Demoveldbezoeken najaar Groenbedekkers, een brongerichte maatregel

Vergelijkbare documenten
Groenbedekkers en bodemvruchtbaarheid. Bart Debussche Dept. Landbouw en Visserij dienst Voorlichting

Bezoek demoveld groenbedekkers Poelberg Tielt

Bart Debussche Dept. Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling (ADLO)

Groenbedekkers houden grond en mineralen op het perceel en uit de beek

AVEVE - Groenbedekkers. Dé verzekering voor uw bodemvruchtbaarheid

DEMONAMIDDAG. Groenbedekkers Bandenspanning Puntvervuiling Oktober 2016 KOKSIJDE 9 November 2016 PASSENDALE

Groenbemester: noodzakelijk voor een goede conditie van je grond. Groenbemesters. Aanbreng organische stof. Daling nitraatresidu

Intergemeentelijke demonstratie

DEMOnamiddag. Groenbedekkers Spuittechniek Erosie VRIJDAG 20 OKTOBER 2017 PITTEM

van harte welkom Koolstof Kringlopen

EAG COVERMENGSELS TIJDELIJKE WEIDEMENGSELS

Vanggewassen: waarom en keuze

Het nut van groenbemesters:

Groenbemesters Akkerbouw. Bodem verbeteren is resultaat oogsten

Vanggewas. na maïs. Informatie en productenoverzicht. Lid van :

Waarom een groenbedekker zaaien? WAT TE ZAAIEN NA DE MAÏSOOGST. Gert Van de Ven. Geert Haesaert, Joos Latré

Organische stof in bodem opkrikken door inzet bodembedekkers

Groenbemesters Akkerbouw Bodem verbeteren is resultaat oogsten 2018

bladrammenas Facelia Incarnaatklaver onkruid Structuur

Groenbemesters Een vruchtbare investering

Groenbemesters Bodem verbeteren is resultaat oogsten

Groenbemesters in het bouwplan. Wiepie Haagsma Wouter Klaasse Bos

Vanggewas. Vanggewas na maïs. Deze gewassen kunnen bij zaaien in het najaar nog een voldoende grondbedekking geven.

Organische stof in bodem opkrikken door inzet bodembedekkers

Stikstofinhoud van groenbemesters. van. Bij een lager (kunst)mestgebruik neemt het belang van een goede inschatting

Bert Purnot Luc Engelborghs. Probleemstelling

Groenbemesters Een vruchtbare investering

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters

Groenbemester als vervanging vals zaaibed

VERGROENING ECOLOGISCH AANDACHTSGEBIED GROENBEDEKKING

Opties voor duurzaam stikstof- en koolstofbeheer in intensieve teelten

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters

Demo groenbedekkers. 31 oktober 2017 Lierde

Groenbemesting. Als we de diverse redenen onderzoeken waarom een groenbemester te zaaien, zien we het volgende:

GROENBEMESTERS VROEGE ZAAI: OPVOLGING N- VAST- EN VRIJSTELLING

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen

Demonstratienamiddag Groenbedekkers

Impact van éénmalige organische bemesting op de stikstofnalevering in meerjarige sierteelten

Groenbemesters GLB vergroeningsmengsels Tussen- en nagewassen Vanggewassen

Groenbemesterkeuze bij schadelijke aaltjes in aardbei, prei, Chinese kool, peen, sla en asperge

Bewerken. Bewerken en inwerken van groenbemesters. Groenbemesters Wageningen University & Research

RASSENADVIES: GROENBEMESTERS

VITAL EARTH GLB-PROOF. Groenbemesters voor een gezondere bodem NU MET GROENBEMESTERS

GROENBEMESTERS. iperen.com

Rogge telen voor vergisting?

BODEMBEWERKING BIJ SUIKERBIETEN WELKE KIEZEN?

Vanggewas na maïs. Verplichting Aandachtspunten. VAB Maarsbergen, 4 april Bert Knegtering

Koepelproject Plantgezondheid bomen & vaste planten. Naar een toekomstbestendige boomkwekerij

1 Aanduiding van focusgebieden en focusbedrijven

Groenbemesters Een vruchtbare investering

VOORWAARDEN AANVRAAG DEROGATIE 2019

RASSENADVIES: GROENBEMESTERS

Vanggewas na mais ook goed voor de boer

Oordeelkundige stikstofbemesting in de boomkwekerij

Maaimeststof: een volwaardig alternatief voor stalmest? Inleiding Doel en context Proefopzet Inagro ILVO (a) (b) Figuur 1 Tabel 1

Groenbemesters. Virtueel proefveldbezoek: Nitraatresidu beheersen in de akkerbouw: een permanente uitdaging!

EAG-mengsels Greencover. LG-gids voor een

Groenbemesters. Virtueel proefveldbezoek: Nitraatresidu beheersen in de akkerbouw: een permanente uitdaging!

Groenbemesters GLB vergroeningsmengsels Tussen- en nagewassen Vanggewassen

Oordeelkundige stikstofbemesting in de begoniateelt

Groenbemesters GLB vergroeningsmengsels Tussen- en nagewassen Vanggewassen

DEROGATIEVOORWAARDEN 2015

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs

Mechanisch als het kan, chemisch als het moet. Informatie over het onderwerken van stikstof vanggewassen

Eiwitgewassen. Voordelen luzerne. Nadelen luzerne 1/14/2016. Luzerne Rode klaver Lupine Veldbonen Soja. Eiwitrijke gewassen

Groenbemesters GLB vergroeningsmengsels Tussen- en nagewassen Vanggewassen

Mengsels van groenbemesters vereisen verstand van zaken

Groenbemesters: zaaitijden en opbrengst

INVLOED VAN DIVERSE GROENBEMESTERS OP ZIEKTEDRUK VAN VERSCHILLENDE BODEMGEBONDEN ZIEKTES

Oordeelkundige stikstofbemesting in de chrysantenteelt

LANGE TERMIJNPROEF: ALTERNATIEVE ROTATIES MET NITRAATUITSPOELING VAN DE OOGSTRESTEN BLOEMKOOL VOOR MINDER

STRIPTILL IN DE MAISTEELT, MEER ERVARINGEN

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers

DEROGATIEVOORWAARDEN 2016

SALK groente innovatie fonds. Innovatieve bemesting: Band- en rijbemesting

Bereken voor uw akker- en groentepercelen eenvoudig zelf: de organische koolstofevolutie de stikstof- en fosforbalans

ir. L. Delanote, ir. A. Beeckman PCBT vzw Kruishoutem, 16 maart 2011

Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP 5

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

NIET-KERENDE BODEMBEWERKING BIJ SUIKERBIETEN

landbouw en natuurlijke omgeving 2011 plantenteelt open teelten CSPE BB minitoets bij opdracht 17

GROENBEMESTERS: VRIEND OF VIJAND? Masterplan Mineralenmanagement

N-index: wat zeggen de cijfers?

Groenbemesters en ziekten en plagen

Biofumigatie. Effecten in het kort

DEMOPROJECT MAÏS BEMESTEN: OUDE PRINCIPES, NIEUWE TECHNIEKEN

Bodem, dood substraat of levend ecosysteem? Joeke Postma, Wageningen Plant Research Congres Beter Bodembeheer, 4 oktober 2016

Bodemerfenis van winter groenbemesters

Wintergerst als groenbemester en stikstofvanggewas. W.C.A. van Geel & H.A.G. Verstegen

Grondontsmetting. Gera van Os, Wageningen UR

Aanleiding project. 2. Opzet project 3. Resultaten eerste. 4. Vervolg. Bodemkwaliteit op zandgrond. Inhoud presentatie

Waarom is de bodem belangrijk voor het waterbeheer?

Keurmerk voor bewezen groenbemesters. Garantie voor een gezonde bodem.

Sturen van de N-bemesting

Trichodorideaaltje: beheersbaar?

Bodemkunde. Datum: vrijdag 24 juni 2016 V 2.1. V3.1 V4.1

Groenbedekkers bij mais gras in de mais zaaien van naderbij bekeken Gert Van de Ven Hooibeekhoeve februari 2019

MAP 5 in de tuinbouw. Wase Tuinders 28/01/2016 Micheline Verhaeghe

GRAS ONDERZAAIEN BIJ MAÏS

Transcriptie:

Demoveldbezoeken najaar 2012 Groenbedekkers, een brongerichte maatregel 1

Voorwoord Bodemverdichting, erosie, de vermindering van de biodiversiteit en de afname van het organisch stofgehalte in de bodem kunnen ertoe leiden dat de bodem degradeert en zijn voornaamste functies niet meer naar behoren kan vervullen. Dergelijke degradatieprocessen kunnen het gevolg zijn van verkeerde landbouwpraktijken zoals een ondoordacht gebruik van bemesting en/of gewasbeschermingsmiddelen, het gebruik van zware machines, bewerking van de bodem wanneer deze het nog niet toelaat, het opgeven van bepaalde landbouwpraktijken (zoals de inzaai van groenbedekkers),... Landbouwers kunnen inspelen op dit fenomeen door het inzaaien van groenbedekkers na de oogst van de hoofdteelt. Hierdoor is de bodem tijdens de winter bedekt, waardoor hij beschermd wordt tegen de nadelige invloed van de weersomstandigheden. Naast deze beschermende functie hebben groenbedekkers nog heel wat andere voordelen, zowel voor de landbouwer, als voor het milieu (verhoging van het organische stofgehalte, vasthouden van nutriënten, beperken van stikstofverliezen tijdens de winter, verbeteren van de bodemstructuur, ). Binnen het Interreg IVa-project Kaderrichtlijn Water werden, binnen het samenwerkingsverband van het departement Landbouw en Visserij (ADLO), Inagro vzw, het Provinciaal Centrum voor de Groententeelt vzw en RATO vzw verschillende groenbedekkers uitgezaaid. Hiervan wordt de N-opname capaciteit en groeicapaciteit van diverse groenbedekkers in de tijd opgevolgd. In deze brochure vind je een omschrijving van de troeven en beperkingen van de verschillende soorten groenbedekkers. 2

1 Inhoudsopgave Voorwoord... 1 1 Inhoudsopgave... 3 2 Waarom groenbedekkers uitzaaien?... 5 2.1 Goede humustoestand... 5 2.2 N-uitspoeling vermijden... 5 2.3 Erosiebestrijding... 5 2.4 Behoud van de bodemstructuur... 6 2.5 Onkruidbestrijding... 6 2.6 Bestrijding van ziekten en plagen... 7 3 Ziektepreventie met groenbedekkers... 9 3.1 Bestrijding van aaltjes... 9 3.2 Lokgewassen... 10 3.3 Biofumigatiegewassen... 12 4 Groenbedekkers, een geducht wapen binnen MAP4... 16 4.1 Kan een groenbedekker het nitraatresidu beheersen?... 16 4.1.1 Inleiding... 16 4.1.2 Factoren die het nitraatresidu beïnvloeden... 17 4.2 Groenbedekkers binnen MAP 4... 19 4.2.1 Lagere bemestingsnormen bij niet-inzaai van groenbedekkers... 19 4.2.2 Derogatie... 19 4.2.3 Overschrijding van de normen... 20 4.2.4 Bemesting na de oogst van hoofdteelt... 20 4.3 Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding duurzame Bemesting (CVBB)... 21 5 Bespreking per gewas... 22 5.1 Grasachtige groenbedekkers... 22 5.1.1 Italiaans raaigras (Lolium multiflorum)... 22 5.1.2 Zomerhaver (Avena sativa)... 24 5.1.3 Japanse haver (Avena strigosa)... 25 5.1.4 Snijrogge (Secale cereale)... 26 5.2 Vlinderbloemige groenbedekkers... 27 5.2.1 Wikke (Vicia sativa)... 27 5.2.2 Alexandrijnse klaver (Trifolium alexandrinum)... 28 5.3 Andere bladrijke groenbedekkers... 29 5.3.1 Facelia (Phacelia tanacetifolia)... 29 3

5.3.2 Gele mosterd (Sinapis alba)... 30 5.3.3 Bladrammenas (Raphanus sativus)... 31 6 Wat kost het inzaaien van een groenbedekker?... 32 6.1 Zaaizaad... 32 6.2 Grondbewerking... 33 7 Subsidiemogelijkheden... 35 7.1 Gemeentelijke stimulansen... 35 7.2 Tussenkomst GMO groenten en fruit... 36 8 Demonstratievelden... 377 8.1 Proefopzet... 377 8.1.1 Soortenkeuze... 377 8.1.2 Zaaitijdstip... 377 8.1.3 Zaaidichtheid... 388 8.1.4 Bodembewerking... 399 8.1.5 Bemesting... 39 8.2 Perceel kenmerken Oostkamp... 411 8.3 Perceel kenmerken Kruishoutem... 411 8.4 Teeltomstandigheden... 422 8.5 Resultaten... 433 8.5.1 Proefperceel te Oostkamp... 433 8.5.2 Proefperceel te Kruishoutem... 50 9 Projectvoorstelling... 572 10 Demonstratie brandstofbesparing... 583 10.1 Brandstofbesparing zonder GPS... 58 10.1.1 Rijgedrag... 594 10.1.2 Frontgewichten... 605 10.1.3 Bandenspanning... 616 10.1.4 Afstelling... 627 10.2 Brandstofbesparing met GPS... 627 11 Inlichtingen... 62 12 Dankwoord... 63 4

2 Waarom groenbedekkers uitzaaien? Het inzaaien van groenbedekkers is vanuit verschillende oogpunten interessant. Hierna volgt een kort overzicht van enkele belangrijke voordelen van groenbedekkers. 2.1 Goede humustoestand Door het onderwerken van groenbedekkers vindt een verrijking plaats van het organische stofgehalte in de bodem. Deze organische stof ondergaat in de bodem een verteringsproces waarbij een donkere massa overblijft, humus genaamd. Een goede humustoestand van de bodem is bevorderlijk voor de bodemvruchtbaarheid. Bij een hoog humusgehalte zal de bodem gemakkelijker verkruimelen waardoor ze beter bewerkbaar wordt en de wateropslagcapaciteit toeneemt. 2.2 N-uitspoeling vermijden Doordat groenbedekkers stikstof opnemen uit de bodem, wordt het verlies van bodemstikstof gedurende de winter beperkt. Voor een optimale opname wordt een tijdige zaai aangeraden. Hierbij wordt ook het nitraatresidu in de bodem beperkt. 2.3 Erosiebestrijding Groenbedekkers dragen bij tot het beperken van afstroming en bodemerosie door water. Dit enerzijds doordat ze eerst met hun bladerdek en vervolgens met hun gewasresten de bodem bedekken, anderzijds door het bodemprofiel met hun wortelstelsel te koloniseren. Groenbedekkers zorgen zo voor een brongerichte aanpak van erosie 5

Figuur 1: Reactie van de bodem op een artificiële regenbui op een bedekt en onbedekt perceel Naast watererosie zal het inzaaien van groenbedekkers ook winderosie beperken. Gedurende de winter en in het vroege voorjaar kan op braakliggende percelen de bouwvoor immers gedeeltelijk verstuiven. Ziekten als wortelbrand en aardappelmoeheid kunnen op die manier snel verspreid worden. Wanneer de bodem echter bedekt is met een (al dan niet afgestorven) groenbedekker krijgt de wind minder de kans de bodem rechtstreeks te beïnvloeden. 2.4 Behoud van de bodemstructuur Groenbedekkers hebben een beschermende werking op de bodem tegen het dichtslempen, wat vooral bij zwaardere gronden voorkomt. De wortels van de planten verbeteren de grondstructuur via de vele kleine kanaaltjes in de bodem. Hierdoor laat de bodem zich beter bewerken. 2.5 Onkruidbestrijding Groenbedekkers met een snelle beginontwikkeling en een snelle bodembedekking bieden een bijkomend voordeel. Ze belemmeren de kieming van onkruiden of onderdrukken deze alleszins sterk. 6

2.6 Bestrijding van ziekten en plagen Bij de keuze van een groenbedekker zal men rekening dienen te houden met de eigenschappen van de gewassen in het teeltplan. Zo kunnen groenbedekkers waardplanten zijn voor aaltjes die meehelpen de populatie aaltjes te verhogen. Dit moet vermeden worden. Gelukkig bestaan er resistente rassen die meehelpen de populatie van sommige soorten aaltjes te beperken (bv. resistente rassen gele mosterd en bladrammenas tegen het bietencystenaaltje). Daarom is er bij het inpassen van een groenbedekker in het teeltplan voldoende alertheid nodig. Men dient rekening te houden met aantastingen waaraan de teelten in het teeltplan gevoelig zijn (meer info op www.aaltjesschema.nl). In dit opzicht wordt het afgeraden een groenbedekker uit te zaaien die tot dezelfde familie behoort als de volgteelt. Zo past gele mosterd niet in een teeltplan met koolsoorten vanwege het gevaar op knolvoet. Sommige groenbedekkers, zoals Facelia, zijn niet verwant aan andere cultuurgewassen en vormen daarom geen gevaar op aanverwante ziekten en plagen in de volgteelt. Door de teelt van groenbedekkers kunnen er in een aantal gevallen problemen met slakken optreden in de volggewassen. Dit vanwege de beschutting die de groenbedekkers bieden aan de slakken. Deze beschutting is sterk afhankelijk van de vorstgevoeligheid van de groenbedekker. Wil je een toename van de slakkenpopulatie vermijden, kies dan voor een vorstgevoelige groenbedekker of vernietig uw groenbedekker vroeg genoeg. Vermijd daarnaast een te grote zaaidichtheid. 7

Tabel 1. Aaltjesschema: vatbaarheid van groenbedekkers (bron: Wageningen UR, 2012) 8

3 Ziektepreventie met groenbedekkers Bodemgezondheid is een belangrijk item in alle teelten. Het vormt letterlijk en figuurlijk de basis van een gezonde teelt. Door de vernauwing van de vruchtwisseling in de akkerbouw en toenemende specialisatie in bepaalde tuinbouwsectoren nemen de problemen met bodempathogenen echter toe. Bepaalde (vooral kruisbloemige) groenbedekkers kunnen een positieve impact hebben op bodempathogenen en dat is winst voor de teler. 3.1 Bestrijding van aaltjes Voor het bestrijden van aaltjes springen vooral 2 soorten groenbedekkers in het oog. Tagetes patula (lage tuinafrikaantje) kan ingezet worden ter bestrijding van wortellesieaaltjes. Avena strigosa (Japanse haver) is geen waardplant voor het wortellesiaaltje Pratylenchus penetrans. Dat wil zeggen dat het telen van dit gewas hetzelfde effect op de aaltjes heeft als een zwarte braak: alleen natuurlijke afname. Tagetes is een heel ander verhaal. De Pratylenchus-aaltjes dringen de wortels van de Tagetes patula binnen, waar deze aaltjes vervolgens afgedood worden via een chemische reactie. De dodende werking van afrikaantjes op wortellesieaaltjes (Pratylenchus-soorten) berust op de reactie van wortelcellen in de endodermis. In deze endodermis komen zwavelverbindingen (thiofenen) voor. Als een aaltje deze wortelcellen binnendringt vormt de plant peroxidase. De combinatie van peroxidase en de zwavelverbinding zorgt ervoor dat er ozon-radicalen worden gevormd. Deze agressieve vorm van zuurstof leidt tot 'verbranding' van het aaltje. Dit betekent dat Tagetes patula de aaltjes actief bestrijdt. Het effect van Tagetes is vergelijkbaar met een natte grondontsmetting, beter zelfs. Dit komt doordat het tot grotere diepte werkt en het effect meerjarig is. 9

Voor een optimale doding is het wel van belang Tagetes patula te gebruiken en niet één van de andere Tagetes-soorten; die werken beduidend minder goed. Tagetes moet ook lang genoeg op het veld staan om een goede werking te hebben, dwz 3 maanden zodat de planten volledig gegroeid zijn en de bouwvoor intensief doorworteld is om de afdodende werking te realiseren. Onkruidbestrijding is een belangrijk aandachtspunt bij de teelt van Tagetes, daar wortellesieaaltjes zich kunnen vermeerderen op onkruiden en zo het effect van Tagetes teniet doen. Daarnaast is het belangrijk dat de Tagetes uiterlijk half juli gezaaid wordt en dat onkruid goed onder controle gehouden wordt. Meer info omtrent beide groenbedekkers vind je verder in de brochure terug. 3.2 Lokgewassen Bij de teelt van bladrammenas als lokgewas dient in het (late) voorjaar gezaaid te worden om een optimale lokking van de aaltjes te kunnen realiseren. Een hoge graad van resistentie tegen bietencysteaaltje (bca) is voor dit gewas gewenst. Resistente rassen lokken de larven uit de cysten. De larven dringen de wortels binnen maar kunnen er zich niet of slechts zwak vermenigvuldigen. Op die wijze wordt de besmettingsgraad teruggedrongen. De resistentiegraad tegen bietencysteaaltje (bca) wordt weergegeven als een pf/pi-waarde, die is bepaald in een potproef. Rassen met een pf/piwaarde kleiner dan 0.1 (d.w.z. meer dan 90% afbraak van de aaltjespopulatie) worden geclassificeerd als BCA 1 rassen. Rassen met een pf/pi-waarde tussen 0.1 en 0.3 worden geclassificeerd als BCA 2 rassen. Rassen met een pf/pi-waarde groter dan 0.3 worden als onvoldoende resistent beschouwd en niet toegelaten. 10

Bij de teelt als stoppelgewas in het najaar is de bestrijding van bietencystenaaltje minder effectief dan in het voorjaar. In het veld is in de nazomer de bodemtemperatuur meestal belangrijk lager dan de optimumtemperatuur voor bietencysteaaltjes, waardoor de lokking en dus de afname van de aaltjes minder is dan bij vroege zaai. Bij uitzaai na 1 augustus mag daarom niet worden verwacht dat een belangrijke biologische bestrijding van het bietencysteaaltje zal worden verkregen. Mogelijke verschillen in resistentie tegen bca zijn dan ook minder belangrijk. Boodschap is dus om zo vroeg mogelijk uit te zaaien, hoe vroeger, hoe beter de werking. Onderstaand lokgewas werd opgenomen bij de aanleg van het demoveld: Soort: Bladrammenas Ras: Doublet Verdeler: Limagrain Info: Doublet is het eerste multiresistente bladrammenas-ras. Naast de hoogste resistentie tegen het bietencysteaaltje (BCA 1) is het ras namelijk ook resistent tegen Meloidogyne chitwoodi en fallax, Prathylenchus scripnerie en het Tabaksratelvirus en is het een niet waardplant voor diverse nematoden. (bron: Limagrain) Foto 1: Doublet. 11

3.3 Biofumigatiegewassen Biofumigatie vormt als middel van biologische grondontsmetting een goed alternatief voor het bestrijden van schadelijke en grondgebonden ziekten. Door het fijnhakselen en onderwerken van de plantenresten van kruisbloemigen (bladrammenas, gele mosterd, ) en vervolgens dichtrollen van de bodem, kan deze techniek bijdragen tot een bestrijding of reductie van ziekteverwekkers en schimmels in de bodem. De meeste kruisbloemigen bevatten vrij hoge concentraties aan zwavelhoudende verbindingen, glucosinolaten, in hun plantencellen. Bij het fijn verhakselen van de planten komen deze zwavelverbindingen vrij en worden door het enzym myrosinase omgezet in isothiocyanaten. Deze gasvormige verbindingen zijn giftig voor verschillende insecten, bodemschimmels en aaltjes. De effectiviteit van de biofumigatie zou mede afhankelijk zijn van de concentratie van deze isothiocyanaten in de bodem en de tijd dat deze verbindingen aanwezig blijven in de bodem. Het zeer fijn verhakselen en snel inwerken is hiervoor nodig. Het dichtrollen van de bodem en (be)regen(en) zou het proces bevorderen. Daarn aast zouden ook bodemtemperatuur, vochtgehalte en bodemsoort een invloed hebben op de effectiviteit. 12

Foto 2: Klepelen en inwerken van een biofumigatiegewas (bron: www.hermansloonbedrijf.nl) Onderstaande biofumigatiegewassen werden opgenomen bij de aanleg van het demoveld: Soort: Zwaardherik Ras: Nemat Verdeler: Alliance Info: Bij Nemat bevindt de hoogste concentratie Glucosinolaten zich in de wortel. Zodra de nematoden de wortel aanprikken en de cellen beschadigen, treedt de reactie in werking. Hierdoor worden de nematoden direct en zeer lokaal bestreden. (bron: Alliance) 13

Soort: Caliente mosterd - Zwaardherik Ras: Blend (Caliente Nemat) Verdeler: Alliance Info: Blend wordt gekenmerkt door z n afdodende werking zowel via de wortels als bij het inwerken van het gewas. Heel wat bodemgebonden pathogenen (Verticillium, Rhizoctonia, Pythium, Fusarium, Sclerotinia, Aphanomyces) als nematoden (cyste-, wortelknobbel- en vrijlevende aaltjes) worden onderdrukt. (bron: Alliance) Foto 4: Zwaardherik (Nemat) Foto 3: links: Gele mosterd / rechts: Caliente Het effect van een groenbedekker op het reduceren van de ziektedruk kan variëren vanwege verschillen in grondsoort, teelttechniek, weersomstandigheden en reeds aanwezige ziektedruk. Het is hierbij van groot belang dat landbouwers hun eigen situatie en teeltrotatie dienen te evalueren vooraleer keuzes te maken voor een bepaalde groenbedekker. 14

Foto 5: Links: gele mosterd / rechts: Caliente mosterd. 15

4 Groenbedekkers, een geducht wapen binnen MAP4 Doordat groenbedekkers stikstof opnemen uit de bodem, wordt het verlies van bodemstikstof gedurende de winter beperkt. Voor een optimale opname wordt een tijdige zaai aangeraden. In de verplichte maatregelen bij overschrijding van nitraatresidu in MAP 4 wordt de inzaai van een groenbedekker als vanggewas ten stelligste aangeraden. 4.1 Kan een groenbedekker het nitraatresidu beheersen? 4.1.1 Inleiding Foto 6: Het nemen van een stikstofstaal (lagen 0-30,30-60 en 60-90 cm). Het nitraatresidu is de hoeveelheid reststikstof in de vorm van nitraat in het bodemprofiel tot een diepte van 90 cm gemeten in het najaar (1 oktober-15 november) en uitgedrukt in kg NO3- N/ha. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een verband is tussen het nitraatresidu in de bodem op het einde van het groeiseizoen en het risico op uitspoeling van nitraten in het oppervlakte- en grondwater tijdens de winter. Deze uitspoeling heeft een rechtstreekse invloed op de waterkwaliteit. 16

4.1.2 Factoren die het nitraatresidu beïnvloeden 4.1.2.1 Stikstofbemesting Het nitraatresidu zal sterk beïnvloed worden door de toegediende stikstofbemesting. De stikstofdosis die wordt toegediend staat in rechtstreeks verband met het rendement (productkwaliteit) van de teelt. Hierdoor is het van groot belang dat je de optimale stikstofdosis toedient, en dit zowel in functie van het gewas als in functie van het perceel. Een bodemanalyse vlak voor de teelt kan hierover uitsluitsel geven. Bij het gebruik van dierlijke of andere organische meststoffen kennen we een grote variatie in samenstelling en bemestingswaarde. Om te komen tot een beredeneerd gebruik zal een mestanalyse meer informatie geven over de stikstofinhoud en bemestingswaarde van de mest die je op jouw percelen gebruikt. 4.1.2.2 Stikstofopname door het gewas De opname door het gewas vormt de belangrijkste afvoerpost van stikstof. Een goede opbrengst (gezond gewas) resulteert voor de meeste teelten in een goede stikstofafvoer. Deze opbrengst wordt vooral bepaald door een goede bodemstructuur en een goede bodemvruchtbaarheid van de percelen. Een voldoende en evenwichtige reserve aan mineralen is hierbij heel belangrijk, evenals een optimale zuurtegraad (ph) van de bodem. 4.1.2.3 Stikstofvrijstelling uit oogstresten Sommige teelten laten grote hoeveelheden oogstresten achter op het perceel. De stikstof die aanwezig is in deze oogstresten zal bij vernietiging gedurende het najaar vrijkomen en zo het nitraatresidu verhogen. Om deze vrijgestelde stikstof gedeeltelijk op te nemen zal best zo snel mogelijk na de oogst een groenbedekker (of volgteelt) ingezaaid worden. 17

Foto 7: Inwerken van oogstresten. 4.1.2.4 Mineralisatie De mineralisatie uit de reserves die aanwezig zijn in de bodem kan op jaarbasis schommelen van 120 tot meer dan 250 kg N/ha. Zelfs wanneer er geen teelt op het veld staat, loopt de mineralisatie verder (vooral in relatief warme en vochtige omstandigheden). Hierdoor kan de mineralisatie leiden tot toenemende nitraatconcentraties in de bodem, vooral na teelten die vroeg op het seizoen geoogst worden. Elke bodembewerking zal zorgen voor een betere verluchting en daaruit volgend, een verhoogde vrijstelling van nitraat. Door de inzaai van een groenbedekker zal deze nitraatvrijstelling gecompenseerd worden. De groenbedekker zal de nitraatstikstof opnemen en zo het nitraatgehalte in de bodem verminderen. Hierdoor zal de uitspoeling van nitraten naar het grondwater tijdens de herfst en winter dalen. Na het onderwerken in het voorjaar zal deze stikstof terug vrijkomen en gedeeltelijk benut kunnen worden door het volggewas. Ook vanuit financieel oogpunt vormt de inzaai van een groenbedekker daarom een absoluut pluspunt. 18

Meer informatie over de mineralisatiehoeveelheden van verschillende percelen in Vlaanderen kunt u terugvinden op www.stikstofmeetnet.be. 4.2 Groenbedekkers binnen MAP 4 4.2.1 Lagere bemestingsnormen bij niet-inzaai van groenbedekkers Binnen de vierde versie van het mestactieplan spelen groenbedekkers een belangrijke rol. In eerste instantie wordt bij een aantal gewassen de bemestingsnorm aangepast aan het al dan niet inzaaien van een groenbedekker. Voor wintertarwe is de maximaal toegelaten stikstofbemesting vastgelegd op 180 kg N/ha/jaar op zandbodems, 195 kg N/ha/jaar op niet zandbodems (Systeem werkzame stikstof), indien een groenbedekker ingezaaid wordt. Bij niet inzaaien van een groenbedekker daalt de bemestingsnorm naar respectievelijk 160 kg N/ha/jaar en 175 kg N/ha/jaar. Ook bij wintergerst en andere graangewassen daalt de bemestingsnorm met 20kg N/ha/jaar indien geen groenbedekker ingezaaid wordt. Tevens wordt de hoeveelheid dierlijke mest die mag toegediend worden bijna gehalveerd indien een groenbedekker wordt ingezaaid. 4.2.2 Derogatie Bij de inzaai van gras of snijrogge als groenbedekker kan derogatie aangevraagd worden indien de volgteelt maïs betreft. Indien van het gras, na 1 april, of van de snijrogge, na 15 maart, een snede gemaaid en afgevoerd wordt, vooraleer mais in te zaaien, kan derogatie aangevraagd worden. Na goedkeuring van die derogatie kan op dit perceel meer dierlijke mest gevoerd worden. De maximaal toe te dienen hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest stijgt dan van 170 naar 250 kg N/ha (Systeem totale stikstof). 19

4.2.3 Overschrijding van de normen Bij overschrijden van de nitraatresidunormen met een bepaalde hoeveelheid stikstof, die afhankelijk is van het bodemtype en van de teelt, kan de landbouwer naast andere sancties, de verplichte inzaai van een groenbedekker op elk perceel in overtreding opgelegd krijgen. Deze inzaai moet gebeuren voor 15 oktober, op percelen waar de teelt het toelaat. 4.2.4 Bemesting na de oogst van hoofdteelt Op akkers is het verboden om na de oogst van de hoofdteelt, vloeibare dierlijke mest of kunstmest op of in de bodem te brengen tenzij voor 31 augustus een vanggewas ingezaaid wordt. In dit geval is de hoeveelheid stikstof beperkt tot 30 kg/ha als de bemesting wordt uitgevoerd met kunstmest of met effluent uit de mestverwerking. Op zware kleigronden moet u een nateelt inzaaien als u nog vloeibare dierlijke mest, kunstmest of andere meststoffen wilt toedienen na de oogst van de hoofdteelt. Als de nateelt een vanggewas is, moet dat vanggewas binnen de dagen na de bemesting ingezaaid worden. Op alle andere gronden moet u één van de volgende maatregelen toepassen als u nog vloeibare dierlijke mest, kunstmest of andere meststoffen wilt toedienen na de oogst van de hoofdteelt: een vanggewas inzaaien na 31 juli en uiterlijk op 31 augustus. In dit geval is de toegelaten hoeveelheid stikstof beperkt tot maximum 60 kg N/ha voor dierlijke mest en andere meststoffen of tot maximum 30 kg N/ha voor kunstmest of effluenten van de mestverwerking. Een vanggewas is één van de volgende teelten: Gele mosterd, Bladrammenas, Facelia, Tagetes, Voederkool, Bladkool, Festulolium, Niger, gras, Japanse haver, Zomerhaver of snijrogge. 20

4.3 Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding duurzame Bemesting (CVBB) Begin 2012 startte de werking van het CVBB met als enige doel voor ogen: het aantal rode MAP-meetpunten naar omlaag brengen. Verspreid over de 5 Vlaamse provincies zijn er regelmatig infovergaderingen met land- en tuinbouwers, meetpunten worden frequent opgevolgd en bij negatief resultaat wordt de bron van vervuiling gezocht. De verantwoordelijke wordt aangesproken en kan, net als elke land- of tuinbouwer, een beroep doen op bedrijfsbegeleiding om vervuiling te voorkomen. Hierbij is ook het belang van tijdig inzaaien van een groenbedekker van belang. Een goed ontwikkelde groenbedekker kan immers veel reststikstof opnemen en zo beletten dat deze stikstof gaat uitspoelen naar oppervlakte- en grondwater. Inzaaien van een groenbedekker waar mogelijk is alvast een steevast argument dat door het CVBB wordt ondersteund en aangehaald op de waterkwaliteitsgroepen of bij individuele bedrijfsbegeleiding. 21

5 Bespreking per gewas Volgende groenbedekkers werden uitgezaaid op het demonstratieveld: Italiaans raaigras, Zomerhaver, Japanse haver, Wikke, Rogge, Gele mosterd, Bladrammenas, Facelia en Fix Azote. 5.1 Grasachtige groenbedekkers Deze groenbedekkers zorgen voor een homogene doorworteling en zijn daarom zeker aan te raden op hellende en slempgevoelige percelen. De beworteling van raaigrassen gaat dieper dan deze van andere grassoorten. Grassen kunnen uitgezaaid worden op alle gronden. Ze hebben allemaal een matig tot goede grondbedekking. 5.1.1 Italiaans raaigras (Lolium multiflorum) Italiaans raaigras kan men inzaaien als groenbedekker vanaf april tot begin oktober. Men geeft de voorkeur aan tetraploïde rassen. Deze worden gekenmerkt door een vlotte start, een betere groeiherneming na de winter (interessant voor de oogst van een eerste snede) en de vorming van een snel bedekkend en gezond gewas. Door de vorming van een graszode worden de onkruiden verstikt. De toe te passen zaaidichtheid bedraagt 25 tot 40 kg/ha, voornamelijk afhankelijk van zaaitijdstip. Italiaans raaigras is slechts weinig gevoelig voor vorst. In het voorjaar zal men meestal het gewas vernietigen met een herbicide. Daarnaast kan het gras ook gemaaid of beweid worden. Bij de teelt van gras als groenbedekker dient men rekening te houden met de aaltjespopulatie en het gevaar voor het optreden van kroonroest. Daarnaast bestaat er een grote kans op een toename van de slakkenpopulatie. 22

Figuur 1. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Italiaans raaigras 23

5.1.2 Zomerhaver (Avena sativa) Zomerhaver is in feite een (zomer)graangewas dat in het voorjaar uitgezaaid wordt. Bij uitzaai in het najaar fungeert zomerhaver als groenbedekker. De uitzaai kan gebeuren tot in oktober. De zaaidichtheden kunnen nogal variëren in functie van tijdstip en omstandigheden (50-80 kg/ha bij vroege zaai en tot 120 à 150 kg/ha bij late zaai). Het kent een snelle begingroei en kan sterk uitgroeien. In tegenstelling tot Italiaans raaigras of snijrogge vertoont zomerhaver een bepaalde vorstgevoeligheid. Hierdoor verloopt het inwerken in het voorjaar vrij eenvoudig. Zomerhaver zorgt voor een goede doorworteling van de bodem, mede dankzij de snelle beginontwikkeling. Figuur 2. Zaadmengsel (zomerhaver zonnebloem), zaailing en volgroeid gewas van zomerhaver. 24

5.1.3 Japanse haver (Avena strigosa) Japanse haver, geteeld als groenbedekker, kan uitgezaaid worden vanaf juli tot eind september. Afhankelijk van het tijdstip van de zaai worden verschillende zaaidichtheden toegepast (nl. 50 tot 80 kg/ha). Vanwege de snelle start en de goede bodembedekking is het gewas sterk onkruidonderdrukkend. Japanse haver ontwikkelt zich in quasi alle (weers- )omstandigheden. Japanse haver zou een onderdrukkende werking hebben voor het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans en kan daarom een alternatief voor tagetes vormen. In tegenstelling tot tagetes kan Japanse haver later ingezaaid worden, waardoor hij beter inpasbaar is in het teeltplan. De plant heeft een hoog opbrengstvermogen en een sterke impact op de opname van reststikstof. Japanse haver is vorstgevoelig. Na het afsterven is er nog altijd een goede bodembedekking. Inwerken van de strooisellaag na de winter levert weinig problemen op. Figuur 3. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Japanse haver 25

5.1.4 Snijrogge (Secale cereale) Rogge kan ingezaaid worden vanaf augustus tot eind oktober. Het wordt daarom veel toegepast na gewassen die laat het veld verlaten. De zaaidichtheid bedraagt 75-100 kg/ha tot 150 kg/ha bij late zaai. Onkruiden vormen weinig problemen. De vezelige wortels zorgen voor een zeer goede doorworteling van de bouwvoor. Meestal gaat de voorkeur naar winterrogge. Deze kan later worden gezaaid en is niet vorstgevoelig. Na de winter is tijdig onderwerken aanbevolen vanwege het sterk onttrekken van water aan de bodem (minder watervoorraad voor het volggewas) en het vlug doorschieten van het gewas in het voorjaar. Een andere manier is een chemische bestrijding of maaien gecombineerd met onderwerken. Het maaisel kan eventueel dienen als groenvoeder. Rogge is geen goede groenbedekker vanuit aaltjesoogpunt. Er kunnen ook hoge dichtheden slakken opgebouwd worden. Figuur 4. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van snijrogge 26

5.2 Vlinderbloemige groenbedekkers 5.2.1 Wikke (Vicia sativa) Wikke behoort tot de vlinderbloemigen en legt dus stikstof vast uit de lucht via Rhizobium-bacteriën in de wortelknolletjes. Zodoende moet er weinig tot geen stikstofbemesting gebeuren. Alleen gezaaid in een stoppel die stikstof vastlegt, is een startgift van 25 tot 30 kg aan te bevelen. Doordat wikke de grond verrijkt met stikstof heeft het een gunstige invloed op de vertering van organische stof en speciaal de vertering van een graszode. Wikke is een N-rijk gewas dat na onderploegen een aanzienlijke hoeveelheid stikstof kan leveren aan het volggewas. Omdat het echter een makkelijk vergankelijk gewas is (lage C/N verhouding) komt de vertering snel op gang. Hierdoor bestaat de kans dat een gedeelte van de stikstof uit het gewas al tijdens de winter en het vroege voorjaar vrijkomt en verloren gaat. Wikke kan tot eind augustus gezaaid worden; het beste zaaitijdstip is juli. Het zaaibed bij wikke dient vrij fijn te zijn. Het zaad heeft veel vocht nodig om te kunnen kiemen en moet daarom voldoende diep (2-5 cm) gezaaid worden in een voldoende vochtig zaaibed. De zaaizaadhoeveelheid bedraagt, afhankelijk van de zaadgrootte, 90 tot 125 kg/ha. Net gekiemde wikke heeft weinig concurrentievermogen; een wat ouder gewas is echter wel een goede onkruidonderdrukker doordat er een sterk samenhangend gewas ontwikkeld wordt. Als er wortelonkruiden in de grond voorkomen kan beter geen wikke worden geteeld. Als waardplant voor aaltjes is voederwikke de minst negatieve onder de vlinderbloemigen. Het is geen waardplant voor Meloidogyne chitwoodi en een slechte waardplant voor Trichodoriden. Helaas is de keerzijde dat Pratylenchus penetrans onder voederwikke zich extreem kan vermeerderen. Verder is wikke een goede waardplant voor het erwtencysteaaltje. 27

Figuur 5. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van wikke 5.2.2 Alexandrijnse klaver (Trifolium alexandrinum) Alexandrijnse klaver wordt voornamelijk uitgezaaid in mengsels, hier in combinatie met Japanse haver. Als mengsel heeft het een sterk onkruidonderdrukkend effect. Het zorgt voor een activatie van het bodemleven en levert een bevredigende biomassaproductie. Alexandrijnse klaver kan zeer goed tegen nattere omstandigheden. Alexandrijnse klaver is een vorstgevoelige klaversoort en groeit zeer snel. In mengsels is 15 kg/ha nodig. Wanneer Alexandrijnse klaver alleen wordt uitgezaaid, is 25 kg/ha nodig. Alexandrijnse klaver vertoont naast een snelle groei ook een bevredigende bodembedekking en een goede doorworteling. Er zijn één- en meersnedige onderrassen. Eénsnedige Alexandrijnse klaver is het meest gevoelig voor vorst. Alexandrijnse klaver is goed te mengen met snelgroeiende grassen of granen. Zaaien kan tot eind augustus. Figuur 6. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Alexandrijnse klaver 28

5.3 Andere bladrijke groenbedekkers 5.3.1 Facelia (Phacelia tanacetifolia) Facelia behoort tot de bosliefjesfamilie en is zeer populair als groenbedekker, voornamelijk in rotaties met groentegewassen. Dit gewas kan uitgezaaid worden vanaf april tot half augustus. Tot aan het vierdebladstadium is de groei eerder langzaam. Daarna vormt de stengel zich en gaat de ontwikkeling stormachtig met een snelle bodembedekking tot gevolg. Hierdoor zullen de opkomende onkruiden snel verstikken. De vooropgestelde zaaidichtheid bedraagt 8 tot 12 kg/ha. Het zaad mag niet te diep komen te liggen maar moet wel goed bedekt worden. Een fijnkruimelig zaaibed en het gebruik van een aandrukrol is aan te raden. De doorworteling van de bovenste laag is behoorlijk intensief. Bij een heel vroege zaai kan opslag in de volgteelt voorkomen worden door het gewas tijdig te rollen. Hierdoor sterft het gewas af, maar blijft de bodem toch nog bedekt. Facelia is zeer vorstgevoelig en vriest bij het begin van de winter volledig af. Onderwerken in het voorjaar vormt daarom weinig problemen. Daarnaast is het gewas ook geliefd door de bijenhouders vanwege de productie van zeer veel nectar. Door de inzaai van perceelranden met facelia worden de natuurlijke vijanden van bladluizen en andere schadeverwekkers op het perceel bevorderd. Figuur 7. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Facelia 29

5.3.2 Gele mosterd (Sinapis alba) Gele mosterd is de laatste jaren de meest gezaaide groenbedekker in de Benelux. Omdat gele mosterd vrijwel uitsluitend na 1 augustus gezaaid wordt, mag er van bestrijding van bietencystenaaltje niet veel verwacht worden. Gele mosterd kan later gezaaid worden dan bladrammenas, nl. tot begin-half september. Als zomergewas op braakpercelen is gele mosterd niet geschikt. Het gewas komt namelijk te snel in bloei en vertoont geen hergroei na maaien. Voor gele mosterd wordt een zaaidichtheid van 10 à 20 kg/ha aangeraden afhankelijk van zaaitijdstip en weersomstandigheden. Vanwege de snelle beginontwikkeling en goede bodembedekking krijgen onkruiden weinig kans. Gele mosterd bezit een penwortel die zich niet verdikt. Het onderwerken na de winter vormt weinig problemen. Het gewas vervriest gemakkelijk en is dan ook volledig afgestorven na de winter. Figuur 8: Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Gele mosterd. 30

5.3.3 Bladrammenas (Raphanus sativus) Bladrammenas kan uitgezaaid worden tot eind augustus. Meestal gaat men laatbloeiende en vorstgevoelige rassen toepassen. Dit om problemen met opslag in de volgteelt te vermijden. Men kan een onderscheid maken tussen een vroege en een late zaai. Onder een vroege zaai verstaan we een zaaidatum vóór 1 augustus. Deze is vooral bedoeld om naast bodembedekking nog enige bestrijding van bietencystenaaltje te hebben. Bij een latere zaai is de bodemtemperatuur reeds te laag. Bij een vroege zaai zal het gewas gemaaid dienen te worden wanneer het gewas voor 70% in bloei staat. De zaaidichtheid van bladrammenas bedraagt 12-20 kg/ha. Vanwege de snelle ontwikkeling en de vorming van een hoog gewas krijgen probleemonkruiden weinig kans om zich te ontwikkelen. Bladrammenas wordt gekenmerkt door een diepe penwortel die de bodem openbreekt en welke zorgt voor een goede doorlaatbaarheid. Op slempgevoelige percelen wordt bladrammenas minder toegepast vanwege de beperkte samenhang van de bodem. In vergelijking met grasgroenbedekkers is de doorworteling van de (bovenste) bodemlaag heel wat minder. Bladrammenas is iets minder gevoelig voor vorst dan gele mosterd. Na een strenge winter is het gewas volledig afgestorven. Hierdoor ondervindt het onderwerken slechts weinig problemen. Tijdens een zachte winter vervriest het gewas niet. Figuur 9: Zaden, zaailing en volgroeid gewas van bladrammenas. 31

6 Wat kost het inzaaien van een groenbedekker? 6.1 Zaaizaad In tabel 3 vind je een overzicht van de richtinggevende gemiddelde prijs/kg voor zaaizaad van groenbedekkers. Met betrekking tot de verschillende zaaidichtheden die op de demovelden werden toegepast, hebben we een prijs per hectare berekend. Tabel 2: Richtinggevende gemiddelde kostprijs zaaizaad zomer 2011 Soort Prijs/kg ( ) Zaaidichtheid Prijs/ha ( ) Relatieve kostprijs/ha (It. gras = 100 %) Facelia 7,5 Gele mosterd Gele mosterd - aaltjes reducerend Bladrammenas Bladrammenas - aaltjes reducerend 2,1 2,4 3,2 Wikke 2,3 Italiaans raaigras 1,8 Snijrogge 0,75 Japanse haver 2,25 Zomerhaver 0,7 4 (kg/ha) 8 60 83% 12 90 125% 10 21 29% 20 42 58% 10 24 33% 20 48 67% 12 38 53% 20 64 89% 12 48 67% 20 80 111% 90 207 288% 125 288 399% 25 45 63% 40 72 100% 75 56 78% 100 75 104% 50 113 156% 80 180 250% 50 35 49% 80 56 78% 32

H Zomerhaver L Zomerhaver H Japanse haver L Japanse haver H Snijrogge L Snijrogge H Italiaans raaigras L Italiaans raaigras H Wikke L Wikke H Bladrammenas reducerend L Bladrammenas reducerend H Bladrammenas L Bladrammenas H Gele mosterd reducerend L Gele mosterd reducerend H Gele mosterd L Gele mosterd H Facelia L Facelia Relatieve kostprijs / It. raaigras = 100% 0% 50% 100% 150% 200% 250% 300% 350% 400% 450% 6.2 Grondbewerking Na de oogst van het hoofdgewas is een oppervlakkige bewerking van de bodem voor het zaaien reeds voldoende. Bewerking en zaaien kan ook in één werkgang gebeuren. Dit kan met bv. een cultivator in combinatie met een zaaimachine. Bij inzaai van een groenbedekker wordt meestal nietkerende bodembewerking toegepast. Bij deze methode wordt de grond niet-kerend bewerkt met behulp van een erosieploeg, een grondbreker, een cultivator, Hierbij worden de gewasresten slechts lichtjes ondergewerkt en blijven ze in de bovenste bodemlaag aanwezig. De aanwezige resten beschermen de bodem tegen de erosieve werking van regendruppels en afstromend water. Na het zaaien, tot het onderwerken, is het perceel in winterrust en vraagt het weinig aandacht. 33

Foto 8: Inzaai groenbedekker. In het voorjaar zullen, in bepaalde gevallen, de gewasresten eerst verkleind dienen te worden. Meestal zijn de groenbedekkers reeds door de vorst afgestorven tijdens de winter en vormt het onderwerken weinig problemen. Er zijn vandaag de dag heel wat mogelijkheden om groenbedekkers machinaal te vernietigen. Een doordacht gebruik van groenbedekkers in aanvulling met de juiste methode van vernietiging en daarbij rekening houdende met de aangehouden bedrijfsvoering dient problemen zoals opslag in de volgteelt, verstopping van machines, e.d. te vermijden. Foto 9: Vernietiging groenbedekker. 34

7 Subsidiemogelijkheden In 2012 en 2013 wordt specifieke steun verleend aan landbouwers die na hun hoofdteelt een groenbedekker inzaaien. Deze groenbedekkers moeten ervoor zorgen dat de bodem tijdens de winter bedekt blijft tot in het voorjaar om zo uitspoeling van nutriënten te vermijden, bij te dragen aan het bodembehoud (door erosie te verhinderen) en de bodemstructuur te verbeteren. De aanvraag gebeurt via de Verzamelaanvraag (21/04). Wijzigingen zijn mogelijk tot 31/5. Nadien en dit tot uiterst 31 oktober kan er via wijziging binnen de aangevraagde totaaloppervlakte gewisseld worden van percelen of percelen geschrapt worden. Via de code GB2 duidt men in de verzamelaanvraag de percelen aan die uitgezaaid zullen worden. Het inzaaien kan gebeuren tot 15/10, behalve in de landbouwstreken Polders en Leemstreek waar de inzaai kan gebeuren tot 1/9. Het behoud van de groenbedekker is tot 15/10 in de Polders en 15/12 in de Leemstreek noodzakelijk, terwijl in de andere landbouwstreken de groenbedekker minstens behouden dient te worden tot 1 februari. De subsidie per ha is variabel, namelijk wordt achteraf bepaald op de totaal aangevraagde en subsidiabele oppervlakte en bedraagt maximaal 100/ha. Meer info: www.vlaanderen.be/landbouw >subsidies > plantaardige sector 7.1 Gemeentelijke stimulansen Een aantal gemeenten stimuleren de inzaai van groenbedekkers binnen hun gemeente. Vanuit het oogpunt van erosiebeheersing, landschapsbeleving of andere doelstellingen willen een aantal gemeenten hierin hun landbouwers een duwtje in de rug geven. 35

7.2 Tussenkomst GMO groenten en fruit In kader van de Gemeenschappelijke Marktordening Groenten en Fruit (GMO) hebben de Producentenorganisaties (PO) de mogelijkheid om de actie inzaai van groenbedekker op te nemen in hun programma. Hiermee kunnen de Producentenorganisaties hun telers stimuleren om een groenbedekker in te zaaien op percelen met groenten. Momenteel heeft ondermeer de producentenorganisatie INGRO deze actie reeds opgenomen in hun programma. Hierdoor kan er jaarlijks een kost van 60 /ha ingezaaide groenbedekker ingebracht worden door de aangesloten telers. Meer info: INGRO: www.ingrocvba.be of info@ingrocvba.be GREENFARM: www.greenfarm.be of marleenplasman@greenfarm.be 36

8 Demonstratievelden 8.1 Proefopzet 8.1.1 Soortenkeuze Op de demonstratievelden willen we een aanbod geven van een aantal courant ingezaaide groenbedekkers. Volgende soorten werden opgenomen in het proefplan: Facelia, Gele mosterd, Bladrammenas, Fix Azote, Wikke, Zomerhaver, Japanse haver, Italiaans raaigras en Rogge. 8.1.2 Zaaitijdstip Op het proefperceel in Oostkamp werd drie maal ingezaaid, in Kruishoutem twee maal. Onderstaand de verschillende zaaidata: Oostkamp Kruishoutem 1 e inzaai 9 augustus 2012 20 augustus 2012 2 e inzaai 7 september 2012 10 september 2012 3 e inzaai 2 oktober 2012 - Op 2 oktober werden in Oostkamp enkel de grasachtigen Italiaans raaigras, Rogge, Japanse haver en Zomerhaver ingezaaid. Er wordt aangeraden zo snel mogelijk na de oogst van de hoofdteelt een groenbedekker in te zaaien. Een vroege zaai zorgt er immers voor dat de groenbedekker van een langere ontwikkelingsperiode kan genieten en bijgevolg een hogere stikstofopname kan realiseren. Daarnaast is een vroege inzaai extra van belang voor aaltjesreducerende (bv. Tagetes) en vorstgevoelige soorten (bv. Facelia) daar deze zich voldoende moeten kunnen ontwikkelen vooraleer de vorst 37

optreedt. We kunnen aannemen dat een groenbedekker een groeiperiode behoeft van minstens 6 à 8 weken om voldoende effectief te werken (Tagetes 12 weken). Vaak is een vroege inzaai in onze streken niet mogelijk daar vele gewassen laat het veld verlaten, denken we maar aan maïs en bieten in de akkerbouw, of bloemkolen en prei in de tuinbouw. Veel zal namelijk afhangen van de weersomstandigheden waarbij de oogst plaatsvindt. 8.1.3 Zaaidichtheid Een correcte zaaidichtheid van de ingezaaide groenbedekker resulteert in een homogeen dichtgegroeid gewas waarbij de kieming van onkruiden wordt verhinderd en waarbij de afzonderlijke planten zich voldoende sterk kunnen ontwikkelen. Bij de inzaai van een groenbedekker vormt het zaaizaad de grootste kost. Belangrijk is dus deze kost zo laag mogelijk te houden. De proefresultaten van de laatste jaren toonden aan dat de aan te wenden zaaidichtheid gelinkt kan worden aan het zaaitijdstip. Bij een vroege zaai, indien de weersomstandigheden optimaal zijn, kan een lagere zaaidichtheid aangehouden worden. De planten zullen zich namelijk voldoende snel en sterk kunnen ontwikkelen. Bij een late inzaai wordt beter een wat hogere zaaidichtheid gehanteerd. De ontwikkelingsperiode is in dit geval korter, waardoor kleinere en meer planten zullen moeten zorgen voor een voldoende bodembedekking gedurende de niet-beteelde periode. Volgende zaaidichtheden werden toegepast op de demonstratievelden: soort 1 e zaai 2 e en 3 e zaai Italiaans raaigras 25 kg/ha 40 kg/ha Zomerhaver 50 kg/ha 80 kg/ha Japanse haver 50 kg/ha 80 kg/ha Wikke 80 kg/ha 100 kg/ha Rogge 75 kg/ha 100 kg/ha Gele mosterd 10 kg/ha 20 kg/ha Bladrammenas 12 kg/ha 20 kg/ha Facelia 8 kg/ha 12 kg/ha Fix Azote 10 kg/ha 25 kg/ha 38

8.1.4 Bodembewerking Het bewerken van de grond brengt lucht in de bodem wat het stikstofmineralisatieproces stimuleert. Zodoende kunnen groenbedekkers gedurende hun ontwikkeling beïnvloed worden door de uitgevoerde bodembewerkingen. Na een diepe grondbewerking kan de stikstof die bijkomend in de bodem terecht komt ten gevolge van mineralisatie, hetzij de N-reserve in het voorjaar verhogen, hetzij opgenomen worden door de groenbedekker. Om de invloed van verschillende bodembewerkingen op het mineralisatieproces na te gaan werden op de proefpercelen meerdere bodembewerkingen toegepast, telkens met een verschillende werkdiepte. Oostkamp Vaste tand cultivator + rotoreg Schijveneg + rotoreg Rotoreg Kruishoutem Vaste tand cultivator Vaste tand cultivator + rotoreg Directe zaai 8.1.5 Bemesting In MAP IV wordt er veel aandacht besteed aan groenbedekkers als vanggewassen van stikstof. De stelregel bij inzaai van groenbedekkers is dan ook dat een extra bemesting niet moet. Enkel bij een vroege zaai en bij lage N- voorraad in de bodem kan overwogen worden om een beperkte bemesting uit te voeren. Na een teelt waar er nogal wat (groene) oogstresten achterblijven, zal de mineralisatie hiervan samen met de reststikstof in de bodem vaak voldoende zijn voor een snelle groei van de groenbedekker. Dus oppassen dat een mestgift geen extra problemen veroorzaakt inzake nitraatresidu. Om na te gaan welke hoeveelheden stikstof opgenomen kunnen worden door de groenbedekkers werd op beide demovelden een extra meststofgift 39

uitgevoerd. Zo werd op het veld in Oostkamp zo n stalmest op de stoppel gebracht. Eveneens werd bij de 1 e zaai telkens de helft van het object bijbemest met 50 E ammoniumnitraat. Op het veld in Kruishoutem werd een bemesting uitgevoerd van 50 E ammoniumnitraat; dit vanwege de lage concentratie reststikstof op moment van inzaai. 40

8.2 Perceel kenmerken Oostkamp Textuur: Zand (natte lemig zandbodem zonder profiel) Voorvrucht: Wintergerst oogst: 11/7/2012 N-reserve: 14/8/2012 Kg/ha NH4-N DS Kg/ha NO3-N DS 0-30 cm 6 27 30-60 cm <6 12 60-90 cm <6 12 Bemesting: stalmest 20/7/2012 8.3 Perceel kenmerken Kruishoutem Textuur: Matig natte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont Voorvrucht: wintergerst oogst: 10/8/2012 N-reserve: 14/08/2012 Kg/ha NH4-N DS Kg/ha NO3-N DS 0-30 cm 5 18 30-60 cm 7 10 60-90 cm 6 8 Bemesting: Ammoniumnitraat 50 E 20/8/2012 41

neerslag (mm) T ( C) 8.4 Teeltomstandigheden De groenbedekkers uitgezaaid in augustus konden profiteren van een vochtig kiembed en eerder warme omstandigheden. Hierdoor konden ze zich allen goed ontwikkelen. Vanaf begin september kenden we een droge periode waardoor de groenbedekkers uitgezaaid in Oostkamp op 7 september eerder een trage kieming en beginontwikkeling kenden. Dit resulteert momenteel in een duidelijk verschil in ontwikkeling tussen eerste en tweede inzaai. De groenbedekkers uitgezaaid begin oktober konden zich tot op heden nauwelijks ontwikkelen. Voor de vorstgevoelige soorten Zomerhaver en Japanse haver betekent dit een te laat zaaitijdstip daar zij, wanneer de vorst optreedt, reeds zullen afsterven. De niet vorstgevoelige soorten zullen zich, weliswaar langzaam, gedurende het najaar/winter verder ontwikkelen, doch slechts beperkt restnitraat opnemen. Sinds eind september en vooral in oktober was er vrij veel neerslag in combinatie met een koudere periode wat de groei van de groenbedekkers afgeremd heeft. 18 40 16 35 14 30 12 10 8 6 25 20 15 neerslag temperatuur 4 10 2 5 0 0 42

kg/ha NO3-N DS 8.5 Resultaten 8.5.1 Proefperceel te Oostkamp Op 4 oktober 2012 werd, op alle objecten ingezaaid op 9 augustus 2012 (1 e inzaai), een bepaling van de hoeveelheid reststikstof en een bepaling van de stikstofinhoud van de bovengrondse biomassa uitgevoerd. Op de objecten ingezaaid op 7 september 2012 (2 de zaai) en 2 oktober 2012 (3 de zaai) werd een mengstaal genomen over alle objecten heen. 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 90 kg/ha NO3-N DS 14/8/2012 facelia gele mosterd fix azote bladrammenas wikke italiaans raaigras zomerhaver japanse haver rogge braak 0 onbemest bemest Uit bovenstaande grafiek kunnen we de hoeveelheid reststikstof (op 4 oktober 2012) afleiden per soort, al dan niet bijbemest. Zo zien we dat op alle ingezaaide objecten de norm van 90 kg nitraatstikstof per hectare wordt gehaald. Het nitraatresidu op de bijbemeste objecten ligt bij de 43

kg NO3-N/ha grasachtigen iets hoger dan op de niet-bijbemeste objecten, bij de bladachtige groenbedekkers is dit net andersom. De extra meststofgift van 50 E kon dus bij de bladachtige groenbedekkers ten volle benut worden. Algemeen is de extra bemesting (50 E N) optimaal gebruikt door de groenbedekkers en resulteert in een over het algemeen hogere drogestof opbrengst per hectare (grafiek: Invloed bemesting op drogestofopbrengst). Enkel op het object ingezaaid met wikke ligt deze drogestof opbrengst lager bij het bemeste object. Bij rogge is dit nagenoeg gelijk. 120 Nitraatresidu (0-90cm) 100 90 kg/ha NO3-N DS 80 60 40 20 0 mengstaal eerste zaai mengstaal tweede zaai mengstaal derde zaai braak Op bovenstaande grafiek worden de mengstalen afgebeeld die genomen werden per zaaitijdstip. Zo zien we dat enkel de groenbedekkers gezaaid begin augustus het nitraatresidu in het najaar van 2012 voldoende kon drukken. Groenbedekkers ingezaaid begin september konden zich vanwege de droogte slechts beperkt ontwikkelen en zo ook, slechts een beperkte hoeveelheid restnitraat opnemen. Het mengstaal genomen op de objecten waar begin oktober werd ingezaaid resulteert in een iets lager residu vanwege de onkruidgroei die verkregen werd in de periode tussen 44

kg NO3-N/ha oogst van de gerst en de inzaai van de groenbedekkers. Op het object braak, waar geen groenbedekker werd ingezaaid en eveneens geen extra mestgift werd toegepast verkregen we een nitraatresidu gelijklopend met de norm van 90 kg NO3-N/ha. Rekening houdende met de bodemanalyse die na de teelt, halfweg augustus, werd uitgevoerd, kunnen we uitgaan dat er zo n 40 E stikstof werd vrijgesteld door mineralisatie uit de reserves die aanwezig zijn in de bodem. Op 30 oktober 2012 werd een tweede staalname uitgevoerd. Onderstaand de resultaten: 120 Nitraatresidu (0-90cm) 100 90 kg/ha NO3-N DS 80 60 40 4/10/2012 29/10/2012 20 0 mengstaal eerste zaai mengstaal tweede zaai mengstaal derde zaai braak Na de natte oktobermaand kunnen we ervan uitgaan dat tamelijk wat nitraat werd uitgespoeld naar de onderliggende lagen. Het nitraatresidu bij de groenbedekkers die het eerst werden uitgezaaid is gedurende de maand oktober slechts minimaal gewijzigd. Het residu bij de groenbedekkers begin september uitgezaaid is daarentegen fors afgenomen. Wegens de droogte begin september konden deze zich weinig ontwikkelen. Vanaf eind september kregen deze voldoende water te slikken waardoor de groei, en daarmee gepaard gaande, de 45

kg NO3-N/ha stikstofopname op gang kwam. Het nitraatresidu die begin oktober 2012 nog werd overschreden, is nu teruggedrongen tot zo n 50 E in de laag 0-90 cm. Het nitraatresidu gemeten in de objecten ingezaaid begin oktober is iets gedaald; weliswaar is dit eerder te wijten aan uitspoeling vanwege de tot op heden minimale ontwikkeling van de groenbedekkers. Wanneer we de N-reserves vergelijken tussen de verschillende bodembewerkingen (zie onderstaande grafiek) is dit over het algemeen vrij gelijklopend. Een duidelijk onderscheid tussen minimale bodembewerking (enkel rotor+zaai), een schijvenegbewerking en een intense bodembewerking met een cultivator is er niet te maken inzake de nitraatresiduen. 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 cultivator + rotoreg / onbemest nitraatresidu i.f.v. bodembewerking cultivator + rotoreg / bemest schijveneg + rotoreg / onbemest schijveneg + rotoreg / bemest rotoreg / onbemest rotoreg / bemest 0-30 30-60 60-90 0-90 Intensief Minder intensief BODEMBEWERKING Ook de groei van de groenbedekkers en dus de drogestofopbrengst bij de verschillende groenbedekkers is dit jaar weinig afhankelijk van de toegepaste bodembewerking (zie onderstaande grafiek). Op een 46

kg DS/ha gewasstaalname (bovengrondse massa) op 4 oktober 2012 leverde voor de objecten ingezaaid op 9 augustus (1 ste zaai) meer verschillen op tussen de groenbedekkers onderling dan tussen de drie verschillende bodembewerkingen. 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 Invloed bodembewerking op drogestofopbrengst cultivator + rotoreg schijveneg + rotoreg rotoreg 47

Staalname dd. 4/10/2012 48

Staalname dd. 4/10/2012 49

Beworteling Figuur 11: Verdikte penwortel van bladrammenas. Wanneer we eerder in deze brochure spraken over gewasontwikkeling had dit betrekking op de bovengrondse gewasmassa. Niettemin kan een groenbedekker ook ondergronds heel wat massa produceren. Daarom werd op het demoveld in Oostkamp op 28 november een analyse uitgevoerd van de ondergrondse gewasmassa, nl. de beworteling, geproduceerd door de verschillende groenbedekkers. De bladachtigen, met uitzondering van bladrammenas met z n verdikte penwortel, scoren in ondergrondse ontwikkeling lager in vergelijking met de grasachtigen die tot zo n 4000 kg en in geval van Italiaans raaigras tot zo n 14000 kg drogestof aan wortels kunnen produceren. Kruisbloemigen, zoals gele mosterd en vooral bladrammenas, worden gekenmerkt door een indrukwekkende penwortel waarmee ze eventuele storende lagen kunnen opheffen. Anderzijds, door het geringe aantal zijwortels is de totale wortelmassa heel wat minder in vergelijking met sommige grasachtigen. Hun bijdrage aan de organische stof voorziening en het tegengaan van verslemping is daarom geringer. Ook voor facelia is deze bijdrage eerder beperkt. Enkel de bovenste 15 cm kent een behoorlijk intensieve doorworteling. Het wortelgestel van wikke bestaat Figuur 10: Intensieve oppervlakkige beworteling van haver. 50

uit een omvangrijk stelsel van dunne maar soms toch diep reikende wortels. Binnen een teeltrotatie van ondiep wortelende teelten is het aangeraden een diep wortelende groenbedekker aan te wenden om de reststikstof in de diepere grondlagen alsnog te benutten en vast te leggen in het gewas. Tabel 3: Stikstofopname/ drogestof productie van de verschillende groenbedekkers (2012). Drogestofproductie Drogestof Stikstof- Stikstof- TOTAAL drogestof- TOTAAL stikstofgewas -productie opname opname productie opname wortel gewas wortel najaar 2012 najaar (kgds/ha) (kgds/ha) (kgn/ha) (kgn/ha) (kgds/ha) 2012(kgN/ha) facelia 4077 534 97 5 4611 102 gele mosterd 5691 860 152 8 6551 160 fix azote 4014 1014 124 15 5028 139 Nov.2012: 2716 bladrammenas(*) Feb.2013: 6372 4140 Nov.2012 :63 - Feb.2013:165 61-5218 - 99 - wikke 2545 56 111 1 2601 112 Italiaans raaigras(*) Nov.2012: 2235 Feb.2013:5908 13766 - Nov.2012 :58 Feb.2013: 127 61-16001 - 119 - zomerhaver 2662,2 2613 64 8 5275 72 Japanse haver 4234 1714 80 10 5948 90 Nov.2012: 2803 Feb.2013: 4140 Nov.2012 :81 61 6943 142 rogge(*) 2761 - Feb.2013:76 - - - 51

Vorstgevoeligheid Vorstgevoeligheid is een voordeel voor een groenbedekker, maar enkel wanneer nachtvorst niet te vroeg optreedt. Vorst vergemakkelijkt het onderwerken en de kans voor opslag in het volgend jaar daalt (geen zaadzetting). De groenbedekkers die de vrieskou goed weerstaan, in ons geval Italiaans raaigras en rogge, moeten op andere manieren vernietigd worden. Vaak grijpen landbouwers hiervoor naar spuitmiddelen, maar mechanische vernietiging kan evengoed een oplossing bieden. Figuur 13: Hergroei bladrammenas voorjaar 2013. Figuur 12: Afgestorven gewas Japanse haver na periode met nachtvorst. Na de eerste vrieskou eind januari waren reeds alle vorstgevoelige groenbedekkers afgestorven. Opmerkelijk is dat bladrammenas dat eerder in het najaar geen extra meststofgift kreeg, opvallend minder vorstgevoelig is dan het object dat deze wel kreeg. Begin maart 2013 kon dan ook een hergroei worden waargenomen. Op 20 februari 2013 werd een laatste bodem- en gewasstaal genomen. Daar de vorstgevoelige groenbedekkers reeds afgestorven waren, bemerkten we in deze objecten een iets hogere stikstofreserve dan in de 52

stisktofreserve (kgn/ha) objecten ingezaaid met de niet-vorstgevoelige soorten. Door oppervlakkige vertering van de gewasresten wordt de opgenomen stikstof namelijk terug vrijgegeven vroeg in het voorjaar. Bij de grasachtigen start dit proces bij het inwerken ervan en zal de stikstof bijgevolg reeds later in het voorjaar terug vrijgesteld worden ten gunste van de volgteelt. De keuze van de in te zaaien groenbedekker hangt daarom eveneens af van de volgteelt. Indien het een teelt betreft dat pas later in het jaar wordt ingezaaid/ geplant wordt het best geopteerd voor een niet-vorstgevoelige groenbedekker omdat op die manier de nutriëntenverliezen tot een minimum worden herleid. Grasachtige groenbedekkers kunnen hierbij een extra snede opleveren wat zowel financieel als praktisch bij het inwerken voordelig is. De grootste nutriëntenverliezen vinden we terug in het braakliggend object waar geen groenbedekker werd ingezaaid. Van de 90 eenheden stikstof, aanwezig bij de start van de sperperiode, vinden we daarvan eind februari 2013 slechts 20 eenheden terug verspreid over de laag 0-90cm. 100 90 80 70 60 50 40 30 4/10/2012 20/02/2013 20 10 0 vorstgevoelige groenbedekkers niet-vorstgevoelige groenbedekkers braak 53

stikstofopname aug.2012-feb.2013 (KgN/ha) 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 2/10/2012 onbemest 2/10/2012 bemest 28/11/2012 onbemest 28/11/2012 bemest 20/02/2013 onbemest 20/02/2013 bemest 8.5.2 Proefperceel te Kruishoutem Op 9 oktober 2012 werd op alle objecten, ingezaaid op 20 augustus 2012, een bepaling van de hoeveelheid reststikstof in de bodem en een bepaling van de stikstofinhoud van de bovengrondse biomassa uitgevoerd. Vooraleer de inzaai werd het volledige perceel bemest met 50 E ammoniumnitraat. Er zal daarom geen onderscheid gemaakt worden tussen bemest en onbemest. 54

Kg NO3-N/ha 140 120 100 90 kg/ha NO3-N DS 80 60 40 20 0 Uit bovenstaande grafiek kunnen we de N-reserve afleiden per soort. Opvallend zijn de hoge waarden; nl. binnen het object Italiaans raaigras en Japanse haver werd de norm van 90 kg restnitraat/ha niet gehaald. In vergelijking met het perceel gelegen in Oostkamp konden de groenbedekkers het nitraatresidu hier minder doen dalen. De oorzaak hiervan is vooral de latere inzaai (én een te hoge meststoftoediening vooraleer de inzaai van de groenbedekker). Op de objecten ingezaaid op 10 september werd momenteel nog geen staalname uitgevoerd vanwege de beperkte ontwikkeling van de groenbedekkers. 55

kg DS/ha 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 Invloed bodembewerking op drogestofopbrengst vaste tand cultivator + rotoreg vaste tand cultivator directe inzaai In tegenstelling tot het perceel in Oostkamp zien we op het perceel in Kruishoutem toch wel een opvallend verschil naar restnitraat bij de verschillende bodembewerkingen. In de objecten waar direct werd ingezaaid zonder voorafgaande bodembewerking werd heel wat minder verse massa geproduceerd wat wijst op enerzijds een lager gehalte aan reststikstof (weinig mineralisatie omdat geen bodembewerking werd uitgevoerd) maar eveneens op een lager opkomstpercentage van de groenbedekkers (vanwege het ontbreken van een fijn zaaibed). 56

9 Projectvoorstelling Beide demomomenten werden mede mogelijk gemaakt dankzij de financiële steun van het Interreg project KaderRichtlijn Water. Eind 2015 zullen alle lidstaten van de Europese Unie moeten zorgen dat het oppervlakte- en grondwater een goede kwaliteit heeft. Ondanks alle inspanningen blijkt dat de waterkwaliteitsnormen nog steeds worden overschreden. In een drietal polders wordt via een integrale aanpak, die er op gericht is om meer dan de wettelijk voorgeschreven maatregelen uit te voeren, nagegaan of een dergelijke aanpak wel tot het voorgeschreven resultaat leidt. Deze drie geselecteerde polders liggen in de provincies Zeeland en Oost- en West-Vlaanderen en kennen ieder hun eigen problematiek. De bedoeling is om door intensieve voorlichting, begeleiding en het geven van premies voor bovenwettelijke maatregelen de inwoners/eigenaren van de drie polders te bewegen om hun emissies te verminderen. Dat is maatwerk en zal in het ene geval leiden tot de installatie van zuiveringsinstallatie en in het andere geval tot andere manieren van grondbewerking en zo leiden tot de gewenste waterkwaliteit. Naast de waterkwaliteit zal ook de nog steeds doorgaande verlaging het grondwaterpeil worden aangepakt. Gekeken zal worden naar alternatieve waterbronnen. De inzet van de partners is er ook op gericht om de betrokkenen er van te overtuigen dat een goede waterkwaliteit ook voor hen voordelen oplevert. 57

10 Demonstratie brandstofbesparing Project: Brandstofbesparing zichtbaar maken Proefopzet: Een tractor met schijveneg zal twee maal 8 werkgangen afleggen één maal handmatig en één maal met GPS (RTK). De tractor is uitgerust met 2 glazen buizen gevuld met brandstof, waaruit de trekker zijn brandstof haalt. Op die manier kan vergeleken worden of er extra bespaard kan worden door gebruik te maken van GPS. Daarnaast wordt ook gekeken naar het verschil in oppervlakte tussen de twee, door minder te overlappen zou de bewerking met GPS met evenveel werkgangen meer oppervlakte moeten bewerken. Afbeelding 1: tractor met 2 glazen buizen die dienen als brandstofreservoir 10.1 Brandstofbesparing zonder GPS Jaarlijks wordt in Vlaanderen heel wat grond bewerkt en aangezien tijdens grondbewerking relatief veel brandstof wordt verbruikt, telt dit voor een groot stuk voor het brandstof verbruik in de landbouw. Talrijke factoren 58

hebben een invloed op het verbruik tijdens de grondbewerking. De belangrijkste factoren zijn: 10.1.1 Rijgedrag Uit onderstaande grafiek blijkt dat het brandstofverbruik van deze tractor het laagst ligt bij 1600 toeren/min. Bij dit toerental van de motor, blijkt dat het koppel (weerstand tegen belasting) nog iets kan stijgen. De trekker heeft met andere woorden nog wat reserve voor plotse pieken. Stijgt het toerental van de motor dan gaat het vermogen van de trekker stijgen maar het koppel gaat dalen en het brandstofverbruik stijgt. Het vermogen van de trekker wordt bij het rijden met een motortoerental van 1600 toeren niet maximaal benut, maar het verbruik ligt hier wel het laagst. Afbeelding 2: toerental vs brandstofverbruik, vermogen en koppel 59

Uit voorgaande testen met een ploeg blijkt dat, enkel en alleen door te rijden bij een toerental van om en bij de 1600 toeren/min, voor ongeveer 7% aan brandstof kan bespaard worden. 10.1.2 Frontgewichten De ideale gewichtsverdeling van de trekker op het veld is 40% van het gewicht op de vooras en 60% op de achteras. Tijdens grondbewerking komen grote lasten op de achterbrug van de trekker. Door die ontlasting gaan de voorwielen minder in de bodem grijpen en meer doorslippen. Wat resulteert in wielslip. Onderstaande foto s geven een goed beeld welke verbrokkeling van het wielspoor er ontstaat bij een bepaald percentage dat het wiel slipt. Uit dit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld het dieselverbruik al snel oploopt tot 150% bij een slippercentage van slechts 30% (bron: www.reiferegler.de ). Daarnaast resulteert wielslip ook in het dichtslempen van de bodem. 20% slip = 100% brandstofverbruik 30% slip = 150% brandstofverbruik 40% slip = 200% brandstofverbruik >50% slip = > 250% brandstofverbruik 60

Afbeelding 3: % wielslip vs % dieselverbruik Dit kan opgelost worden door extra frontgewichten te gebruiken, waardoor de voorwielen terug grip krijgen, wielslip vermindert en het brandstofverbruik zal dalen. Uit proeven in het buitenland blijkt dat tot 2% kan bespaard worden door een zwaarder frontgewicht te gebruiken, in eigen testen was dit 1%. 10.1.3 Bandenspanning Naast frontgewichten kan wielslip ook voorkomen worden door gebruik te maken van een lagere bandenspanning. Door te werken met lage bandenspanning op het veld, gaat eerst en vooral de productiviteit van het gewas stijgen (minder dichtslempen van de bodem, ). Bovendien zal bij het werken in nattere omstandigheden of op zwaardere bodems de banden steeds zichzelf reinigen en niet dichtkleven. Dit komt doordat de band doorbuigt en flexibel wordt. De banden houden zo hun maximale grip in de bodem. De wielslip zal hier lager zijn waardoor de trekker zijn snelheid langer zal aanhouden en ook zijn krachten beter zal benutten. Dit heeft opnieuw brandstofbesparing tot gevolg. Uit Duitse proeven blijkt dat tot 20% brandstof kan bespaard worden. Dit enkel door de bandendruk op het veld van 1,6 bar naar 0,8 bar te laten dalen. Wanneer je dit doet, moet je wel rekening houden of het type band dit toelaat en welke massa de band moet dragen. Iedere fabrikant heeft hiervoor tabellen waarop je kan controleren hoever je de spanning van de band kan laten zakken zonder de band te beschadigen. Uit eigen metingen, tijdens zeer droge omstandigheden, werd toch 4% brandstof bespaard door de banden van transportspanning tot de minimaal toegelaten spanning. 61

10.1.4 Afstelling Tijdens de grondbewerking wordt er een grote hoeveelheid grond verplaatst. Het is belangrijk dat dit gebeurt met zo weinig mogelijk weerstand. Het onderhoud is hiervoor zeer belangrijk. Werken met versleten scharen zorgt niet alleen voor smeren van de bodem, maar doet ook de trekkracht stijgen. Daarop volgt dat de wielslip en dus ook het verbruik van de trekker toeneemt. Ook de diepte bepaalt hoeveel grond er wordt verplaatst, hoe dieper de machine wordt ingesteld hoe meer inspanning de trekker zal moeten leveren en hoger het verbruik zal liggen. Afbeelding 4: arbeidsdiepte (cm) vs brandstofverbruik (%) voor 3 types scharen (top Agrar 4/2010) 10.2 Brandstofbesparing met GPS Daarnaast kan door gebruik te maken van GPS nog extra bespaard worden op brandstofverbruik, en dit door twee zaken. Al naargelang de graad van nauwkeurigheid van de GPS zal de besparing groter worden. Bij een stuurautomaat met RTK precisie zullen de besparingen dus groter zijn dan bij een stuurhulp met EGNOS, een stijgende nauwkeurigheid resulteert echter ook in flink hogere kostprijs. 62

Een eerste punt is dat er doordat er nauwkeuriger gewerkt wordt minder overlapping zal optreden. Er wordt met andere woorden meer oppervlakte bewerkt met eenzelfde aantal werkgangen (en brandstof). Op die manier kan op het einde van het perceel 1 of meerdere werkgangen uitgespaard worden. Dit is vooral van belang bij machines met beperkte werkbreedtes (naoogstbewerking, zaaibedbereiding, zaaien en planten, ), hoe groter de overlapping tussen de verschillende werkgangen hoe meer werkgangen uitgespaard kunnen worden. Aangezien de overlapping in grondbewerking relatief hoog is (gemiddeld 13% bron: Arvalis) kunnen hierbij wel een aantal besparingen gebeuren. Door een werkgang uit te sparen wordt immers niet enkel bespaard op brandstof, ook op onderhoud, slijtage en afschrijving van de tractor en de machine en de uitgespaarde arbeidsuren wordt bespaard. Een tweede punt is dat er ook effectief kan bespaard worden op brandstof, doordat tijdens het keren met een machine met smalle werkbreedte (grondbewerking, zaaien en planten, ) steeds gemanoeuvreerd moet worden op de kopakker, vooral het telkens stoppen en terug vertrekken kost veel brandstof. Door gebruik te maken van GPS kunnen er werkgangen overgelaten worden, waardoor er niet meer gemanoeuvreerd dient te worden om naar de volgende werkgang te rijden. Door niet meer te moeten manoeuvreren zijn er naast brandstofbesparing nog een aantal andere voordelen: de belangrijkste is dat de bodem op de kopakker niet meer dichtgereden wordt, daarnaast wordt er een beetje tijd uitgespaard en is het eenvoudiger werken voor de chauffeur. 63

Afbeelding 5: werkgangen overlaten met GPS De besparing op brandstof wordt in een aantal artikels (cijfers tot een totale besparing van 10% op brandstof) serieus overschat. Volgens enkele voorlopige metingen en voorzichtigere schattingen zal dit enkel in grondbewerking oplopen tot enkele percenten. Grondbewerking is natuurlijk wel een belangrijke bron van brandstofverbruik binnen de akkerbouw. INFO PCLT Roeselare, Tim Willem Zuidstraat 25 8800 Roeselare Tel. 051/24 58 84 64

65

66

11 Inlichtingen Vlaamse Overheid Bart Debussche Departement Landbouw en Visserij (ADLO) Tel: 050/24 77 11 0473/827 014 E bart.debussche@lv.vlaanderen.be Inagro Franky Coopman/ Pieter Declercq Kenniscentrum bodem voor de land- en tuinbouw Tel: 051/27 33 45 Fax: 051/24 00 20 E franky.coopman@inagro.be Provinciaal Centrum voor de Groenteteelt Elise Vandewoestijne Tel: 09/381 86 86 Fax: 09/381 86 99 E elise.vandewoestijne@proefcentrumkruishoutem.be RATO vzw Jeroen Verstraete Tel: 09 267 86 05 Fax: 09 267 86 97 E jeroen.verstraete@oost-vlaanderen.be 67