Rapport. Datum: 7 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/270

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 24 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/334

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/234

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 18 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/228

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/126

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 30 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/380

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 5 september 2006 Rapportnummer: 2006/306

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

3. Verzoekers konden zich met het voorgaande niet verenigen en dienden bij brief van 11 april 2007 een klacht in.

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 4 juni 1998 Rapportnummer: 1998/211

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Een onderzoek naar de verwerking van een adreswijziging van een burger.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 8 maart 2006 Rapportnummer: 2006/076

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht over het gerechtsdeurwaarderskantoor S. te P. Datum: 17 oktober Rapportnummer: 2012/172

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Rapport betreffende een klacht over Raad voor de Kinderbescherming uit Maastricht. Datum: 28 juli Rapportnummer: 2011/216

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie Noord-Nederland. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/055

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Transcriptie:

Rapport Datum: 7 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/270

2 Klacht In het voorjaar van 2004 heeft verzoeker diverse malen contact gehad met het Korps landelijke politiediensten (KLPD) in verband met de vermissing van zijn zoon. Verzoekers (oma, respectievelijk vader van het vermiste kind) klagen er in dit verband over dat het KLPD in mei 2004 bekend was met de verblijfplaats van verzoekers ex-echtgenote en hun zoon, en dat het op het moment van het bekend worden van dit adres geen gevolg heeft gegeven aan een uitspraak van de rechtbank te 's-hertogenbosch van 29 januari 2004, welke uitspraak inhoudt dat verzoekers zoon moest worden teruggebracht naar verzoeker. Beoordeling Algemeen 1. Uit het huwelijk tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw), werd op 13 februari 1994 een zoon (hierna: de zoon) geboren. De rechtbank te Zwolle sprak bij beschikking van 10 november 1999 de echtscheiding tussen verzoeker en de vrouw uit, welke beschikking op 18 januari 2000 werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verzoeker en de vrouw oefenden gezamenlijk het gezag uit over de zoon. De zoon had sinds februari 1994 zijn hoofdverblijf bij verzoeker. 2. Op 10 maart 2003 werd de zoon in Brazilië aan het ouderlijk gezag van verzoeker onttrokken, van welk feit verzoeker aangifte deed bij het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. 3. Op 25 januari 2004 en 26 januari 2004 zond verzoeker een emailbericht aan het adres van het Landelijk bureau vermiste personen, waarin hij aangaf dat zijn ex-vrouw zijn zoon in Brazilië in strijd met de bepalingen van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 achterhield en waarin hij verzocht zijn zoon in het opsporingsregister op te nemen. 4. De rechtbank te 's-hertogenbosch veroordeelde de vrouw bij vonnis in kort geding van 29 januari 2004 onder meer om binnen twee dagen na betekening van het vonnis al het nodige te doen en haar volledige medewerking verlenen om te bewerkstelligen dat de minderjarige binnen 48 uur na betekening van het vonnis bij verzoeker werd afgeleverd in Nederland. Voorts stond de rechtbank toe dat de veroordelingen in het vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang zijn zolang de vrouw geen gevolg geeft aan de veroordelingen en totdat de zoon bij verzoeker in Nederland is aangekomen. 5. In het voorjaar van 2004 hadden verzoekers diverse malen contact met het KLPD betreffende de inzet van de landelijk coördinator vermiste personen bij de Dienst Nationale

3 Recherche Informatie van het KLPD te Zoetermeer. Zo stuurde verzoekster onder meer op 17 mei 2004 een emailbericht aan het KLPD waarin zij de betrokken ambtenaar S. van het KLPD bedankte voor alles wat hij voor hen had gedaan en waarin zij stelde het jammer te vinden dat zij hem niet persoonlijk kon bedanken voor zijn enorme inzet. 6. Op 21 mei 2004 besteedde het televisieprogramma TROS-Vermist aandacht aan de vermissing van de zoon. Omdat het een speciale uitzending betrof die in het teken stond van de Internationale Dag van het vermiste kind, was bij die uitzending een ambtenaar van het KLPD aanwezig. Verzoekers waren eveneens in de studio aanwezig. 7. Naar aanleiding van de uitzending kwam op 21 mei 2004 bij de TROS een telefonische tip binnen. Aangezien de anonieme tipgeefster alleen met iemand van de politie wilde praten, stond de bij de uitzending aanwezige ambtenaar van het KLPD, genaamd E., de tipgeefster te woord. De vrouw gaf aan te weten waar de zoon van verzoeker zich bevond en gaf aan dat het goed met hem ging. Zij wilde niet vertellen waar de zoon zich op dat moment bevond. 8. Op 24 mei 2004 had de tipgeefster nogmaals telefonisch contact met E. De medewerkster van het KLPD verwees de tipgeefster daarbij door naar de plaatselijke politie. 9. Op 25 mei 2004 zond verzoekster het KLPD een emailbericht waarin zij de vraag stelde of het klopte dat de vermiste jongen met medeweten van het KLPD van de website van de TROS werd afgehaald. 10. Op 26 mei 2004 zond het KLPD verzoekster een emailbericht waarin het onder meer aangaf dat zolang onduidelijk was waar de zoon van verzoeker zich bevond, de huidige rechterlijke uitspraak met betrekking tot het gezag van kracht was en de politie en het Openbaar Ministerie dit wilden, de jongen op de website van de politie zou blijven afgebeeld. Ook deelde het KLPD mee dat het betreffende TROS-Vermist geen mededelingen kon doen aangezien de TROS onafhankelijk is en zelf beslist wie zij wel en niet als vermist op hun eigen website willen zetten. 11. Verzoeker nam naar aanleiding van het verwijderen van zijn zoon van de website van TROS-Vermist contact op met de redactie van de TROS. Hij gaf daarin aan dat het KLPD het vreemd vond dat zijn zoon al van de TROS-website was verwijderd, terwijl hij nog niet was opgespoord. 12. Op 28 mei 2004 zond ambtenaar S. van het KLPD een emailbericht aan verzoekster waarin hij haar meedeelde dat hij kennis had genomen van correspondentie die door of namens haar of haar zoon was gevoerd met TROS-Vermist en waarin door hen een mededeling werd gedaan over het standpunt van het KLPD over de plaatsing van de zoon op de website van TROS-Vermist. S. gaf aan dat dit standpunt onjuist was weergegeven,

4 tengevolge waarvan wat hem betreft het vertrouwen ontbrak om het contact met haar voort te zetten. Hij verwees haar voor verdere informatie naar de plaatselijke politie. 13. Verzoekers dienden bij brief van 8 mei 2005 een klacht in bij de Dienst Nationale Recherche Informatie van het KLPD over het KLPD te Zoetermeer. Zij klaagden erover dat het KLPD had nagelaten te handelen op een moment dat het daartoe formeel verplicht was, omdat het KLPD bekend was met het verblijfadres van de zoon en de vrouw. Verzoekers waren van mening dat een ambtenaar van het KLPD plichtsverzuim had gepleegd door niet in overeenstemming met voormelde uitspraak in kort geding van de rechtbank te 's-hertogenbosch te handelen. 14. Op 22 juli 2005 zond verzoeker een emailbericht aan de klachtbehandelaar van het KLPD waarin hij de vragen stelde waarom er tot juli 2004 was gewacht met de opsporing en waarom het vonnis van juli wel werd gehandhaafd en de gerechtelijke uitspraak ten gunste van hem niet en waarin hij aangaf dat er hoger beroep was ingesteld tegen het vonnis van juli 2004. 15. Bij brief van 11 oktober 2005 berichtte de korpschef van het KLPD verzoekers namens de korpsbeheerder dat hij verzoekers klacht ongegrond achtte, nu uit de stukken niet was gebleken dat het KLPD wist waar het kind zich bevond. I. Bevindingen 1. Verzoekers klagen erover dat het KLPD hoewel het in mei 2004 bekend was met de verblijfplaats van verzoekers ex-echtgenote en hun zoon, op het moment van het bekend worden van dit adres geen gevolg heeft gegeven aan een uitspraak van de rechtbank te 's-hertogenbosch van 29 januari 2004, welke uitspraak inhoudt dat verzoekers zoon moest worden teruggebracht naar verzoeker. Verzoekers voerden hiertoe aan dat ambtenaar E. van het KLPD naar aanleiding van het televisieprogramma TROS-Vermist door een anonieme tipgeefster op 21 mei 2004 op de hoogte was gebracht van de verblijfplaats van verzoekers zoon. Verzoeker stelde dit van een andere ambtenaar van de afdeling vermiste personen van het KLPD te hebben gehoord. Verzoekers stelden voorts dat het KLPD naar aanleiding van die informatie geen actie had ondernomen, terwijl het daartoe op of omstreeks 21 mei 2004 wel in de gelegenheid was. Verzoeker voerde ten slotte aan dat de betrokken ambtenaar S. van het KLPD tegen hem had gezegd dat hij er persoonlijk voor zou zorgen dat verzoekers zoon weer onder diens ouderlijke macht zou komen. 2. Tijdens de interne klachtenprocedure bij het KLPD verklaarde de betrokken ambtenaar E. van het KLPD dat zij op 21 mei 2004 bij de opname van een uitzending van TROS-Vermist aanwezig was en dat haar na afloop van de uitzending werd gevraagd een telefoongesprek over te nemen aangezien de tipgeefster alleen met een vertegenwoordiger van de politie wilde spreken. Zij verklaarde vervolgens een telefonisch gesprek te hebben gehad met een vrouw die aangaf anoniem te willen blijven en waarvan

5 later bleek dat het de schooljuffrouw van het vermiste jongetje was. De tipgeefster vertelde haar dat alles goed met het jongetje ging en dat de informatie die de vader verstrekte niet juist was. E. verklaarde voorts dat zij de tipgeefster had verzocht direct contact op te nemen met de plaatselijke politie en daar te melden wat zij aan haar doorgaf. De schooljuffrouw deelde mee dat zij dat niet kon en wilde. E. verklaarde voorts dat zij op 24 mei 2004 opnieuw door de betreffende tipgeefster werd gebeld en dat zij haar aangaf A. te heten. A. vertelde haar dat het zoontje en zijn moeder nu zeer gelukkig waren en dat zij bang was dat dit geluk door de uitzending zwaar onder druk was komen te staan. E. verklaarde niet te weten in welke plaats A. lesgaf en dat zij de foto en gegevens van het jongetje op de website had laten staan tot het moment dat haar bekend werd dat het ouderlijk gezag was toegekend aan zijn moeder. 3. Tijdens de interne klachtenprocedure bij het KLPD verklaarde ambtenaar S. van het KLPD dat hij in de periode na 25 januari 2004 veelvuldig per e-mail contact had gehad met verzoekers en dat door het KLPD contact was opgenomen met verschillende instanties (regionale politiekorpsen Brabant Zuid-Oost en Flevoland en de Centrale Autoriteit en Stichting Gestolen Kinderen) over de stand van zaken en ter controle of een verzoek tot opsporing was gedaan. Steeds vond hierover volgens S. een terugkoppeling plaats met verzoekers. Op 10 mei 2004 werd door het KLPD de opsporing verzocht van de zoon van verzoeker. Daarbij was de zoon door het KLPD als vermist opgenomen op de website voor vermiste kinderen. S. verklaarde dat na veelvuldige contacten en aandringen door het KLPD werd bereikt dat de zoon van verzoeker op 19 mei 2004 ook landelijk werd gesignaleerd ter opsporing en terugbrenging door de politie in Flevoland. S. stelde voorts dat er in voormelde periode door het KLPD bemiddelend was opgetreden in de richting van genoemde instanties en dat diverse zaken werden geregeld die zonder de tussenkomst van het KLPD zeker niet zouden hebben plaatsgevonden. S. gaf aan dat het KLPD op geen moment van de anonieme tipgeefster meer exacte informatie had gekregen over de plaats waar het jongetje zich zou bevinden, omdat de belster dat niet prijs wilde geven. S. stelde verder dat het KLPD op 3 september 2004 vernam dat reeds op 9 juli 2004 de signaleringen van zowel de zoon als de vrouw waren ingetrokken omdat er inmiddels door de rechtbank vonnis was gewezen met betrekking tot het gezag over de zoon, waarbij dit gezag aan de vrouw was toegekend. Hierna werd de informatie over de zoon op verzoek van het regionale politiekorps Flevoland verwijderd van de vermiste kinderen website. S. verklaarde dat door verzoekers op geen enkele wijze aan het KLPD was aangegeven dat verzoeker niet langer het gezag over de zoon uitoefende. S. was ten slotte van mening dat door het KLPD alles was gedaan dat gezien de taakstelling van het KLPD verwacht mocht worden om verzoekers te assisteren. Ook liet hij weten dat het KLPD nimmer had beschikt over informatie die had kunnen leiden tot het terugvinden dan wel ophalen van de zoon.

6 4. In reactie op de klacht stelde de korpsbeheerder dat bij het KLPD nimmer bekend was geweest waar de ex-echtgenote van verzoeker en diens zoon zich bevonden en dat indien dit wel het geval zou zijn geweest het KLPD alsdan het regionale politiekorps daarvan in kennis zou hebben gesteld, nu het KLPD in dezen geen uitvoerende taak heeft. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder stelde voorts dat verzoekster heeft geprobeerd met onjuiste informatie over het KLPD de redactie van de TROS ertoe te bewegen om de zoon weer op hun website te plaatsen, naar aanleiding waarvan het KLPD had besloten dat er verder geen basis was voor het onderhouden van contact met verzoekers. 5. Verzoekers lieten in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder weten dat zij hun standpunt handhaafden. In hun schriftelijke reactie van 5 maart 2006 gaven zij aan dat verzoeker inderdaad een faxbericht aan de TROS had gezonden waarin hij had meegedeeld dat het KLPD het vreemd vond dat de TROS de zoon van verzoeker van de website had verwijderd. Ook gaven zij in deze reactie aan dat er in juli 2004 door de rechter een voorlopige uitspraak was gedaan, welke uitspraak inhield dat de zoon tijdelijk bij zijn moeder zou verblijven. II. Beoordeling 6. Teneinde te kunnen beoordelen of het KLPD in mei 2004 al dan niet in voldoende mate gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank te 's-hertogenbosch van 29 januari 2004, dient primair te worden onderzocht of het KLPD op enig moment over informatie over de verblijfplaats van de zoon heeft beschikt en zo ja, waaruit die informatie dan bestond. 7. De lezingen van verzoekers en het KLPD over het al dan niet op de hoogte zijn van de verblijfplaats van de zoon en de vrouw door het KLPD staan tegenover elkaar. De Nationale ombudsman ziet reden de lezing van het KLPD in dezen meer aannemelijk te achten. De reden hiervoor is als volgt. 8. De Nationale ombudsman stelt voorop dat de door verzoekers op dit punt verstrekte informatie weinig specifiek is. Door hen is niet concreet gemaakt waaruit kan worden opgemaakt dat het KLPD op enig moment op de hoogte was van de feitelijke verblijfplaats van verzoekers zoon. Hun stelling daarover hebben zij naar het oordeel van de Nationale ombudsman onvoldoende onderbouwd. De enkele verwijzing naar de anonieme tip die op 21 mei 2004 naar aanleiding van het televisieprogramma TROS-Vermist door een ambtenaar van het KLPD in ontvangst is genomen, acht de Nationale ombudsman daartoe onvoldoende, met name nu de betrokken ambtenaar E. ontkent dat de verblijfplaats van de zoon en de vrouw tijdens dat gesprek aan haar bekend is gemaakt. Het is ook onwaarschijnlijk dat de tipgever die informatie heeft willen geven.

7 9. De Nationale ombudsman acht het bovendien niet aannemelijk dat het KLPD, indien het op enig moment wél op de hoogte van de feitelijke verblijfplaats van de zoon of de vrouw zou zijn geweest, dit niet zou hebben gemeld aan het betreffende regionale politiekorps zodat daarop door dat korps verder gerechercheerd zou kunnen worden, en dit bovendien tegenover verzoekers ten stelligste zou ontkennen. Van belang in dit verband is dat het KLPD - zo is gebleken - verzoekers in een eerder stadium juist naar volle tevredenheid heeft bijgestaan in verband met de vermissing van de zoon. Het KLPD heeft er onder meer voor gezorgd dat de zoon als vermist werd opgenomen op de website voor vermiste kinderen en dat de zoon op 19 mei 2004 ook landelijk werd gesignaleerd ter opsporing en terugbrenging. 10. Op grond van het bovenstaande dient meer gewicht te worden toegekend aan de verklaringen van het KLPD in dezen. De Nationale ombudsman gaat er derhalve van uit dat het KLPD in mei 2004 geen wetenschap heeft gehad van de feitelijke verblijfplaats van de zoon en de vrouw, tengevolge waarvan de Nationale ombudsman niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of door de Dienst Nationale Recherche Informatie van het KLPD (geen) gevolg is gegeven aan de uitspraak in kort geding van de rechtbank te 's-hertogenbosch. De klacht mist hiermee feitelijke grondslag. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het Korps landelijke politiediensten te Zoetermeer is niet gegrond. Onderzoek Op 1 november 2005 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw D. en haar zoon Dz te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten te Zoetermeer. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de landelijk hoofdofficier van justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Daarnaast werd aan twee betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de beheerder van het Korps landelijke

8 politiediensten een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen of aan te vullen. bevndingen Zie beoordeling INFORMATIEOVERZICHT De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 30 oktober 2005, met bijlagen; 2. Brief van de hoofdofficier van justitie, Hoofd Landelijke Parket, te Rotterdam aan de Nationale ombudsman van 21 december 2005; 3. Standpunt van de korpsbeheerder van 18 januari 2006, met bijlagen; 4. Reactie van verzoekers van 5 maart 2006 op het standpunt van de korpsbeheerder; 5. Vonnis in kort geding van de rechtbank 's-hertogenbosch van 29 januari 2004. Achtergrond