Dossier Indirecte werkgelegenheid

Vergelijkbare documenten
Dossier Indirecte werkgelegenheid

Dossier Indirecte werkgelegenheid

Dossier Indirecte werkgelegenheid

Dossier Indirecte werkgelegenheid

Dossier Indirecte werkgelegenheid

Dossier Indirecte werkgelegenheid

Dossier Indirecte werkgelegenheid

Dossier Indirecte werkgelegenheid

indirecte werkgelegenheidseffecten beter niet onderschatten...

Brussel,10 mei Synthesenota. Werkgelegenheidscreatie in België en Vlaanderen sinds 1995, met focus op de indirecte werkgelegenheid

Multiplicatoren: handleiding

Indirecte werkgelegenheid in de Vlaamse industrie

NAM-multiplicatoren: handleiding

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Instituut voor de nationale rekeningen

Economie groeit met 0,1 procent, 46 duizend banen minder

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

Economie groeit met 0,7 procent

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 0,7 procent gekrompen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei valt terug

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie krimpt 4,5 procent in eerste kwartaal 2009

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral opwaartse bijstelling overheidsconsumptie. Kwartaal-op-kwartaalgroei 0,6 procent

Nationale rekeningen 2004 Revisie 2001

NATIONALE REKENINGEN Tweede kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent

Vier werknemers op tien krijgen opleiding en vorming

2. METHODOLOGISCHE AANPASSINGEN

Persbericht. Herzien BBP 2001 ruim 18 miljard euro hoger. Centraal Bureau voor de Statistiek. Consumptie huishoudens ruim 11 miljard hoger

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 1,1 procent gekrompen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 vertraagt tot 1,8 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 3,5 procent in Economische groei vierde kwartaal liefst 4,4 procent

CBS: economie krimpt door lager gasverbruik

Economie. De conjunctuur

Persbericht. Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Kwartaal-op-kwartaalgroei aangetrokken

Flashraming CBS: export zorgt voor economische groei

d e b o u w i n d e B e l g i s c h e e c o n o m i e

Persbericht. Economie groeit niet in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Net geen recessie.

NATIONALE REKENINGEN. Kapitaalgoederenvoorraad en investeringen Instituut voor de Nationale Rekeningen

Rapport Pag. MACRO-ECONOMISCHE INDICATOREN VAN DE HORECA

Persbericht. Economie groeit in 2000 met 3,9% Centraal Bureau voor de Statistiek

Economie. De conjunctuur

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Hoeveel dragen onze bedrijven bij aan de schatkist en de sociale zekerheid?

Economie en ondernemen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

HIER FOTO INVOEGEN BREEDTE 210mm x HOOGTE 99mm. Economisch Belang van de Horeca

Statistieken. Een blik op de tewerkstelling in de paritaire comités van de metaalsector

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014

Regionale economische vooruitzichten

Structurele ondernemingsstatistieken

Persbericht. Herzien BBP bijna 32 miljard gulden hoger

De sociale balans gewaardeerd en gecorrigeerd

Ondernemersvertrouwen neemt in november zeer licht toe

Economie. De conjunctuur

Structurele ondernemingsstatistieken

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2012 Definitief, 2013 Nader voorlopig en 2014 Voorlopig

Samenvatting Economie Toetsweek 2

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014

Economie. 1 Kempense economie presteert in de Vlaamse middenmoot Kempen Provincie Antwerpen Vlaams Gewest

Maakeconomie in Limburg

Persbericht. Economische groei in de eerste negen maanden 4,1% Centraal Bureau voor de Statistiek

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017

Hoofdstuk 15 Economische relaties

Statistisch Bulletin. Jaargang

nr. 421 van ROBRECHT BOTHUYNE datum: 25 maart 2016 aan PHILIPPE MUYTERS Sociaal Interventiefonds - Hulp bij outplacement

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

3 mei Statistisch Bulletin. no. Jaargang. Centraal Bureau voor de Statistiek

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Het economische belang van de Belgische havens - flashraming 2015

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2014-I

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Rekeningen van de overheid 2004

Hoeveel verdienen de Belgen? Hoeveel geven ze uit?

Nr 3206 I. ECONOMIE EN FINANCIEN. Conjunctuurindicatoren

Methodologische nota

PERSBERICHT Brussel, 13 oktober 2016

Vlaamse Arbeidsrekening

Samenvatting Economie Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2016-I

NATIONALE REKENINGEN

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014

De Vlaamse sectorconvenants in cijfers

Emissielekken in België

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Transcriptie:

Brussel, december 2005 Dossier Indirecte werkgelegenheid De indirecte werkgelegenheid van de bouwnijverheid (1995-2001) Erwin Eysackers

Brussel, december 2005 Dossier Indirecte werkgelegenheid De indirecte werkgelegenheid van de bouwnijverheid (1995-2001) Met dank aan: Bruno AERTS (VCSPO), Fons BEYERS (Boerenbond), Johan BORTIER (UNIZO), Robrecht BOTHUYNE (UNIZO), Ria BOURDEAUD HUI (SERV-STV), François COPPENS (NBB), Klaas DAMS (Boerenbond), Jean-Marie DE BAENE (ABVV), Hugo ENGELEN (ACLVB), Jeroen ROSKAMS (ACV), Chris SERROYEN (ACV), Jan VAN DOREN (Voka - Vlaams Economisch Verbond), Wouter VANDER STEENE (VCSPO), Georges VAN GASTEL (NBB), Katleen VAN HAVERE (UNIZO), en in het bijzonder Michel DETHEE (SERV) die het gehele denkproces rond indirecte werkgelegenheid in detail begeleid heeft. Brussel, SERV, 2005 WD 2005/4665/22 2

Inhoud Inhoud... 3 Inleiding... 4 Hoofdstuk 1 Macro-economische kenmerken van de bouwnijverheid... 5 1. De Belgische bouwnijverheid: een overzicht... 5 2. Kenmerken van het intermediaire verbruik... 7 3. Binnenlandse en buitenlandse afzetmarkt... 9 4. Arbeidsintensiteit... 10 Hoofdstuk 2 Indirecte werkgelegenheid van de bouwnijverheid... 12 1. Indirecte werkgelegenheid: een inleiding... 12 2. Indirect werkgelegenheidseffect bij binnenlandse toeleveranciers... 15 3. Indirect werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen van inkomen verdiend in de bouwnijverheid... 17 4. Totale (directe en indirecte) werkgelegenheidseffect... 18 5. Multiplicator van directe naar indirecte werkgelegenheid... 18 6. Directe en indirecte arbeidsintensiteit... 20 7. Gecumuleerde (directe en indirecte) tewerkstellingseffect... 21 Hoofdstuk 3 Conclusie... 23 Hoofdstuk 4 Bijlage A: gedetailleerde tabellen... 24 Hoofdstuk 5 Bijlage B: de betekenis en interpretatie van indirecte werkgelegenheidscijfers... 34 1. Bedrijfstakgebonden analyse... 34 2. Macro-economisch analysekader... 34 3. Statische analyse... 35 4. Geloofwaardigheid van cijfers over indirecte werkgelegenheid... 35 Referentielijst... 36 Lijst met tabellen... 37 Lijst met figuren... 38 3

Inleiding 1. De werkgelegenheid is naast andere elementen een sleutelindicator om het belang van een bedrijfstak in een economie te duiden. Werkgelegenheidscijfers van bedrijfstakken hebben echter het nadeel dat zij de economische werkelijkheid slechts gedeeltelijk weergeven. Uitbesteding van activiteiten is immers in vele bedrijfstakken sinds meer dan tien jaar een belangrijk sociaal-economisch fenomeen. De werkgelegenheid door uitbesteding en toeleveringsverbanden gecreëerd bij andere bedrijfstakken vormt een belangrijk onderdeel van het gehele werkgelegenheidseffect van een bedrijfstak. Ook de besteding van inkomen verdiend in een bedrijfstak leidt tot een indirect werkgelegenheidseffect. Deze besteding van inkomen leidt immers tot leveringen door binnenlandse bedrijfstakken aan de finale vraag van huishoudens. Beide werkgelegenheidseffecten worden aangeduid als de indirecte werkgelegenheid van de onderzochte bedrijfstak. Zij ontstaan bij andere bedrijfstakken door de economische activiteit van de onderzochte bedrijfstak. 2. Dit rapport bespreekt het indirecte werkgelegenheidseffect van de bouwnijverheid tussen 1995 en 2001. Grensoverschrijdende werkgelegenheidseffecten worden niet in kaart gebracht. De berekening van indirecte werkgelegenheid berust op macro-economische gegevens. De berekeningswijze is gedetailleerd toegelicht in een afzonderlijk methodologisch rapport 1. De betekenis van indirecte werkgelegenheid bevindt zich op bedrijfstakniveau. Conclusies betreffen steeds het geheel van de bedrijfstak. In bijlage wordt een beknopte toelichting bij de interpretatie van indirecte werkgelegenheid gegeven. 3. Dit rapport maakt deel uit van een reeks van 20 rapporten over indirecte werkgelegenheid die in het najaar van 2005 en voorjaar van 2006 gepubliceerd worden. Meer informatie vindt u op www.serv.be. 1 Zie Eysackers 2005a. 4

Hoofdstuk 1 Macro-economische kenmerken van de bouwnijverheid 1. De Belgische bouwnijverheid: een overzicht 4. De berekening van indirecte werkgelegenheid vertrekt van macro-economische gegevens over de Belgische bouwnijverheid (NACE 45) in de Nationale Rekeningen. Deze zijn niet per definitie identiek aan de gegevens in andere economische of RSZ-statistieken. Zie Tabel 1 voor de belangrijkste kernvariabelen in prijzen van 2000. Tabel 2 op pagina 25 geeft dezelfde variabelen in lopende prijzen weer. Tabel 1: belangrijkste kenmerken van de Belgische bouwnijverheid, 1995 tot 2003, in miljoen euro en aantal werkzame personen, in prijzen van 2000 (bron: Nationale Rekeningen 2 ) 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Output 3 30.762 30.079 32.402 32.277 34.545 36.056 36.406 35.574 36.106 intermediair verbruik 20.249 19.977 21.901 21.770 23.413 24.660 24.881 24.204 24.673 intermediair verbruik: binnenlands 16.864 0 0 0 0 21.253 21.573 0 0 intermediair verbruik: buitenlands 2.036 0 0 0 0 3.407 3.598 0 0 Niet-productgebonden belastingen min 44 46 52 43 56 121 62 81 82 subsidies beloning van werknemers 5.946 5.715 5.838 5.826 6.203 6.396 6.582 6.498 6.604 netto exploitatieoverschot en gemengd 3.555 3.332 3.573 3.583 3.791 3.757 3.764 3.670 3.582 inkomen van zelfstandigen 4 verbruik van vaste activa (afschrijvingen) 968 1.009 1.037 1.055 1.082 1.122 1.117 1.120 1.165 werkzame personen 228.339 226.321 225.692 226.891 230.173 234.708 238.216 233.010 231.300 werknemers 184.861 180.571 179.006 179.544 182.510 187.308 191.383 187.061 zelfstandigen 43.478 45.750 46.686 47.347 47.663 47.400 46.833 45.949 De oorzaken van deze verschillen zijn voornamelijk: Het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) volgt niet steeds de bedrijfstakaanduiding van een onderneming (NACE-code) en herplaatst een aantal ondernemingen. Bij- 2 Gegevens gedownload van Belgostat in juli 2005. De gegevens voor 2003 worden geschat via voorlopige methodes en kunnen nog (licht) aangepast worden. Voor de omzetting van lopende naar reële prijzen is de bedrijfstakspecifieke deflator voor de bouwnijverheid (A31) gehanteerd (en dus niet de algemene deflator van het bruto binnenlands product). Alle gegevens in dit hoofdstuk zijn afgeleid van de Nationale Rekeningen tenzij anders vermeld. Zie Eysackers 2005a voor de gegevens van 2001. 3 Omzet zonder BTW en andere productgebonden belastingen. 4 Wat overblijft van de bruto toegevoegde waarde na aftrek van de loonmassa voor werknemers, afschrijvingen en productgebonden belastingen en subsidies. Omvat winst, niet-productgebonden belastingen (milieuheffing ) en dergelijke meer inclusief het inkomen van zelfstandigen. 5

voorbeeld: voormalige bouwondernemingen met vandaag enkel een magazijn- of doorverkoopfunctie worden door het INR niet langer onder NACE15 (bouw) geregistreerd maar wel onder NACE 51 of 52 (groot- en kleinhandel). Een aantal ondernemingen worden door het INR in afzonderlijke productgebonden eenheden opgesplitst. Een onderneming die bijvoorbeeld aardolie raffineert (NACE23) en verwerkt (NACE24) en vervolgens rubberproducten op de markt brengt (NACE25) wordt in drie delen (en niet meer als één geheel) in de Nationale Rekeningen opgenomen. De bedrijfstakgegevens in de Nationale Rekeningen worden in basisprijzen uitgedrukt, dus in prijzen van de producent. Het verschil tussen basisprijzen en marktprijzen betreft voornamelijk de BTW en handels- en distributiemarges. Vooral de BTW speelt in een industriële bedrijfstak een belangrijke rol. De output wordt bijvoorbeeld vaak berekend op basis van btw-aangiften, wat per definitie hogere resultaten geeft. Werkzame personen in de Nationale Rekeningen zijn werknemers (arbeiders en bedienden) en zelfstandigen. In dit rapport wordt enkel het aantal werkzame personen behandeld. Het aantal werknemers volgt niet steeds de arbeidsstatistieken om dezelfde reden als hoger: een aantal ondernemingen wordt niet meer onder hun oorspronkelijke code geregistreerd in de Nationale Rekeningen 5. Ook zwartwerk, meewerkende huisgenoten en dergelijke worden als werkzame personen beschouwd. 5. Het aantal werkzame personen stijgt in de onderzochte periode licht, maar een dubbele golfbeweging wordt in de resultaten teruggevonden. Het aantal zelfstandigen stijgt licht tot 2000 en daalt vervolgens. Het aantal werknemers daalt licht tot 2000 en neemt dan in significante mate toe. Vanaf het scharnierjaar 2000 is de berekeningswijze van het aantal werkzame personen gewijzigd, wat ook in de resultaten tot uiting lijkt te komen. 6. Figuur 1 geeft de output tussen 1995 en 2003, opnieuw in prijzen van 2000. De belangrijkste financiële variabelen zijn in procent van de jaarlijkse output weergegeven. In de tweede helft van de jaren 90 is de output van de bouwnijverheid in reële termen in relatief belangrijke mate gestegen, van ongeveer 31 miljard naar een 36 miljard euro. De output blijft nadien ongeveer op hetzelfde niveau, met zelfs een lichte outputdaling in 2002. Het intermediaire verbruik aankopen bij andere bedrijfstakken in binnen- en buitenland evolueert van ongeveer 66% (1995) naar een 68% van de output (2003). Het buitenlandse 5 Ook de definitie van werknemer verschilt enigszins. De belangrijkste afwijkingen zijn: zelfstandigen in bijberoep worden enkel als werknemers geteld, en deeltijdse werknemers ook actief in andere bedrijfstakken worden enkel geregistreerd in de bedrijfstak waar ze de meeste arbeidsuren presteren. De Nationale Rekeningen kennen ook het begrip voltijdse equivalente werknemer niet: het gaat steeds om personen, niet om werkgelegenheidscijfers waaruit de deeltijdse werkgelegenheid verwijderd is. De verschillen blijven beperkt omdat de positieve als negatieve effecten elkaar in hoge mate opheffen. 6

aandeel lijkt in de beschikbare jaren iets toe te nemen, maar het overgrote deel van het intermediaire verbruik blijft uit het binnenland afkomstig. De bruto toegevoegde waarde wordt gevormd door alle weergegeven variabelen met uitzondering van het intermediaire verbruik. De toegevoegde waarde daalt in de onderzochte periode dus van ongeveer 33% (1995) naar een 31% van de output (2003). Het belangrijkste bestanddeel van de toegevoegde waarde vormt de loonmassa voor werknemers: het daalt eveneens van een 19%(1995) naar een 18% van de output (2003). Figuur 1: Bouw, 1995 tot 2003, evolutie van de output, in miljoen euro in prijzen van 2000, en evolutie van de belangrijkste andere financiële kenmerken, in % van de jaarlijkse output Bedrijfstak bouw (NACE 45), evolutie van de output tussen 1995 en 2003, in prijzen van 2000, en evolutie van de belangrijkste andere financiële variabelen, in % van de jaarlijkse output 40.000 in miljoen euro, prijzen van 2000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 11,6% 11,1% 19,3% 19,0% 7,1% 58,7% 66,4% 11,0% 11,1% 18,0% 18,0% 67,6% 67,4% 10,4% 10,3% 11,0% 10,3% 9,9% 17,7% 18,1% 18,0% 18,3% 18,3% 9,4% 9,8% 67,8% 68,0% 68,3% 58,9% 58,6% 5.000 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 intermediair verbruik (totaal) intermediair verbruik buitenlands beloning van werknemers verbruik van vaste activa (afschrijvingen) intermediair verbruik binnenlands productgebonden belastingen min subsidies netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen van zelfstandigen 2. Kenmerken van het intermediaire verbruik 7. Een meer gedetailleerde analyse leert dat ondanks de ogenschijnlijke stabiliteit belangrijke ontwikkelingen binnen het intermediaire verbruik plaatsgrijpen. Zie Figuur 2. Het aandeel van het intermediaire verbruik binnen de eigen bedrijfstak 6 evolueert aanzienlijk, van een 42% in 1995 naar een 30% in 2001. Ongetwijfeld spelen hierin statistische elementen 6 Dus: bouwbedrijven leverend aan andere bouwbedrijven. 7

mee (toewijzen van bedrijven of productievestigingen aan andere bedrijfstakken), wat onder andere blijkt uit de gelijktijdige aanzienlijke toename van de groothandel (NACE51). Dat neemt niet weg dat de som van bouwnijverheid en groothandel evolueert van een 42,3 + 3,6 = 46% in 1995 naar een 29,8 + 9,8 = 40% in 2001, wat wijst op een significante economische ontwikkeling. Andere binnenlandse bedrijfstakken zoals de niet-metaalhoudende minerale producten (glas, cement ) behouden een ongeveer gelijkaardig percentage. In totaal evolueert het binnenlandse aandeel in het intermediaire verbruik van een 89% in 1995 naar een 85%. De toename van het buitenlandse aandeel mag in de onderzochte periode dus niet verwaarloosd worden. Figuur 2: Bouw, 1995, 2000 en 2001, componenten van het intermediaire verbruik (binnenlandse leveranciers en invoer), prijzen van 2000, in % van het totale intermediaire verbruik (100%) (bron: eigen bewerking van de inputoutputtabellen van binnenlandse oorsprong 7 ) 30.000 Bouwnijverheid, binnenlandse en buitenlandse intermediaire verbruik, 1995, 2000 en 2001, in miljoen euro, in prijzen van 2000, in % van het totale intermediaire verbruik Intermediair verbruik, in miljoen euro, in prijzen van 2000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 3.407 (13,9%) 3.557 (14,4%) 2.163 (10,8%) 6.648 (27,2%) 6.500 (26,3%) 5.739 (28,7%) 1.199 (4,9%) 1.201 (4,9%) 1.308 (5,3%) 1.450 (5,9%) 2.084 (8,5%) 2.226 (9,0%) 1.824 (9,1%) 725 (3,6%) 2.312 (9,5%) 2.412 (9,8%) 8.456 (42,3%) 7.509 (30,7%) 7.375 (29,8%) Ingevoerd intermediair verbruik Ander intermediair verbruik van binnenlandse oorsprong Producten van metaal exclusief machines en werktuigen Andere zakelijke dienstverlening Overige niet-metaalhoudende minerale producten Groothandel Bouwnijverheid 0 1995 2000 2001 7 Zie Eysackers 2005a voor de berekeningswijze van de gegevens in deze en volgende figuren. Ze zijn afgeleid van aanbod- en gebruikstabellen die vandaag slechts beschikbaar zijn tot 2001. 8

3. Binnenlandse en buitenlandse afzetmarkt 8. De bouwnijverheid kenmerkt zich door belangrijke leveringen aan de binnenlandse finale vraag (de facto gaat het om investeringen, dus afschrijvingen voor de aankopende partij). Zie Figuur 3. Ogenschijnlijk wordt voor de investeringsgoederen een lichte daling geregistreerd, van een 50% in 1995 naar een 46% in 2001. De verschuiving van sociale woningbouw van investeringsgoederen door de overheid (finale vraag) naar huisvestingsmaatschappijen geregistreerd als onderneming vanaf 2000 8 is de belangrijkste verklaring voor deze evolutie: de som van investeringsgoederen gecombineerd met leveringen aan NACE70 blijft immers ongeveer stabiel over de gehele periode. Figuur 3: Bouw, 1995, 2000 en 2001, leveringen aan binnenlandse bedrijfstakken en finale vraag inclusief uitvoer, in % van de totale output (100%) Bouwnijverheid, leveringen aan binnen- en buitenland, 1995, 2000 en 2001, in miljoen euro, in prijzen van 2000 en in % van de totale output 40.000 FV Andere elementen in finale vraag output naar afzetmarkt, in miljoen euro, prijzen van 2000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 15.224 (49,9%) 648 (2,1%) 3.321 (10,9%) 767 (2,5%) 1.470 (4,8%) 8.456 (27,7%) 16.809 (46,6%) 16.877 (46,4%) 890 (2,5%) 4.053 (11,2%) 970 (2,7%) 927 (2,5%) 1.043 (2,9%) 1.028 (2,8%) 1.124 (3,1%) 1.184 (3,3%) 3.174 (8,8%) 7.509 (20,8%) 954 (2,6%) 4.092 (11,2%) 3.462 (9,5%) 7.375 (20,3%) FV Exports extra EU fob FV Exports intra EU fob FV Final consumption expenditure by households BNL Andere leveringen Groothandel Kleinhandel Openbaar bestuur en defensie Onroerend goed Bouwnijverheid 0 1995 2000 2001 De export blijft door de aard van de activiteiten in de bedrijfstak steeds eerder laag. De leveringen aan andere binnenlandse bedrijfstakken blijven relatief beperkt. De leveringen binnen de eigen bedrijfstak zijn in de vorige paragraaf geduid. 8 Conform de richtlijnen van Eurostat en het Europese Stelsel van Rekeningen, van toepassing op onder andere de overheidsrekeningen sinds 1999. 9

4. Arbeidsintensiteit 9. De arbeidsintensiteit van een bedrijfstak betreft het aantal werkzame personen dat bij een gegeven output (in casu 1 miljoen euro) door een bedrijfstak tewerkgesteld wordt. Zoals hoger verduidelijkt maken we geen onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen. Figuur 4 vergelijkt de arbeidsintensiteit van de bouwnijverheid met enkele groepen bedrijfstakken evenals het Belgische gemiddelde. De berekeningen zijn uitgevoerd in prijzen van 2000. 10. De arbeidsintensiteit van de bouw daalt geleidelijk van een 7,4 werkzame personen in 1995 naar een 6,4 werkzame personen per miljoen euro output. Het volgt ongeveer de evolutie van het Belgische gemiddelde, waar het systematisch een 15% onder blijft. Figuur 4: Arbeidsintensiteit van de bouw en andere groepen bedrijfstakken, 1995 tot 2003, aantal werkzame personen per mio euro output, in prijzen van 2000 arbeidsintensiteit van de bedrijfstak bouw in vergelijking met enkele andere groepen bedrijfstakken, 1995-2003, output in prijzen van 2000 arbeidsintensiteit: aantal werkzame personen per mio euro output in prijzen van 2000 12 10 8 6 4 2 0 7,52 6,97 7,03 6,66 7,42 6,51 6,54 6,55 6,41 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 bouw: nace 45 tabak, textiel, kleding, leder: nace 16 tot 19 voeding: nace 15 non-ferro, metaal en machinebouw: nace 26 tot 30 elektriciteit, water: nace 40 tot 41 handel, horeca en transport: nace 50 tot 64 financiële en zakelijke diensten: nace 65 tot 74 gemiddelde voor Belgische economie 11. De arbeidsintensiteit mag niet verward worden met de arbeidsproductiviteit (bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon). De evolutie van beide variabelen hangt samen, maar in omgekeerde zin: hoe hoger de bruto toegevoegde waarde en/of het intermediaire verbruik per werkzame persoon, hoe lager de arbeidsintensiteit. De arbeidsintensiteit wordt in Figuur 5 invers weergegeven, omdat de figuur in financiële termen en niet in werkzame personen uitgedrukt wordt. 10

12. Een gemiddelde werkzame persoon in de bouwnijverheid realiseert in 2003 een toegevoegde waarde van een 0,049 miljoen euro (ongeveer een 2,0 miljoen Belgische frank). Tussen 1995 en 2003 is de arbeidsproductiviteit licht gestegen. Het intermediaire verbruik ligt constant bijna dubbel zo hoog en stijgt ook aanzienlijk sneller. Het evolueert van 0,089 miljoen euro in 1995 naar een 0,107 miljoen euro per werkzame persoon, dus een stijging van een kleine 20%. Figuur 5: Bouw, 1995 tot 2003, arbeidsintensiteit, arbeidsproductiviteit en intermediair verbruik per werkzame persoon, in mio euro per werkzame persoon en aantal werkzame personen per mio euro output, in prijzen van 2000 bouw, arbeidsproductiviteit, intermediair verbruik per werkzame persoon en arbeidsintensiteit per werkzame persoon, 1995-2003, in miljoen euro (prijzen van 2000) en werkzame personen 0,180 bruto toegevoegde waarde en intermediaire verbruik per werkzame persoon, in mio euro 0,160 0,140 0,120 0,100 0,080 0,060 0,040 0,020 7,42 7,52 0,135 0,133 0,089 0,088 0,046 0,045 6,97 0,144 0,097 0,047 7,03 0,142 0,096 0,046 6,66 0,150 0,102 0,048 6,51 6,54 6,55 0,154 0,153 0,153 0,105 0,104 0,104 0,049 0,048 0,049 6,41 0,156 0,107 0,049 0,000 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 arbeidsproductiviteit IMV per werkzame persoon arbeidsintensiteit Samen vormen deze variabelen de inverse van de arbeidsintensiteit (dus: 1 / arbeidsintensiteit). De stippellijn in Figuur 5 vormt tegelijkertijd de som van de bruto toegevoegde waarde en het intermediaire verbruik per werkzame persoon (waarde weergegeven onder elk punt) en de inverse van de arbeidsintensiteit (waarde boven elk punt). Duidelijk is dat de evolutie van de arbeidsintensiteit van de bouwnijverheid in eerste instantie bepaald wordt door de evolutie van het intermediaire verbruik per werkzame persoon. 11

Hoofdstuk 2 Indirecte werkgelegenheid van de bouwnijverheid 1. Indirecte werkgelegenheid: een inleiding In dit rapport staat het indirecte binnenlandse 9 werkgelegenheidseffect van de bouwnijverheid centraal. De directe werkgelegenheid betreft de eigen werkgelegenheid van de bouw. De indirecte werkgelegenheid betreft de werkgelegenheid bij andere Belgische bedrijfstakken afhankelijk van de economische activiteit van de bouw. Twee vormen van indirecte werkgelegenheid worden onderscheiden: Aan de hand van de arbeidsintensiteit en de financiële stromen tussen bedrijfstakken gedocumenteerd in aanbod- en gebruikstabellen wordt de indirecte werkgelegenheid van een bedrijfstak bij zijn toeleveranciers geschat. Dit betreft de werkgelegenheid gecreëerd door bestellingen van de onderzochte bedrijfstak bij andere bedrijfstakken (aankoop van goederen en diensten). In dit werkgelegenheidseffect komt de vervlechting en netwerking tussen (Belgische) bedrijfstakken tot uiting. Hoe groter de aankopen van de onderzochte bedrijfstak bij andere Belgische bedrijfstakken, hoe groter dit stroomopwaartse indirecte werkgelegenheidseffect. Het indirecte werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen van inkomen verdiend door werkzame personen direct of indirect tewerkgesteld in de bouw wordt aan de hand van bijkomende informatie berekend. 1/ Het inkomen verdiend in een bedrijfstak wordt 2/ door de werknemers en zelfstandigen van deze bedrijfstak gedeeltelijk geconsumeerd, wat 3/ leveringen door binnenlandse bedrijfstakken aan de finale vraag impliceert. Deze leveringen 4/ vertegenwoordigen een werkgelegenheidseffect dat indirect toegeschreven wordt aan het inkomen ontstaan in de onderzochte bedrijfstak. Ook hier geldt: hoe groter het inkomen verdiend in de onderzochte bedrijfstak, hoe groter het indirecte werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen. De som van de eigen werkgelegenheid en beide indirecte werkgelegenheidseffecten vormt het totale (directe en indirecte) werkgelegenheidseffect van de bouw. Dit cijfer geeft het gehele Belgische werkgelegenheidseffect weer die direct of indirect een band heeft met de onderzochte bedrijfstak. 9 Alle indirecte werkgelegenheidseffecten in dit rapport verwijzen steeds naar binnenlandse werkgelegenheid. 12

toeleverende onderzochte bedrijfstakken leverend bedrijfstakken bedrijfstak aan finale vraag stroomopwaartse financiële stroom eigen indirecte directe werkgelegenheidseffect werkgelegenheid bij binnenlandse goederen en diensten toeleveranciers inkomen van inkomen van besteding indirecte werkzame personen werkzame personen inkomen werkgelegenheidseffect indirect toegeschreven bij bedrijfstakken aan onderzochte leverend aan de bedrijfstak goederen en diensten finale vraag van huishoudens 13. De som van directe en indirecte werkgelegenheidseffecten dient echter met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd: in dergelijke analyse wint de onderzochte bedrijfstak werkgelegenheid bij andere bedrijfstakken, en verliest zelf geen werkgelegenheid aan andere bedrijfstakken. De mate waarin de eigen economische activiteit afhankelijk is van bestellingen door andere bedrijfstakken komt bijvoorbeeld niet tot uiting. Om die reden wordt een tweede synthesecijfer berekend: de som van 1/ de eigen werkgelegenheid niet afhankelijk van bestellingen door andere bedrijfstakken en 2/ het eerste niveau van indirecte werkgelegenheid bij toeleverende bedrijfstakken. In de figuur op de volgende pagina gaat het om de werkgelegenheidseffecten {1} + {2} + {4}. Dit resultaat vormt het gecumuleerde (directe en indirecte) werkgelegenheidseffect 10. Het betreft het werkgelegenheidseffect ontstaan door de economische activiteit van de onderzochte bedrijfstak, ook al gaat het niet alleen om werkgelegenheid actief in de bouw. De som van gecumuleerde werkgelegenheidseffecten van alle Belgische bedrijfstakken levert een identiek eindtotaal op als de som van de directe werkgelegenheid per bedrijfstak, aangezien dubbeltellingen tussen directe en indirecte werkgelegenheid uitgesloten zijn. 14. Zie Eysackers (2005a) voor de berekeningswijze. Alle berekeningen zijn gebaseerd op de Belgische Nationale Rekeningen. Dit impliceert dat alle resultaten zich bevinden op Belgisch niveau. Het is niet mogelijk om gelijkaardige analyses op gewestelijk niveau of op subbedrijfstakniveau uit te voeren. 10 Zie ook Cornille & Robert (2005). 13

Overzicht 11 van de directe ({1}, {2} en {3}) en indirecte ({4}, {5} en {6}) werkgelegenheidseffecten. Het gecumuleerde (directe en indirecte) werkgelegenheidseffect wordt gevormd door de onderdelen {1}, {2} en {4}. toeleverende onderzochte bedrijfstakken leverend bedrijfstakken bedrijfstak aan finale vraag {5} {4} {3} {2} {1} stroomopwaartse financiële stroomopwaartse financiële eigen werkgelegenheid eigen werkgelegenheid eigen werkgelegenheid indirecte stroom indirecte stroom actief voor actief voor actief voor werkgelegenheidseffect werkgelegenheidseffect bestellingen door bestellingen door finale vraag toeleveranciers: goederen toeleveranciers: goederen andere bedrijfstakken eigen bedrijfstak (export ) hogere niveaus en diensten 1ste niveau en diensten {6} inkomen van inkomen van inkomen van inkomen van besteding indirect werkzame personen werkzame personen werkzame personen werkzame personen inkomen werkgelegenheidseffect indirect toegeschreven bij bedrijfstakken aan onderzochte leverend aan bedrijfstak goederen finale vraag en diensten van huishoudens 11 Het 2 de niveau betreft toeleveranciers van toeleveranciers aan de bouwnijverheid, het 3 de niveau toeleveranciers van toeleveranciers van toeleveranciers aan de bouwnijverheid, enzovoort. 14

Figuur 6: Bouw, 1995, 2000 en 2001, eigen werkgelegenheid en alle niveaus van indirecte werkgelegenheid bij toeleveranciers opgedeeld naar aard van de toelevering, in aantal werkzame personen Bouwnijverheid (nace 45), som van eigen werkgelegenheid en volledige indirecte werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers, 1995, 2000 en 2001, in aantal werkzame personen directe en indirect stroomopwaarts werkgelegenheidseffect, in aantal werkzame personen 400.000 350.000 300.000 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 0 12.800 12.500 44.300 46.400 13.200 28.900 36.100 37.300 20.700 27.400 32.700 33.100 228.300 234.700 238.200 1995 2000 2001 Werkgelegenheid in onderzochte bedrijfstak grondstoffen: NACE20+24:28 energie: NACE40+41 uitbestede diensten: NACE65-74 handel, horeca en transport: NACE50-64 andere industrie: andere NACE<50 niet-marktdiensten: NACE>74 2. Indirect werkgelegenheidseffect bij binnenlandse toeleveranciers 15. Figuur 6 geeft het gehele indirecte werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers (alle niveaus van toelevering, dus de som van {4} en {5} in de figuur op de vorige pagina) 12. De toeleverende bedrijfstakken zijn in deze en volgende figuren in enkele samenhangende groepen ingedeeld waarvan enkel de afkorting weergegeven wordt. De samenstelling van elke groep bevindt zich in de verklarende tabel op pagina 24. 16. Het stroomopwaartse werkgelegenheidseffect evolueert van een 97.000 indirect werkzame personen in 1995 tot een 137.000 personen in 2001. Zoals verwacht vormen de bedrijfstakken handel, horeca en transport het grootste toeleverende geheel, van een 29.000 personen in 1995 naar een 46.000 personen in 2001. 12 Detailgegevens bevinden zich in Tabel 4 (eerste niveau van toelevering) en Tabel 5 (alle niveaus van toelevering) in bijlage. 15

Zoals verduidelijkt bij de bespreking van het intermediaire verbruik (zie Figuur 3 op pagina 9) zit hierin ten dele een statistisch effect, namelijk het herklasseren van een aantal bouwbedrijven. De indirecte werkgelegenheid van de bouwnijverheid voor 2000 is dus onderschat. Een gelijkaardige stijging wordt geregistreerd bij de zakelijke en financiële diensten, van een 21.000 personen in 1995 naar een 37.000 personen in 2005. Hiermee bevestigt de bouwnijverheid een meer algemene trend: toeleverende werkgelegenheid verschuift voor de meeste bedrijfstakken langzaam maar zeker van industriële naar dienstenbedrijfstakken. De binnenlandse industriële grondstoffenproducenten 13 waren in 1995 nog bijna de belangrijkste leveranciersgroep maar zijn dat in 2001 duidelijk niet meer. Toch is de ontwikkeling positief: van een 27.000 personen in 1995 naar een 33.000 personen in 2001. Figuur 7: Bouw, 1995, 200 en 2001, eigen werkgelegenheid en indirecte werkgelegenheid via consumptieve bestedingen, in aantal werkzame personen actief bij andere bedrijfstakken Bouwnijverheid, werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen, in de onderzochte bedrijfstak en bij toeleveranciers, in aantal werkzame personen 350 000 werkgelegenheidseffect, in aantal werkzame personen 300 000 250 000 200 000 150 000 100 000 50 000 0 21 300 25 700 26 300 39 500 36 900 36 700 228 300 234 700 238 200 1995 2000 2001 Werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen toeleveranciers, in aantal werkzame personen bij andere bedrijfstakken Werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen onderzochte bedrijfstak, in aantal werkzame personen bij andere bedrijfstakken Werkgelegenheid in onderzochte bedrijfstak 13 Hout, chemie, rubber, niet-metaalhoudende mineralen zoals glas, en staal. Zie de tabel op pagina 24. 16

3. Indirect werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen van inkomen verdiend in de bouwnijverheid 17. Het indirecte werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen vertaalt het inkomen (direct of indirect) verdiend in een onderzochte bedrijfstak in werkgelegenheidstermen. Het betreft opnieuw enkel personen werkzaam bij andere bedrijfstakken dan de bouwnijverheid. Figuur 7 geeft de belangrijkste elementen weer 14. 18. Het werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen evolueert voor de bouwnijverheid van 61.000 werkzame personen in 1995 naar 63.000 personen in 2001. Het aandeel ontstaan in de eigen bedrijfstak is steeds aanzienlijk hoger. Figuur 8: Bouw, 1995, 2000 en 2001, eigen werkgelegenheid, indirecte werkgelegenheid bij toeleveranciers en via consumptieve bestedingen, in aantal werkzame personen Bedrijfstak Bouwnijverheid (nace 45), som van eigen werkgelegenheid, indirecte werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers en via consumptieve bestedingen, 1995, 2000 en 2001, in aantal werkzame personen 500.000 directe en indirect werkgelegenheidseffect, in aantal werkzame personen 450.000 400.000 350.000 300.000 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 0 25.700 26.300 21.300 36.900 36.700 39.500 133.200 137.000 96.600 228.300 234.700 238.200 1995 2000 2001 Werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen door toegeschreven werkzame personen bij toeleveranciers Werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen door eigen werkzame personen Werkgelegenheidseffect bij Belgische toeleveranciers Werkgelegenheid in onderzochte bedrijfstak 14 De berekening is samengevat in Tabel 7 in bijlage. 17

4. Totale (directe en indirecte) werkgelegenheidseffect 19. Het totale werkgelegenheidseffect van de bouwnijverheid - de som van de eigen werkgelegenheid en beide indirecte werkgelegenheidseffecten uit vorige paragrafen - evolueert van 386.000 werkzame personen in 1995 naar 438.000 personen in 2001. Zie Figuur 8. Deze toename komt voornamelijk via het indirecte effect bij toeleverende dienstenbedrijfstakken tot stand, al stijgt ook de eigen werkgelegenheid en het indirecte effect via consumptieve bestedingen licht. Figuur 9: Bouw, 1995, 2000 en 2001, multiplicator van directe (1,00) naar indirecte werkgelegenheid, in aantal indirect werkzame personen per direct werkzame persoon en in % van het jaarlijkse werkgelegenheidseffect Bouwnijverheid (nace 45), 1995, 2000 en 2001, multiplicator van directe (1,00) naar indirecte werkgelegenheid, in aantal indirect werkzame personen per eigen werkzame persoon en in % van het totale werkgelegenheidseffect aantal indirect werkzame personen per werkzame persoon in de onderzochte bedrijfstak 2,00 1,80 1,60 1,40 1,20 1,00 0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 0,11 persoon (6,0%) 0,11 persoon (6,0%) 0,09 persoon (5,5%) 0,16 persoon (8,6%) 0,15 persoon (8,4%) 0,17 persoon (10,2%) 0,57 persoon (30,9%) 0,58 persoon (31,3%) 0,42 persoon (25,0%) 1,00 persoon (59,2%) 1,00 persoon (54,5%) 1,00 persoon (54,4%) 1995 2000 2001 Multiplicator indirecte werkgelegenheidseffect via consumptie van inkomen ontstaan bij toeleveranciers van onderzochte bedrijfstak Multiplicator indirecte werkgelegenheidseffect via consumptie van inkomen verdiend in onderzochte bedrijfstak Multiplicator alle toeleverende bedrijfstakken Onderzochte bedrijfstak 5. Multiplicator van directe naar indirecte werkgelegenheid 20. Een multiplicator van directe naar indirecte werkgelegenheid geeft de verhouding tussen directe en indirecte werkgelegenheid aan. Het wordt uitgedrukt in aantal indirect werkzame personen voor elke eigen directe werkzame persoon. 18

Figuur 9 geeft de multiplicator voor de verschillende vormen van indirecte werkgelegenheid. Figuur 10 gaat meer in detail in op de multiplicator voor de indirecte werkgelegenheid bij toeleveranciers 15. 21. Voor elke persoon actief in de bouwnijverheid zijn in 1995 een 0,7 personen indirect werkzaam dankzij bestellingen en inkomen gegenereerd door de bouwnijverheid. In 2001 is dit opgelopen tot meer dan 0,8 indirect werkzame personen. Deze stijging dient in hoge mate aan het werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers toegeschreven, al wordt ook een kleine stijging via het consumptie-effect geregistreerd. Figuur 10: Bouw, 1995, 2000 en 2001, multiplicator van directe (1,00) naar indirecte werkgelegenheid bij toeleverende bedrijfstakken, in aantal indirect werkzame personen per direct werkzame persoon en in % van het totale werkgelegenheidseffect 16 Bouwnijverheid (nace 45), 1995, 2000 en 2001, multiplicator van directe (1,00) naar indirecte werkgelegenheid, in aantal indirect werkzame personen per eigen werkzame persoon en in % van het totale werkgelegenheidseffect aantal indirect werkzame personen per werkzame persoon in de onderzochte bedrijfstak 1,80 1,60 1,40 1,20 1,00 0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 0,06 persoon (3,4%) 0,13 persoon (7,5%) 0,09 persoon (5,4%) 0,12 persoon (7,1%) 1,00 persoon (59,2%) 0,05 persoon (3,0%) 0,19 persoon (10,3%) 0,15 persoon (8,4%) 0,14 persoon (7,6%) 1,00 persoon (54,5%) 0,05 persoon (2,9%) 0,19 persoon (10,6%) 0,16 persoon (8,5%) 0,14 persoon (7,6%) 1,00 persoon (54,4%) Multiplicator Werkgelegenheid in onderzochte bedrijfstak Multiplicator toeleveranciers: energie: NACE40+41 Multiplicator toeleveranciers: handel, horeca en transport: NACE50-64 Multiplicator toeleveranciers: niet-marktdiensten: NACE>74 Multiplicator toeleveranciers: grondstoffen: NACE20+24:28 Multiplicator toeleveranciers: uitbestede diensten: NACE65-74 Multiplicator toeleveranciers: andere industrie: andere NACE<50 22. De daling van de multiplicator bij toeleverende bedrijfstakken kent een complexe ontwikkeling. Zie Figuur 10. Deze stijging dient toegeschreven aan verschillende bedrijfstakken. De grootste vooruitgang boeken de bedrijfstakken handel, horeca en transport (NACE50 tot 64), maar ook de uitbeste- 15 Detailgegevens bevinden zich in Tabel 9 in bijlage. 16 De percentages slaan op het gehele directe en indirecte werkgelegenheidseffect zoals in Figuur 9, en niet enkel op het werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers. 19

de diensten (NACE65-74) en zelfs de industriële grondstoffenleveranciers (NACE20 en 24 tot 28) gaan duidelijk vooruit. 6. Directe en indirecte arbeidsintensiteit 23. Aan de hand van de indirecte werkgelegenheid in dit hoofdstuk kan de arbeidsintensiteit van een bedrijfstak (zie hoofdstuk 1.4) breder geduid worden. Met directe arbeidsintensiteit bedoelen we de arbeidsintensiteit geregistreerd in de onderzochte bedrijfstak en in het vorige hoofdstuk besproken. Met indirecte arbeidsintensiteit bedoelen we de indirecte werkgelegenheid ontstaan per miljoen euro output in de bouw. Figuur 11 geeft de som van directe en indirecte arbeidsintensiteit voor de bouwnijverheid tussen 1995 en 2001 17. Figuur 11: Bouw, 1995, 2000 en 2001, directe en indirecte arbeidsintensiteit, in aantal werkzame personen per mio euro output (prijzen van 2000) en in % van de totale arbeidsintensiteit Bouwnijverheid (nace 45), 1995, 2000 en 2001, directe en indirecte arbeidsintensiteit, in aantal werkzame personen per mio euro output, in prijzen van 2000, en in % van de totale arbeidsintensiteit (100%) aantal personen direct of indirect werkzaam per mio euro output 14 12 10 8 6 4 2 0 5,16 personen indirect werkzaam per mio euro output (40,8% van totaal) 7,48 personen direct werkzaam per mio euro output (59,2% van totaal) 5,43 personen indirect werkzaam per mio euro output (45,5% van totaal) 6,51 personen direct werkzaam per mio euro output (54,5% van totaal) 5,49 personen indirect werkzaam per mio euro output (45,6% van totaal) 6,54 personen direct werkzaam per mio euro output (54,4% van totaal) 1995 2000 2001 (directe) arbeidsintensiteit indirecte arbeidsintensiteit 24. De indirecte arbeidsintensiteit gaat in de onderzochte periode er licht op vooruit, wat in de Belgische economische context voor de meest bedrijfstakken niet het geval is. De directe arbeidsintensiteit daalt echter licht. 17 Zie Tabel 10 in bijlage voor de gedetailleerde gegevens. 20

In totaal werden in 1995 ongeveer 12,6 personen direct of indirect tewerkgesteld per miljoen euro output. In 2001 is deze som licht gedaald tot ongeveer 12,0 personen. 7. Gecumuleerde (directe en indirecte) tewerkstellingseffect 25. Het gecumuleerde werkgelegenheidseffect bestaat uit 1/ de eigen werkgelegenheid actief voor leveringen aan de finale vraag en het intermediaire verbruik binnen de eigen bedrijfstak en 2/ het eerste niveau van indirecte werkgelegenheid bij toeleveranciers. Zie de inleiding van dit hoofdstuk voor een verduidelijking. Figuur 12: Bouw, 1995, 2000 en 2001, gecumuleerd (direct en indirect) werkgelegenheidseffect, in aantal werkzame personen en in % van de eigen werkgelegenheid Bouwnijverheid (nace 45), 1995, 2000 en 2001, gecumuleerde werkgelegenheidseffect, in aantal werkzame personen en in % van de eigen directe werkgelegenheid 300.000 250.000 in aantal werkzame personen 200.000 150.000 100.000 58.100 personen (25,4% van eigen werkgelegenheid) 185.200 personen (81,1% van eigen werkgelegenheid) 82.100 personen (35,0% van eigen werkgelegenheid) 167.200 personen (71,3% van eigen werkgelegenheid) 83.300 personen (35,0% van eigen werkgelegenheid) 168.200 personen (70,6% van eigen werkgelegenheid) 50.000 0 1995 2000 2001 Eigen werkgelegenheid gerekend tot gecumuleerde werkgelegenheidseffect Indirect werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers, niveau 1 Ongeveer 19% van haar output (afzetmarkt) levert de bouwnijverheid in 1995 aan andere Belgische bedrijfstakken. Het intermediaire verbruik binnen de eigen bedrijfstak is hierin niet opgenomen. In 2001 stijgt dit aandeel tot een 29%. Zie Figuur 3 op pagina 9 18. Zoals hoger verduidelijkt zit in deze stijging ten dele een statistisch effect, namelijk het herklasseren van een aantal bouw- en groothandelsbedrijven. 18 Het betreft de gearceerde bedrijfstakken in Figuur 3. 21

Dit percentage van het eigen werkgelegenheidseffect kan potentieel als indirecte werkgelegenheid aan andere binnenlandse bedrijfstakken toegeschreven worden, en wordt om die reden dan ook verwijderd uit het gecumuleerde effect. Figuur 12 geeft het gecumuleerde tewerkstellingseffect van de bouwnijverheid tussen 1995 en 2001 19. 26. Het gecumuleerde werkgelegenheidseffect stijgt van een 243.000 personen in 1995 naar een 251.000 in 2001. Hiervoor is vooral het indirecte werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers verantwoordelijk. Dit effect is over de gehele periode systematisch ongeveer 5% groter dan de directe werkgelegenheid (bijvoorbeeld: 81% + 25% = 106% in 1995). Het werkgelegenheidseffect gecreëerd door de economische activiteit van de bouwnijverheid in de gehele Belgische economie blijft dus ongeveer stabiel, al wordt een belangrijke verschuiving tussen de betrokken bedrijfstakken geconstateerd. 19 Detailgegevens bevinden zich in Tabel 8 in bijlage. 22

Hoofdstuk 3 Conclusie 27. Het totale directe en indirecte werkgelegenheidseffect van de bouwnijverheid evolueert van een 386.000 werkzame personen in 1995 naar een 438.000 personen in 2001. Het bestaat uit een 228.000 (1995) tot 238.000 (2001) werkzame personen in de eigen bedrijfstak, een 96.000 (1995) tot 137.000 personen (2001) bij toeleverende bedrijfstakken, en een 60.000 (1995) tot 63.000 personen (2001) via de besteding van inkomen direct of indirect verdiend in de bouwnijverheid. De arbeidsintensiteit van de bouwnijverheid bedraagt tussen 1995 en 2000 ongeveer 4 personen per miljoen euro output (prijzen van 2000). Vanaf 2000 daalt de arbeidsintensiteit licht. Wordt ook de indirecte werkgelegenheid opgenomen dan stijgt de som van directe en indirecte arbeidsintensiteit tot ongeveer 12 werkzame personen per miljoen euro output. 28. Het gecumuleerde werkgelegenheidseffect van de bouw stijgt van een 185.000 personen in 1995 naar een 193.000 personen in 2001. Deze stijging is opnieuw voornamelijk toe te schrijven aan de toeleverende bedrijfstakken. 23

Hoofdstuk 4 Bijlage A: gedetailleerde tabellen 29. De toeleverende bedrijfstakken worden in volgende categorieën samengevat. Indeling van toeleverende bedrijfstakken grondstoffen: NACE20+24:28 Houtindustrie (zonder meubelindustrie); chemische nijverheid; rubber en kunststof; overige nietmetaalhoudende minerale producten (cement, glas ); metalen in primaire vorm; producten van metaal exclusief machines en apparaten energie: NACE40+41 Elektriciteit- en waterbedrijven uitbestede diensten: NACE65-74 Banken, handel in onroerend goed, software, O&O, zakelijke dienstverlening inclusief interimarbeid handel, horeca en transport: NACE50-64 Garages, klein- en groothandel, vervoer, post en telecommunicatie andere industrie: andere NACE<50 Alle andere industriële bedrijfstakken Niet-marktdiensten: NACE>74 Alle dienstenbedrijfstakken vanaf NACE75 (overheid) 24

Tabel 2 geeft de belangrijkste macro-economische kenmerken van de bouwnijverheid uitgedrukt in lopende prijzen. Tabel 2: belangrijkste kenmerken van de Belgische bouwnijverheid, 1995 tot 2003, in miljoen euro (lopende prijzen) en aantal werkzame personen (bron: Nationale Rekeningen 20 ) 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 output 28.711,7 28.315,6 30.628,7 31.018,0 33.907,2 36.055,6 36.830,5 36.593,8 37.865,5 intermediair verbruik 18.899,2 18.805,4 20.702,3 20.921,3 22.980,7 24.660,4 25.171,4 24.898,6 25.875,1 intermediair verbruik binnenlands 16.864 0 0 0 0 21.253 21.573 0 0 intermediair verbruik buitenlands 2.036 0 0 0 0 3.407 3.598 0 0 bruto toegevoegde waarde 9.812,5 9.510,2 9.926,4 10.096,7 10.926,5 11.395,2 11.659,1 11.695,2 11.990,4 beloning van werknemers 5.549,9 5.380,3 5.518,6 5.598,7 6.088,2 6.395,8 6.658,4 6.684,8 6.925,5 netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen van zelfstandigen 3.318,3 3.136,8 3.377,7 3.443,0 3.721,2 3.756,5 3.808,3 3.775,4 3.756,6 verbruik van vaste activa (afschrijvingen) 903,3 949,8 980,7 1.014,0 1.062,4 1.122,0 1.129,7 1.151,8 1.221,9 werkzame personen 228.339 226.321 225.692 226.891 230.173 234.708 238.216 233.010 231.300 werknemers 184.861 180.571 179.006 179.544 182.510 187.308 191.383 187.061 zelfstandigen 43.478 45.750 46.686 47.347 47.663 47.400 46.833 45.949 20 Gegevens gedownload van Belgostat in juli 2005. De gegevens voor 2003 zijn geschat volgens voorlopige methodes en kunnen nog (licht) wijzigen. 25

Tabel 3: Bouw, 1995, 2000 en 2001, overzicht van directe en indirecte werkgelegenheid, in aantal werkzame personen 1995 2000 2001 aantal % kolom % rij multiplicator aantal % kolom % rij multiplicator aantal % kolom % rij multiplicator Werkgelegenheid in onderzochte bedrijfstak 228.300 59,2% 100,0% 1,00 234.700 54,5% 102,8% 1,00 238.200 54,4% 104,3% 1,00 Werkgelegenheidseffect bij Belgische toeleveranciers 96.600 25,0% 100,0% 0,42 133.200 30,9% 137,9% 0,57 137.000 31,3% 141,8% 0,58 Werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen door eigen werkzame personen 39.500 10,2% 100,0% 0,17 36.900 8,6% 93,4% 0,16 36.700 8,4% 92,9% 0,15 Werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen door toegeschreven werkzame personen bij toeleveranciers 21.300 5,5% 100,0% 0,09 25.700 6,0% 120,7% 0,11 26.300 6,0% 123,5% 0,11 Totaal indirecte werkgelegenheid 157.400 40,8% 100,0% 0,69 195.800 45,5% 124,4% 0,83 200.000 45,6% 127,1% 0,84 Totaal directe en indirecte werkgelegenheid 385.700 100,0% 100,0% 1,69 430.500 100,0% 111,6% 1,83 438.200 100,0% 113,6% 1,84 26

Tabel 4: bouw, 1995, 2000 en 2001, eigen werkgelegenheid en eerste niveau van indirect werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers en via consumptieve bestedingen, in aantal werkzame personen 1995 2000 2001 Werkgelegenheid in onderzochte bedrijfstak 228.300 234.700 238.200 Indirect werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers grondstoffen: NACE20+24:28 21.900 27.600 28.100 energie: NACE40+41 1.100 500 500 uitbestede diensten: NACE65-74 8.800 16.200 16.400 handel, horeca en transport: NACE50-64 16.100 26.900 27.800 andere industrie: andere NACE<50 8.100 7.900 7.400 niet marktdiensten: NACE>74 2.000 3.200 3.200 0 0 0 0 0 0 Totaal 58.000 82.300 83.400 Indirect werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen via consumptieve bestedingen bij toeleveranciers (alle niveaus) 13.800 17.800 18.000 via consumptieve bestedingen in onderzochte bedrijfstak (alle niveaus) 25.700 25.700 25.100 Totaal 39.500 43.500 43.100 Som van directe en 1ste niveau van indirecte werkgelegenheid 325.800 360.500 364.700 Het eerste niveau van indirect werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers betreft de bedrijfstakken die direct aan de bouwnijverheid leveren. Bij het consumptie-effect betreft het de bedrijfstakken die direct aan de finale vraag van huishoudens leveren. Zie Tabel 7 op pagina 30 voor de concrete berekening. 27

Tabel 5: Bouw, 1995, 2000 en 2001, som van directe en indirecte werkgelegenheidseffect (alle niveaus) bij toeleveranciers en via consumptieve bestedingen, in aantal werkzame personen 1995 2000 2001 Werkgelegenheid in onderzochte bedrijfstak 228.300 234.700 238.200 Indirect werkgelegenheidseffect bij toeleveranciers grondstoffen: NACE20+24:28 27.400 32.700 33.100 energie: NACE40+41 1.900 1.200 1.300 uitbestede diensten: NACE65-74 20.700 36.100 37.300 handel, horeca en transport: NACE50-64 28.900 44.300 46.400 andere industrie: andere NACE<50 13.200 12.800 12.500 niet marktdiensten: NACE>74 4.500 6.100 6.400 0 0 0 0 0 0 Totaal 96.600 133.200 137.000 Indirect werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen via consumptieve bestedingen bij toeleveranciers (alle niveaus) 21.300 25.700 26.300 via consumptieve bestedingen in onderzochte bedrijfstak (alle niveaus) 39.500 36.900 36.700 Totaal 60.800 62.600 63.000 Som van directe en 1ste niveau van indirecte werkgelegenheid 385.700 430.500 438.200 Tabel 5 geeft het totale indirecte werkgelegenheidseffect, dus de som van het eerste en alle hoger niveaus van toelevering. 28

Tabel 6: Bouw, 1995, 2000 en 2001, arbeidsintensiteit van de onderzochte bedrijfstak en van toeleverende bedrijfstakken naar aard van de toelevering, in aantal werkzame personen per miljoen euro output, output in prijzen van 2000 1995 2000 2001 onderzochte bedrijfstak 7,48 6,51 6,54 grondstoffen: NACE20+24:28 5,59 5,00 5,02 energie: NACE40+41 2,82 2,49 2,26 uitbestede diensten: NACE65-74 6,74 7,62 7,19 handel, horeca en transport: NACE50-64 8,97 7,54 7,39 andere industrie: andere NACE<50 5,74 4,34 4,56 niet marktdiensten: NACE>74 11,38 12,16 11,99 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 De arbeidsintensiteit van een bedrijfstak geeft het aantal werkzame personen per miljoen euro output. De output is uitgedrukt in prijzen van 2000 om een correcte vergelijking mogelijk te maken. 29

Tabel 7: Bouw, 1995, 2000 en 2001, berekening van het werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen, in euro (lopende prijzen en prijzen van 2000) en aantal werkzame personen 1995 2000 2001 consumptieve bestedingen S14, in mio, in lopende prijzen 79.161 93.766 96.716 1 consumptieve bestedingen S14, in mio, in prijzen van 2000 81.936 93.766 96.340 2 werkgelegenheidseffect door consumptieve bestedingen S14, eerste niveau, in werkzame personen 759.093 798.263 795.586 3 werkgelegenheidseffect door consumptieve bestedingen S14, 2 de en hogere niveaus, in werkzame personen 429.912 391.079 410.169 4 werkgelegenheidseffect door consumptieve bestedingen S14, alle niveaus, in werkzame personen 1.189.005 1.189.342 1.205.754 5 arbeidsintensiteit consumptieve bestedingen, in lopende prijzen 15,02 12,68 12,47 6 arbeidsintensiteit consumptieve bestedingen, in prijzen van 2000 14,51 12,68 12,52 7 aandeel inkomen ontstaan in onderzochte bedrijfstak / totale primaire inkomen S14 80,24% 81,52% 81,43% 8 aandeel netto beschikbaar inkomen / primair inkomen 80,37% 78,69% 78,71% 9 aandeel consumptieve uitgaven / totale uitgaven 62,90% 62,68% 61,56% 10 aandeel consumptieve uitgaven / primaire inkomen 40,56% 40,21% 39,46% 11 inkomen S14 (werknemers en zelfstandigen) ontstaan in onderzochte bedrijfstak, in mio, in lopende prijzen inkomen S14 afkomstig uit onderzochte bedrijfstak, in mio, in prijzen van 2000 6.622 7.520 7.746 12 7.094 7.520 7.656 13 inkomen S14 afkomstig uit onderzochte bedrijfstak besteed aan consumptieve uitgaven, in mio, in lopende prijzen 2.686 3.023 3.056 inkomen S14 afkomstig uit onderzochte bedrijfstak besteed aan consumptieve uitgaven, in mio, in prijzen van 2000 2.878 3.023 3.021 werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen, in aantal werkzame personen aandeel andere bedrijfstakken in werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen S14, in % werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen, in aantal werkzame personen bij andere bedrijfstakken 14 15 40.295 38.348 38.100 16 98,03% 96,35% 96,21% 17 39.503 36.950 36.655 18 30

inkomen S14 (werknemers en zelfstandigen) ontstaan bij toeleveranciers van onderzochte bedrijfstak, in mio, in lopende prijzen 3.571 5.221 5.556 inkomen S14 ontstaan bij toeleveranciers onderzochte bedrijfstak, in mio, in prijzen van 2000 3.826 5.221 5.492 20 inkomen S14 ontstaan bij toeleveranciers onderzochte bedrijfstak besteed aan consumptieve uitgaven, in mio, in lopende prijzen 1.448 2.099 2.192 inkomen S14 ontstaan bij toeleveranciers onderzochte bedrijfstak besteed aan consumptieve uitgaven, in mio, in prijzen van 2000 1.552 2.099 2.167 werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen toeleveranciers, in aantal werkzame personen 21.729 26.627 27.330 23 aandeel andere bedrijfstakken in werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen S14, in % 98,03% 96,35% 96,21% 24 werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen toeleveranciers, in aantal werkzame personen bij andere bedrijfstakken 21.302 25.656 26.293 25 19 21 22 totaal inkomen S14 (werknemers en zelfstandigen) onderzochte bedrijfstak direct en indirect, in mio, in lopende prijzen 10.192 12.741 13.302 totaal inkomen S14 onderzochte bedrijfstak direct en indirect, in mio, in prijzen van 2000 10.920 12.741 13.148 27 totaal inkomen S14 direct en indirect besteed aan consumptieve uitgaven, in mio, in lopende prijzen 4.134 5.123 5.248 28 totaal inkomen S14 direct en indirect besteed aan consumptieve uitgaven, in mio, in prijzen van 2000 4.430 5.123 5.188 29 totaal werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen direct en indirect, in aantal werkzame personen 62.024 64.976 65.431 30 totaal werkgelegenheidseffect consumptieve bestedingen direct en indirect, in aantal werkzame personen bij andere bedrijfstakken 60.805 62.606 62.949 31 26 De berekening van het indirecte werkgelegenheidseffect via consumptieve bestedingen verloopt in verschillende stappen: Het indirecte werkgelegenheidseffect en de arbeidsintensiteit voor alle consumptieve bestedingen van huishoudens worden in rijen 1 tot 7 berekend. Rijen 8 tot 11 gaan na welk aandeel van het inkomen van huishoudens ontstaan in de onderzochte bedrijfstak aan consumptie besteedt wordt. Rijen 12 tot 18 berekenen het inkomen van huishoudens ontstaan in de onderzochte bedrijfstak en vertalen het aan de hand van de arbeidsintensiteit van de finale vraag van huishoudens in het indirecte werkgelegenheidseffect. De analoge bewerking voor de toeleveranciers wordt in rijen 19 tot 25 ontwikkeld. Het geheel wordt in rijen 26 tot 31 samengevat. 31