SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna ook aangeduid als eiser en de stichting.

Vergelijkbare documenten
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen zullen hierna worden aangeduid als de stichting en de arts.

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Scheidsgerecht gezondheidszorg. Kenmerk: 03/18. Arbitraal vonnis in de zaak van: A, wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. J.C.J.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als eiser en verweerster.

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. MEVROUW B., hierna te noemen opdrachtgevers,

NR. 12. SCHORSING VAN MEDISCH SPECIALIS NIET RECHTMATIG. REHABILITATIE. VERGOEDING VAN IMMATERIËLE SCHADE EN KOSTEN VAN EXTRAJUDICIËLE RECHTSBIJSTAND.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Partijen worden hierna ook aangeduid als de maatschap en de stichting.

NR. 9. OPZEGGING VAN TOELATINGSOVEREENKOMST. VERGOEDING.

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

1. A., 2. B., hierna te noemen opdrachtgevers, C., hierna te noemen aanneemster,

Scheidsgerecht gezondheidszorg. Kenmerk: 04/04. Arbitraal vonnis in de zaak van:

NR. 3. AMBTELIJKE AANSTELLING NAAST TOELATINGSOVEREENKOMST. BEVOEGDHEID VAN SCHEIDSGERECHT. PREMIE VOORTGEZETTE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING BIJ VUT.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als eiser, de Stichting en de Vereniging, die samen ook verweerders worden genoemd.

ter zake van een geschil tussen de besloten vennootschap R. EN D. B.V., hierna te noemen aanneemster, M. V., hierna te noemen: opdrachtgeefster,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als X, A en het Vereveningsfonds.

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 11 april 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Beweerdelijke strijd met regel 6 Erecode. Belegging en schijn van mogelijke belangenverstrengeling

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

31 december 2003 NR. 13. (03/17) AFREKENING NA MINNELIJKE BEËINDIGING VAN TOELATINGSOVEREENKOMST.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. 05/11 en 05/12. Arbitraal vonnis in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en tegen ontslag wegens gewichtige reden; hbo

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Arbitraal vonnis in kort geding en bodemprocedure in de zaak van:

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

1.3 De gemachtigde van eiseres heeft producties nagezonden bij brieven van 2 en 8 maart 2005.

B., hierna te noemen onderneemster,

ter zake van een geschil tussen 1. A. P., 2. T. P., hierna te noemen opdrachtgevers, e i s e r s,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 31 januari 2012 het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

1.3 Bij brief van 4 augustus 2010 heeft verweerster twee producties doen nazenden.

ter zake van een geschil tussen M.M., hierna te noemen: opdrachtgever, de besloten vennootschap D. B.V., hierna te noemen: aanneemster,

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

25 september 2002 NR. 12. (02/19kg) SAMENWERKING VAN GYNAECOLOGEN VAN VERSCHILLENDE ZIEKENHUIZEN TER UITVOERING VAN REGIOVISIE.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

het door Consument digitaal ingediende klachtformulier; het verweerschrift van de Bank; de repliek van Consument; de dupliek van de Bank.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

- het op 4 juni 2014 ingekomen klaagschrift van [klager] ( klager ), inclusief 5 producties;

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

Samenvatting. 1. Procedure

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

Beweerdelijk te lage taxatie. Verschil van 10 % tussen verschillende taxatie niet onaanvaardbaar.

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886

ECLI:NL:RBROT:2015:7740

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Nr. 5. SCHADEVERGOEDING WEGENS TEKORTKOMING IN VINDEN OPVOLGER.

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

CR 10/2311 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM 20 april 2010

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Kenmerk: 03/12. Arbitraal vonnis in de zaak van:

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

inachtneming van het bepaalde in artikel 4 voorlegt aan de geschillencommissie.

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

SAMENVATTING Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO

Geschatte waarde veel hoger dan andere taxaties. Klacht te vroeg ingediend. Nog geen uitvoering rechterlijk vonnis.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: / KG ZA Vonnis in kort geding van 29 maart 2010 in de zaak van

DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ter zake van een spoedgeschil tussen J.J., hierna te noemen: opdrachtgever, e i s e r, L.H., H.O.D.N. BOUWBEDRIJF H., hierna te noemen: aannemer,

Transcriptie:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 04/23 Arbitraal vonnis in de zaak van: A. wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. J.E. Benner tegen de stichting B. -ziekenhuis gevestigd te Y, verweerster, gemachtigde: mr. J.D. Loorbach 1. De verdere procesgang Partijen worden hierna ook aangeduid als eiser en de stichting. 1.1 Eiser heeft bij brief van 9 december 2004 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht. Bij memorie van eis van 1 februari 2005 heeft eiser het Scheidsgerecht verzocht te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: 1. dat de toelating van eiser in het ziekenhuis van de stichting in stand dient te blijven en partijen ter bevestiging daarvan binnen acht dagen na dagtekening van de arbitrale uitspraak dienen over te gaan tot ondertekening van een toelatingsovereenkomst op basis van het als productie I in het geding gebrachte model; 2. dat eiser binnen acht dagen na dagtekening van de arbitrale uitspraak wordt hersteld in zijn positie van gemandateerd vakgroepvertegenwoordiger kaakchirurgie; 3. dat de stichting eiser zowel in zijn kwaliteit van vakgroepvertegenwoordiger als pro se op gepaste wijze zal betrekken in haar plannen en overleg (intern en extern) terzake van het aantrekken van nieuwe kaakchirurgen voor haar ziekenhuis; 4. dat de stichting, eveneens binnen acht dagen na dagtekening van de arbitrale uitspraak, binnen haar organisatie een schriftelijk bericht zal verspreiden met de volgende inhoud c.q. strekking: Ter vermijding c.q. beëindiging van geruchtvorming delen wij u mede, dat de relatie tussen de kaakchirurg A. en B.-ziekenhuis wordt bestendigd en dat er dus geen sprake van is dat hij B.-ziekenhuis zal verlaten. Wij vertrouwen op voortzetting van een succesvolle samenwerking.*

2 *Althans een door het Scheidsgerecht in goede justitie vast te stellen tekst; 5. een en ander op verbeurte van een in goede justitie te bepalen dwangsom voor iedere dag dat de stichting in gebreke mocht blijven aan de tegen haar uit te spreken veroordeling te voldoen, en met verwijzing van de stichting in de kosten van het arbitrale geding, waaronder een vergoeding voor de door eiser gemaakte kosten van rechtsbijstand, welke kosten van rechtsbijstand tot op heden zijn te begroten op 14.000,-- (incl. BTW) 1.2 De stichting heeft bij memorie van antwoord van 22 maart 2005 geconcludeerd dat het Scheidsgerecht eiser in zijn vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen ongegrond zal verklaren met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure. 1.3 Bij brief van 22 maart 2005 heeft de stichting de toelatingsovereenkomst met eiser opgezegd tegen 1 september 2005. Op verzoek van partijen wordt deze opzegging gevoegd behandeld met de reeds bij brief van 9 december 2004 aanhangig gemaakte procedure tussen partijen. De memorie van eis van 1 februari 2005 dient tevens als verweer tegen de opzegging te worden beschouwd. Eiser kan zich met het opzeggingsbesluit niet verenigen en heeft bij brief van 3 mei 2005 aan het Scheidsgerecht (primair) verzocht voor recht te verklaren dat het opzeggingsbesluit nietig is dan wel zonder rechtsgevolg dient te blijven. 1.4 Eiser heeft nog enkele producties overgelegd. 1.5 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 29 juni 2005. Daarbij waren aanwezig eiser en zijn echtgenote, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens verschenen als informant aan de zijde van eiser C., voormalig zorggroepmanager bij de stichting, D., internist/nefroloog bij de stichting, en E., dermatoloog bij de stichting, voormalig medisch manager van de zorggroep waarin eiser werkzaam is en voormalig vice-voorzitter van de medische staf. Voor de stichting waren aanwezig F., lid van het College van Bestuur van de stichting, G., voorzitter medische staf, en H., divisiemanager, bijgestaan door de gemachtigde van de stichting. Partijen hebben de standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnota s. 2. Nadere beoordeling van het geschil 2.1 Eiser, geboren op 5 april 1961, is in september 1999 als kaakchirurg toegelaten door de stichting. Hij is in een solistische praktijk werkzaam op de locatie J. van het ziekenhuis. Tussen partijen is geen schriftelijke overeenkomst gesloten. 2.2 De Raad/het College van Bestuur van de stichting heeft in april 2004 aan eiser het voornemen bekend gemaakt om de toelating van eiser op te zeggen. De overwegingen van dit besluit zijn neergelegd in een schriftelijk stuk d.d. 22 dan wel 27 april 2004. Op 22 juni 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Eiser is daar verschenen met zijn raadsman. Van de zijde van de stichting waren aanwezig de voorzitter van de Raad van Bestuur, de secretaris van het stafbestuur, die tevens deel uitmaakt van het College van Bestuur, en de divisiemanager die verantwoordelijk is voor de afdeling waarin eiser werkzaam is, bijgestaan door de raadsman van de stichting. Een schriftelijk verslag van deze bijeenkomst is niet overgelegd. De raadsman van eiser heeft verweer

3 gevoerd tegen de voorgenomen opzegging. Dit verweer is op schrift gesteld en behoort tot de stukken van dit geding. 2.3 De Raad/het College van Bestuur heeft op 22 maart 2005 definitief besloten de toelatingsovereenkomst tussen haar en eiser op te zeggen tegen 1 september 2005. De gronden zijn vermeld in het schriftelijk besluit dat tot de processtukken behoort. 2.4 De stichting heeft zakelijk weergegeven de volgende gronden aangevoerd. Het standpunt van eiser wordt per grond vermeld. 2.5 De stichting heeft ernstige twijfels over de kwaliteit van praktijkvoering en de patiëntenbejegening door eiser gelet op enkele klachten die tegen hem zijn ingediend. De stichting acht verder eiser onbetrouwbaar, nu eiser twee klachten niet (tijdig) volgens de regels aan haar heeft gemeld. Eiser heeft erop gewezen dat in al die jaren slechts vier klachten tegen hem zijn ingediend, waarvan twee uit 2001 gedeeltelijk gegrond zijn verklaard. Hij was niet op de hoogte van regels die melding van een klacht aan het College van Bestuur voorschrijven. Overigens is het college op de hoogte gebracht door eisers verzekeraar. 2.6 Eiser heeft de hand gelicht met in het ziekenhuis geldende waarneemvoorschriften, aldus de stichting. Eiser benadrukt geen regels met betrekking tot de waarneming te hebben geschonden. Overigens wijst hij erop dat de door hem benaderde waarnemer een gerespecteerd kaakchirurg is die op waarneemlijsten van de NMBT vermeld staat. 2.7 Eiser heeft rekeningen van het ziekenhuis onbetaald gelaten over een periode van drie jaar tot een bedrag van circa 100.000,--. Eiser voert aan dat hij diverse malen heeft getracht omtrent deze betalingsachterstand in overleg te treden met de bevoegde persoon, doch dat deze nimmer reageerde. Inmiddels heeft eiser de gehele achterstand voldaan. 2.8 De stichting stelt vrij concrete aanwijzingen te hebben dat (tand)artsen niet naar eiser verwijzen vanwege zijn matige functioneren. Eiser geeft aan dat er geen enkel bewijs is dat hij matig zou functioneren. Voor zover er sprake is van een geringe terugloop in de verwijzing, zijn hier vele mogelijke oorzaken voor aan te wijzen, zoals de komst van meerdere kaakchirurgen in de regio. 2.9 Eiser functioneert slechts in beperkte mate in de interne gremia. Eiser heeft deze stelling van de stichting gemotiveerd bestreden. 2.10 Eiser heeft, aldus de stichting, zijn eigen praktijk slecht georganiseerd waardoor grote wachttijden ontstaan. Eiser ontkent dat zijn praktijk niet goed georganiseerd is. 2.11 Het lukt de stichting niet de vacature van een derde kaakchirurg te vervullen zolang eiser bij de stichting werkzaam is. Eiser geeft aan dat van deze stelling geen enkel bewijs is aangedragen. Hij wijst erop dat de stichting overigens geheel buiten hem om een beleidsplan voor de afdeling kaakchirurgie heeft opgesteld en kaakchirurgen van buiten de stichting heeft benaderd om onder meer zijn plaats in te vullen.

4 2.12 De stichting verwijt eiser op geen enkele wijze samen te werken met de tweede kaakchirurg, I., toegelaten op de andere locatie van de stichting. Eiser heeft een verklaring overgelegd van I., waarin deze aangeeft dat hij geen behoefte heeft aan maatschapvorming daar hij pal voor zijn pensioen zit. 2.13 De stichting stelt genoemde bezwaren bij herhaling vergeefs aan eiser te hebben voorgehouden. De stichting verwacht geen enkele verbetering in het functioneren van eiser. Het stafbestuur heeft het opzeggingsbesluit geaccordeerd. Eiser ontkent dat er functioneringsgesprekken met hem zijn gevoerd en dat de bezwaren zoals nu naar voren gebracht op enig moment met hem zijn besproken. Hij heeft geen enkele gelegenheid gehad vóór het voornemen tot opzegging zich waar nodig te verbeteren. Eiser zet verder kritische kanttekeningen bij het besluit van het stafbestuur. Hij wijst op de onevenredig lange duur van besluitvorming door de stichting. Eiser concludeert dat er geen gewichtige redenen zijn die een opzegging van de toelatingsovereenkomst rechtvaardigen. 3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht Tussen partijen staat vast dat tussen partijen mondeling in elk geval in zoverre overeenstemming is bereikt over de inhoud van de toelatingsovereenkomst dat de bepalingen van de modelstandaardovereenkomst, waarin de bevoegdheid van het Scheidsgerecht is opgenomen, van toepassing zijn. Deze bevoegdheid wordt door beide partijen erkend en blijkt uit de over en weer gewisselde processtukken. 4. De beoordeling van het geschil 4.1 De opzegging van de toelating door de stichting berust niet op een zorgvuldige procedure en kan reeds daarom niet in stand blijven. De stichting heeft na de hoorzitting van juni 2004 een veel te lange periode laten verlopen voordat zij tot haar besluit is gekomen. Zij heeft eiser al die tijd in onzekerheid gelaten over haar bedoelingen. De stichting heeft gesteld dat zij deze periode nodig had voor nader onderzoek. Zij heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt. De stichting heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij eiser over de uitkomsten van haar onderzoek voldoende heeft ingelicht. Zij heeft na deze lange periode en na dit onderzoek eiser ook niet de gelegenheid gegeven daarop te reageren. Uit het schriftelijk besluit tot definitieve opzegging blijkt niet, althans niet op toereikende wijze, in hoeverre de stichting met de door eiser aangevoerde bewaren tegen het besluit rekening heeft gehouden. Kortom, de door de stichting gevolgde procedure heeft te lang geduurd, de noodzaak van langdurig nader onderzoek is niet aangetoond en het beginsel van hoor en wederhoor is ernstig geschonden. 4.2 Daarnaast heeft de stichting naar het oordeel van het Scheidsgerecht in volstrekt onvoldoende mate aannemelijk gemaakt dat zij eiser met betrekking tot de verwijten die zij hem thans maakt, voldoende heeft ingelicht en hem ook de gelegenheid heeft geboden zijn functioneren te verbeteren. Eiser is voorzover het Scheidsgerecht kan vaststellen nimmer gewaarschuwd dat hem de toelating zou worden opgezegd en hij is ook nimmer formeel in gebreke gesteld. Eiser behoefde met een opzegging in 2004 geen rekening te houden. Vanaf april 2004 hebben zich geen andere

5 dan de toen vermelde feiten voorgedaan die alsnog tot opzegging van de toelating aanleiding zouden kunnen geven. 4.3 De door de stichting aan haar besluit ten grondslag gelegde redenen kunnen, voorzover zij al zijn komen vast te staan, ten slotte ook niet als voldoende zwaarwegend worden beschouwd. Daartoe overweegt het Scheidsgerecht nog als volgt. 4.4 Uit de vier door de stichting vermelde klachten, die slechts ten dele gegrond zijn verklaard, kan niet de conclusie worden getrokken, zoals de stichting doet, dat eiser meer dan gemiddeld tekortschiet in kwalitatieve zin of in klanttevredenheid. Daarvoor is dit aantal klachten, die betrekking hebben op een periode van enkele jaren, te gering. De klachten zijn bovendien niet van recente datum. Ten slotte ontbreekt met betrekking tot het functioneren van eiser een behoorlijk gemotiveerd en deskundig oordeel van onpartijdige deskundigen. 4.5 Met betrekking tot de waarneming van diens praktijk verwijt de stichting eiser dat de door hem aangetrokken waarnemer te oud was. Eiser heeft vervolgens een andere waarnemer aangetrokken. Niet in te zien valt waarom eiser hier een verwijt treft dat thans grond voor de opzegging zou kunnen zijn. De stichting heeft niet aangetoond dat eiser enige procedureregel heeft geschonden. 4.6 Eiser heeft erkend dat hij geen betalingsachterstand had mogen laten ontstaan. Dit verzuim is inmiddels al lang hersteld. 4.7 De stichting heeft haar stelling dat het vertrouwen in eiser binnen het verwijzingsgebied sterk is teruggelopen volstrekt ontoereikend gemotiveerd. Dit verwijt houdt reeds daarom geen stand. 4.8 Op zichzelf zijn er aanwijzingen dat de samenwerking met eiser binnen het ziekenhuis niet optimaal is. De stichting heeft echter geenszins aannemelijk gemaakt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de bestaande problemen op te lossen, zo min als zij heeft aangetoond dat deze problemen geheel voor rekening van eiser komen. De gestelde problemen zijn bovendien ook niet zo ernstig dat zij reden kunnen zijn voor opzegging van de toelatingsovereenkomst. Het feit dat de stichting een beleidsplan heeft ontworpen voor kaakchirurgie zonder eiser daarin te betrekken, duidt erop dat aan de zijde van de stichting met de rechten en belangen van eiser niet voldoende rekening is gehouden. Eiser heeft zich bereid getoond waar mogelijk zijn functioneren te verbeteren, ook wat betreft de samenwerking binnen het ziekenhuis. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verbetering niet meer mogelijk zou zijn en ook niet dat geen vertrouwen meer in eiser gesteld kan worden. 4.9 Uit het vorenstaande volgt dat de opzegging van de toelatingsovereenkomst met eiser niet in stand kan blijven. 4.10 Tussen partijen behoort zoals gebruikelijk is een schriftelijke toelatingsovereenkomst gesloten te worden op de bij de stichting ook voor andere medische specialisten geldende condities. Een veroordeling daartoe is niet noodzakelijk en ook niet mogelijk, omdat partijen het over de inhoud van de overeenkomst zelf eens moeten worden. Dat eiser is toegelaten staat vast, zodat

6 daarover geen verschil van mening kan bestaan. Het spreekt ook vanzelf dat de stichting eiser als een toegelaten medisch specialist behoorlijk moet informeren en in haar besluitvorming betrekken, waarbij het Scheidsgerecht aanneemt dat eiser van zijn kant alle medewerking zal verlenen die van hem als toegelaten medisch specialist in een ziekenhuis mag worden verwacht. 4.11 Eiser heeft onvoldoende gesteld om de stichting te kunnen laten veroordelen hem te herstellen in zijn functie van vakgroepvertegenwoordiger, zo dit al op de weg van het Scheidsgerecht zou liggen. De daarop gerichte vorderingen zijn niet toewijsbaar. 4.12 Eiser heeft er voldoende belang bij dat de stichting binnen het ziekenhuis op genoegzame wijze bekend maakt dat de opzegging van de toelatingsovereenkomst met eiser zonder gevolgen blijft. De door eiser voorgestelde tekst acht het Scheidsgerecht niet bruikbaar. Als partijen het niet over een andere tekst eens worden, moet de mededeling luiden: Bij vonnis van 12 juli 2005 heeft het Scheidsgerecht Gezondheidszorg geoordeeld dat de opzegging door het College van Bestuur van de toelatingsovereenkomst met de kaakchirurg A. niet in stand kan blijven. De heer A. blijft dus ook vanaf 1 september 2005 werkzaam in het B.-ziekenhuis, locatie J.. Een dwangsom wordt niet nodig geacht, omdat de stichting bereid is gebleken dit vonnis vrijwillig na te komen. 4.13 De stichting zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten in voege als hierna in het dictum is vermeld. 5. Beslissing Het Scheidsgerecht wijst het volgende arbitrale vonnis: 5.1 bepaalt dat de opzegging van de toelatingsovereenkomst tussen de stichting en eiser nietig is en zonder gevolgen blijft; 5.2 veroordeelt de stichting, tenzij partijen in andere zin overeenkomen, binnen twee weken na het vonnis in haar ziekenhuis de mededeling te doen als hiervoor in rov. 4.12. is vermeld; 5.3 De kosten van het Scheidsgerecht, bepaald op 5.142,98, komen voor rekening van de stichting en zullen worden verhaald op het door eiser gestorte voorschot, zodat de stichting aan eiser dient te voldoen 5.142,98. 5.4 De stichting wordt veroordeeld met een bedrag van 7.500,-- bij te dragen in de kosten van rechtsbijstand van eiser. Voor het overige draagt ieder van partijen de eigen kosten. Aldus vastgesteld te Utrecht op 12 juli 2005 door mr. A. Hammerstein, voorzitter, dr. J. Bellaar Spruyt en drs. J.J.A.H. Klein Breteler, leden, met bijstand van mr. A.T.B. de Vries als griffier.