26 januari 2012 ik geloof in een rivier die stroomt van zee naar de bergen ik vraag van poëzie niet meer dan die rivier in kaart te brengen Remco Campert
Deze bundel werd samengesteld door de leraren van de tweede graad ter gelegenheid van Gedichtendag 2012, met als thema 'Stroom'. Don Bosco Halle, 2011 STROOM 2
Credo ik geloof in een rivier die stroomt van zee naar de bergen ik vraag van poëzie niet meer dan die rivier in kaart te brengen ik wil geen water uit de rotsen slaan maar ik wil water naar de rotsen dragen droge zwarte rots wordt blauwe waterrots maar de kranten willen het anders willen droog en zwart van koppen staan werpen dammen op en dwingen rechtsomkeert Remco Campert Een neger uit Mozambique, De Bezige Bij, Amsterdam, 1988 STROOM 3
Het blijft Het blijft maar te hoop lopen, verval vinden, licht kaatsen, draaien, het blijft maar haar gang gaan, kieuwen koesteren, schepen dragen, steden verbinden, het blijft maar voortschuiven, buiten haar oevers treden, akkers bevloeien, het blijft maar ontroeren, oplossen, verbergen, verstrooien, brood uitdelen, doden verzamelen. Het blijft maar berusten in breder en brakker en trager. Al blijft het maar water, zolang er een bron is daarboven schraagt het de luchten en drenkt het de aarde; wijst het rivieren de weg naar de zee. Harmen Wind Plaatselijke tijd, De Arbeiderspers, 1997 STROOM 4
Leve het automobilisme Rijd, dwazen, rijd elkaars geluk flink in de wielen. Trek op met onbezonnenheid en mijd de kruipstrook van je schuldgevoel. Haal links en rechts die harde waarheid in: drie doden op de weg per dag. Er staat een lange file op de afslag naar Necropolis. De sportuitvoering van de dood is nog volop leverbaar. Arthur Lava Geweldige gedichten, Voetnoot, 2000 STROOM 5
Rondeel Ik blijf mij voortbewegen op twee wielen Waarop ik evenwichtig balanceer Al is het in het drukke stadsverkeer Zo af en toe wel even kielekiele Als ik tussen de auto's door laveer Die knorrig staan te wachten in de file. Ik blijf mij voortbewegen op twee wielen Waarop ik evenwichtig balanceer. Wat zou die snelheidsduivels toch bezielen, Zo denk ik vrolijk fluitend telkens weer Als ik hen op mijn opoefiets passeer In hun moderne rotautomobielen. Ik blijf mij voortbewegen op twee wielen. Driek van Wissen Onverwoestbaar mooi, Nijgh & Van Ditmar, 2003 STROOM 6
de steen Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde. Het water gaat er anders dan voorheen. De stroom van een rivier hou je niet tegen. Het water vindt altijd een weg omheen. Misschien eens gevuld door sneeuw en regen, neemt de rivier mijn kiezel met zich mee. Om hem dan glad en rond gesleten, te laten rusten in de luwte van de zee. Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde. Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten, ik leverde bewijs van mijn bestaan. Omdat, door het verleggen van die ene steen, de stroom nooit meer dezelfde weg kan gaan. Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde. Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten, ik leverde bewijs van mijn bestaan. Omdat, door het verleggen van die ene steen, het water nooit dezelfde weg kan gaan. Bram Vermeulen 1988 STROOM 7
de ruis de ruis de ruis in je hoofd door die eindeloze willekeurige stroom van gedachten de liefde de dagelijkse boodschappen hoe in hemelsnaam nu verder de kinderen naar de judo het telefoonnummer van monique de rekening voor gas en licht de zin van het bestaan de ruis in je hoofd door die eindeloze willekeurige stroom van gedachten sluit gaandeweg en almaar meer begrijpelijk uit wat we zo hartstochtelijk van een ander verlangen Rick de Leeuw planeet jeugd, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2003 STROOM 8
MELOPEE Voor Gaston Burssens Onder de maan schuift de lange rivier Over de lange rivier schuift moede de maan Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee Langs het hoogriet langs de laagwei schuift de kano naar zee schuift met de schuivende maan de kano naar zee Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee Paul van Ostaijen Verzamelde gedichten, Prometheus, Amsterdam, 1952 STROOM 9
De zwemmer Een zwemmer zwemt, hij zwemt in zee Hij zwemt weg van het strand Maar neemt bepaalde beelden met zich mee Van wat hij achterliet op het land Hij zwemt en denkt niet aan later Hij heeft geen last van angst of aarzeling Boven hem lucht, onder hem water Een zwemmer is een enkeling Hij baant zich een weg door het water Hij is al flink op weg naar Engeland Achter zich hoort hij geschater Iemand die achterbleef op het strand Wat meegaat dat laat hij ook achter Want in de war van een herinnering Kijkt hij eens om en denkt wat zachter Verdriet is een verdragen ding De kust is een vage belofte Het koude water, de verzekering Dat hij alles waarin hij geloofde Niet zonder reden door iets nieuws verving Een zwemmer zwemt, hij zwemt in zee Hij zwemt weg van het strand Maar neemt bepaalde beelden met zich mee Van wat hij achterliet op het land Boudewijn de Groot Concert, Mercury, 1992 STROOM 10
12 Water. Soms loopt het rechtdoor als een ideologie, een vastberaden stoet van stilte, naar de zee, de grote internationale waar alle water zijn overtuiging haalt (om desnoods dijken te breken). Soms hangt er nevel over: dromend water: het droomt dat het zweeft en dan zweeft het ook. En later, oud geworden, trekt het zich terug in een vijver met een rijk innerlijk leven. Water, alle schijn draagt het met zich mee en blijft altijd zichzelf, altijd anders en altijd water. Herman De Coninck De lenige liefde, Orion, Brugge, 1969 STROOM 11
Levensloop Voor bijna alles heb ik mij geschaamd. Mijn nek, mijn haar, mijn handschrift en mijn naam, de schooltas die ik van mijn moeder kreeg, mijn vader die zich in een blazer hees, het huis waar ik voor vriendschap heb bedankt. Maar nu mijn vader aan vijf slangen hangt, zijn mond steeds heser over afscheid spreekt, nu hurkt mijn schaamte in een hoek. Hij stierf zoals hij in zijn Opel reed: beheerst, correct, zijn ogen dapper op de weg. Geen zin in dom geworstel met de dood. Hoe alles wat ik nog te zeggen had onder de wielen van de tijd wegstoof. Menno Wigman De droefenis van copyrettes, Prometheus, Amsterdam, 2009 STROOM 12
Dromen Een droom is onderstroom, geen droom is met een andere droom te vergelijken. Ze verschillen zeer van lengte, hoogte en van breedte en vertellen wat we dreigen te vergeten. Zo anders zijn ze ook van geur en kleur en temperatuur, van tempo, timbre en van klank, de een is dik, de andere slank; hij is van water of van vuur, van lucht of helemaal van aarde, maar steeds van een enorme waarde. De even dromen vind je links, oneven dromen aan de overkant. Een even droom is zacht en rond, een wollen huis omzoomd met kant. Oneven dromen daarentegen zijn puntig; ze porren je wakker, ze maken je bang. Gelukkig zijn ze nooit echt lang als een gang waar geen eind aan komt, maar wel erg diep of heel hoog. Een droom komt om het hoekje van je ogen kijken. Ivo van Strijtem De Lange Droomstraat, Atlas, Amsterdam, 2008 STROOM 13
Sneeuwen Het kon wel eens gaan sneeuwen, vermoedde je, en inderdaad begon het die nacht flink te sneeuwen. Het heeft flink gesneeuwd! riep je me de volgende ochtend wakker. Ik weet nog dat in dat weekend veel voetbalclubs gelijkspeelden, heel erg gelijk zelfs, veel gelijker dan in weekends zonder sneeuw. Gerard Berends Het begin is anders, Di-Vers, Amsterdam, 2002 STROOM 14
Me zaddoek bemmikwijd Ik geloof daddik ben leeggelope zoveel znod is uid me neus gekrope komd op me trui en op me mouw gedrope. En me zaddoek bemmikwijd. En ik loop med ope mond te hijge dad moed wel om wad luchd te krijge maar ik voel de grode nies al dreige. En me zaddoek bemmikwijd Man, ik voel me snodderbelle strome en ik voel me bij de neus genome ik weed nied hoe hier vanaf te kome. En me zaddoek bemmikwijd. Het wordt tijd daddik wad doe. Al hed znod moed uid me kop. Het wordt tijd daddik, ja, toe: Haaatjsjoe!! Ziezo, dat lucht op. Karel Eykman Op blote voeten door de nacht, De Harmonie, Amsterdam, 1994 STROOM 15
Het vlugste of het langzaamste We doen, we doen wie het langzaamst kan fietsen. We doen, we doen wie het vlugst slapen kan. We doen, we doen wie het langzaamst kan niezen. Zo n wedstrijd, zo n wedstrijd, daar hou ik wel van. Heeft er al iemand gewonnen? Nee, we deden zo langzaam, t was nog niet begonnen! We doen, we doen wie het langzaamst kan vallen. We doen, we doen wie het vlugst kijken kan. We doen, we doen wie het langzaamst kan ballen. Zo n wedstrijd, zo n wedstrijd, daar hou ik wel van. Heeft er al iemand gewonnen? Nee, we deden zo langzaam, t was nog niet begonnen. Karel Eykman De liedjes van Ome Willem, De Harmonie, Amsterdam, 1977 STROOM 16
Het leven is een zijtak van de liefde, bevaarbaar en kort. Er zijn kaarten voor en krankzinnige loodsen. De levenden passeren de doden, een voor een. De liefde is groot en modderig en ondiep, de liefde stroomt naar zee. Toon Tellegen Gedichten 1977 1999, Querido, Amsterdam, 2000 STROOM 17
Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden zoals storm met zacht geritsel in de tuin of de kat die de kolder in zijn kop krijgt zoals brede rivieren met een kleine bron verscholen in het woud zoals een vuurzee met dezelfde lucifer die een sigaret aansteekt zoals liefde met een blik een aanraking iets dat je opvalt in een stem jezelf een vraag stellen daarmee begint verzet en dan die vraag aan een ander stellen Remco Campert Een neger uit Mozambique, De Bezige Bij, Amsterdam, 1988 STROOM 18