Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Vergelijkbare documenten
Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

T G7091. G1-fase en bevat A chromosomen en B DNA. M-fase en bevat 1 2 A chromosomen en 1 2 B DNA. S-fase en bevat A chromosomen en 1 2 B DNA

<A> Thymine is een pyrimidinebase en vormt 3 waterstofbruggen met adenine. <B> Adenine is een purinebase en vormt 2 waterstofbruggen met thymine.

<A> Adenine is een purinebase en vormt 2 waterstofbruggen met thymine. <B> Guanine is een pyrimidinebase en vormt 2 waterstofbruggen met cytosine.

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

Welke combinatie van twee celorganellen en hun respectievelijke functies is correct?

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Biologie 1997 Augustus

Biologie (jaartal onbekend)

Welke van de onderstaande structuren maakt spiercontractie mogelijk?

Het proces waardoor bacteriën worden opgenomen door humane witte bloedcellen is een vorm van


Welke van de onderstaande beweringen is correct met betrekking tot het zenuwstelstel?

Welke van de onderstaande beweringen is correct met betrekking tot het zenuwstelstel?

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica

Van mens tot Cel oefenvragen 1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn.

Tentamen Genetica Studentnr:


ENERGIEOMZETTINGEN IN DE CEL

Copyright 2008 Pearson Education Inc., publishing as Pearson Benjamin Cummings

4 HAVO thema 4 Erfelijkheid EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

Welke combinaties tussen een celorganel en zijn functie zijn correct?

2 Voortplanten met organen Bouw en werking van geslachtsorganen Werking van geslachtshormonen Afsluiting 31

Verslag Biologie Drosophila Melanogaste

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts Biologie: Eukaryote cel 7/2/2015. dr. Brenda Casteleyn


Periode 9 - deel 1 MOLECULAIRE GENETICA

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijke informatie in de cel 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts. Biologie: Erfelijkheid 6/29/2013. dr. Brenda Casteleyn

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

ERFELIJKE INFORMATIE IN DE CEL

Copyright 2008 Pearson Education Inc., publishing as Pearson Benjamin Cummings

DE CEL - SUBMICROSCOPISCH

HERKANSINGSTENTAMEN Moleculaire Biologie deel 2, 5 Jan 2007

2. Erfelijkheid en de ziekte van Huntington

Een bijzondere band tussen grootvader en kleinkind

1 Antwoorden Monohybride Kruisingen

genen vachtkleur genotype fenotype BB, Bb, of Bb l zwarte vacht gen voor een donkere bb of bb l bruine vacht kleur (autosomaal) b l b l

Toelatingsexamen arts geel Biologie Vraag 1

Toelatingsexamen arts blauw Biologie Vraag 1

Examen Voorbereiding Erfelijkheid

Toelatingsexamen arts geel Biologie Vraag 1

BOUWSTENEN VAN HET LEVEN

94 Transcriptie en vorming van mrna bij prokaryoten en eukaryoten

Erfelijkheid. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

Antwoorden Biologie Thema 4

Level 1. Vul het juiste woord in

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1)

OPEN VRAGEN. Genetica en Evolutie (5502GEEV9Y) Biologie en Biomedische Wetenschappen. Deeltoets 2

3. Eén gen kan vele allelen hebben. Hoeveel allelen van één gen heeft ieder individu?

vwo erfelijkheid 2010

Samenvatting Biologie H7 erfelijkheid

Newsletter April 2013

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

Genetische Selectie. Eindwerk: hondenfokker 2 de jaar. Sabine Spiltijns

DNA & eiwitsynthese Oefen- en zelftoetsmodule behorende bij hoofdstuk 16 en 17 van Campbell, 7 e druk December 2008

Level 1. Vul het juiste woord in

Oplossingen Biologie van 2000

AAbb of Aabb = normaal zicht aabb of aabb = retinitis pigmentosa AABB of AABb = retinitis pigmentosa

BIOLOGIE MOLECULAIRE GENETICA EIWITSYNTHESE VWO KLASSE 6

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Afsluitende les. Leerlingenhandleiding. DNA-onderzoek en gentherapie

Samenvatting door een scholier 1681 woorden 19 juni keer beoordeeld. Genetica

Tentamen Van Mens tot Cel

Les wetenschappen: biologie

Begrippenlijst Biologie DNA

biologie vwo 2015-I Testen op sikkelcelziekte

Examentraining onderwerp: diagrammen Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst! onderwerp: Bloedsomloop Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst!

Let er op dat je voor iedere vraag een uitwerking maakt met kruisingsschema en/of berekening.

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

Klinische Genetica. Geslachtsgebonden (X-chromosoom gebonden) recessieve overerving

Tussen de trofoblast en de kiemschijf wordt de navelstreng gevormd.

Samenvatting Biologie Thema 4: DNA t/m paragraaf 6

Biologie Vraag 1 <A> <B> <C> <D> Vraag 1. Dit zijn een aantal gegevens over een nucleïnezuur.

De volgende vragen testen je kennis van de meest voorkomende vaktermen in de klassieke genetica. Welk woord ontbreekt in de volgende zinnen?

Mitochondriële ziekten

BIOKLOK DE BIOLOGISCHE KLOK IN DE LES MODULE B HAVO. klok. www. bio. .nl

3 Rundveefokkerij Melkproductiecontrole Selectie Fokwaardeschatting Inseminatieplannnen 69 3.

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 t/m 7

3 Factoren die het watergehalte van organismen 40 bepalen. 3.1 Bepalende factoren voor watergehalte Belang van water voor levende wezens 41

Genetica & Evolutie Deeltentamen 1 Versie

van de cel Bioinformatica het probleem Inleiding Medisch Technische Wetenschappen Bioinformatica Deel 1 Celbiologie Elementaire celbiologie

Samenvatting Biologie B2

Diagnostische toets Van HIV tot AIDS?

Examen Voorbereiding Cellen

Erfelijkheid van de ziekte van Huntington

Studiehandleiding Biochemie I

Rondleiding door de cel

Transcriptie:

Biologie Vraag 1 Celorganellen en levensprocessen bij levende cellen zijn: 1. Ribosomen 2. ATP synthese 5. DNA polymerase 3. Celmembranen 6. Fotosynthese 4. Kernmembraan 7. Mitochondria Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen? <A> 1, 3, 5, 6 <B> 1, 2, 3, 5, 6, 7 <C> 2, 3, 4, 6, 7 <D> 1, 2, 3, 5, 6 Biologie: vraag 1

Biologie Vraag 2 Welke van de volgende stellingen is juist? <A> Fotosynthese en celademhaling zijn metabole processen die tegelijkertijd kunnen optreden in cellen van autotrofe organismen. <B> In alle eukaryote cellen vindt zowel fotosynthese, als celademhaling plaats. <C> Fotosynthese en celademhaling gebeuren in afzonderlijke, gespecialiseerde organellen, maar nooit tegelijkertijd. <D> Zowel de fotosynthese, als de celademhaling zijn licht- en temperatuurafhankelijk. Biologie: vraag 2

Biologie Vraag 3 Welke van de onderstaande beweringen over proteïnen is juist? <A> Eén polypeptideketen kan zodanig opgevouwen zijn dat het proteïne een quaternaire structuur krijgt. <B> Enzymen zijn proteïnen die de activeringsenergie van chemische reacties verhogen. <C> Alle proteïnen bevatten de chemische elementen C, H, O en N. <D> De peptidebinding is een typische binding tussen de aminogroepen van aminozuren. Biologie: vraag 3

Biologie Vraag 4 Vul aan. Men spreekt van epigenetische overerving: <A> als de achterkleindochter dezelfde epigenetische afwijkingen vertoont als de overgrootmoeder, zonder zelf aan de omgevingsfactoren te zijn blootgesteld; <B> als moeder, dochter en kleindochter dezelfde epigenetische afwijkingen vertonen ten gevolge van de blootstelling aan omgevingsfactoren tijdens de zwangerschap; <C> als veranderingen van het epigenoom optreden ten gevolge van omgevingsfactoren; <D> als moeder en dochter dezelfde epigenetische afwijkingen vertonen ten gevolge van de blootstelling aan omgevingsfactoren tijdens de zwangerschap. Biologie: vraag 4

Biologie Vraag 5 Vul aan. Een mrna-streng wordt aangemaakt in de (1) richting, waarbij het RNA-polymerase beweegt over de DNA-streng in (2) richting. <A> 3 5 (1) en 3 5 (2) <B> 5 3 (1) en 3 5 (2) <C> 3 5 (1) en 5 3 (2) <D> 5 3 (1) en 5 3 (2) Biologie: vraag 5

Biologie Vraag 6 Bij de geboorte van een tweeling blijkt dat het ene kind een chromosoom te weinig heeft (45, X0), terwijl het andere een chromosoom te veel bezit (47, XYY). Mogelijke fouten die chromosomale afwijkingen kunnen veroorzaken, zijn: 1. een fout in meiose I van de eicel; 2. een fout in meiose I van de zaadcel; 3. een fout in meiose II van de eicel; 4. een fout in de eerste mitose van de zygote. Welke fout kan hebben geleid tot het ontstaan van deze bijzondere tweeling? <A> Alleen fout 1 <B> Alleen fout 2 <C> Alleen fout 3 <D> Alleen fout 4 Biologie: vraag 6

Biologie Vraag 7 Vraag 7 is geschrapt na de itemanalyse. Biologie: vraag 7

Biologie Vraag 8 Een kind met bloedgroep AB heeft mucoviscidose, een nietgeslachtsgebonden erfelijke aandoening. Zijn ouders vertonen geen symptomen van de ziekte. Beide ouders hebben t.o.v. elkaar en het kind een verschillend heterozygoot genotype van de bloedgroep. Wat is de kans dat een tweede kind tegelijkertijd gezond is, geen drager is van het allel dat de afwijking veroorzaakt en homozygoot is voor de bloedgroep. <A> 1/16 <B> 1/12 <C> 1/8 <D> 1/4 Biologie: vraag 8

Biologie Vraag 9 Een mutatie, autosomaal dominant, in het LMX1B-gen (met allel C dominant en c recessief), ligt op de lange arm van chromosoom 9 en erft gekoppeld over met het ABO-bloedgroepen gen. Deze mutatie is zeldzaam en veroorzaakt afwijkingen aan nagels en beenderen. Vandaar de naam, nagel-patellasyndroom of NPS. De zwarte inkleuring in onderstaande stamboom staat voor individuen met het NPS fenotype. De bloedgroep is tevens in de stamboom aangegeven. Bepaal de mogelijke genotypes van de individuen II-2 en III-5. Welke van de onderstaande combinaties van genotypes voor de individuen II-2 en III-5 is mogelijk? <A> II-2 = BBCc en III-5 = oocc <B> II-2 = obcc en III-5 = BBcc <C> II-2 = obcc en III-5 = oocc <D> II-2 = obcc en III-5 = obcc Biologie: vraag 9

Biologie Vraag 10 Onderstaande afbeelding illustreert de verandering in de fenotypefrequenties in een insectenpopulatie over 10 generaties. Welke van de onderstaande beweringen is een aannemelijke verklaring voor deze verandering doorheen de tijd? <A> Een afname van de mutatiefrequentie van allel A. <B> Een toename van de mutatiefrequentie van allel A. <C> Allel a is adaptief voordelig. <D> Allel a is adaptief nadelig. Biologie: vraag 10

Biologie Vraag 11 Gegeven: drie stellingen over de hormonale regeling van de lactatie. Stelling 1: Het zuigen van de baby aan de tepel stimuleert de productie van moedermelk door de melkklieren. Stelling 2: De lactatie wordt hormonaal gereguleerd. Stelling 3: De hypothalamus-hypofyse tandem speelt een belangrijke rol in de regeling van de lactatie. Welke stellingen zijn juist? <A> Stellingen 1, 2 en 3 <B> Stellingen 1 en 3 <C> Stellingen 1 en 2 <D> Stellingen 2 en 3 Biologie: vraag 11

Biologie Vraag 12 Tijdens een noodzakelijke operatie worden bij een patiënt de prostaat en de zaadblaasjes verwijderd. Welke stelling is juist? <A> Zaadcellen kunnen het lichaam verlaten, maar er worden geen mannelijke geslachtshormonen meer gevormd. <B> Zaadcellen kunnen het lichaam verlaten en er worden mannelijke geslachtshormonen gevormd. <C> Zaadcellen kunnen het lichaam niet meer verlaten en er worden geen mannelijke geslachtshormonen meer gevormd. <D> Zaadcellen kunnen het lichaam niet meer verlaten, maar er worden nog wel mannelijke geslachtshormonen gevormd. Biologie: vraag 12

Biologie Vraag 13 Bloedgroep O wordt een universele donor genoemd, omdat bij een persoon met bloedgroep O: <A> antilichamen A en B op de membranen van rode bloedcellen aanwezig zijn; <B> geen antilichamen A en B in het plasma aanwezig zijn; <C> geen antigenen A en B op de membranen van de rode bloedcellen aanwezig zijn. <D> antigenen A en B op de membranen van de rode bloedcellen aanwezig zijn; Biologie: vraag 13

Biologie Vraag 14 Welke van de onderstaande stellingen over lipiden is juist? <A> Cholesterol is een precursor voor de synthese van steroïdhormonen zoals oestrogeen. <B> Fosfolipiden zijn apolaire moleculen. <C> Verzadigde triglyceriden zijn opgebouwd uit één molecule glycogeen en drie verzadigde vetzuurketens. <D> Het celmembraan van dierlijke en plantaardige cellen is opgebouwd uit triglyceriden. Biologie: vraag 14

Biologie Vraag 15 Welke van de volgende stellingen is juist of fout? Stelling 1: Bij DNA-replicatie bindt een enkelstrengige RNA-primer aan een stukje enkelstrengig DNA. Stelling 2: Bij een PCR-reactie bindt een enkelstrengige DNA-primer aan een stukje enkelstrengig DNA. <A> Beide stellingen zijn fout. <B> Stellingen 1 en 2 zijn juist. <C> Enkel stelling 1 is juist. <D> Enkel stelling 2 is juist. Biologie: vraag 15