WO: januari tot juni 2016 Natuur Ons lichaam 1 Ik ken deze begrippen en kan ze verklaren. spijsvertering, bloedsomloop, energie, hersenen, hoofd, romp, ledematen, skelet, geraamte, zintuigen Tip: Zoek waar je de woorden vindt in het bronnenboek en ga na of je ze begrijpt. Leg ze uit aan je ma, pa 2 Ik ken deze woorden. Ik kan ze koppelen aan de juiste uitleg. - ademhalingsstelsel: strottenhoofd, luchtpijp, longen, longblaasjes, middenrif, zuurstof - bloedsomloop: slagader, ader, bloedvat, kleine en grote bloedsomloop, nieren, bloedgroep, bloedcel, bloedplaatje - skelet/spieren: geraamte, spieren, pezen, gewrichten, ribbenkast, ruggengraat, botjes - spijsvertering: snijtanden, hoektanden, kiezen, speeksel, slokdarm, maag, lever, darm - zintuigen: prikkel, zenuwen, smaakpapillen, oogwit, iris, pupil, oogleden, wimpers, wenkbrauwen, oorschelp, gehoorgang, trommelvlies, huid Tip: Zoek de woorden op in het bronnenboek en werkkatern. Zorg dat je begrijpt wat ze betekenen en waar ze bij horen. 3 Ik kan de werking en de taak uitleggen van - de spijsvertering - de bloedsomloop - de ademhaling - het skelet en de spieren - de zintuigen. Ik kan uitspraken daarover beoordelen als juist of fout. Ik kan het juiste deel van mijn lichaam koppelen aan de juiste taak. Tip: Bekijk dit nog eens in het bronnenboek en werkkatern. Je moet dat begrijpen. Je mag je infobronnen gebruiken! 4 Ik kan een gezonde tip geven en uitleggen waarom die gezond is. Tip: In dit thema zagen we verschillende tips. Zoek ze opnieuw op. Zorg dat je ze begrijpt en er een kent. 5 Ik kan een proefje doen op mijn eigen lichaam en uitleggen wat er gebeurt. Tip: Kijk eens hoe we dat hebben gedaan in dat proefje. Begrijp je hoe het ging? 6 Ik kan een voorbeeld geven van hoe mensen met een handicap toch kunnen doen wat wij doen. Tip: In dit thema zagen we verschillende mogelijkheden. Zorg dat je ze kent en er met je eigen woorden kunt over vertellen. Wat ik moet kennen, moet ik eerst begrijpen en dan enkele keren opzeggen, opschrijven, tekenen tot ik het uit mijn hoofd ken. Dat wil zeggen: ik kan het opschrijven, zeggen of uitleggen zonder hulp. Dat is zo voor 1 en 2. Wat ik moet kunnen, moet ik vooral begrijpen. Dat wil zeggen: stel dat juf of meester iets vraagt dat daarop lijkt, dan kan ik dat oplossen. Dat is zo voor 3 tot 6. Ik noteer wat ik nog niet begrijp en vraag het straks in de klas.
Relationele opvoeding 1 De kinderen kunnen op hun niveau aangeven wat fysisch en psychisch verandert in de puberteit. 2 De kinderen kunnen een juiste duiding geven aan de geslachtsdaad. 3 De kinderen kunnen op hun niveau de geslachtsorganen van man en vrouw omschrijven. 4 De kinderen kunnen de evolutie van bevruchting tot geboorte toelichten. 5 De kinderen kunnen de functie van voorbehoedsmiddelen omschrijven en kennen daarbij het bestaan van de anticonceptiepil en het condoom. 6 De kinderen kunnen aangeven dat onveilig vrijen tot besmetting met hiv kan leiden en kennen de gevolgen daarvan. 7 De kinderen kunnen begrip tonen voor holebi s, gezien de seksuele geaardheid van mensen kan verschillen. 8 De kinderen kunnen de gevaren van chatten uitleggen. 9 De kinderen durven uitkomen voor hun eigen gevoelens en voorkeuren. 10 De kinderen kunnen de gevoelens en voorkeuren van anderen erkennen en respecteren. 11 De kinderen durven hun ervaringen, gevoelens en problemen rond verliefdheid en seksualiteit (anoniem) verwoorden. 12 De kinderen durven praten over hun gevoelens rond verliefdheid en seksualiteit Techniek techniek onderweg 1 Ik kan een omschrijving geven van de begrippen transport, voertuigen, vaartuigen, vliegtuigen, ruimtetuigen en transportnetwerk. Tip: Bekijk de opdracht op pagina 1 en 3 in het werkkatern. Lees pagina 89 en 90 in het
bronnenboek opnieuw. 2 Ik weet hoe transport kan plaatsvinden en welke soorten transportmiddelen daarvoor gebruikt worden. Tip: Herneem opdracht 3 op pagina 2 in het werkkatern. Lees pagina 89 en 90 in het bronnenboek opnieuw. 3 Ik ken de verschillende fasen van het technisch proces. Tip: Bekijk opdracht 1 op pagina 5 in het werkkatern. 4 Ik ken de grote stappen in de evolutie van de fiets. Tip: Bekijk nog eens pagina 91, 92 en 93 in het bronnenboek. 5 Ik ken de onderdelen van een fiets. Ik weet van de basisonderdelen van de fiets hoe ze zijn opgebouwd. Tip: Lees de werkfiche van de doe-les over de fiets opnieuw. Bekijk nog eens pagina 7 en 8 in het werkkatern. 6 Ik kan de onderdelen van een fiets aanduiden. Tip: Maak opdracht 1 op pagina 7 in het werkkatern opnieuw. 7 Ik kan kort de basis van de constructie, aandrijving en besturing van voer-, vaar-, vliegen ruimtetuigen beschrijven. Tip: Leer de tabel op pagina 11 in het werkkatern uit het hoofd. Lees nog eens pagina 98, 99, 100 en 101 in het bronnenboek. 8 Ik kan de fasen van het technisch proces herkennen in voorbeelden. Tip: Maak opdracht 2 op pagina 6 in het werkkatern opnieuw. 9 Ik kan de constructie, aandrijving en sturing van de fiets herkennen en uitleggen in voorbeelden. Tip: Bekijk de opdrachten op pagina 9 en 10 in het werkkatern. Lees nog eens pagina 94, 95, 96 en 97 in het bronnenboek. 10 Ik kan gelijkenissen en verschillen benoemen tussen de soorten transportmiddelen. Tip: Bekijk en vergelijk de tabel op pagina 11 in het werkkatern. Wat ik moet kennen, moet ik eerst begrijpen en dan enkele keren opzeggen, opschrijven, tekenen tot ik het uit mijn hoofd ken. Dat wil zeggen: ik kan het opschrijven of zeggen zonder hulp. Dat is zo voor 1 tot en met 7. Wat ik moet kunnen, moet ik vooral begrijpen. Dat wil zeggen: stel dat juf of meester iets vraagt dat daarop lijkt, dan kan ik dat oplossen. Dat is zo voor 8 tot en met 10. Ik noteer wat ik nog niet begrijp en vraag het straks in de klas. Ruimte Van hoog naar laag in Europa en de wereld 1 Ik ken deze begrippen en kan ze verklaren. kern, mantel, korst, aardplaten, zee, meer, eiland, schiereiland, heuvelland, plateau, bevolkingsdichtheid Tip: Zoek waar die woorden staan in het bronnenboek of werkkatern en ga na of je ze
begrijpt. Leg ze uit aan je ma, pa 2 Ik ken de vier Europese reliëfvormen en kan ze verklaren en herkennen: vlakte, heuvel, plateau en gebergte. Tip: Kijk op pagina 67 in het bronnenboek en op pagina 5 en 6 in het werkkatern. Zorg dat je die termen begrijpt. 3 Ik ken onze vijf buurlanden en hun vlag. Tip: Bekijk dat nog eens op pagina 70, 71, 72, 73 en 74 in het bronnenboek. Ik ken de zeven continenten. Tip: Bekijk dat nog eens op pagina 76, 77 en 78 in het bronnenboek 4 Ik kan twee aardrijkskundige streken vergelijken door de passende kaarten in mijn atlas te gebruiken. Tip: Bekijk hoe we dat deden in les 1 en 2 en probeer het ook zelf te doen 5 Ik kan over onze buurlanden en over enkele Europese landen gegevens opzoeken in teksten, tabellen, grafieken, foto s Tip: Bekijk hoe we dat hebben gedaan in les 5, 6 en 7 en probeer het ook zelf te doen 6 Ik kan over de continenten gegevens opzoeken in teksten, foto s Tip: Bekijk hoe we dat hebben gedaan in les 8 en probeer het ook zelf te doen. 7 Ik kan de silhouetten van Europese landen en continenten herkennen en mag daarvoor mijn atlas gebruiken. Tip: Probeer het zelf uit met de silhouetten op pagina 11 en 13 in het werkkatern. Wat ik moet kennen, moet ik eerst begrijpen en dan enkele keren opzeggen, opschrijven, tekenen tot ik het uit mijn hoofd ken. Dat wil zeggen: ik kan het opschrijven, zeggen of uitleggen zonder hulp. Dat is zo voor 1 tot 3. Wat ik moet kunnen, moet ik vooral begrijpen. Dat wil zeggen: stel dat juf of meester iets vraagt dat daarop lijkt, dan kan ik dat oplossen. Dat is zo voor 4 tot 7. Ik noteer wat ik nog niet begrijp en vraag het straks in de klas Stap 1: kiezen voor de meest veilige weg Stap 2: Nu eens niet met de auto Ruimte: verkeer
Stap 3: Voetganger, let op je tellen Stap 4: Voetganger, zo steek je een kruispunt over Stap 5: Verkeerstekens voor de voetganger Stap 6: voetganger, nog dit... Stap 7: Die dode hoek toch Stap 8: Hops, de fiets op Stap 9: Kruisen, inhalen en nog veel meer Stap 10: Links en rechts afslaan Stap 11: Als fietser aan en op een kruispunt Stap 12: Wie gaat er ook weer voor Stap 13: Fietser, nog dit... Stap 14: Verkeerstekens voor de fietser Stap 15: Moet het nu echt met de auto? Zie www.mundooefentoetsleerling.be Tijd: actualiteit (januari juni)