. In globale termen komen we dan tot de bevinding dat de NSN- en VBN-systemen onderling niet verschillen in de hoekpunten van de klinkerruimte: de puntklinkers /i, a, u/ wijken in de beide systemen akoestisch noch perceptief af. De verschillen zijn geconcentreerd in het middendeel van de klinkerruimte: de korte klinkers /I, E, Y/ zijn opener, terwijl de /O/ perceptief geslotener (maar akoestisch meer naar achteren) wordt gesproken; de echte tweeklanken /Ei, œy, Au/ zetten geslotener in en maken een kleiner sluitingsgebaar om te eindigen op hetzelfde punt als hun NSN-tegenhangers; voor de lichtverglijdende lange middenklinkers geldt hetzelfde: ook deze zetten iets geslotener in, en verglijden dan minder (in feite in het geheel niet meer). Deze verkenning wijst tevens uit dat de resultaten van een akoestische analyse van de verschillen tussen de NSN-klinkers en die in een regionale benadering van die klinkers trefzeker kunnen worden gekarakteriseerd. Zolang het gaat om een vergelijking van groepen sprekers, menen wij dat zo n akoestische analyse kan volstaan om de verschillen te beschrijven. Bij kleinere sprekergroepen en, a fortiori, individuele sprekers, kan niet zonder meer worden geëxtrapoleerd van akoestiek naar fonetische perceptie. In die gevallen zal eerst een normering moeten plaats hebben om te abstraheren van de linguïstisch irrelevante anatomisch-fysiologische eigenschappen in het akoestisch klinkersignaal. Aan dit sprekernormeringsprobleem zal binnen ons onderzoek in de komende periode ruim aandacht besteed worden, te meer omdat dat ook vergeleken zal worden over spraak van vrouwen en mannen heen. Noten 1 Dit onderzoek werd gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO) door toedoen van het Vlaams-Nederlands Comité onder projectnummer 205-41-069 (projectleider Roeland van Hout). Wij zijn Renée van Bezooijen zeer erkentelijk voor het beschikbaar stellen van haar opnamen van NSN- en VBN-klinkermateriaal. 2. De voorkeur ging uit naar een tijdstip op 25% van de effectieve klinkerduur. Op dit punt bleek echter dat ongeveer een derde van de toonhoogtemetingen (F 0 ) niet uitgevoerd kunnen worden aangezien er op dat tijdstip bij veel klinkers de steminzet nog niet begonnen was. Het eerste punt waarop alle parameters te meten bleken was 3 db voor het instensiteitsmaximum. Dit punt lag voor de meeste klinkers grofweg tussen het 25%- en het 50%-punt van de effectieve klinkerduur. 3. Verglijding van de eerste formant geeft een maat voor de grootte van het sluitingsgebaar dat wellicht samenhangt met de waargenomen diftongering. 4. Ons is gebleken (van Gerwen, p.c.) dat een aantal woorden met een NSN-/E/ in het valkenburgs dialect worden gesproken met een meer gesloten [I].

26 Referenties Bezooijen, R. van & J. Ytsma (1999), Accents of Dutch: Personality impression, divergence, and identifiability, Belgian Journal of Linguistics 13: 105-129. Blancquaert, E. (1953), Praktische uitspraakleer van de Nederlandse taal, Antwerpen: De Sikkel. Boersma, P. (1993), Accurate short-term analysis of the fundamental frequency and the harmonics-to-noise ratio of a sampled sound, Proceedings of the Institute of Phonetic Sciences of the University of Amsterdam 17: 97-110. Boersma, P. & D. Weenink (1996), Praat, a system for doing phonetics by computer, version 3.4, Report 132, Amsterdam: Institute of Phonetic Sciences. Carlson, R., G. Fant & B. Granström (1975), Two-formant models, pitch and vowel perception, in G. Fant & M. Tatham (eds.), Two-formant models, pitch and vowel perception: 55-82, London: Academic Press. Coninck, R.H.B. de (1970), Groot uitspraakwoordenboek van de Nederlandse taal, Antwerpen: De Nederlandse Boekhandel. Cucchiarini, C. (1993), Phonetic transcription: a methodological and empirical study, dissertation, Katholieke Universiteit Nijmegen. Govaerts, G. (1974), Psychologische en fysische strukturenvan perceptueel geselecteerde klinkers. Een onderzoek aan de hand van Zuidnederlandse klinkers, dissertatie, Katholieke Universiteit Leuven. Gussenhoven, C. (1992), Illustrations of the IPA: Dutch, Journal of the International Phonetic Association 22: 45-47. Heuven, V.J. van (1986), Some acoustic characteristics and perceptual consequences of foreign accent in Dutch spoken by Turkish immigrant workers, in J. van Oosten & J.P. Snapper (eds.), Dutch linguistics at Berkeley, papers presented at the Dutch Linguistics Colloquium held at the University of California: 67-84, Berkeley on November 9th, 1985, Berkeley: The Dutch Studies Program, U.C. Berkeley. Hout, R. van, G. De Schutter, E. De Crom, W. Huinck, H. Kloots & H. Van de Velde (1999), De uitspraak van het Standaard-Nederlands. Variatie en varianten in Vlaanderen en Nederland, deze bundel, 183-196. Mees, I. & B.S. Collins (1982), A phonetic description of the consonant system of Standard Dutch (ABN), Journal of the International Phonetic Association 12: 2-12. Mees, I. & B.S. Collins (1983), A phonetic description of the vowel system of Standard Dutch (ABN), Journal of the International Phonetic Association 12: 64-75. Kerswill, P. & S. Wright, (1991), The validity of phonetic transcription: Limitations of a sociolinguistic research tool, Language variation and change 2: 255-275. Koopmans-van Beinum, F.J. (1973), Comparative phonetic vowel analysis, Journal of Phonetics 1: 249-261. Nierop, D.J.P.J. van, L.C.W. Pols & R. Plomp (1973), Frequency analysis of Dutch vowels from 50 female speakers, Acustica 29: 110-118. Paardekooper, P.C. (1978), ABN-uitspraakgids, Hasselt: Heideland-Orbis. Pols, L.C.W., H.R.C. Tromp & R. Plomp (1973), Frequency analysis of Dutch vowels from 50 male speakers, Journal of the Acoustical Society of America 53: 1093-1101. Rie, J. van, R. van Bezooijen & W.H. Vieregge (1995), Het Standaard Nederlands: een verkennend empirisch onderzoek, in E. Huls & J. Klatter-Former (eds.), Artikelen van de Tweede Sociolinguistische Conferentie: 491-505, Lunteren, Delft: Eburon. Rietveld, A.C.M. & V.J. van Heuven (1997), Algemene fonetiek, Bussum: Coutinho. Syrdal, A.K. & H.S. Gopal (1986), A perceptual model of vowel recognition based on the auditory representation of American English vowels, Journal of the Acoustical Society of America 79: 2135-2153. Traunmüller, H. (1990). Analytical expressions for the tonotopic sensory scale, Journal of the Acoustical Society of America 88: 97-100. Velde, H. Van de, (1996), Variatie en verandering in het gesproken Standaard-Nederlands (1935-1993), dissertatie, Katholieke Universiteit Nijmegen. Willems, L.F. (1987), Robust formant analysis for speech synthesis applications, in J. Laver & M.A. Jack (eds.), Proceedings of the European Conference on Speech Technology: 250-253, Edinburgh: CEP. This is a corrected version of the article that was published by Patti Adank, Vincent J. van Heuven & Roeland van Hout (1999) in Erica Huls, Bert Weltens (eds.) Artikelen van de Derde Sociolinguistische Conferentie. Delft: Eburon, 15-26.