BOOMONDEZOEK ZUIDELIJKE WANDELWEG In verband met herinrichting Opdrachtgever: Natuurbeleven BV Mark Kuiper Projectnummer : P15122 Datum : 29 juni 2015 Auteur Controle : T. van de Wiel : B. Stoffer. M. Kuiper Natuurbeleven bv Postbus 36233 Oostermeerkade 6 1020 ME AMSTERDAM 1184 TV Amstelveen Telefoon: 06-50523935 06-29523020 E-mail: info@groenadviesamsterdam.nl info@natuurbeleven.nl
INHOUDSOPGAVE : SAMENVATTING... 3 1 INLEIDING... 4 2 ONDERZOEKSRESULTATEN... 5 2.1 De bomen... 5 2.2 De bodem... 6 2.3 De beworteling... 7 3 CONCLUSIES... 8 3.1 Kwaliteit... 8 3.1.1 Conditie... 8 3.1.2 Toekomstverwachting... 8 3.2 Ophoging... 8 3.3 Verplantbaarheid... 9 3.3.1 Eisen aan te verplanten bomen... 9 3.3.2 Te verplanten... 9 3.3.3 Niet te verplanten... 10 3.4 Advies... 10 BIJLAGE: 1 Inventarisatielijst Dit product van Groenadvies Amsterdam BV mag alleen geheel of gedeeltelijk worden vermenigvuldigd, openbaar gemaakt of ter beschikking van derden worden gesteld, na toestemming van Groenadvies Amsterdam BV en met bronvermelding. 29 juni 2015 Pagina 2 van 10
SAMENVATTING De Zuidelijke Wandelweg wordt in 2016 opnieuw ingericht. Ten aanzien van de bomen zijn de volgende vragen onderzocht: 1) Kunnen de tien kleinere bomen worden opgetild/verplant? Antwoord: ja, waarbij wel een aanvullende voorbereiding van twee groeiseizoenen wordt aanbevolen. 2) Hoeveel verhoging van het maaiveld kunnen de grotere bomen aan? Antwoord: 10 cm bij de grotere bomen is onder voorwaarden toelaatbaar. 30-35 cm bij de kleinere bomen is in conflict met duurzaam behoud van de bomen op deze locatie. 3) Kunnen de meest westelijke 4 bomen worden verplant? Antwoord: ja. Kwaliteit van de bomen De conditie is - van vier bomen goed - van tien bomen redelijk - van twee bomen matig De toekomstverwachting bedraagt,bij ongewijzigde omstandigheden, voor alle bomen meer dan tien jaar. 29 juni 2015 Pagina 3 van 10
1 INLEIDING In 2016 krijgt de Zuidelijke Wandelweg een nieuw profiel. Uitgangspunt daarbij is behoud van zoveel mogelijk bomen. Onderdeel van het plan is het verhogen van het maaiveld met minimaal 10 cm en lokaal 30 cm. Vanwege de te verwachten nadelige gevolgen voor de bomen, wil men in het kader van het project een aantal bomen verplanten en van de andere bomen inzicht in de te verwachten gevolgen van deze werkzaamheden. De te onderzoeken bomen zijn op een aangeleverd kaartje met kleuren weergegeven. De volgende vragen moeten worden beantwoord: 1) Kunnen de kleinere bomen worden opgetild/verplant? (groen en blauw) 2) Hoeveel verhoging van het maaiveld kunnen de grotere bomen aan? (rood) 2a) Indien minder dan 10 cm, kunnen de bomen verplant worden of moeten ze worden gekapt? 3) Kunnen de meest westelijke 4 bomen worden verplant? (oranje) Werkwijze Om de in de vorige alinea beschreven vragen te beantwoorden, zijn zowel de bomen als hun groeiplaats onderzocht. Het veldwerk is gestart met een bovengrondse beoordeling van de 16 op kaart aangegeven bomen. Deze beoordeling is uitgevoerd volgens de VTA+ methodiek. Het verschil met de reguliere, alleen visuele methode is dat hierbij ook eenvoudig handgereedschap zoals prikpen en klophamer worden ingezet om verborgen holten en rottingen op te sporen. Bij de bovengrondse keuring zijn gegevens verzameld over de soort (Nederlandse en wetenschappelijke naam), stamomtrek, groei- en vitaliteitskenmerken, kwaliteit van stam en takken, aanwezigheid van ziekten en plagen en de van belang zijnde omgevingsfactoren. Aan de hand van deze informatie zijn de conditie en toekomstverwachting bepaald. De gegevens van de individuele bomen zijn opgenomen in een inventarisatielijst, zie bijlage 1. Hiervoor zijn alle bomen genummerd en weergegeven op een plattegrond. Het volgende onderdeel van het veldwerk was het bodem- en bewortelingsonderzoek. Bij vier bomen zijn profielkuilen gegraven of boringen verricht. Op deze wijze is inzicht verkregen in de bodemopbouw, het grondwaterregime en de verspreiding en kwaliteit van de beworteling. Leeswijzer In het volgende hoofdstuk zijn de onderzoeksresultaten uitgewerkt. Achtereenvolgens beschrijven wij de bomen, bodem en beworteling. Het derde hoofdstuk bevat een beschrijving van de kwaliteit van de bomen. Hierbij wordt ingegaan op de conditie en toekomstverwachting van de bomen onder de huidige omstandigheden. Vervolgens gaan we in op de mogelijke gevolgen van de werkzaamheden en de verplantbaarheid van de bomen. 29 juni 2015 Pagina 4 van 10
2 ONDERZOEKSRESULTATEN De locatie van de onderzochte bomen is, samen met de in dit rapport gebruikte boomnummering, weergegeven op onderstaande overzichtstekening. De volledige opname per boom is uitgewerkt in de inventarisatielijst. Deze is als bijlage 1 in dit rapport opgenomen. 11 13 15 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 12 14 16 Overzichtstekening 2.1 De bomen Het betreft 16 iepen van verschillende cultivars. De vier met oranje aangeduide bomen staan in een tijdelijke parkeerstrook bij een bouwterrein. Deze strook bestaat uit een korrelfundering. De jonge bomen hebben een goede scheutgroei en zijn vrij van noemenswaardige beschadigingen. Tenminste tot juni 2014 stonden deze bomen in een open grasstrook (bron: Google maps). Foto 1, boom 2 in parkeerstrook De groene en blauwe bomen (nummers 6 tot en met 9, 11 en 12) zijn jong tot halfwas en staan in het voetpad. Drie bomen hebben een redelijke scheutgroei, drie bomen een matige scheutgroei en één boom een slechte scheutgroei (boom 6). Boom 8 heeft een matige groeivorm; een kromme top. Boom 11 heeft een zware stambeschadiging, deze is bijna 29 juni 2015 Pagina 5 van 10
dichtgegroeid. Al deze bomen zijn voorbereid op een eventuele verplanting. De wortelkluiten zijn rondgegraven en ingepakt met anti-worteldoek. Foto 2, boom 6 voorbereid voor verplanting De rode bomen zijn alle volgroeide exemplaren Ulmus x hollandica `Commelin. Deze staan ook in het voetpad. De scheutgroei is redelijk. De kronen zijn aan de rijbaanzijde zwaar gesnoeid en daardoor wat eenzijdig gevormd. In enkele kronen zit wat (licht) dood hout, het gevolg van natuurlijke afsterving door lichtgebrek. Boom 16 heeft een afwijkende wortelaanzet, wellicht een wurgwortel en een twijfelachtige takaanzet. 2.2 De bodem Binnen het gehele werkgebied is een uniforme bodemopbouw aangetroffen. Deze bestaat uit een vleilaag (circa 10 cm) van matig fijn, uiterst humusarm zand direct onder de tegels. Verder is uitsluitend matig grof, uiterst humusarm zand aangetroffen. Foto 3, profielkuil bij boom 5 met uiterst humusarm zand Alleen binnen de voorbereide verplantkluiten is een pakket matig fijn, humusarm zand (bomenzand) van 50 cm dik aangetroffen. Rond de oranje bomen is een pakket van circa 30 cm korrelfundering aangebracht. Hieronder is het oorspronkelijke maaiveld intact. 29 juni 2015 Pagina 6 van 10
Het grondwater stond ten tijde van het veldwerk (8 juni 2015) dieper dan 130 cm minus maaiveld (cm mv). 2.3 De beworteling De beworteling is in twee lagen aangetroffen. Direct onder de verharding zit de eerste laag. Deze is 5 à 10 cm dik en bestaat uit een intensieve beworteling, met fijne en grove wortels tot 3 cm in doorsnede. Vanaf circa 60 cm mv tot 80 cm mv en soms nog dieper is de tweede laag aangetroffen. Deze bestaat uit extensieve, fijne beworteling. Pleksgewijs is de beworteling intensiever. Dicht bij de bomen (binnen de boomspiegel) is ook tussen deze lagen een zeer extensieve, fijne beworteling aangetroffen. Binnen de voorbereide verplantkluiten is de beworteling matig intensief en fijn tot 75 cm mv. Bij de oranje bomen is de beworteling onder de korrelfundering niet beoordeeld. Foto 4, profielkuil bij boom 5 met onderin de tweede laag beworteling 29 juni 2015 Pagina 7 van 10
3 CONCLUSIES 3.1 Kwaliteit De kwaliteit van bomen wordt over het algemeen uitgedrukt in de conditie en de toekomstverwachting. 3.1.1 Conditie De conditie is bepaald aan de hand van de groei, de aan- dan wel afwezigheid van scheut- en taksterfte, de mate van overgroeiing van snoei- en andere wonden en de knopzetting. - vier bomen verkeren in een goede conditie - tien bomen verkeren in een redelijke conditie - twee bomen verkeren in een matige conditie 3.1.2 Toekomstverwachting De toekomstverwachting is bepaald aan de hand van de conditie in samenhang met de aangetroffen gebreken en de lokale groeiplaatsomstandigheden. Uitgangspunt daarbij is dat de groeiplaatsomstandigheden niet wijzigen. Uitzondering daarop vormen de tijdelijke situatie bij de oranje bomen en de bomen die voorbereid zijn op verplanting. Als de huidige situatie meerdere jaren voortduurt zijn deze bomen niet duurzaam te handhaven. Bovendien is rekening gehouden met het soortgebonden, krachtige vermogen tot herstellen van de boomsoort iep. De toekomstverwachting bedraagt voor alle bomen meer dan 10 jaar. Voor boom 16 moet hierbij een slag om de arm gehouden worden. Zonder nader onderzoek zijn de gevolgen van de afwijkende wortelaanzet en de twijfelachtige takaanhechting niet in te schatten. 3.2 Ophoging Tijdens de geplande herinrichting gaat het maaiveld rond de volgroeide bomen (de rode) met 10 cm opgehoogd worden, bij de jongere bomen (groen en blauw) bedraagt de ophoging 30 à 35 cm. Daarom is gevraagd of de bomen deze ophoging aan kunnen. Daarbij gaan wij er vanuit dat de bomen nadien duurzaam te handhaven moeten zijn. Ophogingen zijn in beginsel nadelig voor bomen. Het grondwater heeft de neiging de ophoging te volgen. Dit kan tot gevolg hebben dat de diepste beworteling in contact komt met het grondwater en afsterft. Daarnaast kan de opgebracht laag grond een verminderde zuurstofuitwisseling met de lucht tot gevolg hebben wat ook wortelsterfte tot gevolg kan hebben. Dit gezegd hebbende is enige ophoging, onder strenge voorwaarden uitgevoerd, voor iepen (met een sterk regeneratievermogen) geen probleem. Dit betekent dat 10 cm voor deze bomen toelaatbaar is. Mits hiervoor zoet (ontzilt) straatzand (CROW) gebruikt wordt. Bij het verwijderen van de bestrating moet handmatig gewerkt worden om wortelbeschadiging te voorkomen. De geplande ophoging van 30 à 35 cm bij de jongere bomen gaat wel problemen opleveren. Vooral de te verwachten stijging van het grondwater levert een groot risico op wortelsterfte op. 29 juni 2015 Pagina 8 van 10
Aangezien de bomen al veel beworteling verloren hebben bij het voorbereiden op een eventuele verplanting zijn de bomen dan niet duurzaam op deze locatie te handhaven. 3.3 Verplantbaarheid 3.3.1 Eisen aan te verplanten bomen Om voor verplanting in aanmerking te kunnen komen moet een boom aan meerdere eisen voldoen. Zo moet de soort geschikt zijn voor verplanting. Soorten met een slecht regeneratievermogen (onder andere beuk en de meeste esdoorns) en soorten met erg vlezige, snel rottende wortels (zoals gouden regen en vleugelnoot) komen als halfwas en volgroeide bomen niet in aanmerking voor verplanting. Bij het verplanten raakt een boom een aanzienlijk deel van zijn fijne beworteling kwijt en kan deze op een sterk afwijkende nieuwe groeiplaats terechtkomen. Hierdoor ontstaat vrijwel altijd een verplantshock. Dit leidt over het algemeen tot een periode van 1 tot 5 jaar waarin de boom dient te herstellen en aan de nieuwe locatie te wennen. Om hiertoe in staat te zijn moet de boom in een minimaal redelijke conditie verkeren en vrij zijn van ernstige beschadigingen. Het overgroeien daarvan kost namelijk veel energie die beter in de vorming van nieuwe beworteling gestoken kan worden. Naast deze eisen aan de bovengrondse delen, moeten ook aan de kluit meerdere eisen worden gesteld. De belangrijkste is dat deze voldoende samenhangend is; hij mag bij het optillen en verplaatsen niet uiteen vallen. Deze samenhang is afhankelijk van de bodem (klei- en organische stofgehalte) en de hoeveelheid fijne beworteling. Er moet zich dan ook veel fijne beworteling in de kluit bevinden. Dit bevordert ook het herstel na de verplanting. Ook mag er bij het rondsteken niet teveel beworteling verloren gaan. Een volgend punt is dat er geen kabels en leidingen door de kluit mogen lopen. Naast deze boomtechnische eisen zijn er nog andere eisen die bij de afweging tot verplanten kunnen worden meegewogen. Het gaat daarbij om de bereikbaarheid, de kosten voor het verplanten, de beschikbaarheid van een nieuwe locatie voor de bomen en de route daar naar toe. Deze zijn echter niet in onze afweging meegenomen. 3.3.2 Te verplanten Op basis van de hierboven geformuleerde eisen zijn de gevraagde tien bomen (oranje, groen en blauw) alle verplantbaar. Van de oranje bomen is weliswaar de beworteling niet beoordeeld, maar gezien de goede conditie, het kleine formaat en het goede regeneratievermogen van deze soort zijn de bomen met een goede kans van slagen verplantbaar. De groene en blauwe bomen zijn voorbereid op verplanting. De kluiten zijn redelijk goed doorworteld, al bestaat er een kans op het leeglopen van de kluit omdat deze vanaf 50 cm mv uit schraal zand bestaat. Er zijn twee bomen met een matige conditie, dit verkleint de kans op succes. Gezien deze beide factoren zou het goed zijn als de bomen nog twee groeiseizoenen verzorgd worden. Dat wil zeggen; bemest worden en water krijgen in droge perioden. Het lijkt erop dat dit nu niet het geval is, vandaar wellicht de matige groei. Na de eventuele verplanting is het van essentieel belang dat de bomen een goed ingerichte groeiplaats met ruime doorwortelbare ruimte krijgen. Daarnaast moet de nazorg, vooral water geven, drie jaar gewaarborgd zijn. 29 juni 2015 Pagina 9 van 10
3.3.3 Niet te verplanten De volgroeide (rode) bomen hebben een zeer kleine kans op een succesvolle verplanting. Door de oppervlakkige beworteling zou bij het rondsteken teveel beworteling verloren gaan. Bovendien is de kans zeer groot dat de kluit leegloopt. 3.4 Advies Bij de volgroeide bomen is het moment van herinrichting een goede gelegenheid om de groeiplaats te verbeteren. Dit vermindert de kans op opdruk van de nieuwe bestrating en zorgt ervoor dat de bomen langer in een redelijke conditie te handhaven zijn. Bij boom 16 dient nader technisch onderzoek uitgevoerd te worden. Hierbij moet de stamvoet (gedeeltelijk) vrij gegraven worden om te beoordelen of een wurgwortel de breukvastheid van de stamvoet aantast. De twijfelachtige takaanhechting moet van nabij beoordeeld worden. 29 juni 2015 Pagina 10 van 10