Het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen en de rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige.

Vergelijkbare documenten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jeugdbescherming in Nederland

Sonja de Pauw Gerlings Döhrn, kinderrechter Rotterdam

Opmerkingen over Hoofdstuk 1. Wijziging van wetten Artikel 1.8, wijziging van het Bw

Congres De ots90 jaar:versleten of vitaal? Workshop: ots, omgang en het belang van het kind

(B vervallen) Artikel I. De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd: Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND (IRVK)

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Uithuisplaatsing (UHP)

A 2011 N 57 PUBLICATIEBLAD

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

Cliënt Onder een cliënt verstaan we de jeugdige, zijn (stief)ouders of wettelijk vertegenwoordigers.

Als opvoeden een probleem is

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Protocol Gezag en omgang na scheiding. Datum 30 januari 2013

Aangenomen en overgenomen amendementen

Als opvoeden een probleem is

Als opvoeden een probleem is

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)

Als opvoeden een probleem is

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6600

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Ondertoezichtstelling (Gezinsvoogdij)

Wat is OTS? (Onder ToezichtStelling)

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

De Minister van Justitie D.t.v. mw. mr. drs. J. Kok Postbus EH Den Haag. Geachte heer Hirsch Ballin,

INZICHT IN JEUGDRECHT

Kinderbeschermingsmaatregelen. De noodzaak voor een herziening van de ondertoezichtstelling?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Ministerie van Veiligheid en Justitie De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Postbus EH Den Haag. Geachte heer Teeven,

Geschiedenis van de OTS

VAN GEZAGSBEPERKING NAAR GEZAGSONTNEMING

90 jaar OTS: versleten of vitaal? Werkgroep 1 Verlenging OTS/UHP: dilemma s in de praktijk

Uitvoeringswet Verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen

Jeugdbescherming Informatie voor ouders/opvoeders

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

MENTORSCHAP TEN BEHOEVE VAN MEERDERJARIGEN ARTIKELEN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De beëindiging van uithuisplaatsing

Bezwaar en beroep Jeugdwet Betekenis voor gemeenten

Ondertoezichtstelling (OTS) Wat betekent een ondertoezichtstelling voor u en uw kind? Wat kunt u verwachten?

MET RECHT ONDER TOEZICHT GESTELD. Evaluatie herziene OTS-wetgeving

ECLI:NL:OGEAA:2017:172

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Mr. dr. A. van Montfoort. Presentatie Van casus naar gestructureerd beslissen in de jeugdbescherming

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bepalingen over de ouderbijdrage

ECLI:NL:RBMAA:2012:BY2805

Afstudeerscriptie. Een onderzoek naar de wijze van toetsing door de kinderrechter bij de vervallenverklaring ex art. 1:259 BW

Klachtenregeling Cliënten van Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers

Wat is ondertoezichtstelling?

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Welkom bij de William Schrikker Groep

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

In het belang van het kind?

ECLI:NL:RBDOR:2012:BV9790

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

Wat is ondertoezichtstelling?

De minister van Justitie De heer dr E.M.H. Hirsch Ballin Postbus EH Den Haag

De kinderrechter, een volwassen positie?

ECLI:NL:RBDHA:2013:7717

Webinar 9 april Echtscheidingsprocesrecht. Door mr. H.A. Gerritse

Samenwerkingsprotocol. Consumentenautoriteit Stichting Reclame Code

Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het bestuur van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. Datum: 8 augustus Rapportnummer: 2011/236

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant

Met deze klacht beoogt verzoekster ertoe bij te dragen dat een andere ouder en kind niet hetzelfde overkomt als haar en haar dochter.

Reglement Cliëntenraad Jeugdbescherming Brabant

REGLEMENT KLACHTENBEHANDELING EN KLACHTENADVIESCOMMISSIE NVGH/ALPHA.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Burgerlijk Wetboek Boek 1, Personen- en familierecht

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

VOORSTEL VAN WET. Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De ondertoezichtstelling herzien

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

*ZE9DBFBE563* Raadsvergadering d.d. 19 februari 2015

Rapport. Datum: 20 september 2002 Rapportnummer: 2002/292

Mandaat en delegatie. mr. M.C. de Voogd

Protocol informatieverstrekking school naar leerlingen en ouders, voogden en verzorgers

Transcriptie:

Het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen en de rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige. Wat is de invloed van het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen op de rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige? Masterscriptie Privaatrechtelijke Rechtspraktijk, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit van Amsterdam Naam: Valérie Rath Studentnummer: 5601991 Inleverdatum: 15 juni 2011. Begeleider: Mevr. mr. dr. J.H. de Graaf

Inhoudsopgave Inleiding. p. 4. 1. Het ontstaan van de kinderbeschermingsmaatregelen..p. 6. 1.1 De eerste kinderwetten 1.2 De wetsgeschiedenis van de ondertoezichtstelling 1.3 De wetgeschiedenis van de uithuisplaatsing.......p. 8. 2. De rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige in de huidige wetgeving met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing..p. 10. 2.1 De rechtswaarborgen voor de met het gezag belaste ouder 2.1.1 De ondertoezichtstelling 2.2 De rechtswaarborgen voor de met het gezag belaste ouder en de minderjarige 2.2.1 De ondertoezichtstelling 2.2.2 De uithuisplaatsing. p. 11. 2.3 De rechtswaarborgen voor de minderjarige...p. 12. 3. Het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen...p. 13. 3.1 Welke veranderingen worden beoogd met betrekking tot de ondertoezichtstelling? 3.2 Welke veranderingen worden beoogd met betrekking tot de uithuisplaatsing?...p. 14. 4. De taken en bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg..p. 16. 4.1 De taken en bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg op basis van de huidige wetgeving 4.1.1 De ondertoezichtstelling 4.1.2 De uithuisplaatsing...p. 17. 4.2 De taken en bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg op basis van het wetsvoorstel 4.2.1 De ondertoezichtstelling 4.2.2 De uithuisplaatsing. p. 19. 4.3 Krijgt Bureau Jeugdzorg op basis van het wetsvoorstel meer of minder taken en bevoegdheden om in te grijpen in het gezinsleven?....p. 20. 2

5. De rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige in het wetsvoorstel met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing...p. 22. 5.1 De rechtswaarborgen voor de met het gezag belaste ouder 5.1.1 De ondertoezichtstelling 5.2 De rechtswaarborgen voor de met het gezag belaste ouder en de minderjarige 5.2.1 De ondertoezichtstelling 5.2.2 De uithuisplaatsing.p. 24. 5.3 De rechtswaarborgen voor de minderjarige 6. Conclusie..p. 25. 7. Literatuurlijst p. 27. 3

Inleiding In deze scriptie staat het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen centraal. Onderzocht zal worden wat de invloed is van het wetsvoorstel op de rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige. De jeugdzorg is de laatste jaren voortdurend in het nieuws. Ingrijpende gebeurtenissen als het meisje van Nulde (Rowena Rikkers, 2001), Savanna (2004) en het Maasmeisje (Géssica, 2006), staan bij iedereen nog in het geheugen gegrift. De toename van het aantal jeugdhulpverleningszaken met fatale afloop is aanleiding geweest tot een nieuwe bezinning op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening. 1 De jeugdzorg is voortdurend in ontwikkeling. De laatste ontwikkeling op het gebied van de regelgeving met betrekking tot de kinderbeschermingsmaatregelen is het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen. 2 Dit wetsvoorstel heeft een wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet tot gevolg. Dit wetsvoorstel moet een meer effectieve en efficiënte jeugdbescherming mogelijk maken. 3 Het wetsvoorstel beoogt het ondermeer mogelijk te maken om kinderen met lichte problemen ook onder toezicht te stellen en om bij uithuisplaatsing een gedeelte van het gezag bij Bureau Jeugdzorg neer te leggen. De herziening van de kinderbeschermingswetgeving is één van de vier trajecten binnen het programma Beter Beschermd, dat in 2004 door het Ministerie van Justitie is gestart. 4 Dit programma is opgesteld om de kwaliteit van de jeugdbescherming te vergroten. Het heeft tot doel een meer effectieve en efficiënte jeugdbescherming tot stand te brengen hetgeen betekent tijdig de juiste kinderbeschermingsmaatregel treffen, en deze maatregel snel en resultaatgericht uitvoeren. 5 In 2005 is vanuit dit programma Beter Beschermd een werkgroep opgericht dat belast werd met de voorbereiding van het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Deze werkgroep werd samengesteld uit vertegenwoordigers van de Rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg, het Ministerie van Justitie en de wetenschap. 6 De werkgroep had tot doel knelpunten die op het wettelijk niveau sedert de ots-wijziging van 1995 het effectief beschermen van een zoveel mogelijk onbelemmerde ontwikkeling van kinderen in de weg zitten op te zoeken. 7 Bij de voorbereiding kreeg de werkgroep ook de opdracht van het Ministerie van Justitie om een ondertoezichtstelling toegankelijk te maken voor relatief lichtere probleemsituaties waarin een kortere duur van de maatregel kan volstaan. 8 Deze lichtere ondertoezichtstelling werd opgelegd conform het coalitieakkoord van CDA, PvdA en ChristenUnie in 2007. 9 Een lichtere maatregel werd noodzakelijk geacht om ernstige bedreiging in de ontwikkeling van het kind te voorkomen. 10 1 Van Nijnatten 2006, p. 31. 2 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 2. 3 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 4 Programma Beter Beschermd 2004. 5 Ibid, p. 12. 6 Advies Kinderen Eerst 2006, p. 27. 7 Ibid, p. 3. 8 Ibid, p. 4. 9 Coalitieakkoord Samen werken, Samen leven 2007, p. 29. 10 Ibid. 4

Het voorstel dat door verruiming van de gronden van de ondertoezichtstelling sneller ingrijpen in het gezinsleven van ouders en kinderen mogelijk maakt werd niet met enthousiasme ontvangen. De Raad van State gaf een vernietigend advies. 11 Het zag geen aanleiding om de ondertoezichtstelling te verruimen voordat de doeltreffendheid en de effectiviteit van de huidige ondertoezichtstelling is verbeterd. De Raad van State ziet zelfs meer in een nieuwe (lichte) maatregel voor gevallen waarin het werkelijk nodig is om relatief kortdurend en beperkt dwingend in het gezin te moeten kunnen ingrijpen. 12 Namens de VVD- en PVV-fractie werd in de Tweede Kamer een amendement ingediend waarin zij zich keerden tegen de verruiming van de ondertoezichtstelling. 13 Zij verwijzen naar de memorie van toelichting waarin is opgenomen dat uit onderzoek is gebleken dat, in tegenstelling tot minderjarigen met lichte problemen, vooral minderjarigen met zware problemen baat hebben bij een ondertoezichtstelling. 14 Het zou daarom niet effectief zijn om ook minderjarigen met lichte problemen onder toezicht te stellen. Daarnaast moet voorkomen worden dat de jeugdzorg nog meer belast wordt nu de uitvoering nog veel te wensen overlaat en minderjarigen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben. Bij de bespreking van het onderwerp zal ik mij beperken tot de gewijzigde ondertoezichtstelling in Afdeling 4 van titel 14 van Boek 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Een kinderbeschermingsmaatregel die het gezag van de ouder beperkt en gericht is op het in stand houden van de band tussen het kind en zijn ouders. 15 In het eerste hoofdstuk zal besproken worden hoe de kinderbeschermingsmaatregelen in Nederland zijn ontstaan. Daarnaast zal de definitie van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing in het BW besproken worden. In het volgende hoofdstuk worden de rechtswaarborgen voor de met het gezag belaste ouder en de minderjarige die in de huidige wetgeving zijn opgenomen besproken. In hoofdstuk drie zal onderzocht worden in hoeverre de overheid kan ingrijpen in het gezinsleven op basis van het wetsvoorstel. Welke wijzigingen worden doorgevoerd met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing? Wat houdt precies de nieuwe ondertoezichtstelling in? Wanneer kan deze opgelegd worden? Hoe wordt dit gerechtvaardigd? In het vierde hoofdstuk zal onderzocht worden of Bureau Jeugdzorg meer taken en bevoegdheden krijgt in het wetsvoorstel. Bureau Jeugdzorg is op grond van artikel 5 Wet op de Jeugdzorg het eerste loket voor ouders en minderjarigen in de jeugdzorg en heeft ondermeer tot taak vast te stellen of een cliënt aanspraak heeft op jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg is daarmee een belangrijke speler. Als zij meer taken en bevoegdheden verkrijgt in het wetsvoorstel, dan heeft dat gevolgen voor de met het gezag belaste ouder en de minderjarige en de rechtsmiddelen die openstaan om zich hiertegen te verweren. In hoofdstuk 5 wordt onderzocht welke rechtswaarborgen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige hebben op basis van het wetsvoorstel. In het laatste hoofdstuk zullen de conclusies van het onderzoek getrokken worden. Er zal onderzocht worden in hoeverre het wetsvoorstel consequenties heeft voor de rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige. 11 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 4. 12 Ibid. 13 Kamerstukken II, 2010/11, 32 015, nr. 10. 14 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 15 HR 13 december 1991, NJ 1992, 575, r.o. 4.3. 5

1. Het ontstaan van de kinderbeschermingsmaatregelen 1.1 De eerste kinderwetten In West- Europa kwam eind 19 e eeuw de discussie op gang over de vraag in hoeverre de overheid bemoeienis mocht hebben met de bescherming van de belangen van kinderen. Deze discussie heeft allereerst in 1874 geleid tot het kinderwetje van Van Houten, dat een begin maakte met een arbeidsverbod voor kinderen onder de twaalf jaar. Daarnaast heeft het geleid tot de kinderwetten in 1901 die in werking traden in 1905. 16 Een kinderwet op het strafrechtelijk gebied, een penitentiaire- of beginselenwet die de uitvoering van de voorgeschreven dwangopvoeding van kinderen regelde en een eerste kinderwet op civielrechtelijk gebied. 17 In deze laatste wet werd onder andere de Voogdijraad ingesteld (thans de Raad voor de Kinderbescherming) en werd dwangopvoeding van het kind in een bij wet aangewezen rijksinrichting bij het bestaan van gewichtige redenen van misgenoegen over het gedrag van de minderjarige mogelijk gemaakt. Ook de ontheffing en ontzetting van de ouderlijke macht werd geregeld. 18 Aanvankelijk was de ontheffing en ontzetting van de ouderlijke macht geregeld in het strafrecht, maar er ontstond behoefte aan een civielrechtelijke maatregel om het burgerrechtelijk gezag over het kind beter en allereerst in zijn belang te begrenzen. 19 Deze kinderbeschermingsmaatregel werd een middel ter bescherming van het kind in plaats van enkel als straf voor de ouder. 20 Met de wet van 1901 kwam het beginsel in onze wetgeving, dat het ouderlijk gezag er is ter wille van het kind en dat zij dus moet kunnen eindigen als zij wordt misbruikt of het kind grovelijk wordt verwaarloosd, als het levensgedrag van de ouder van dien aard is, dat voortduren niet verantwoord zou zijn of ook, behoudens verzet van de betreffende ouder, bij diens ongeschiktheid of onmacht tot opvoeding, aldus Asser/De Boer. 21 Er vond zo een verschuiving plaats in de verantwoordelijkheid voor de zorg voor kinderen. De zorg voor kinderen bleef een primaire gezinsaangelegenheid, maar de overheid kreeg mogelijkheden om in te grijpen als de ouder deze verantwoordelijkheid niet aan kan. 1.2 De wetsgeschiedenis van de ondertoezichtstelling De ondertoezichtstelling werd in 1921 ingevoerd tegelijk met de invoering van de kinderrechter. 22 Deze kinderbeschermingsmaatregel werd ingevoerd om de leemte op te vullen die was ontstaan na de uitvoering van de Kinderwet van 1901. De maatregel die het gezag van ouders beëindigde greep diep in het gezinsleven, het kind werd namelijk bij uitvoering van deze maatregel uit het gezin gehaald. In de praktijk kwam het vaak voor, dat de verwaarlozing van het kind of zijn misdadige zin niet zoo ernstig is, dat ontheffing of ontzetting of ter beschikkingstelling noodzakelijk is, terwijl het toch evenmin wenschelijk is de opvoeding van het kind te laten zoals ze is. 23 De rechter had niet genoeg keuzemogelijkheden om bij de behoeften van een minderjarige of een ouder aan te sluiten. 16 Koninklijk Besluit van 25 October 1905, 1 december 1905 17 Wet van 12 februari 1901 Stb. No. 63. Wet van 6 februari 1901, Stb. No. 64. Wet van 6 februari 1901, Stb. No. 62. 18 Van der Burgt 1922, p. 2. 19 Ibid, p. 3. 20 Bruning 2001, p. 9. 21 Asser/De Boer 1*2010, p. 746. 22 Stb. 1921, 834. 23 Van der Burgt 1922, p. 19. 6

Er deden zich namelijk gezinssituaties voor die het beëindigen van het ouderlijke gezag niet rechtvaardigden, maar waarin optreden door de overheid wel noodzakelijk was. Op 1 november 1922 trad deze wet die de ondertoezichtstelling regelde in werking. Deze ondertoezichtstelling was een maatregel die het ouderlijke gezag niet beëindigde, zoals de maatregel tot ontheffing en ontzetting, maar die het ouderlijke gezag beperkte. Het was een minder vergaande maatregel waarbij een kind in beginsel niet uit zijn gezinsomgeving hoefde te worden gehaald. Het artikel was neergelegd in artikel 373 oud-bw. Indien een kind, uit welke oorzaak ook, zoodanig opgroeit, dat het met zedelijken of ligchamelijken ondergang bedreigd wordt, kan dat kind hetzij op verzoek van hem die de ouderlijke magt uitoefent, van een zijner bloedverwanten of aangehuwden tot den vierden graad ingesloten of van den voogdijraad, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, door den kinderregter voor een bepaalden tijd onder toezigt worden gesteld. Daarnaast werd het mogelijk om een minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen. Volgens artikel 373g oud-bw kan de kinderregter, hangende het onderzoek over een verzoek of eene vordering tot ondertoezigtstelling het kind voorloopig ondertoezicht stellen, totdat de uitspraak omtrent de ondertoezigtstelling kracht van gewijsde heeft verkregen. Tegen deze beschikking is geenerlei voorziening toegelaten. De duur van de ondertoezichtstelling was ten hoogste een jaar en de kinderrechter kon dit met een jaar verlengen. De beschikking tot het opleggen van de ondertoezichtstelling diende met redenen te worden omkleed, verzet en hoger beroep was mogelijk. (artikel 373i oud-bw). De kinderrechter was belast met het vaststellen of de wettelijke grond voor de maatregel aanwezig is en, indien deze gronden aanwezig zijn, de maatregel uitspreken en een gezinsvoogd benoemen en tevens belast met de leiding over het toezicht dat door de gezinsvoogd wordt uitgeoefend. 24 Deze gezinsvoogd werd, gelet op de godsdienstige gezindheid van het kind, aangewezen om toezicht te houden op de minderjarige, invloed uit te oefenen op de gezinsverhoudingen en zich te gedragen naar de aanwijzingen van de kinderrechter. Gezien ondermeer de zware belasting voor de kinderrechter ontstond de behoefte aan een herziening van deze kinderbeschermingsmaatregelen, ondermeer leidend tot een minder uitvoerende taak van de kinderrechter. 25 Deze herziening is in 1995 tot stand gekomen. 26 Hierin werd de rol van de kinderrechter verduidelijkt en de onafhankelijkheid van de kinderrechter verzekerd. 27 Zijn taak is thans uitsluitend rechtsprekend. Beslissingen neemt hij slechts op verzoek. 28 In de nieuwe wet stond de verbetering en de verheldering van de rechtsposities van de ouders en de minderjarigen centraal. 29 Doordat de voogdijinstellingen een sterkere rechtspositie hadden verkregen, was er de noodzaak om de ouders en de minderjarigen beter te beschermen. De voogdijinstellingen (thans Bureau Jeugdzorg op grond van de Wet op de Jeugdzorg) werden belast met de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen. Zij werden bevoegd aanwijzingen te geven aan de met het gezag belaste ouder, die verplicht was deze aanwijzingen op te volgen. 24 Kamerstukken II, 1992/93, 23 003, nr. 3. 25 Van der Burgt 1922, p. 747. 26 26 april 1995, Stb. 255. 27 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 28 Asser/De Boer 1*2010, p. 755. 29 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 7

De ondertoezichtstelling werd neergelegd in artikel 1:254 lid 1 BW. Een nog geldend artikel dat de ondertoezichtstelling als volgt definieert: Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. Net als bij de ondertoezichtstelling in 1921 is dreiging voldoende mits deze reëel is en niet slechts een mogelijkheid. 30 De gronden van de ondertoezichtstelling zijn aangepast. In 1995 werden ook de geestelijke belangen van minderjarigen erkend en opgenomen in het artikel. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is beperkt. Slechts de ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) en het Openbaar Ministerie (OM) zijn bevoegd tot het verzoek (thans artikel 1:254 lid 4 BW). De ondertoezichtstelling geldt als ultimum remedium. Ondertoezichtstelling is pas geboden indien op basis van medewerking en overleg geen of onvoldoende verbetering is of kan worden bereikt. 31 De duur van de ondertoezichtstelling is hetzelfde gebleven en kan, behoudens verlengingen, voor een periode van maximaal een jaar worden opgelegd (artikel 1:256 BW). De voorlopige ondertoezichtstelling werd in 1995 gewijzigd en is neergelegd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter kan hangende het onderzoek de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is. Hij bepaalt de duur van dit voorlopige toezicht op ten hoogste drie maanden en kan de beslissing te allen tijde herroepen. De grond dringend en onverwijld noodzakelijk is toegevoegd en de voorlopige ondertoezichtstelling is gebonden aan de termijn van ten hoogste drie maanden. 1.3 De wetgeschiedenis van de uithuisplaatsing In de wet van 1921 werd het mogelijk gemaakt voor de kinderrechter om een minderjarige, die onder toezicht was gesteld, in een observatiehuis te doen opnemen om zijne geestelijke en lichamelijke gesteldheid te doen onderzoeken. Volgens het artikel 373m oud-bw kon de kinderrechter het onder toezicht gestelde kind voor een tijd van ten hoogste drie maanden op kosten van den staat in een bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen observatiehuis doen opnemen, ten einde zijne geestelijke en lichamelijke gesteldheid te doen onderzoeken. Dit middel kan den kinderrechter de mogelijkheid openen geheel op de hoogte te komen van den toestand, waarin het kind geestelijk en lichamelijk verkeert. Het openbaar ministerie verleent daarbij zoo noodig zijne medewerking. Daarnaast werd het tuchtrecht, slechts ten aanzien van de onder toezicht gestelde kinderen, aan de ondertoezichtstelling gekoppeld. 32 Artikel 373n oud-bw luidde na verhoor of behoorlijke oproeping van hem die de ouderlijke magt uitoefent en van den gezinsvoogd, bevelen, dat het onder toezigt gestelde kind voor een bepaalden tijd wordt opgenomen in een bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen gesticht of inrigting, bestemd of geschikt voor kinderen, die bijzondere tucht behoeven. De opneming zal voor niet langer mogen worden gelast dan gedurende ten hoogste zes achtereenvolgende maanden, wanneer het kind tijdens het bevel den leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt, of wanneer het kind op dat tijdstip dien leeftijd heeft bereikt, gedurende ten hoogste een jaar. 30 Asser/De Boer 1*2010, p. 753. 31 Ibid, p. 754. 32 Ibid, p. 764. 8

Deze opname geschiedde op kosten van de ouder of bij diens onvermogen op kosten van het kind, tenzij de rechter bij bevel had besloten, dat beide partijen niet in staat waren de kosten aan de opneming verbonden te betalen, dan kwamen de kosten ten laste van de staat. In 1955 werden de gronden waarop de uithuisplaatsing kon worden uitgesproken gewijzigd. 33 Uithuisplaatsing werd mogelijk indien dit in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind noodzakelijk is. Hoewel dit een verruiming van de rechts-grond betekent, wordt hiermee beoogd dat voortaan alleen de kinderrechter oordeelt over een uithuisplaatsing bij een ondertoezichtstelling en niet langer de gezinsvoogd een aanwijzing tot uithuisplaatsing kan geven. 34 Daarnaast werd in dezelfde wet de vrijwillige uithuisplaatsing mogelijk gemaakt op basis waarvan een ouder zelf een uithuisplaatsing kan bewerkstelligen met toestemming van de gezinsvoogd. De uithuisplaatsing is sinds 1995 geregeld in artikel 1:261 BW. Soms verkeert een kind in een zo ernstige situatie dat uithuisplaatsing noodzakelijk is. De met het gezag belaste ouder behoudt in dat geval wel het gezag. Het huidige artikel 1:261 BW bepaalt dat indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de kinderrechter de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De machtiging kan eveneens worden verleend op verzoek van de Raad voor de kinderbescherming of van het Openbaar Ministerie. De duur van de uithuisplaatsing was binnen de grens van minderjarigheid in beginsel onbeperkt. In de wet van 1955 werd deze echter begrensd. De kinderrechter kon een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor een periode van ten hoogste een jaar. Deze periode kon, behoudens uitzonderingen, met maximaal een jaar worden verlengd. 35 In 1995 verviel deze grens aan de verlenging, waardoor de uithuisplaatsing in principe onbeperkt kan worden verlengd. Na een uithuisplaatsing van twee jaar bleken vaak te weinig gronden aanwezig om een verzoek tot ontheffing of ontzetting uit het gezag van de ouders te kunnen onderbouwen. Daar stond tegenover dat uithuisplaatsing in het gedwongen kader nog steeds noodzakelijk werd geacht om het kind te beschermen. 36 Op grond van artikel 1:262 BW kan de kinderrechter een machtiging afgeven voor een uithuisplaatsing van de maximale duur van een jaar, behoudens verlenging telkens met een jaar. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan echter niet langer duren dan de duur van de ondertoezichtstelling. 37 Een kortere uithuisplaatsing dan de duur van de ondertoezichtstelling kan uiteraard wel. 33 Stb. 1955, 323. 34 Bruning 2001, p. 97. 35 Ibid, p. 99. 36 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 37 Ibid. 9

2. De rechtspositie van de met het gezag belaste ouder en de minderjarige in de huidige wetgeving met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing 2.1 De rechtswaarborgen voor de met het gezag belaste ouder 2.1.1 De ondertoezichtstelling Een ouder heeft in de huidige wetgeving twee specifieke waarborgen die de minderjarige niet heeft. Het betreft het verzoek tot ondertoezichtstelling en tot verlenging ervan. Elke ouder kan een verzoek indienen bij de kinderrechter tot ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:254 lid 4 BW. In dit artikel is gekozen voor de bewoording een ouder. De meeste verzoeken met betrekking tot de ondertoezichtstelling kunnen slechts gedaan worden door de met het gezag belaste ouder. Net als bij het verzoek tot ondertoezichtstelling, geldt dat een ouder een verzoek kan indienen tot verlenging van de duur van de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:256 lid 2 BW. Dit verzoek wordt ingediend bij de kinderrechter die de mogelijkheid heeft de duur van de ondertoezichtstelling telkens met ten hoogste een jaar te verlengen. De toegang tot de kinderrechter is laagdrempelig. In artikel 1:265 lid 1 BW is het mogelijk gemaakt deze verzoeken zonder advocaat in te dienen. 2.2 De rechtswaarborgen voor de met het gezag belaste ouder en de minderjarige 2.2.1 De ondertoezichtstelling Zowel de met het gezag belaste ouder als de minderjarige van twaalf jaar en ouder kan een verzoek indienen bij de kinderrechter om Bureau Jeugdzorg dat op het moment toezicht heeft, te vervangen door een ander Bureau Jeugdzorg op grond van artikel 1:254 lid 5 BW. Beide partijen zijn ook bevoegd een verzoek in te dienen bij de kinderrechter tot het opheffen van de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:256 lid 4 BW. In tegenstelling tot de voorlopige ondertoezichtstelling neergelegd in artikel 1:255 BW, bestaat er dus wel een beroepsmogelijkheid tegen de ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond voor het uitspreken van de ondertoezichtstelling naar zijn oordeel niet meer bestaat. 38 Volgens artikel 1:254 lid 1 BW indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. De minderjarige heeft een heldere en zelfstandige positie gekregen in de regeling van de ondertoezichtstelling. 39 De minderjarige kan namelijk niet alleen bezwaar maken tegen een aanwijzing die tot hem is gericht, maar ook tegen een aanwijzing die gericht is tot de met het gezag belaste ouder. De met het gezag belaste ouder kan ook bezwaar maken tegen een aanwijzing van Bureau Jeugdzorg. Een aanwijzing beperkt het gezag van de ouder. De ouder kan er dus belang bij hebben dat de rechter zich uitspreekt over de geoorloofdheid van de aanwijzing, omdat het niet voldoen aan de aanwijzing aanleiding kan zijn om een ouder te ontzetten van het ouderlijk gezag of om het kind uit huis te plaatsen. 40 38 Nieuwenhuis, Stolker en Valk 2009, p. 405. 39 Ibid, p. 395. 40 Ibid, p. 409. 10

Op grond van artikel 1:259 BW kunnen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige van twaalf jaar en ouder een verzoek indienen bij de kinderrechter om een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te laten verklaren. Een aanwijzing kan alleen vervallen verklaard worden als er direct bezwaren bestaan tegen de aanwijzing. 41 De termijn voor het indienen van dit verzoek is twee weken. De termijn vangt aan een dag na dat Bureau Jeugdzorg de aanwijzing heeft toegezonden of heeft uitgereikt (artikel 1: 259 lid 3 BW). Op grond van artikel 1:260 lid 1 BW kunnen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige van twaalf jaar en ouder ook een verzoek indienen bij Bureau Jeugdzorg om de betreffende aanwijzing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dan moet wel aangetoond worden dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die de aanwijzing niet meer rechtvaardigen. Als Bureau Jeugdzorg dit verzoek niet honoreert, kunnen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige van twaalf jaar en ouder in beroep gaan bij de kinderrechter op grond van artikel 1:260 lid 3 jo. artikel 1:259 BW. Een andere situatie wordt genoemd in artikel 1:260 BW. De met het gezag belaste ouder en de minderjarige van twaalf jaar en ouder kunnen Bureau Jeugdzorg verzoeken om de aanwijzing in te trekken als zij in eerste instantie geen bezwaar hadden tegen de aanwijzing. Dat is ook het geval als vanaf het begin bezwaar was gemaakt tegen de aanwijzing en de kinderrechter verzocht is om de aanwijzing vervallen te verklaren (artikel 1:259 BW) maar dit verzoek is afgewezen. 42 Als Bureau Jeugdzorg niet of niet tijdig een beslissing neemt staat de weg naar de kinderrechter ook open. Op grond van artikel 1:260 lid 4 BW wordt het niet of niet tijdig nemen van een beslissing gelijkgesteld met de afwijzing van het verzoek voor intrekking. De kinderrechter kan op verzoek van Bureau Jeugdzorg tijdens de duur van de ondertoezichtstelling een rechterlijke beslissing tot vaststelling van het omgangsrecht wijzigen. Dit artikel ziet op de wijziging van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling en het zal doorgaans de niet met gezag belaste ouder betreffen of de ouder die gezamenlijk de met de andere ouder het gezag uitoefent, bij wie het kind niet verblijft en ten aanzien van wie op grond van artikel 1:377b BW een omgangsregeling is vastgesteld. 43 Zowel de met het gezag belaste ouder als de minderjarige van twaalf jaar en ouder kan een verzoek indienen bij de kinderrechter om deze wijziging aan te passen. Op grond van het feit dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 263b lid 2 BW). Bovenstaande verzoeken kunnen wederom bij de kinderrechter ingediend worden zonder advocaat (artikel 1:265 lid 1 BW). 2.2.2 De uithuisplaatsing Plaatsing van een minderjarige buiten het gezin gedurende dag en nacht geschiedt op grond van artikel 1:261 BW. Op grond van artikel 1:258 lid 3 BW is een gedwongen uithuisplaatsing slechts mogelijk als Bureau Jeugdzorg een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderrechter heeft. Dit beschermt de met het gezag belaste ouder en de minderjarige tegen ongerechtvaardigd ingrijpen in het gezinsleven. 41 Nieuwenhuis, Stolker en Valk 2009, p. 409. 42 Ibid, p. 410-411. 43 Ibid, p. 424. 11

De met het gezag belaste ouder en de minderjarige van twaalf jaar en ouder kunnen op grond van artikel 1:263 lid 2 BW Bureau Jeugdzorg verzoeken om de uithuisplaatsing te beëindigen, om de duur ervan te bekorten of om af te zien van de krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige. Het betreft dan een beroep op gewijzigde omstandigheden. Mocht Bureau Jeugdzorg het verzoek niet honoreren dan staat de weg naar de kinderrechter open. Op grond van artikel 1:263 lid 4 BW kan de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing geheel of gedeeltelijk intrekken, maar ook de duur ervan bekorten. De toegang tot de kinderrechter blijft volgens artikel 1:265 lid 1 BW ook bij deze verzoeken laagdrempelig. 2.3 De rechtswaarborgen voor de minderjarige In de huidige wetgeving zijn er geen specifieke rechtswaarborgen opgenomen die uitsluitend gelden voor de minderjarige. De rechtswaarborgen die de wet geeft aan de minderjarige komen overeen met die van de met het gezag belaste ouder. 12

3. Het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen 3.1 Welke veranderingen worden beoogd met betrekking tot de ondertoezichtstelling? In dit wetsvoorstel worden de gronden voor de ondertoezichtstelling ingrijpend veranderd. Op dit moment is het zo dat de kinderrechter een minderjarige ondertoezicht kan stellen indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen (artikel 1:254 lid 1 BW). De kinderrechter krijgt nu de mogelijkheid een kind ondertoezicht te stellen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd én de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd én de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen (artikel 1:255 lid 1 BW in het wetsvoorstel. Hierna: BWn.) In het huidige artikel 1:254 lid 1 BW is de ondertoezichtstelling een ultimum remedium. 44 Andere middelen ter afwending van deze bedreiging moeten hebben gefaald of zullen, naar is te voorzien, falen. In het wetsvoorstel is deze zinsnede echter in artikel 1:255 lid 1 BWn verwijderd. In het nieuwe artikel staan drie gronden, die cumulatief moeten gelden. Allereerst moet de kinderrechter over voldoende informatie beschikken op basis waarvan hij kan oordelen dat een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dus niet alleen de bedreiging van zedelijke of geestelijke belangen of bedreiging van de gezondheid van de minderjarige is een grond voor ondertoezichtstelling. Volgens het nieuwe artikel kan er ook sprake zijn van een bedreiging in de ontwikkeling van een minderjarige. Dit is echter niet de enige wijziging. In artikel 1:255 lid 1 BWn is het woord ernstig vervallen. 45 Zodra naar oordeel van de kinderrechter sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van een minderjarige bestaat er voor hem de mogelijkheid een ondertoezichtstelling uit te spreken. Zoals ook in de memorie van toelichting is opgenomen, is het zo mogelijk om minderjarigen onder toezicht te stellen met relatief lichte problemen. 46 Daarnaast zal aangetoond dienen te worden dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat van ouders niet verwacht wordt om iedere vorm van hulp te accepteren. Zij hebben de mogelijkheid gemotiveerd een zorgaanbod te weigeren als deze niet passend is. Het zorgaanbod is passend indien het zorgaanbod een relatie legt tussen de bedreiging van het kind en het wegnemen van die bedreiging. 47 Of ouders deze vrijheid hebben moet in de praktijk blijken. Want zoals artikel 1:255 lid 1 sub a BWn is geformuleerd, lijkt het of ouders wel degelijk elke zorg moeten accepteren wil een ondertoezichtstelling van hun kind voorkomen kunnen worden. 44 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 45 Inmiddels is een Gewijzigd voorstel van wet doorgestuurd naar de Eerste Kamer. De Tweede Kamer heeft het woord ernstig in de tekst van artikel 1:255 lid 1 BWn opnieuw opgenomen. Kamerstukken II, 2010/11, 32 015, nr. A. 46 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 47 Asser/De Boer 1*2010, p. 779. 13

Er is nog een derde grond toegevoegd aan de cumulatieve gronden voor een ondertoezichtstelling: De verwachting dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen moet gerechtvaardigd zijn. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat een ondertoezichtstelling steeds wordt verlengd terwijl duidelijk is dat de ouders duurzaam niet de verantwoordelijkheid voor de zorg van hun kind kunnen dragen. 48 Dit opent de weg naar een gezagsbeëindigde maatregel. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. 49 In de memorie van toelichting staat dat het niet vanzelfsprekend is dat de maatregel voor ondertoezichtstelling steeds voor de maximale duur van één jaar zal worden opgelegd omdat ook minderjarigen met lichte problemen onder de maatregel kunnen vallen. 50 De duur zal in dat geval eventueel korter zijn. De duur van de ondertoezichtstelling is hetzelfde gebleven. In artikel 1:258 BWn, behoudens verlenging als bedoeld in artikel 1:260 BWn, is bepaald dat de duur ten hoogste een jaar is. In dit artikel is ook vastgelegd dat de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling hierop niet in mindering wordt gebracht. Maar, zoals Asser/De Boer ook schrijft, vanwege de inbreuk die een ondertoezichtstelling in de privé-sfeer van de ouder en de minderjarige met zich meebrengt, is het van belang goed af te wegen of een termijn van een jaar na ommekomst van een voorlopige ondertoezichtstelling niet te lang is. 51 3.2 Welke veranderingen worden beoogd met betrekking tot de uithuisplaatsing? De gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing zijn niet gewijzigd. Ook de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing is in het wetsvoorstel hetzelfde gebleven. Op grond van artikel 1:265c BWn is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing, behoudens verlenging als bedoeld in het tweede lid, ten hoogste een jaar. Maar er is wel toegevoegd dat indien een minderjarige voorlopig onder toezicht is gesteld en gelijktijdig een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, de duur hiervan niet in mindering wordt gebracht op de totale termijn van ten hoogste een jaar. Opmerkelijk is dat de vrijwillige uithuisplaatsing neergelegd in artikel 1:258 lid 3 BW niet meer is opgenomen in het wetsvoorstel. Dit artikel maakt het mogelijk dat een ouder zelf, op vrijwillige basis, een uithuisplaatsing regelt mits Bureau Jeugdzorg hiertegen geen bezwaar heeft. In dit specifieke geval is dus geen machtiging tot uithuisplaatsing nodig. In deze situatie acht de ouder het zelf noodzakelijk dat het kind (tijdelijk) verblijft bij bijvoorbeeld familieleden die voor de minderjarige willen en kunnen zorgen. Als de minderjarige daar baat bij heeft en het de relatie tussen ouder en kind zal verbeteren, maakt Bureau Jeugdzorg geen bezwaar. Bureau Jeugdzorg houdt uiteraard wel nog toezicht. 48 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 49 Asser/De Boer 1*2010, p. 779. 50 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 51 Asser/De Boer 1*2010, p. 783. 14

Deze vrijwillige uithuisplaatsing moet niet verward worden met een uithuisplaatsing waarvoor de kinderrechter een machtiging afgeeft op grond van artikel 1:261 BW. In dat geval neemt Bureau Jeugdzorg het initiatief tot uithuisplaatsing. Ook als de met het gezag belaste ouder instemt met deze vorm van uithuisplaatsing is een machtiging van de kinderrechter noodzakelijk. 52 Het lijkt er op dat artikel 1:258 lid 3 BW in de memorie van toelichting anders wordt geïnterpreteerd. Daarin wordt beschreven dat artikel 1:258 lid 3 BW van toepassing is op uithuisplaatsingen door Bureau Jeugdzorg zonder machtiging van de kinderrechter als ouders hiertegen geen bezwaar hebben. 53 De invoering van het artikel 1:265a BWn, waarin wordt geregeld dat plaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend geschiedt op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing, wordt noodzakelijk geacht om te voorkomen dat ouders de uithuisplaatsing voortijdig afbreken. In acute situaties zou het ongewenst zijn als Bureau Jeugdzorg alsnog dan een machtiging moet aanvragen. 52 HR 13 november 1998, NJ 1999, 147, r.o. 3.3. 53 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 15

4. De taken en bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg 4.1 De taken en bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg op basis van de huidige wetgeving In 2005 nam Bureau Jeugdzorg de taken en de bevoegdheden over van de gezinsvoogdijinstellingen. 54 Bureau Jeugdzorg wordt in Afdeling 4 titel 14 Boek 1 BW aangeduid als de stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. In de Wet op de jeugdzorg (Wjz) wordt in dit artikel onder stichting verstaan een stichting die een Bureau Jeugdzorg in stand houdt. In deze scriptie zal bij uitleg van de artikelen steeds gesproken worden van Bureau Jeugdzorg. Bij de totstandkoming van de Wet op de Jeugdzorg is de aanspraak op jeugdzorg vastgelegd voor een jeugdige, zijn ouders of stiefouder of anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden (artikel 3 lid 1 jo. artikel 1 lid 1 Wjz). Deze aanspraak komt voort uit de intentie om de positie van de cliënt te versterken maar ook om de hulp beter aan te laten sluiten bij de behoefte aan hulp van de cliënt. 55 De kinderbeschermingsmaatregelen vinden plaats in het gedwongen kader. Bureau Jeugdzorg is de enige toegang tot de jeugdzorg. 56 De daadwerkelijke zorg wordt echter uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders. Bureau Jeugdzorg stelt een indicatiebesluit op en bepaalt welke zorg noodzakelijk is om de bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. 4.1.1 De ondertoezichtstelling Bureau Jeugdzorg heeft niet de bevoegdheid bij de kinderrechter een verzoek te doen tot ondertoezichtstelling. Indien dit verzoek noodzakelijk wordt geacht, zal de Raad worden ingeschakeld die de bevoegdheid heeft een verzoek in te dienen op grond van artikel 1:254 lid 4 BW. Het is mogelijk dat Bureau Jeugdzorg in dermate slechte verhouding staat tot het gezin dat het wenselijk is dat een ander Bureau Jeugdzorg de zorg overneemt. In deze situatie is zij op grond van artikel 1:254 lid 5 BW bevoegd een verzoek in te dienen bij de kinderrechter tot doorverwijzing van het gezin naar een andere Bureau Jeugdzorg. Dit verzoek zal echter slechts in uitzonderlijke situaties worden gehonoreerd. 57 Daarnaast kan Bureau Jeugdzorg op grond van artikel 1:256 lid 2 BW een verzoek indienen tot verlenging van de duur van de ondertoezichtstelling. Ook kan het op grond van artikel 1:256 lid 4 BW een verzoek indienen tot opheffing van de ondertoezichtstelling. De uitvoering van de ondertoezichtstelling ligt bij Bureau Jeugdzorg. Op grond van artikel 1:257 lid 1 BW is zij belast met het toezicht op de minderjarige en wordt hulp en steun geboden aan de met het gezag belaste ouder en de minderjarige om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of om de bedreiging van de gezondheid van de minderjarige af te wenden. Zo kan bijvoorbeeld van de bevoegdheid gebruik worden gemaakt om schriftelijke aanwijzingen betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige te geven (artikel 1:258 lid 1 BW). Uitgangspunt is dat Bureau Jeugdzorg alles in werking stelt om de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige te bevorderen (artikel 1:257 lid 4 BW). 54 Kamerstukken II, 2001/02, 28 168, nr. 3, par. 3.6. 55 Bruning 2008, p. 5. 56 Nieuwenhuis, Stolker en Valk 2009, p. 397. 57 Ibid, p. 402. 16

Deze aanwijzingen op grond van artikel 1:258 kunnen slechts aan de met het gezag belaste ouder gegeven worden. 58 De met het gezag belaste ouder en de minderjarige zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen (artikel 1:258 lid 2 BW). Het in ernstige mate veronachtzamen hiervan kan op grond van artikel 1:269 lid 1 sub d BW reden zijn de met het gezag belaste ouder uit het gezag te ontzetten. Als de met het gezag belaste ouder en/of de minderjarige het niet eens zijn met de aanwijzingen kunnen ze zich wenden tot Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg kan de kinderrechter verzoeken om, tijdens de duur van de ondertoezichtstelling, een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht te wijzigen voor zover dat noodzakelijk is met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling (artikel 1:263b BW). Bureau Jeugdzorg heeft een speciale bevoegdheid in het kader van een medische behandeling. Indien een minderjarige jonger dan twaalf jaar een medische behandeling nodig heeft die noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen en de met het gezag belaste ouder weigert hiervoor toestemming te geven, kan Bureau Jeugdzorg op grond van artikel 1:264 BW de kinderrechter verzoeken om vervangende toestemming te geven. 4.1.2 De uithuisplaatsing Bureau Jeugdzorg is bevoegd een verzoek in te dienen bij de kinderrechter om een minderjarige uit huis te plaatsen (artikel 1:261 lid 1 BW). Hierbij moet wel een indicatiebesluit overlegd worden waarin aangetoond is dat de uithuisplaatsing noodzakelijk wordt geacht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Voor een verlenging van de duur van de uithuisplaatsing kan er op grond van artikel 1:262 lid 1 BW een verzoek worden ingediend bij de kinderrechter. Ziet Bureau Jeugdzorg hier echter vanaf, dan doet zij hiervan zo spoedig mogelijk en onder overlegging van een verslag van het verloop van de uithuisplaatsing mededeling aan de Raad. De Raad is ook bevoegd tot het verzoek tot verlenging van de duur van de uithuisplaatsing. Tot slot kan Bureau Jeugdzorg de uithuisplaatsing, nog voor de termijn van de machtiging afloopt, zelfstandig beëindigen op grond van artikel 1:263 BW. Ook van deze beslissing zal zo spoedig mogelijk en onder overlegging van een verslag van het verloop van de uithuisplaatsing mededeling gedaan dienen te worden aan de Raad. 4.2 De taken en bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg op basis van het wetsvoorstel 4.2.1 De ondertoezichtstelling Bureau Jeugdzorg heeft in artikel 1:255 lid 3 BWn een nieuwe bevoegdheid gekregen. Ondanks het feit dat Bureau Jeugdzorg niet bevoegd is om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen, heeft zij in dit artikel wel de bevoegdheid gekregen om, als de Raad besluit geen verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen, de Raad te verzoeken alsnog het oordeel van de kinderrechter te vragen. De Raad zal dit verzoek bij de kinderrechter neer dienen te leggen. 58 HR 30 november 2001, NJ 2002, 462, r.o. 3.2.4. 17

De Raad zal de resultaten van het onderzoek naar de noodzakelijkheid van een ondertoezichtstelling moeten voorleggen aan de kinderrechter, maar is niet verplicht een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. 59 De kinderrechter wordt in het wetsvoorstel bevoegd de ondertoezichtstelling ambtshalve op te leggen. De bevoegdheid tot verwijzing van het gezin naar een ander Bureau Jeugdzorg is in artikel 1:259 BWn ongewijzigd gebleven. Bureau Jeugdzorg is nog steeds bevoegd een verzoek in te dienen bij de kinderrechter tot verlenging van de duur van de ondertoezichtstelling (artikel 1:260 lid 2 BWn). Hetzelfde geldt voor het verzoek tot het opheffen van de ondertoezichtstelling (artikel 1:261 lid 2 BWn). Maar in het wetsvoorstel is in beide artikelen nu een rangorde opgenomen. Bureau Jeugdzorg staat bovenaan in deze rangorde en is dus primair bevoegd een verzoek tot verlenging of opheffing in te dienen bij de kinderrechter. De andere bevoegden tot dit verzoek zijn afhankelijk van de beslissing van Bureau Jeugdzorg. Deze rangorde is in het wetsvoorstel opgenomen om de huidige praktijk met betrekking tot de organisatie of persoon die bevoegd is om een verzoekschrift in te dienen te verduidelijken en daarmee de afstemming in de keten te versterken. 60 Op grond van artikel 1:262 BWn moet Bureau Jeugdzorg hulp en steun bieden zodat de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige binnen de duur van de ondertoezichtstelling worden weggenomen. Op grond van artikel 1:255 lid 5 BWn moet de kinderrechter in de beschikking tot ondertoezichtstelling toelichten welke concrete bedreigingen aanleiding zijn geweest om een minderjarige onder toezicht te stellen. Op basis van deze beschikking zal Bureau Jeugdzorg in overleg met de ouder of voogd en de minderjarige, de concrete werk-doelen in het plan van aanpak vaststellen en zal de kinderrechter bepalen welke termijn adequaat is gezien de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind. 61 Aanwijzingen om de met het gezag belaste ouder en de minderjarige te bewegen mee te werken aan de uitvoering van het plan van aanpak ter realisering van de doelen kunnen nog steeds gegeven worden (artikel 1:263 lid 1 BWn). 62 Het betreft een plan van aanpak, opgesteld door Bureau Jeugdzorg in overleg met de met het gezag belaste ouder en de minderjarige. Maar Bureau Jeugdzorg kan in het wetsvoorstel deze aanwijzingen slechts geven indien de met het gezag belaste ouder en/of de minderjarige niet instemmen met het plan van aanpak. Of indien niet of onvoldoende medewerking wordt verleend aan de uitvoering zoals bedoeld in artikel 13, derde lid van de Wet op de Jeugdzorg. Ook kan Bureau Jeugdzorg deze aanwijzingen geven indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. In artikel 1:263 lid 3 BWn is een nieuwe bevoegdheid opgenomen. Op grond van dit artikel kan Bureau Jeugdzorg de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Dit houdt uiteraard in dat de kinderrechter de aanwijzing ook kan afwijzen. 63 59 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 60 Ibid. 61 Ibid. 62 Ibid. 63 Ibid. 18

In datzelfde artikel is opgenomen dat als de met het gezag belaste ouder een aanwijzing niet opvolgt Bureau Jeugdzorg de kinderrechter kan verzoeken sancties op te leggen. Er zijn twee civielrechtelijke dwangmiddelen mogelijk. 64 Een dwangsom (artikel 611a Rv) en de lijfsdwang (artikel 585 Rv jo. artikel 587 Rv.) Het opleggen van sancties wordt begrensd door het belang van het kind. Zo kan voorkomen worden dat bij niet opvolging van de aanwijzingen uithuisplaatsing als eerste sanctie wordt gebruikt. De kinderrechter zal moeten oordelen of een dergelijke sanctie zinvol kan zijn teneinde de schriftelijke aanwijzing na te leven en niet disproportioneel ingrijpt in het familie- en gezinsleven. 65 Bureau Jeugdzorg blijft de bevoegdheid houden een aanwijzing in te trekken op verzoek van degene tot wie de aanwijzing is gericht (artikel 1:265 BWn). Op grond van artikel 1:263b lid 1 BW is Bureau Jeugdzorg bevoegd een verzoek in te dienen bij de kinderrechter tot wijziging van een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht. Bureau Jeugdzorg krijgt in artikel 1:265g BWn een nieuwe bevoegdheid. Naast de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang, wordt de bevoegdheid gegeven tot het indienen van een verzoek tot vaststelling of wijziging van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan Bureau Jeugdzorg. Uiteraard staat hierbij weer het belang van de minderjarige voorop. Bureau Jeugdzorg blijft in artikel 1:265h BWn bevoegd de kinderrechter te verzoeken vervangende toestemming te geven voor een specifieke noodzakelijk medische behandeling voor een minderjarige jonger dan twaalf jaar. Nieuw is wel dat dit verzoek ook ingediend kan worden voor een specifieke noodzakelijke medische behandeling voor een minderjarige van twaalf jaar en ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Als deze behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de met het gezag belaste ouder weigert toestemming te geven kan de kinderrechter op verzoek van Bureau Jeugdzorg hier toestemming voor geven. 4.2.2 De uithuisplaatsing Bureau Jeugdzorg blijft bevoegd om een verzoek in te dienen om een minderjarige uit huis te plaatsen (artikel 1:265b BWn). Bij het verzoek wordt tevens vermeld voor welke verblijfplaats de machtiging wordt verzocht (artikel 1:265b lid 2 BW). Is Bureau Jeugdzorg van mening dat uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is aan het eind van de machtiging tot uithuisplaatsing, dan dient zij een verlengingsverzoek in volgens artikel 1:265c lid 2 BWn. In dit artikel is wederom een rangorde aangebracht in de bevoegden tot het verzoek. Bureau Jeugdzorg is primair bevoegd tot het indienen van een verzoek. Gaat zij hiertoe niet over dan zijn de Raad en het OM bevoegd. Als uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot het verrichten van het onderzoek bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BWn en het belang van de minderjarige verzet zich niet tegen beëindiging van de uithuisplaatsing, dan is Bureau Jeugdzorg bevoegd de uithuisplaatsing te beëindigen op grond van artikel 1:265d BWn. Ook kan Bureau Jeugdzorg nog steeds de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken tijdens de duur van de uithuisplaatsing indien dit noodzakelijk wordt geacht (artikel 1:265f BWn). Zij doet dit door middel van een schriftelijke aanwijzing. 64 Kamerstukken II, 2008/09, 32 015, nr. 3. 65 Asser/De Boer 1*2010, p. 787. 19