ONDERWIJSRAAD SECRETARIAAT: BEZUIDENHOUTSEWEG 125 S-GRAVENHAGE TEL. 070-83 61 M Öt.% % O.E. 229 H.O. 30 september 1966 Bericht op schrijven van 17 augustus 1966, D.G.W. I46776/I Onderwerp: ontwerp-besluit regeling Medische faculteit Rotterdam. Aan Zijne Excellentie de minister van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage. In antwoord op uw schrijven dd. 17 augustus I966, D.G.W. 146776/1» inzake een ontwerp-besluit tot uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de wet van I5 juni I966, Stb. 267 (regeling Medische faculteit Rotterdam), en na kennisneming van het op 28 september I966 ontvangen advies van de Academische Raad terzake ( AR Hol), heeft de van de Onderwijsraad de eer Uwe Excellentie het volgende te berichten. Ha de duidelijke stellingname van de Afdeling in haar advies dd, 22 oktober I965, O.R. 217 H.O., inzake het wetsontwerp Medische faculteit Rotterdam, tegen de grote concentratie van bevoegdheden bij de voorzitter van de faculteit, behoeft het thans geen nader betoog, dat de uitwerking van dit beginsel in het voorliggend ontwerp-besluit andermaal in de Afdeling ernstige bedenkingen heeft opgeroepen. Nu de wetgever eenmaal de mogelijkheid tot afwijking van het beginsel der collegiale verantwoordelijkheid in zaken van het wetenschappelijk onderwijs voor de Medische faculteit te Rotterdam heeft geopend, wil de Afdeling hierop thans niet terugkomen, doch de voorgelegde regeling op eigen merites bezien. Zij blijft echter van oordeel, dat met deze afwijking een betreurenswaardige weg in het Nederlandse wetenschappelijke onderwijs is ingeslagen, waarvan naar haar overtuiging de noodzakelijkheid allerminst is aangetoond. Van stonde af aan heeft de Afdeling er begrip voor gehad, dat met het oog op een spoedige totstandkoming van een nieuwe opleiding van medische studenten, een dergelijke medische faculteit ruimer armslag moest worden geboden dan binnen de bestaande wettelijke kaders mogelijk was. Op grond van deze strekking van de wet Medische faculteit Rotterdam en de redactie van artikel 1, tweede en derde lid daarvan, heeft de Afdeling zich evenwel nimmer kunnen voorstellen, dat de afwijkingen van de wettelijke regeling, waartoe deze bepalingen aan de Kroon de grond bieden, zover zouden gaan als thans is voorgesteld. 50833 i *
«Onderwijsraad O.R. 229 H.O. - 2 - De Afdeling meende te mogen vertrouwen, dat van de gegeven bevoegdheid tot het maken van afwijkingen een gebruik zou worden gemaakt, dat de hoofdregelen van de vigerende Het op het wetenschappelijk onderwijs onverlet zou laten, tenzij daarvan reeds bij de noodwet zelf werd afgeweken. De wetstekst, waarin sprake is van een "nadere" regeling, biedt voor deze gedachtengang alle aanleiding. Grondbeginselen van de bestaande wettelijke rechtsbedeling, welke niet bij de noodwet zijn gewijzigd, dienen toch niet op grond van een caout houc-artikel bij algemene maatregel van bestuur voor de nieuwe inrichting voor wetenschappelijk onderwijs buiten werking te worden gesteld, zoals geschiedt in artikel 24 ontwerp (invoering van de numerus clausus), artikel 25 ontwerp (weigering van een student voor een examen), of artikel I4 ontwerp ( de vaststelling van een studieprogram met cursusduur). Ook het alsnog buiten werking stellen van enkele wetsartikelen (artikel 20 ontwerp) acht de Afdeling een vergaand gebruik van de in artikel 1, tweede lid, van de noodwet gegeven bevoegdheid. Een gebruik, dat althans voor de Afdeling ten tij do van de voorbereiding van de noodwet in redelijkheid niet was te voorzien en dat haars inziens ook in de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp Medische faculteit Rotterdam (I965/66-849O, nr. 3) niet in het vooruitzicht is gesteld. Door deze gang van zaken is de Afdeling zich de gevaren van noodwetgeving, waarvan de geschiedenis reeds betreurenswaardige voorbeelden kent, eens te meer bewust geworden. Artikelsgewijze opmerkingen. Artikel 5 De Afdeling stelt de vraag, of, nu het besluit van het algemeen bestuur, dat in de plaats treedt van het bestuursreglement, niet overeenkomstig artikel 39» eerste lid, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs aan de goedkeuring van de minister is onderworpen, de verantwoordingsplicht van het algemeen bestuur aan de minister van onderwijs en wetenschappen ingevolge artikel 3, tweede lid, van de wet van I5 juni 1966 (Stb. 267), aan laatstgenoemde wel voldoende bevoegdheden verzekert. Zal de Medische faculteit haar besluit moeten wijzigen, indien de minister bij gelegenheid van de verantwoording van ernstige bezwaren doet blijken? Artikel 7, tweede lid. Ingevolge artikel 6, vierde lid, van eerdergenoemde wet, dient de instructie van de secretaris in de algemene maatregel van bestuur te worden geregeld. Subdelegatie is hier niet toegestaan. Dit klemt te meer, nu de Afdeling in haar advies dd. 22 oktober I965, O.R. 217 H.O., reeds opmerkzaam heeft gemaakt op de bijzondere voorziening van genoemd wetsartikel, terwijl toch overeenkomstig de normale
O.R. 229 H.O, - 3 - regelen de instructie van de secretaris in het bestuursreglement zou moeten worden opgenomen (artikel 41> vijfde lid, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs). De noodwet vordert evenwel uitdrukkelijk regeling van de hoofdpunten van de instructie bij Koninklijk besluit. Artikel 12. De Afdeling acht het wenselijk aan artikel 12 toe te voegen: "Het bestuur kan zich de medewerking verzekeren van een of meer assessoren." Aldus wordt aan het bestuur een bredere basis gegeven en wordt de mogelijkheid geopend voor een grotere inspraak van de faculteit. De redactie laat ook ruimte specifieke deskundigen uit de faculteit aan te trekken, bijvoorbeeld voor de behartiging van bouwzaken. Artikel 14» Indien deze bepaling dezelfde strekking heeft als artikel 59> derde lid, van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, te weten, dat voor elk examen een regeling moet worden vastgesteld met de aanduiding van de studieduur, zoals deze in de regel het meest gewenst is - echter met dien verstande, dat deze regeling voor Rotterdam niet collectief door de faculteit, maar slechts door de voorzitter van de faculteit wordt vastgesteld - dan geeft de Afdeling u in overweging de woordkeus van deze bepaling in overeenstemming te brongen met artikel 59> derde lid. Zit evenwel een andere bedoeling voor, dan vestigt de Afdeling er uw aandacht op, dat de inrichting van het wetenschappelijk onderwijs tot dusverre is gebaseerd op de examens. Afwijking van dit grondbeginsel van de wetgeving op het gebied van het wetenschappelijk onderwijs is van zulk een principiële aard, dat zij toch niet zonder meer bij algemene maatregel van bestuur zal mogen worden geïntroduceerd. Daarbij komt, dat noch het begrip "studieprogramma", noch het begrip "cursusduur" worden gedefinieerd. Zelfs rijst de vraag, of niet de onjuiste term "studiegrogramma" is gebezigd waar "onderwijsprogramma" werd bedoeld. Artikel 16. Teneinde duidelijk te doen uitkomen, dat de in dit artikel bedoelde opdracht van werkzaamheden geen afwenteling van verantwoordelijkheden van de voorzitter inhoudt, geeft de Afdeling u in overweging tussen de woorden "werkzaamheden" en "opdragen" in te voegen: "onverminderd zijn verantwoordelijkheid,"
O.R. 229 H.O, - 4 - Artikel 18. Vanuit een oogpunt van wetgevingstechniek spreekt de Afdeling haar voorkeur uit voor de actieve vorm: "De faculteit wijst de ondervoorzitter en de secretaris aan voor..." Artikel 24. In plaats van studieprogramma zal hier "onderwijsprogramma" moeten worden gelozen. Hoewel deze bepaling strekt ter uitvoering van de motie-klompé inzake de beperking van de toelating van eerstejaarsstudenten tot de medische faculteit te Rotterdam, blijft toch een zeer ernstige bedenking, dat aldus op grond van artikel 1, derde lid, van de wet van I5 juni I966 (Stb. 267), bij algemene maatregel van bestuur een belangrijk beginsel van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs terzijde wordt gesteld. Deze wijze van regelen kan, naar het gevoelen der Afdeling, toch niet anders worden aangemerkt dan gelegenheidswetgeving, mot alle bezwaren van dien. Artikel 25. In plaats van "het eerste studiejaar van het studieprogramma" ware te lezen: "het eerste jaar van het onderwijsprogramma". De Afdeling heeft overwegende bezwaren tegen deze bepaling, op grond waarvan studenten reeds na één jaar de verdere inschrijving en de examens - althans in Rotterdam - kunnen worden geweigerd. De Afdeling brengt u in herinnering, dat in de machtigingswet Technische Hogeschool Twente (I964, Stb. 324) wordt uitgegaan van een beoordelingsperiode van een of twee jaren. Bovendien zijn de student van de Technische Hogeschool Twente meer waarborgen gegeven dan in het onderhavige voorstel zijn uitgewerkt. Daar komt bij, dat de ongeschiktheid voor de studie in bepaalde technische wetenschappen, gezien de correlatie tot de eindexamenresultaten in de exacte vakken, na verloop van een of twee jaar wel is vast te stellen. Een dergelijke correlatie is voor de studie in de geneeskunde, naar het oordeel van de Afdeling, niet waarschijnlijk, daar de geschiktheid voor de medische vakken niet uitsluitend afhankelijk behoeft te zijn van de resultaten in de exacte vakken. Bovendien moet worden opgemerkt, dat in het eerste jaar van het onderwijsprogramma de eigenlijke medische vakken tot dusverre nog niet worden gedoceerd. Eventuele criteria, op grond waarvan de al dan niet geschiktheid voor de gekozen studie zal worden gebaseerd, zullen derhalve niet anders dan experimenteel kunnen zijn en haars
O.R. 229 H.O. - 5- inziens onvoldoende houvast geven voor verantwoorde, ingrijpende beslissingen als in deze bepaling voor mogelijk worden gehouden. Namens de van de Onderwijsraad, (prof. dr. H.H. Janssen, Voorzitter ) Q\, VX/y (mr. H. Drop, " Secretaris).