1 Toespraak voor Provinciale Staten Zeeland 21 maart 2014 Dames en heren, Het bronsgroen eikenhout ontmoet de blanke duinen. Dat beloofde een interessante ontmoeting te worden. En het werd een interessante ontmoeting. Of beter: het is nog steeds een interessante ontmoeting. Misschien wel omdat we zo verschillen in onze overeenkomsten. Neem het water. Het onderwerp van vanmorgen. Kijk alleen al naar onze provinciale vlaggen en iedereen ziet hoe belangrijk water voor ons is. In jullie vlag golft de zee; in de onze stroomt de Maas. Het water dat bij jullie zout is en bij ons zoet. Het water waar wij aan wonen en jullie zo goed als in En toch is dat water iets wat ons bindt. Letterlijk in de zin van de Maas. De Maas die een paar kilometer voor ons provinciehuis als een grande dame majestueus ons land binnenschrijdt, om zich naar jullie delta te snellen. En figuurlijk, in de zin dat die rivier en die zee zo ontzettend bepalend zijn voor onze good looks. De good looks die zoveel toeristen naar zowel Zeeland als Limburg lokken. Dames en heren, naast onze fascinatie voor water, delen we natuurlijk onze grensligging. Beiden liggen we aan de rand van ons eigen land; en beiden weten we zeker met de grensoverschrijdende kansenatlassen in ons vizier beiden weten we dat een deel van onze toekomst over die grens ligt.
Beiden weten we goud in handen te hebben, als we bijvoorbeeld alleen al onze arbeidsmarkten met onze buitenlandse buren weten te integreren. 2 Die kansenatlassen zijn prachtig. Omdat ze grensbarrières zo goed als weggummen. Maar ondertussen staan we natuurlijk ook met onze beide voeten in de praktijk. Een praktijk waarin de realiteit van de accijnzenkwestie, het tolvignet en te beperkte grensinformatiepunten zich niet zo makkelijk laat weggummen. In ieder geval niet zonder hulp van Den Haag. Dus beiden hebben we er belang bij om datzelfde Den Haag bij de oren te pakken. Samen of voor elkaar het pad effenend. Daarnaast doe je dat slechten van grenzen ook samen met de buren. Waarbij Limburg het aan de ene kant misschien wat lastiger heeft, omdat we langere grenzen en meer buren hebben. Wij, dames en heren, maken deel uit van maar liefst drie euregio's. Drie euregio s waarvan de meest zuidelijke bestaat uit 5 administraties; verdeeld over 3 landen en sprekend in 3 talen.... Een Europa in het klein zeg maar. Wat aan de andere kant wél weer een voordeel is, dat wij die buren goed kennen. Omdat we met hen zoveel verleden delen. Én cultuur. En dan kom ik direct bij onze derde overeenkomst, naast het water en grensligging natuurlijk het Koninkrijk der Nederlanden waar we alle twee nu bijna 200 jaar deel van uitmaken. Zeeland, als oudgediende, noordelijke provincie op dat moment uitgebreid met Zeeuws Vlaanderen en Limburg, als nog meer wezensvreemde, zuidelijke provincie. En groter als ze nu is. Dat was de situatie in 1815, die voor Zeeland tot de dag van vandaag is blijven duren. Limburg heeft echter een ander parcours gelopen. Eigenlijk is alleen onze hoofdstad Maastricht 200 jaar onafgebroken onderdeel geweest van het koninkrijk.
De rest van de provincie is in 1839 gesplitst, na 9 jaren exclusief Belgisch te zijn geweest. 3 En daarna hebben we als hertogdom Limburg óók nog 27 jaar deel uitgemaakt van de Duitse bond. Met andere woorden: in onze huidige vorm maakt Limburg pas sinds 1866 volwaardig onderdeel uit van ons gezamenlijk land. Dus nog geen 150 jaar Toch zijn wij Zeeland en Limburg dan weer één in onze volharding om Oranje te blijven als België na de eerste wereldoorlog zijn ogen op zowel Zeeland als Limburg laat vallen. Beiden trekken we - in 1919 - zwaaiend met petities naar Den Haag. Waarna onze toenmalige vorstin Wilhelmina - onder de indruk van zoveel Oranjeliefde - uit volle borst, zowel Waar in t bronsgroen eikenhout als waar eens het gekrijsch der meeuwen begon te zingen. Onzer beide volksliederen, nou ja in uw geval koos de koningin voor de gelegenheid voor jullie Zeeuws- Vlaamse equivalent. Maar met die sterk specifieke volksliederen én vlaggen komen we naast het water, de grensligging en 200 jaar koninkrijk als vanzelf uit bij een vierde overeenkomst: een sterke eigen identiteit. Tsja, de Zunige Zeeuw tegenover de Bourgondische Limburger Permitteert u mij dat ik een stukje voorlees uit de Zierikzeesche Nieuwsbode van 26 juli 1962. Het betreft een reisverslag over een vakantie in Limburg. Ik lees het stukje voor dat volgt op de beschrijving van al het moois dat de Zeeuwse redacteur in Limburg heeft ontdekt. Hier komt het, hij schrijft: Na deze opmerkingen over de natuurlijke schoonheden van Limburg, nog iets dat zéker van belang is, namelijk: de goedkoopte Het is bepaald opvallend hoe men tegen lage prijzen ginds uitstekend pensions vinden kan, die zuidelijke én dus overvloedige maaltijden verstrekken. Wie moe gewandeld thuis komt, ervaart wat de Limburger onder opscheppen verstaat.
4 Einde citaat. Sorry, dames en heren, dit was héél clichématig maar ik werd in dit stukje ook vooral getriggerd door het woordje opscheppen. Iets wat wij immers beiden meer zouden mogen doen. In de figuurlijke zin Waarmee ik meteen een mooi bruggetje sla na een vijfde en voorlopig laatste overeenkomst die ik hier en vandaag opsom. Naast het water, de grensligging, 200 jaar koninkrijk en een sterke eigen identiteit, delen wij namelijk bescheidenheid. Een véél te grote bescheidenheid. Zeeland en Limburg hebben dat u zult dat vast met mij eens zijn - beiden wat meer in de genen zitten dan de doorsnee Hollander. Terwijl we alle twee meer dan genoeg in huis hebben om die bescheidenheid nu eindelijk eens een beetje te laten varen. Sinds ik Commissaris van de Koning ben en vooruit nog een héél klein verschilletje: in Limburg word ik vooral gouverneur genoemd maar sinds ik dus gouverneur ben, roep ik mijn provinciegenoten regelmatig op om de mantel der bescheidenheid af te werpen. En eenzelfde oproep lees ik ook terug in uw toekomstvisie Zeeland 2040. Wij hebben immers alle twee Nederland héél veel te bieden. We hebben zelfs juist door onze grensligging de potentie om Nederland groter te maken. Een paar weken geleden hadden wij in Limburg onze minister president Mark Rutte op bezoek. Hij vond onder verwijzing naar onder meer onze Chemelot-campus als economische kennismotor dat Limburg best wat meer trots op zichzelf mag zijn. En die trots veel beter mag tonen... Dáár heeft onze premier absoluut gelijk in. En dat geldt net zo goed voor Zeeland. Dus dames en heren: het is helemaal geen gek idee als uw meeuwen en onze nachtegaaltjes eens een toontje hoger gaan zingen. Laat ze maar eens een koor vormen met die duiven op de dam, zodat ook de Randstedeling kan horen dat meerstemmigheid sterker, voller én rijker klinkt.
En mochten ze het écht niet horen, dan kunnen we altijd nog het gehoor van onze zuiderburen testen. Ook bijna 100 jaar na 1919. 5 Dames en heren, hoe zeer we misschien ook verschillen in onze overeenkomsten, het is goed dat we elkaar hebben ontmoet. Heel graag wil ik - CdK Han Polman en u Zeeuwse Statenleden dan ook danken voor de uitnodiging. Als dank bied ik u allen dan ook bijzonder graag een echt Limburgs boek aan. Het heet Waar de brede stroom van journalist en dichter Wim Kuijpers. Ja, weer dat water dus: die 'brede stroom' die ons zo mooi verbindt. Maar heel speciaal wil ik Liesbeth Hermsen en Annemieke Lobik van de Zeeuwse Griffie bedanken. Zij maakten de ontmoeting tussen het Bronsgroen eikenhout en de blanke duinen ook praktisch mogelijk. Daarvoor beloon ik ze ook graag met de smaak van mijn provincie Limburg. Dames en ook heren allen bedankt.