Botaniseren in de diepte: een nieuw onderzoeksterrein John Bruinsma (bruinsma@dse.nl)

Vergelijkbare documenten
Bermenplan Assen. Definitief

Beheerplan bijzondere natuurwaarden Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein Samenvatting

Nieuws over exotische vaatplanten 2007

Duiken naar waterplanten in de Zevenhuizerplas

Struinen door De Stille Kern

Krabbenscheer en Groene glazenmaker in de gemeente Borger-Odoorn;

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

Krabbenscheer en Groene glazenmaker in de gemeente Borger-Odoorn;

Het Nieuwe Strepen op zijn Drents. Bloemrijke akker, bij Zuidvelde, juli 2013

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009

Toeristen in Nederland

Verslag Excursie Kombos Ravon Utrecht

Leni Duistermaat, Naturalis sectie Botanie, onderzoeker Nederlandse flora

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

2 Bemesting Meststoffen Soorten meststoffen Grondonderzoek Mestwetgeving 49

Quick scan ecologie Jan Vermeerstraat te Rucphen

Nieuwsbrief 8 van RAVON Afdeling Utrecht juli 2012

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Planten uit de Habitatrichtlijn

Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer

Waarnemingen. AIC te Castricum

Polder Kortenhoef: landschap met geschiedenis. Korremof. Oost Indië. Wijde gat Oost zijde. Achter de Kerk

Koppel kuifeenden. Kuifeenden

Productiebos maakt plaats voor oorspronkelijk heidelandschap.

Deel 1 Toen en nu 13

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten

Nieuwsflits District maart

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Floron Hollands Duin. 7 april 2018 Heimanshof, Hoofddorp

Voorstel aan dagelijks bestuur

Verjongen en uitbreiding van Jeneverbessen in de gewestbossen van Ravels

Bijlage 2 Uitvoeringsprojecten biodiversiteit en leefgebieden. Voorbeeld 1 Leefgebieden gladde slang in De Kempen (binnen EHS)

Stichting RAVON R. van Westrienen Postbus BK NIJMEGEN. Datum 17 november 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Het overzicht: Groene glazenmakers en Krabbenscheer in het Nieuwediep te Nieuwe Diep: 2008 t/m 2016.

Monitoring Wat doen we ermee? Het gebruik van gegevens in de praktijk

8IBLIOTH - MS-C Lfv,fc LKi-OLDtKS WERKDOCUMENT Abw februari

Nieuwsbrief 21 van RAVON Afdeling Utrecht Juli 2016

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Planten in bossen: beheer en biodiversiteit

Indeling lezing. Herstel van leefgebieden voor de gladde slang. Ringslang. Gladde slang. Adder

Waarom Ecologisch Bermbeheer?

Invoerportaal Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

Monitoring en inventarisatie reptielen en amfibieën Loonse en Drunense Duinen / Huis ter Heide

Invasieve plantensoorten zijn in de laatste decennia sterk toegenomen in Nederland

Analyse landschappelijke inpassing Recreatiecentrum Zandpol

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts. BLWG Rapport

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

Nieuwsbrief Jaar van de Patrijs in Zeeland

Samenwerking voor de gladde slang in Noord-Brabant, Jeroen van Delft & Arnold van Rijsewijk Vught, 1 december 2017

Verplaatsen van exemplaren van het Klein glaskruid in het kader van sloopwerkzaamheden aan de Vinkenweg 17 te Rijnsburg

Dossiernummer: Projectnummer:

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Groene glazenmaker en Krabbenscheer in de gemeente Emmen, 2010,

Handleiding. inventarisatieprojecten FLORON

Eindexamen aardrijkskunde havo 2005-I

Handleiding voor het gebruik van de kaartmodule NEM Meetnet Amfibieën

Monitoring op natuurboerenerven. Uitleg over de systematiek van het monitoren

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11

Landelijke klapekstertelling winter 2008/2009 Eindresultaten

De grond waarop wij wonen

Epifyt in Amsterdamse Iep

Groengebied Amstelland AB Agendapunt 8 Ecologische verbinding Holendrechter- en Bullewijkerpolder BIJLAGE 2: NOTA VAN UITGANGSPUNTEN

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

De grond waarop wij wonen.

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Eindrapportage verspreidingsonderzoek vaatplanten 2010 onderdeel invasieven

Boeren voor Natuur. Natuurbeheer door landbouwbedrijven. Anton Stortelder

Notitie tbv. werkgroep praktisch natuur beheer Beheer Staatsbosbeheer. Onderhoud van deze twee poelen door wg pn ivn nijmegen

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse

Veelgestelde vragen schouw dagelijks onderhoud

Quickscan Flora- en Faunawet Nieuwbouw Doorninkweg 6. Verkennend onderzoek naar beschermde natuurwaarden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Fosfaat en natuurontwikkeling

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting.

Lezing waterschap en exoten bestrijding

GRAS IS OM IN TE LIGGEN, deel 105

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km

Het Meetnet Agrarisch Soorten van start in de Provincies Drenthe, Flevoland en Groningen.

Herstel biodiversiteit in Noord-Brabant,

Even (nou even..) bijpraten

niet-inheemse vaatplanten in Nederland

Trends in kritische soorten. Artikel in H2O Februari 2007 Hans van der Goes Bart Specken

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Foto s der natuur, biodiversiteit

Transcriptie:

Floron Botaniseren in de diepte: een nieuw onderzoeksterrein John Bruinsma (bruinsma@dse.nl) Rivierfonteinkruid (Potamogeton nodosus). foto: Klaus van de Weyer Door de winning van zand, grind en klei zijn er in Nederland, vooral in de tweede helft van de 20 e eeuw, op veel plekken diepe plassen ontstaan. Vaak wordt gedacht dat deze plassen alleen langs de kant begroeid zijn en dat er verder niets in groeit. Door het duiken met gebruik van persluchtflessen, het zogenaamde scubaduiken, is duidelijk geworden dat er op veel grotere diepten nog begroeiing voorkomt. Hogere planten en kranswieren zijn tot ruim 10 m diep aangetroffen en mossen zelfs tot 17 m diep. Om de uiterste vegetatiegrenzen in Nederland vast te kunnen stellen zouden veel meer plassen onderzocht moeten worden. In diverse andere landen is plantengroei tot op veel grotere diepten bekend. Nieuw onderzoeksterrein Bij gewone duikers is de belangstelling voor waterplanten over het algemeen gering. Als ze al biologisch geïnteresseerd zijn, gaat de blik vooral uit naar de fauna, liefst grote snoeken. In de beschrijvingen van duikstekken op het internet worden slechts een enkele keer foto s van waterplanten getoond en waterplanten benoemd. In het buitenland, bijvoorbeeld in Duitsland, worden diepe meren, zowel natuurlijke als kunstmatige, al langer op planten onderzocht door middel van scubaduiken. In Nederland zijn mij maar twee voorbeelden bekend: de Maarsseveense Plas bij Maarssen en de Zevenhuizense plas bij Rotterdam. Ander uiterlijk Voor wie gewend is de planten in ondiep water te benoemen of nog liever de planten in de hand heeft om ze te bekijken, is het herkennen van planten op grotere diepte niet altijd eenvoudig. Verzamelen is vaak noodzakelijk. De vormen en kleuren kunnen anders zijn en de planten zijn soms bedekt met een dun laagje slib. Gele plomp (Nuphar lutea) bijvoorbeeld vormde op 3-4 m diepte alleen slabladen en de karakteristieke drijfbladen ontbraken hier geheel. Opmerkelijk was ook de frisgroene kleur van Teer vederkruid (Myriophyllum alterniflorum) en Glaskroos (Elatine spec.) zoals we dat na een lange periode van ijs- en sneeuwbedekking in februari zagen. Bij veenmossen ontbraken op 14-15 m diepte de hyaliene cellen bij de bladtop en waren de bladranden getand. Zonering In de onderwatervegetatie kunnen we grofweg drie zones onderscheiden: 1) een helofytenzone, 2) een zone ondergedoken vaatplanten en 3) een kranswierenzone. In de helofytenzone groeit bijvoorbeeld waterriet, dat tot ongeveer 3 m diep nog voor kan komen. Daaronder volgt eventueel tot 6-8 m diepte een zone met bijvoorbeeld veel fonteinkruiden, soms gemengd met kranswieren. In de onderste zone (tot 10-12 m diep) komen uitsluitend kranswieren voor. Maar in vele gevallen is het toch heel anders. Zo kan bijvoorbeeld Waterpest (Elodea nuttallii), al dan niet samen met Aarverderkruid (Myriophyllum spicatum), domineren tussen 2 en 6 m, terwijl daaronder de vegetatie abrupt ophoudt. Ook komt het voor dat er bijna niets groeit, ondanks redelijk helder water met een horizontaal zicht van 4 6 m. Soms is er in het ondiepe deel een zone met kranswieren tussen het riet. Nummer 14 april 2011 Nieuws Soorten van diep water Veelal groeien in het diepere water tamelijk gewone soorten zoals Waterpest, Aarvederkruid, smalle fonteinkruiden als Smal, Schede-, en Haarfonteinkruid (Potamogeton pusillus, P.pectinatus en P.trichoides) en brede fonteinkruiden als Glanzig en Doorgroeid fonteinkruid (P. lucens en P. perfoliatus). Toch leverden de duiktochten op enkele plaatsen al bijzonderheden op. Zo troffen we in de Maarsseveense Plas op 2-3 m diepte Puntig fonteinkruid (P. mucronatus) aan. In t Veenmeer, een recreatieplas bij Tynaarlo, zagen we tussen 2 en 4 m diep Teer vederkruid en waarschijnlijk Gesteeld glaskroos (Elatine cf. hexandra) (zie ook pag 9). Omdat kranswieren in vergelijking met vaatplanten zeldzaam zijn, betekent vrijwel elke vondst ook een nieuwe stip in een km-hok. Het meest saillante voorbeeld daarvan betreft Sterkranswier (Nitellopsis obtusa). In Midden-Europa groeit deze soort in diepe meren. In ons land is het vooral bekend van veenplassen in West-Nederland en van de Gouwzee; kort na de aanleg van de Afsluitdijk ook uit het IJsselmeer. Inmiddels heb ik Sterkranswier op drie geheel nieuwe plekken (bij Best, Beuningen en Zoelen) aangetroffen. Telkens als onderste soort in de zonering. Ook mossen groeien op grotere diepte dan we vermoedden. In de Maarsseveense Plas hebben we Ondergedoken vedermos (Octodiceras fontana) en Bronmos (Fontinalis antipyretica) gezien op ongeveer 3 m diep. Ronduit spectaculair is het optreden van Vensikkelmos (Warnstorffia fluitans), Geveerd sikkelmos (W. exannulata), Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) en Geoord Veenmos (S. denticulatum) bij Breda en Gilze-Rijen. Tot op heden waren deze soorten alleen waargenomen in de oeverzone en in het ondiepe water van zure heidevennen. Op bovengenoemde vindplaatsen groeien deze soorten echter tot 17 m diep en zelfs op deze diepte was de bedekking nog steeds vrijwel 100%. Ware het water dieper geweest, dan zou de ondergrens van de vegetatie hier zonder twijfel nog dieper gelegen hebben! Duiken geeft een veel beter beeld van de onderwatervegetatie dan harken vanuit een boot of vanaf de oever. Er worden aantoonbaar meer soorten aangetroffen en al duikend kan de vegetatiestructuur (zonering) beter onderzocht worden. Bovendien maakt duikonderzoek onder water aanzienlijk minder stuk dan in den blinde harken. Al scubaduikend kan men ook veel rustiger onderwaterfoto s maken en planten verzamelen dan snorkelend. Als we meer willen weten van de plantengroei in dieper water is samenwerking van duikende floristen of zij die dat willen worden noodzakelijk. Belangstellenden kunnen zich bij mij melden.

Versterking gevraagd Peter van Ruth, die jarenlang FLORONdistrict Noord-Brabant Baronie heeft geleid als DC, heeft vorig jaar aangekondigd zijn DC-schap te beëindigen. Als validator van de gegevens blijft hij voorlopig nog actief. Peter heeft de afgelopen jaren ook zelf bijzonder veel waarnemingen gedaan. Niet alleen aan planten trouwens. De oproep tot opvolging bracht Ben Delbaere er toe zich aan te melden voor een op te richten districtsteam om de FLORON-projecten hier aan te sturen. Inmiddels zijn nog twee mensen gevonden die daar mogelijk in willen participeren. Ook in Groningen wordt onderzocht of een team van betrokken floristen de coördinatietaken van Anneke Nieuwenhuijs kan gaan overnemen. Anneke heeft al vanaf het begin van FLORON in Groningen-oost de coördinatie verzorgd, maar zou gezien haar leeftijd graag haar taken aan anderen overdragen. Er is inmiddels al een bijeenkomst met een aantal belangstellenden geweest, maar het moet nog verder zijn beslag krijgen. Simon Pepping heeft zich aangemeld om een deel van de DC-taken in Noord- Holland-midden over te nemen van Aart Swolfs, die zijn DC-schap afgelopen jaar heeft beëindigd. Koos Ballintijn verzorgt in dit district de validatie. Ook hier zijn we nog op zoek naar versterking van het team. In district Zuid-Holland-zuid is Adrie van Heerden gestopt met zijn coördinatie. Ook Adrie heeft het DC-schap lange tijd voor zijn rekening genomen. We hopen dat zich hier enthousiaste waarnemers melden om ook in deze regio een nieuw districtsteam op te richten. We bedanken Peter, Anneke, Aart en Adrie hier van harte voor hun jarenlange inzet voor FLORON! Rectificaties In het vorige nummer van FLORONnieuws (no. 13, december 2010) zijn, naar achteraf gebleken is, enkele onjuistheden geslopen. Op pagina 4 wordt onder de kopjes Exoten, Cabomba lijkt niet te stuiten een nieuwe groeiplaats van Waterwaaier (Cabomba caroliana) bij het Brabantse Fijnaart genoemd. Aan de hand van ter plekke verzameld herbariummateriaal kon door het NCB Naturalis afdeling NHN worden vastgesteld dat het hier een Waterranonkel betrof. In het verslag van het kamp in Haaren (NB) op pagina 10 wordt abusievelijk een vondst van Kleine biesvaren (Isoetes echinospora) uit de IJzeren Man bij Vught genoemd. Dit moet echter Grote biesvaren (Isoetes lacustris) zijn. 2 van het landelijk bureau Natuurbescherming onder druk Het beleid van de coalitie van VVD, PVV en CDA ziet er voor de natuur niet goed uit. De afgesproken verbindingen binnen de Ecologische Hoofdstructuur verdwijnen van de kaart, er wordt onevenredig bezuinigd op ecologisch beheer, Staatbosbeheer moet terreinen verkopen, enkele natuurgebieden staan al op de rol om de beschermde status van Natura 2000 ontnomen te worden Deze plannen vragen om reacties. Zo is een brede coalitie ontstaan van organisaties onder de noemer Hart voor natuur. FLORON heeft zich hier uiteraard van harte bij aangesloten. Een overzicht van de coalitiepartners, achtergrondinformatie en actuele zaken staan op de website http:// www.hartvoornatuur.nu/ Ook binnen koepelorganisaties als Soortenbescherming Nederland en de VOFF wordt nagedacht over consequenties van het kabinetsbeleid en mogelijke tegenzetten. De organisatorische versnippering binnen de natuurbescherming wordt algemeen gevoeld als een nadeel. Verbetering van samenwerking en strategische afstemming is dus belangrijk. Verder is benoemd dat de natuurbeschermingsorganisaties (deels door goede samenwerking met de overheid de afgelopen decennia) kennelijk verleerd hebben om, waar nodig, hun tanden te laten zien. Nu een hardvochtig antinatuurbeleid wordt gevoerd, waarbij internationale regels overtreden worden, is het voor de toekomst van de natuur belangrijk om de publieke en juridische druk op te voeren. Interessant is om na te gaan welke rol FLORON hierbij kan en wil nemen. Deze ontwikkelingen hebben vanzelfsprekend veel te maken met het voornemen om onze beschermingsdoelstelling beter voor het voetlicht te brengen. Landelijk kunnen we het gezamenlijk geluid van de natuursector mede ondersteunen en uitdragen. Lokaal kunnen we wellicht bijdragen aan diverse activiteiten om bedreigde gebieden te behouden. In ieder geval wordt het 125-jarig bestaan van KNNV (110) en VOFF (15) samen aangegrepen om op zaterdag 1 oktober in Utrecht een gezamenlijk jubileumcongres te organiseren over het thema 'van waarneming tot natuurbescherming'. De insteek hierbij is om dan ook veel praktische tips en ervaringen uit te wisselen. Voortgang validatie De kwaliteit van onze floragegevens is van het grootste belang. En niet alleen omdat we het zelf belangrijk vinden dat er geen fouten in de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) zitten. Het is namelijk zo dat alleen goedgekeurde waarnemingen worden geleverd aan de klanten van de NDFF. En hoe meer waarnemingen kunnen worden geleverd, hoe belangrijker de NDFF wordt voor potentiële nieuwe klanten. Met meer (betalende) klanten kunnen we niet alleen de NDFF beter maken en daarmee de beschikbaarheid van data voor bescherming, beheer en onderzoek vergroten -, maar ook de vrijwilligers beter ondersteunen. Het validatieteam voor vaatplanten heeft afgelopen half jaar bijna 80000 plantwaarnemingen beoordeeld. Niet alleen waarnemingen van FLORON, maar ook steeds meer vanuit andere bronnen (o.a. Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat, Landelijke Vegetatiedatabank). Ook aan de kant van waarneming.nl is hard gewerkt aan kwaliteitscontrole. We kunnen zeer trots zijn op wat we bereikt hebben, dus een woord van dank aan alle validatoren is op zijn plaats! In een aantal delen van Nederland schieten we nog niet goed op, met name in de districten Zuid-Holland-Zuid en Achterhoek. Valideren is best een tijdrovende klus, maar het geeft goed zicht op de bijzondere waarnemingen en actieve waarnemers. We nodigen mensen met een goede florakennis van een van deze (of andere) gebieden uit om als validator deel te nemen in de groeiende districtteams. Informatie bij de DC of bij Baudewijn Odé. Van waarneming naar natuurbescherming Op 1 oktober 2011 organiseren VOFF en KNNV het congres Van waarneming naar natuurbescherming. Het doel van dit congres is om vrijwillige waarnemers, onderzoekers en betrokken burgers aan te sporen om de natuurbescherming nu verder zelf ter hand te nemen. Door middel van lezingen en presentaties worden de bezoekers geïnformeerd over goede voorbeelden van natuurbeschermingsinitiatieven. In workshops wordt hen de praktische kneepjes van het vak bijgebracht door specialisten van onder andere: Vogelbescherming Nederland, Landschapsbeheer Nederland, Milieudefensie, Stichting Natuur en Mileu, de Groene elf, FLORON, SOVON, RAVON, de Vlinderstichting en Wageningen Universiteit. Het programma wordt in april bekend gemaakt. Zie ook www.knnv.nl en/of www.voff.nl.

inventarisaties van het landelijk bureau De Flora van de Stille Kern Egbert de Boer Bepaalde gebieden hebben zo hun eigen aantrekkingskracht. Bij de Stille Kern is dat wellicht de naam alleen al. De vondst van vele honderden planten Rode Ogentroost langs het fietspad daar, bracht me op het idee het hele gebied maar eens te onderzoeken op deze soort. Dat gebeurde uiteindelijk eind september en in oktober. En als je er dan toch rondstruint, noteer je natuurlijk ook de andere soorten. Horsterwold De Stille Kern behoort tot het Horsterwold. Na de drooglegging van Zuidelijk Flevoland (1968) bleek de behoefte aan landbouwgrond minder dan verwacht. Daarom werd in bepaalde delen van de nieuwe polder bos aangelegd. Ook in de ruit ten westen en ten zuiden van Zeewolde werden bomen aangeplant, het Horsterwold. Het bos dankt zijn naam aan Horst, een kleine kern op het oude land in de gemeente Ermelo. De eerste bomen in het Horsterwold werden aangeplant in 1972. Ze wortelen in de betrekkelijk vruchtbare grond van keileem en zand en doen het uitstekend. Onstaansgeschiedenis Het gebied werd na de inrichting doorkruist door een aantal wegen. Het centrale deel tussen Spiekweg en Flediteweg en aan weerszijden van de Bingelweg was oorspronkelijk ingericht als akkerbouwgebied. Dit gebied werd in 1996 overgedragen aan SBB, waarna de natuur er zijn gang kon gaan. Er werden kreken en plassen gegraven. Paden en wegen werden grotendeels aan hun lot overgelaten en raakten soms overwoekerd. Paarden, runderen en reeën zorgen er voor dat het gebied niet helemaal dichtgroeit. Zo is een vrij natuurlijk gebied ontstaan: De Stille Kern. Flora Mijn zoektocht richtte zich in eerste instantie op Rode ogentroost. Deze bleek ook de absolute topper: in 12 van de 18 kilometerhokken trof ik het aan. Opvallend was dat de soort ten noorden van de Flediteweg ontbrak. In het centrale deel - met plassen - groeiden verder o.a. Lidsteng, Watertorkruid en Aardbeiklaver. Een andere regelmatig voorkomende plant was Heggendoornzaad, die op allerlei plekken langs paden en vooral onder struiken werd aangetroffen. Andere opvallende soorten waren Echt duizendguldenkruid - te vinden in allerlei pioniersituaties - en Brede wespenorchis. Deze laatste overigens minder dan je elders in Flevoland gewend bent. Meer bijzonder was de vondst van een grote populatie Heksenkruid, eveneens langs een fietspad. Het nieuwe strepen In de floristische traditie is strepen van kmhokken altijd een belangrijke techniek geweest om gebiedsgericht verspreidingsgegevens van alle soorten te verzamelen. Het verspreidingsonderzoek van de afgelopen jaren is veel meer soortgericht geworden; de aandacht is verlegd naar het actualiseren van beschermde en/of bedreigde soorten. Dat komt omdat we zelf gedetailleerdere gegevens willen verzamelen van soorten die beter beschermd moeten worden, maar ook omdat de belangrijkste gebruikers (en financiers!) van die gegevens dat van ons vragen. Voor de zeer zeldzame soorten blijft het verzamelen van detailgegevens ook in de toekomst belangrijk. Nieuwe statistische technieken Dat wil echter niet zeggen dat we het strepen van km-hokken willen verlaten. Sterker nog, er zijn nieuwe statistische mogelijkheden om dat strepen nu zo aan te passen dat we jaarlijks actuele verspreidingsgegevens en trendgegevens van de meeste soorten boven tafel kunnen toveren. En daarvoor hoeven we niet eens heel intensief een kmhok te inventariseren. Dankzij statistische technieken is het mogelijk om veel beter te voorspellen waar soorten voorkomen (ook als ze niet gevonden zijn!). De belangrijkste voorwaarde hiervoor is dat we een deel van de km-hokken twee keer in een jaar bezoeken, door twee verschillende waarnemers Proefprotocol 2011 (N.B. check website voor meest actuele protocol!) - Reserveer je hok via de website - Gebruik een nieuwe (W11 of N11) streeplijst - Inventariseer een km-hok (eventueel alleen de heide als er veel van is) - Inventariseer tussen 1 juni en 1 september 2011 (meer bezoeken mag) - Inventariseer in totaal tussen 4 en 8 uur, niet meer! - Vul de streeplijst zo compleet mogelijk in (incl. kaartje, deelnemers, bezochte biotopen) - Vul bij methode een Z in - Stuur de streeplijst uiterlijk begin september naar het landelijk bureau - Invoer geschiedt centraal Nieuwe versie streeplijst uitgebracht Sinds afgelopen zomer hebben we een nieuwe streeplijst (W10 en N10) waarop de typische soorten zijn gemarkeerd. Onlangs is hiervan een aangepaste nieuwe oplage gedrukt (W11 en N11) met een aantal kleine aanpassingen. Abundantieklasse G (ten onrechte weggevallen op versie 2010) is weer toegevoegd en er is bij de kopgegevens op de binnenzijde een hokje waarop kan worden aangegeven of de inventarisatie volgens een vaste methode is uitgevoerd. Ook kan de bezoekduur worden vermeld. Dit loopt vooruit op een nadere protocollering voor km-hokinventarisaties (zie hierboven). Om kennis (zgn. onafhankelijke inventarisaties). Dat lijkt heel ingrijpend en tijdrovend, maar dat valt in de praktijk mee omdat de tijd die in een hok besteed mag worden gelimiteerd is. We gaan voorlopig uit van een veldbezoek van hooguit een dag. De voorspellende kracht kan bovendien worden gebruikt om de gegevens van éénmaal bezochte km-hokken beter te kunnen interpreteren. Proefjaar 2011 In 2011 wordt een proefonderzoek gedaan om te kijken of waarnemers het leuk vinden om mee te doen, of we de verwachte voorspellende resultaten kunnen boeken en hoe het toekomstige meetnet er vervolgens uit zou kunnen zien. We hebben voor het proefonderzoek gekozen voor heide op de droge zandgronden en in het heuvelland. We werken nauw samen met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor de analyses en terugrapportage naar de waarnemers. In de loop van mei worden de geselecteerde km-hokken met heide zichtbaar op de website. Je kunt daar één of meer kmhokken reserveren. We streven er naar in minstens 50 km-hokken twee (eventueel meer) onafhankelijke inventarisaties te realiseren. Als we meer km-hokken kunnen bezoeken in 2011, al is het maar éénmaal, kunnen die ook meedoen in de analyses. te maken met de nieuwe lijst is deze meegestuurd met dit nummer van FLORON- Nieuws. Ook voor degenen die al een tijdje geen streeplijst hebben ingestuurd wellicht een kans 3

verspreidingsonderzoek Verspreidingsonderzoek 20102011 Het verspreidingsonderzoek naar typische soorten staat sinds afgelopen jaar centraal binnen de gegevensverzameling van FLORON. Iedereen wordt van harte uitgenodigd hieraan deel te nemen. De aandacht blijft gericht op bijzondere soorten in natuurgebieden, zoals we dat sinds het Bedreigde Soorten Project (BSP) gewend zijn. In 2011 gaan we dus verder met het actualiseren van het verspreidingsbeeld van bijzondere soorten. Door herbezoek van vindplaatsen uit het verleden en het noteren van nieuwe vindplaatsen. De locatiegegevens van de aangetroffen populaties leggen we zo veel mogelijk gedetailleerd vast. Voor de meer algemene soorten volstaat een waarneming op kmhok-niveau. Het verspreidingsonderzoek richt zich op de circa 300 typische soorten (veelal Rode-Lijstsoorten), maar de focus ligt op het zeldzamere deel daarvan. Dat je voor deelname aan het verspreidingsonderzoek overal aan de slag kunt, blijkt uit de waarnemingen van verspreidingsonderzoeksoorten die afgelopen jaar werden gedaan (figuur 1). Soortenrijke gebieden als de duinen, het waddengebied en Zuid-Limburg springen er uiteraard uit, maar ook veen- en kleigebieden zijn met enkele typische soorten vertegenwoordigd. Website met actualisatietool Wie mee wil doen met het verspreidingsonderzoek kan via de FLORON-website (onder tellen/verspreidingsonderzoek) de actualisatietool raadplegen. Daar zijn kaartjes te zien waarop voor de zeldzaamste typische soorten is weergegeven in welke km-hokken ze nog geactualiseerd moeten worden. Bij het (met de muis) aanwijzen van het te onderzoeken hok verschijnt de onderliggende topografische kaart. Dat geeft houvast bij het plannen van een veldbezoek. Waarnemingen melden Steeds vaker worden waarnemingen digitaal doorgegeven via de portals telmee.nl en waarneming.nl. Dat is prettig, want het voorkomt fouten in de bewerking en de gegevens komen sneller beschikbaar. Zeker voor het verspreidingsonderzoek is het online melden van vondsten gewenst. Zo worden vorderingen van het onderzoek snel zichtbaar en kunnen we dubbel werk voorkomen. De nieuwe waarnemingen verschijnen immers vrijwel meteen op de kaartjes in de actualisatietool. Een ander voordeel van een vlotte toevoeging aan het centrale databestand (NDFF) is dat de data zo ook snel beschikbaar komen voor natuurbeheer en bescherming. Voor het noteren van de gegevens in het veld kan gebruik worden gemaakt van het detailformulier. Wie niet zelf invoert kan de formulieren ter verwerking opsturen naar het Landelijk Bureau van FLORON (of de FLORON-DC). Afstemming met coördinatoren Wie mee wil werken aan het verspreidingsonderzoek kan het beste contact opnemen met de districtscoördinator. De DC beschikt in sommige gevallen nog over detailinformatie van de eerdere vondst en kan eventueel nagaan welke andere soorten in het te bezoeken hok geactualiseerd moeten worden. Voor alle gemarkeerde soorten vragen we een abundantieschatting voor het onderzochte gebied te noteren. Bovendien willen we van t-soorten (net als voor r-, en hsoorten) graag detailgegevens ontvangen. Gebruik hiervoor het detailformulier of geef de detaillocaties door via een PDA. Voor regelmatig verspreid voorkomende soorten binnen het kmhok, volstaat het om een paar verspreide punten binnen het kmhok te noteren, waarbij in elk geval ook de grote concentraties van de soort worden genoteerd. Valkruid (Arnica montana), Beschermd, Rode lijst (Bedreigd) en nu ook Typisch. foto: Wout van der Slikke Ambrosiabestrijding In 2010 was er veel aandacht voor Alsemambrosia en de schadelijkheid voor hooikoortsgevoelige personen. Meer achtergrondinformatie is te vinden op www.ambrosiavrij.nu en www.nederlandsesoorten.nl. In 2010 zijn een aantal grotere populaties bestreden (o.a. door maaien). De meningen over het nut van deze maatregelen zijn verdeeld. Daarom is het van belang om deze populaties in 2011 te herbezoeken (en door te geven via de invoerportals). Dat geldt ook voor het doorgeven van andere grote groeiplaatsen van Alsemambrosia. Met bestrijding is de soort misschien niet uit te roeien, maar is wel de hoeveelheid schadelijk pollen in de lucht te beperken. Ook in 2011 blijven we aandacht houden voor Ambrosia en andere exoten. Deze soorten doen mee in het verspreidingsonderzoek van FLORON. Kijk op de website onder tellen/exoten voor de actuele soortenlijst. Typische soorten op streeplijst Naast de gerichte zoektochten naar oude vindplaatsen kunnen ook toevallige waarnemingen en vondsten uit gebiedsinventarisaties bijdragen aan het actuele verspreidingsbeeld van typische soorten. Daartoe zijn alle typische soorten op de streeplijst (versie 2010 en versie 2011 zie pag. 3) met een t gemarkeerd. 4

verspreidingsonderzoek Typische soorten van droge heide Nederland kent een rijke verscheidenheid aan landschappen. Die variatie is er zowel ondanks als dankzij de mens. Eén van de landschappen waarbij de mens sterk bepalend is geweest voor ontstaan en instandhouding zijn de droge heiden van de hoger gelegen zandgronden. Sinds 1900 steeds minder heide Het binnenlandse heidelandschap ontstond vanaf de middeleeuwen toen woeste gronden voor agrarische doeleinden in gebruik werden genomen. Rond 1800 werd de heide in hoofdzaak met schapen beweid. De mest van de schapen werd in de z.g. potstal gemengd met heideplaggen en gebruikt voor de bemesting van de akkers. Door deze vorm van landgebruik werden er voedingsstoffen aan de heidegronden onttrokken. In de loop der tijd heeft dit geleid tot het ontstaan van het voedselarme heideecosysteem. Toen in het begin van de 20e eeuw kunstmest beschikbaar kwam, was mestproductie via het potstalsysteem niet langer meer nodig. Een deel van de heiden werd met behulp van kunstmest omgezet in bouwland. De heiden op de droogste en schraalste bodems werden veelal omgezet in bos. Door het staken van het oude agrarische beheer in de vorm van beweiding en plaggen, en later ook door de toename van de depositie van meststoffen afkomstig uit de intensieve veehouderij, ging de kwaliteit van de resterende heiderelicten sterk achteruit. Doordat er niet meer beweid werd sloegen er bomen op en door de vermesting werden de heideplanten meer en meer verdrongen door grassen. Dat had ook consequenties voor de karakteristieke flora en fauna van de heide. Kenmerkende plantensoorten Vanwege de geringe beschikbaarheid van voedingstoffen, de vegetatiestructuur en het microklimaat bieden heiden onderdak aan gespecialiseerde plant- en diersoorten die juist onder deze schrale omstandigheden de concurrentie met meer algemene soorten aan kunnen. Hun aantal is beperkt, maar het zijn veelal karakteristieke soorten die je buiten het heidelandschap in weinig andere habitats zult tegenkomen. Bij de planten gaat het om soorten als Kruipbrem, Stekelbrem, Klein warkruid, Kleine wolfsklauw, Valkruid, Heidezegge en Kleine schorseneer. Afgezien van deze zeldzame soorten zijn het -naast aspectbepalende soorten als Struikheide en Dopheide- een aantal grassen die veelvuldig in heiden voorkomen, met name Pijpenstrootje, Bochtige smele en Fijn schapengras. Ook Pilzegge is een regelmatige verschijning op heidevelden. Natura 2000 en Typische soorten Het voor Nederland zo kenmerkende heidelandschap is ook in Europees verband waardevol. Verschillende typen droge heide zijn daarom aangemerkt als Habitattypen, waarvoor binnen de Natura 2000 gebieden (het netwerk van Europese natuurgebieden) instandhoudingsdoelstellingen moeten worden opgesteld. Verschillende heidegebieden in ons land zijn aangewezen als Natura2000gebied. Elke 6 jaar moeten de Europese lidstaten rapporteren hoe het staat met de kwaliteit van de natuur in deze gebieden. Een regelmatige inventarisatie van het voorkomen van de Typische soorten, die de habitattypen karakteriseren, is nodig om de kwaliteit te kunnen vaststellen. Recente verspreiding Het verspreidingsonderzoek van FLORON richt zich sinds afgelopen jaar specifiek op deze Typische soorten. Het merendeel van de hierboven genoemde zeldzamere soorten zijn geselecteerd als Typische soort voor de habitattypen van droge heide en de daaraan verwante habitattypen heischrale graslanden en stuifzanden. Een ruimtelijke presentatie van het voorkomen van deze groep van Typische soorten laat zien dat we ze vooral kunnen aantreffen in de kustduinen en de pleistocene zandgronden in de oostelijke helft van ons land. Het voorkomen langs de kust hangt samen met de overlap in soorten met de duinheiden, die we hier buiten beschouwing laten. Daarbuiten zien we concentraties op de Veluwe, de Utrechtse heuvelrug, Noord-Brabant, Salland, Drenthe, Twente en de Achterhoek. Kruipbrem als voorbeeld Vanuit het verspreidingsonderzoek zijn de laatste jaren al veel oude vindplaatsen van deze soorten geactualiseerd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit onderstaand verspreidingskaartje van Kruipbrem. We zien dat de soort niet in alle gebieden waar zij eerder werd aangetroffen ook wordt teruggevonden. In bijna 13% van de 10 x 10 km-hokken waarin de soort binnen een of meer km-hokken gezocht is, lijkt zij in de laatste decennia verdwenen te zijn. Bedreigingen De achteruitgang die zich bij Kruipbrem lijkt voor te doen, geeft aan dat ook in de afgelopen decennia de droge heide nog steeds onder druk staat. De atmosferische depositie van bemestende en verzurende stoffen is weliswaar teruggebracht, maar nog steeds is verschralingsbeheer noodzakelijk om vergrassing van de heide tegen te gaan. Beheersmaatregelen als maaien, plaggen en chopperen zijn duur en ook ingrijpend voor de aanwezige fauna, waardoor ze met terughoudendheid worden uitgevoerd. Begrazing met schaapskudden wordt op diverse plaatsen weer met succes als beheersmaatregel toegepast. Beeld nog niet compleet Met het verspreidingsonderzoek in 2011 en 2012 willen we het actuele verspreidingsbeeld van alle typische soorten verder completeren. Het proefproject voor trendanalyse (zie pagina 3 Het nieuwe strepen ) zal komend veldseizoen vooral gericht zijn op de typische soorten van de habitattypen van droge heide. 5

Floristisch onderzoek op een biologisch bedrijf Gertie Papenburg In het agrarisch gebied is het vaak lastig te beoordelen of er nog percelen voorkomen die de moeite van het inventariseren waard zijn. Ook hebben lang niet alle boeren behoefte aan (floristisch) onderzoek op hun land. Sommige boeren hebben echter wel degelijk belangstelling voor een floristische inventarisatie. Even ten zuiden van het Groningse dorpje Niezijl ligt het biologische veeteeltbedrijf van de familie Luinstra. Een plantenwerkgroep van FFF/FLORON heeft het bedrijf in 2010 geïnventariseerd op het voorkomen van wilde flora. Directe aanleiding voor het inventariseren van het bedrijf was het voorkomen van Moerasmelkdistel. Deze imposante, tot drie meter hoge, distelachtige plant was al van afstand herkenbaar. Er werden in totaal 202 soorten op het bedrijf aangetroffen, wat een ongekend hoog aantal is voor strikt agrarisch gebied in noordelijk Nederland. Het bedrijf is een kleine 30 ha groot en ligt ingeklemd tussen het Niezijlsterdiep en het Hoerediep ( hoer is een oud woord voor slijk, modder ). Drie kenmerken van de biologische bedrijfsvoering zijn 1) een extensieve veebezetting, 2) het vermijden van kunstmest en gif, en 3) het vermijden van rigoureuze grondbewerkingen. Rondom de boerderij manifesteren zich twee minder interessante groepen, die je doorgaans in elk kilometerblok met bewoning aantreft. De eerste groep bestaat uit planten die karakteristiek zijn voor verstoorde gronden zoals Duizendknopen, Melden en Ganzenvoeten. Overigens was er één in het noorden nogal zeldzame soort bij nl.: Bolletjesraket. De tweede groep wordt gevormd door aangeplante en uitgezaaide planten, die vervolgens verwilderen. Inheemse bomen worden meestal mee geïnventariseerd ook al zijn ze aangeplant (met code 9), zoals hier Witte abeel. Bij de verwilderde soorten gaat het doorgaans om tuinplanten. De laatste jaren blijken die overal in Nederland de tuinen te ontvluchten om een min of meer wilde carrière te beginnen. Om die reden worden deze soorten met code 8 in de streeplijst opgenomen. Er werden in totaal 18 code 8 en 9-soorten aangetroffen, waaronder Fraaie vrouwenmantel. In de sloten werden veel min of meer bijzondere soorten gevonden. Dat gold niet zo zeer voor het Niezijlsterdiep en het Hoerediep. Deze wateren bevatten het in Nederland alom aanwezige voedselrijke water. Bovendien zijn deze watergangen nogal diep. De oogst beperkte zich hier dan ook tot algemene soorten als Gele plomp en 6 Tenslotte is het ook interessant te letten op wat er niet is. Het overal sterk oprukkende gras Hanenpoot en verwante C4-planten ontbraken op het bedrijf. Dat is geen verlies: ze zijn indicator voor allerlei overinventarisaties Pijlkruid. De sloten tussen de bedrijfskavels kenmerken zich door bovengemiddeld schoon water. Vooral het gegeven dat er geen kunstmest of drijfmest inspoelt is bepalend voor deze goede waterkwaliteit. De sloten waren soortenrijk en herbergden enkele vrij zeldzame soorten. Er werden vrij grote aantallen van de merkwaardige Lidsteng aangetroffen. Deze soort lijkt op de paardenstaarten (en hippuris betekent ook paardenstaart ) maar hij behoort niet tot die familie van sporenplanten. Net als de ook aangetroffen soorten Aarvederkruid en Schedefonteinkruid wijst Lidsteng op oude, zilte zee-invloeden, welke invloed we trouwens ook in de oeverbegroeiingen aantroffen. In sommige sloten is ook kwelinvloed aanwezig en komt Holpijp rijkelijk voor. De oeverbegroeiingen tonen ook duidelijk aan dat er duurzaam geboerd wordt, om te beginnen weer door de veelheid aan soorten. De eerder genoemde Moerasmelkdistel is hier de topper. Deze betrekkelijk zeldzame plant breidt zich de laatste jaren in Nederland uit, maar hier blijkt het om een oude populatie te gaan die al minstens vijftien jaar aanwezig is. Omdat rigoureuze grondbewerkingen gemeden worden, en de oevers daarom niet krachtig en steil opgetrokken worden bij de jaarlijkse slootschoningen, zijn er veel gradiëntrijke oevers. Dat wil zeggen dat ze veel geleidelijke overgangen kennen. Min of meer bijzondere soorten voor strikt agrarisch land zijn: Moeraszoutgras, Pijptorkruid, Platte rus, Slanke waterkers en Slanke waterweegbree. De graslanden zijn in dit bedrijf van grote ecologische én cultuurhistorische waarde. In tegenstelling tot het gangbare agrarische gebied zijn ze niet grootschalig over de kop gehaald en niet vergiftigd met kunstmest. Hierdoor treffen we behoorlijk oude graslanden aan, met in één perceel zelfs nog volop Kamgras, een Rodelijstsoort. Over de hele bedrijfskavel komt de in Nederland sterk teruggedrongen Beemdlangbloem frequent voor. Verder werd regelmatig Klein timoteegras gevonden. Bijzonder is ook de op twee plaatsen voorkomende Grote ratelaar. Let wel, deze soort komt hier van oudsher voor en is dus niet (zoals op veel huidige groeiplaatsen) uitgezaaid! De graslanden bevatten zeker ook Engels raaigras, maar worden er niet door gedomineerd zoals in gangbare percelen regel is. De graslanden zijn zeer kruidenrijk, met plaatselijk zelfs Margriet. maat. Een soort die slechts in één exemplaar aanwezig was, is Jacobskruiskruid. Deze gevreesde giftige plant heeft de inventarisatie niet overleefd. Maar daar kwam op dit bedrijf gelukkig geen gif aan te pas. Opkrikken en afkicken in District 11 Patrick Lansing Sinds de start van FlorBase, in 1975, zijn grote delen van district 11 geïnventariseerd. Van de 2200 km² die dit district groot is, waren er eind 2004 nog maar ongeveer 70 hokken waarin minder dan 70 soorten bekend waren. Van sommige hokken waren zelfs minder dan 20 soorten bekend. Dat kon natuurlijk zo niet blijven. Daarom startte Wim Vuik in 2005 met een nieuw project: de oktober-opkrikhokken. Doel was om ook de laatste hokken in dit district te inventariseren. Veel van deze hokken lagen in saaie agrarische gebieden, dus konden ze ook wel aan het eind van het seizoen bekeken worden. Een mooie manier om even af te kicken voordat het winterseizoen begint. Na een aarzelende start, werd het wegwerken van deze hokken door verschillende waarnemers voortvarend opgepakt. Met Wim uiteraard op kop. In 2009 werden zelfs 21 hokken weggewerkt. Vrijwel alle hokken kwamen zo ruim boven de 100 soorten. Enkele hokken die iets intensiever waren bekeken, gingen zelfs over de 200 soorten. Ook wat soorten betreft waren er verrassingen. Soorten als Hengel, Kamgras, Paarbladig fonteinkruid, Tongvaren, Gewone agrimonie werden meerdere keren aangetroffen. En afgelopen jaar maakte de vondst van Bittere veldkers midden in de Gelderse vallei de dag weer goed. Dat niet alle agrarische hokken even saai zijn, is daarmee wel aangetoond. En hoe staat het er nu aan het begin van 2011 voor? Er zijn nog maar vijf hokken over. Eén daarvan ligt midden in een vogelbroedgebied in de Nieuwkoopse Plassen. Het is nog even spannend of dat gaat lukken met de toestemming. Maar de andere vier hokken zijn al opgenomen in de planning. De laatste twee doen we tijdens een Floronexcursie eind september in polder Arkemheen. Een weidevogelgebied én een Natura2000-gebied met veel slootjes. Zijn we dan eindelijk klaar? Welnee! Met planten inventariseren ben je nooit klaar. Ons Regionaal Flora Signaal gaat gewoon door. Gegevens verzamelen voor Natura2000 en de huidige verspreiding van bedreigde soorten vragen aandacht. En natuurlijk zijn er van die 2200 hokken weer een aantal waar al een hele tijd niet meer is geinventariseerd. Genoeg te doen dus in dit gevarieerde district.

Dysphania carinata al 25 jaar onopgemerkt in Nederland Wim Vuik Op 21 augustus 2010 werd tijdens een FLORON-excursie ten zuiden van Hilversum (omgeving Laapersheide) een aantal exemplaren gevonden van een plant die na een intensieve speurtocht als Dysphania carinata (voorheen Chenopodium carinatum) kon worden benoemd. Een wellicht nog grotere verrassing van deze speurtocht is dat deze soort zeer waarschijnlijk al sinds 1985 standhoudt op deze groeiplaats. Tijdens bovengenoemde excursie werd ook een door vee opengehouden, droog, tamelijk zonnig en ietwat ruderaal, schraal zanderig gedeelte in de buurt van een spoorlijn bezocht, waar ongeveer 20 exemplaren van een ganzenvoet-achtige groeiden. Begeleidende soorten waren o.a. Gewone spurrie, Kleine leeuwenklauw, Gewone reigersbek en Grote brandnetel. Praktisch alle exemplaren waren nog erg klein. Slechts één exemplaar kon als vrijwel volgroeid betiteld worden. De aanwezige excursiegangers waren tamelijk unaniem in de gedachte dat er iets niet klopte aan deze exemplaren. Arie van den Bremer maakte veel foto s, terwijl van het grote exemplaar door mij twee takjes als herbariummateriaal werden meegenomen. Dysphania carinata foto: Arie van den Bremer Al vrij snel werd een vermoeden uitgesproken richting Dysphania carinata. Het toeval wilde dat het weekend erop een OFG-excursie plaatsvond in Rotterdam met een aantal bevriende Belgische collega s, waaronder Filip Verloove, een groot kenner van adventieven. Herbariummateriaal en foto s van de groeiplaats werden aan hem voorgelegd, waarop hij ons vermoeden vrijwel meteen kon bevestigen. De speurtocht nam nu serieuze vormen aan, want tijdens de excursie werd ook veelvuldig de naam Liggende ganzenvoet flora - nieuws (Chenopodium pumilio) genoemd. Een soort die inderdaad nogal op Dysphania carinata lijkt. De boeken werden er op nageslagen, internet bekeken, de floradatabank geraadpleegd en Arthur van der Heijden, een bevriende florist uit Hilversum werd om informatie gevraagd. In een later stadium werd ook de interesse gewekt van Ton Denters. Uiteindelijk leverden deze naspeuringen verrassende resultaten op. Allereerst kwam Arthur met herbariummateriaal aanzetten van exact dezelfde groeiplaats uit 1991 waarbij het herbariumvel C. pumilio vermeldde met een vraagteken! De landelijke floradatabank Florbase bevat een vondst van C. pumilio uit 1985 uit hetzelfde km-hok, met als bron de Atlas van het Gooi. In de Flora van de Nederlandse Spoorwegen daarentegen wordt in 1987 van het desbetreffende baanvak de naam Druifkruid (C. botrys) opgegeven. Over C. pumilio wordt niet gesproken. Ton Denters kwam in een later stadium met dia s uit 1990 en 1993. Ze waren het archief ingegaan als Chenopodium pumilio, maar na het bekijken van dit materiaal kwam hij ook tot de conclusie dat het D. carinata moest zijn. Hij meldde ook nog dat ze toentertijd met diverse floristen op de desbetreffende plek waren geweest en dat er tientallen exemplaren hadden gestaan. Tijdens de variadag in Leiden werd het herbariummateriaal van 2010, het materiaal van Arthur van der Heijden uit 1991 en de foto s van Arie van den Bremer doorgespeeld aan Wout Holverda van het Nationaal Herbarium Nederland. Hij kwam eveneens tot de conclusie dat zowel het materiaal uit 2010 als uit 1991 Dysphania carinata betrof. De speurtocht heeft niet alleen helderheid gebracht in de vondsten bij Hilversum, maar geeft ook aanleiding andere waarnemingen nog eens opnieuw te bekijken. Zo kunnen de vondsten uit Florbase van C. pumilio uit 1985 en C. botrys uit het rapport van de Spoorwegen nu als zeer waarschijnlijk foutief worden bestempeld. Herbariummateriaal van andere vondsten van C. botrys en C. pumilio zou nog eens nagelopen moeten worden. Beide soorten stonden in de jaren 80 en begin jaren 90 nogal in de belangstelling als inburgerende soorten in het rivierengebied. Het voortschrijdend inzicht geeft echter aanleiding toenmalige vondsten op andere, niet gelijkende plaatsen in het land nog een kritisch te bezien. Tegelijkertijd een mooi startpunt om dergelijke vindplaatsen nog eens goed te onderzoeken. Uit gegevens van het Nationaal Herbarium blijkt dat Dysphania carinata als adventief gevonden is bij een Tilburgse wolwasserij in de jaren 1948 en 1950. Uit 1959 is een vondst in een verlaten grindgroeve aan de Maas ten zuiden van Grevenbricht bekend. Meer waarnemingen uit ons land zijn er niet in de laatste 60 jaar. De groeiplaats bij Hil- versum is dus bijzonder te noemen. De soort blijkt hier met zekerheid sinds 1990 en zeer waarschijnlijk al tenminste sinds 1985 voor te komen. We mogen hem dan ook als ingeburgerd beschouwen. De warmteminnende Dysphania carinata komt oorspronkelijk uit Australië en is met wolimport in Europa terechtgekomen. Hierbij is de soort in Zuid-Engeland inmiddels zeldzaam ingeburgerd. Ook van België wordt het voorkomen van de soort via wolimport genoemd. Het blijft uiteraard gissen hoe de soort op deze plek terecht is gekomen. In het rapport van de Nederlandse Spoorwegen uit 1987 wordt vermeld, dat op het dertien kilometer lange baanvak Hilversum-Sportpark/Utrecht- Overvecht enkele jaren geleden veel soorten met koolas en mijnsteen zijn aangevoerd. De groeiplaats ligt weliswaar langs het spoor, maar het lijkt hoogst onwaarschijnlijk dat deze koolas en mijnsteen op de bewuste groeiplaats terecht zijn gekomen, tenzij deze open plek tijdelijk als stortplaats heeft gediend. De groeiplaats wordt zeer waarschijnlijk door paarden en/of ezels opengehouden. Ongetwijfeld een van de voorwaarden voor de soort om het hier zo lang uit te kunnen houden. Het hele terrein zag er gedateerd uit, maar was nog wel in gebruik. Eventuele eigenaren hebben we echter niet kunnen bevragen. Dankzij voortschrijdend taxonomisch onderzoek zullen beklierde, welriekende ganzenvoeten als Chenopodium botrys, C. pumilio en C. ambrosoides in een volgende druk van de Heukels worden ondergebracht in het geslacht Dysphania. Een officiële Nederlandse naam voor Dysphania carinata is er nog niet. In Engeland wordt de soort, vanwege de gekielde bloemdekbladen, Keeled goosefoot genoemd. Vrij vertaald in het Nederlands Gekielde ganzenvoet. Het lijkt mij wel een aardige naam. Bloeiwijze van Dysphania carinata met opvallend gekielde bloemdekblaadjes. foto: Arie van den Bremer 7

flora - nieuws Adventieven als verstekeling bij ingevoerde containerplanten uit Zuid-Europa. Toon Verrijdt en Fons Reijerse Mediterrane planten zijn ook in onze noordelijker streken in trek als tuin-, kas- of kamerplant. Olijven, Palmen en Citrusplanten bijvoorbeeld gaan hier vlot over de toonbank. Waar vraag is, is handel en dergelijke planten worden hier dan ook in toenemende hoeveelheden aangevoerd. Daarmee bereiken niet alleen de beoogde planten ons land, maar ook vele verstekelingen met hen. Enkele verstekelingen in een container met olijfboom. foto: Toon Verrijdt In 2008 troffen we bij een importeur van mediterrane planten dergelijke adventieven aan. Het merendeel werd aangetroffen in de containers waarin de importplanten waren aangevoerd. Een klein deel ook erbuiten, maar eigenlijk alleen op een perceel met min of meer afgeschreven exemplaren buiten het tuincentrum. Om meer zicht te krijgen op de aanvoer van dit soort verstekelingen bezochten wij ook in 2009 en 2010 dezelfde importeur en enkele andere tuincentra met containerplanten in hun assortiment. Het op naam brengen van de adventieven bleek een lastige klus; het zijn immers merendeels mediterrane soorten. Een aantal soorten werd in bloei en/of met vruchten geoogst; een ander deel vroeg uitgestoken, opgepot en later geoogst. Waar mogelijk werd ook materiaal in een herbarium opgenomen, zowel gedetermineerde als nog onbekende soorten. Met dank aan het Natuurmuseum Nijmegen (Gerard Dirkse) konden we samen veel soorten op naam brengen. Halverwege onze inzameling verscheen er in 2009 een artikel in Dumortiera van Ivan Hoste, Filip Verloove en anderen, getiteld: De adventiefflora van in België ingevoerde mediterrane containerplanten (Dumortiera 97: 1-16). Zij verzamelden meer dan 120 soorten, waarvan slechts een klein deel (23) eerder voor België was vermeld. De meeste overige soorten zijn inheems in Spanje en/of Italië, maar een derde deel ervan is toch ook daar niet inheems. Onze oogst is afkomstig van een beperkt aantal kwekerijen en bedraagt slechts een 40-tal soorten, maar er is een grote overeenkomst met de Belgische soortenlijst. Voorlopige soortenlijst van containerplanten (B= ook in Vlaanderen) Allium triquetrum Amaranthus albus (B) Amaranthus blitoides (B) Anagallis arvensis ssp foemina (B) Arabis cf collina Campanula erinus (B) Asparagus acutifolius (B) Chamaesyce maculata (B) Chamaesyce prostrata (B) Chamaesyce serpens ssp. serpens (B) Chenopodium album s.l. Chenopodium murale (B) Chenopodium vulvaria (B) Conyza bonariensis (B) Coronilla scorpioides (B) Diplotaxis cf erucoides (B) Erodium laciniatum Galium verrucosum Gamochaeta pensylvanica (B) Watercrassula bedreigd de Drentse veentjes en natte heidegebieden Edwin Dijkhuis In ons oppervlaktewater komen steeds meer exotische waterplanten voor. Ze worden als vijver- of aquariumplant verhandeld en belanden vervolgens al dan niet opzettelijk in ons oppervlaktewater. Enkele soorten vermeerderen en verspreiden zich vervolgens explosief. Watercrassula (Crassula helmsii) is een van de invasieve waterplanten die zich in Nederland thuis voelt. Deze soort is bovendien in staat om ook zeer voedselarme milieus te kolonise- Het merendeel van onze soorten (25 van de 42) komt ook op de Belgische lijst voor. Wie weet welke soorten we daarvan straks ook buiten de kwekerijen in het wild tegenkomen. Wij zullen het de komende jaren in elk geval met aandacht gaan volgen en zijn benieuwd naar de resultaten van anderen. Heliotropium europaeum (B) Herniaria hirsuta (B) Hippocrepis ciliata Lavatera cretica Malva parviflora (B) Malva pusilla (B) Marrubium vulgare Medicago littoralis Melilotus indicus (B) Parietaria cf judaica (B) Reseda phyteuma (B) Rubia peregrina Rubia tinctorum Scorpiurus muricatus Sisymbrium irio (B) Smilax aspera (B) Solanum cf alatum Solanum chenopodioides Solanum villosum Sonchus tenerrimus (B) Urtica membranacea (B) ren. Ook in Drenthe wordt Watercrassula steeds vaker waargenomen. Dat dit een ernstige bedreiging kan vormen voor de Drentse veentjes en natte heidegebieden, blijkt wel uit het opduiken van Watercrassula in een natuurontwikkelingsgebied op de Dwingeloosche heide. In 2010 was hier sprake van een zeer omvangrijke groeiplek van ruim 2000 m2. Watercrassula is door Staatsbosbeheer bestreden door de gehele groeiplek bij elkaar te schuiven en met plasticfolie af te dekken (zie foto). Dat ging helaas wel ten koste van leuke soorten als Grondster, Waterpostelein en Veelstengelige waterbies. Bestrijding van Watercrassula op de Dwingeloosche heide. De hele groeiplek van 2000 m2 is bij elkaar geschoven en afgedekt met plasticfolie. foto: Albert Henckel, SBB. 8

flora-nieuws / publicaties Een Winterduik met verrassingen Edwin Dijkhuis In Drenthe bestaat de jaarlijkse aftrap naar het nieuwe veldseizoen uit een gezellige vrijwilligersdag aan het eind van de winter. Een van de sprekers op deze dag was John Bruinsma. Zijn verhaal had als thema Planten in diep water (zie voorpagina). Om zich wat te verdiepen in de Drentse onderwaterflora nam hij, samen met Michiel van der Waaij, een winterduik in het Veenmeer, een circa 50 jaar oude zandwinplas bij Zuidlaren. Het tijdens de duik verzamelde materiaal kon op de vrijwilligersdag uitgebreid worden bekeken. Voor velen was het een eye-opener dat al zo vroeg in het seizoen (half februari) fris groene waterplanten kunnen worden gevonden. Ook leverde het nog eens twee verrassende vondsten op: Teer vederkruid (Myriophyllum alterniflorum) en Glaskroos (Elatine cf hexandra). Teer vederkruid staat als bedreigd op de Rode lijst. In Drenthe is het altijd al schaars geweest. De meeste groeiplaatsen lagen zowel vóór als na 1950 in de kop van Drenthe. De vondst in het Veenmeer past binnen dit historische verspreidingspatroon. Teer vederkruid is sinds de jaren vijftig in Drenthe sterk afgenomen. Eind jaren zeventig resteerden in de kop van Drenthe nog vier groeiplaatsen. Zo kwam het onder andere voor in drie aaneengesloten km-hokken in de benedenloop van de Drentsche Aa, slechts enkele kilometers ten noorden van het Veenmeer. Het duurde vervolgens tot 2009 voordat Teer vederkruid opnieuw in deze omgeving werd gevonden. Ook hier ging het om een voormalige zandwinplas, de Sassenhein Zuidplas bij Haren, die nu in gebruik is als visplas. Haar opmerkelijkste begeleider in deze plas is Langstengelig fonteinkruid. Glaskroos-soorten zijn zeldzame, kleine, veelal kortlevende, planten die gebonden zijn aan periodiek droogvallende plaatsen. In het Veenmeer groeide Glaskroos echter op een diepte van 3 tot 4 meter als wintergroene bodembedekker. De planten staan hier volgens Michiel al zeker 8 á 10 jaar. Met welke soort we hier te maken hebben is niet met zekerheid te zeggen. Daarvoor zijn bloemen of vruchten nodig en die waren zo vroeg in het jaar nog niet aanwezig. Voorlopig gaan we ervan uit dat het om Gesteeld glaskroos (Elatine hexandra) gaat. Deze soort komt vooral in het pleistocene deel van Nederland voor en breidt zich de laatste jaren uit. In het noorden is het echter nog een zeldzaamheid. De vondst in het Veenmeer is de derde melding uit Drenthe. Na 1952 is het maar op één andere plek waargenomen. Ook deze groeiplaats lag in een zandwinplas en wel in de omgeving van Zuidlaren, een kleine kilometer ten noorden van het Veenmeer. In deze plas is de soort na 1995 nooit meer aangetroffen. Natuur in Drenthe Wout van der Slikke Onlangs presenteerde de directeur van het WNF een visie waarin bos, duin en delta de pijlers voor onze duurzame natuur zouden moeten worden. Robuuste natuur; geen door de mens gecreëerde cultuurlandschappen die met veel kosten en beheersinspanningen in stand moeten worden gehouden. Het bijgevoegde schetskaartje liet Drenthe geheel wit Dat deze provincie daarmee zwaar te kort wordt gedaan, bewijst het boek Natuur in Drenthe. Zicht op biodiversiteit dat afgelopen jaar door de provincie is uitgebracht. Heidevelden, hoogvenen en houtwallen herbergen prachtige soorten die het behouden waard zijn. Geïllustreerd met mooie foto s en duidelijke verspreidingskaartjes wordt per biotoop aandacht geschonken aan de belangrijkste flora- en faunagroepen. Het boek geeft een duidelijk overzicht van de ontwikkelingen in de afgelopen jaren. Dat er zoveel bekend is over de Drentse natuur hebben we vooral te danken aan alle natuurwaarnemers in deze provincie. Dat al die kennis ook via mooie publica- Dwergviltkruid ontpopt zich als gravelspecialist ties als Natuur van Drenthe en de Atlas van de flora van Drenthe naar buiten komt hebben we ook te danken aan de inzet van de betrokken provinciale medewerkers. Dat er ondanks alle bedreigingen nog veel mooie Drentse natuur aanwezig is hebben we mede te danken aan beleidsmakers zoals de gedeputeerde voor het landelijk gebied Rein Munniksma. Hij was afgelopen maanden regelmatig in het nieuws om zich teweer te stellen tegen de afbraakplannen rond de ecologische hoofdstructuur. In zijn voorwoord noemt hij Natuur in Drenthe een boek vol met levensgeluk. Laten we hopen dat de provincie er in slaagt dat levensgeluk in deze barre tijden in leven te behouden. Dan kunnen we inderdaad nog lang genieten van het vele moois dat Drenthe nog te bieden heeft. Niet alleen met dit boek, maar ook in werkelijkheid. Provincie Drenthe 2010. Natuur in Drenthe. Zicht op biodiversiteit. Provincie drenthe, Assen. Prijs 15,- (te bestellen via: secretariaat@drenthe.nl) Een grijze waas van duizenden plantjes Dwergviltkruid bedekt de tennisbaan. foto: Han Beeuwkes Dwergviltkruid is een klein 1-jarig plantje dat de meeste floristen kennen van schrale bermen op arme zandgronden. Han Beeuwkes en Piet Bremer ontdekten in 2010 een groeiplaats op een wel heel bijzondere standplaats. Op een sinds ca. 8 jaar niet meer gebruikte tennisbaan in Zwolle groeiden naar schatting minstens 350.000 exemplaren! Dat de soort zich goed thuis voelt in dit biotoop bleek ook uit de gemiddelde lengte van de planten. Met 28 cm waren de planten op deze groeiplaats beduidend forser dan normaal. Bron: Het Zwols Natuurtijdschrift nr.4, December 2010. 9