Uitdagingen voor het decreet Opvang van Baby s en Peuters Dr. Jan Peeters, directeur VBJK, Expertisecentrum voor Opvoeding en Kinderopvang Decreet Kinderopvang: een belangrijke stap voorwaarts Vanuit VBJK, het Expertisecentrum voor Opvoeding en Kinderopvang wensen we aan te sluiten bij wat door vele organisaties is gesteld en onze tevredenheid uit te spreken over dit decreet waarop reeds lang gewacht werd. De verdienste van dit decreet is dat het de voornaamste problemen en tekortkomingen van de Vlaamse kinderopvang aangepakt. We denken hierbij aan het inschrijven van het recht op kinderopvang, de organisatorische harmonisatie van de verschillende soorten kinderopvang en het introduceren van één kwaliteitssysteem voor alle soorten voorzieningen en ook de minimum voorwaarden die worden opgelegd inzake kwalificatie, en te volgen vorming. Positief is ook dat er in de memorie van toelichting gesproken wordt van trajecten voor begeleiders-inopleiding d.m.v een combinatie van begeleid leren op de werkvloer en een te volgen basisopleiding en ook van een omkadering van de medewerkers op verschillende niveaus van kinderopvangvoorzieningen. Ook het Lokaal Loket Kinderopvang biedt mogelijkheden om het kinderopvangaanbod voor de ouders transparanter te maken voor alle ouders en toegankelijker te maken voor kansarme ouders. We zullen ons in deze hoorzitting vooral toespitsen over toegankelijkheid voor kansengroepen, hoge kwaliteit van de voorzieningen en de noodzaak van gekwalificeerd personeel. Eerst zullen we schetsen waarom dit zo belangrijk is, vervolgens gaan we in op belangrijk werk dat reeds door de sector samen met Kind en Gezin werd gedaan, waardoor de implementatie van het decreet mogelijk wordt gemaakt. Tot slot gaan we in op enkele uitdagingen die meer aandacht zouden moeten krijgen in de uitvoeringsbesluiten. Nood aan kinderopvang van hoge kwaliteit! Er bestaat een grote wetenschappelijke evidentie voor de stelling dat kwaliteitsvolle kinderopvang de ontwikkeling van alle kinderen bevordert en dat alleen kinderopvang van hoge kwaliteit het verschil uitmaakt voor kinderen uit kansarme milieus en allochtone kinderen. Kinderopvang van lage kwaliteit daarentegen kan schadelijk zijn voor de ontwikkeling voor alle kinderen en vooral kinderen die thuis in kansarmoede leven. Recent zijn een aantal samenvattende overzichten van studies verschenen (of meta-analyses) die deze conclusie bevestigen voor de Verenigde Staten (Nores & Barnett, 2010) en ook specifiek voor Europa (Burger, 2010). Op de OESO conferentie die gisteren in Oslo plaats vond heeft Steven Barnett deze resultaten concreet voorgesteld en ze zijn ook te vinden in het gisteren voorgestelde Starting Strong III rapport van de OESO.
Het meest grondige en omvangrijke onderzoek in Europa, gebeurde in Engeland (Sylva, Melhuish, Sammons, Siraj-Blatchford, & Taggart, 2004) en Noord-Ierland (Melhuish et al., 2006). Grote groepen kinderen werden gevolgd en zij stelden vast dat de economische situatie van het gezin een grote invloed heeft op de ontwikkeling en de latere schoolresultaten. Maar tegelijk dat langdurig gebruik van kinderopvang en kleuterschool dit effect vermindert of zelfs helemaal teniet doet, maar enkel indien die voorziening van hoge kwaliteit is. Bij kinderopvang van gemiddelde kwaliteit zien we wel positieve effecten op korte termijn, maar die doven zeer snel weer uit. Bij kinderopvang van hoge kwaliteit blijven de effecten minstens tot het eind van de lagere school, zélfs wanneer kinderen naar een lagere school van mindere kwaliteit zouden gaan. Er is ook een brede consensus onder onderzoekers en internationale organisaties (OECD,2012, UNICEF, 2008, EU, 2011) dat de kwaliteit van de voorzieningen de latere schoolresultaten van de kinderen, en heel in het bijzonder van kinderen uit kansarme milieus beïnvloedt en dat die afhangt van goed opgeleide, ervaren staf die over de vereiste competenties beschikt (zie literatuuroverzicht CoRe, 2011). In deze internationale rapporten is er eveneens een consensus op basis van meta-analyse van tal van wetenschappelijke studies over wat de belangrijkste randvoorwaarden zijn voor kwaliteit: Het aantal kinderen per volwassene. Hoe jonger de kinderen hoe minder kinderen per volwassene. 1 op 6 lijkt aanvaardbaar te zijn voor groepsopvang (0 tot 3 jaar) en 1 op 4 voor baby s. Bij onthaalouders wordt de norm 1 op 4 naar voor geschoven omdat zij er alleen voor staan. Turn-over van personeel: als jonge kinderen met te veel wisselende volwassenen geconfronteerd worden, dan heeft dit een negatieve impact op de kwaliteit van de opvang en dit heeft dan weer negatieve gevolgen op de ontwikkeling van de kinderen. De turn-over is sterk gelinkt aan de arbeidsomstandigheden en verloning. Competenties van het personeel en kwalificatievereisten. Een van de sterkste voorspellers van kwaliteit is het kwalificatieniveau van de opvoeders/verzorgers. Vlaanderen is al meermaals door internationale organisaties (OESO, 2001, 2006, UNICEF, 2008) op de vingers getikt voor het gebrek aan kwalificatie-eisen in 83% van de sector en Vlaanderen scoort ook slecht wat betreft het kwalificatieniveau (hoger beroepsonderwijs) voor de erkende sector (17% van het aantal kindplaatsen). Een degelijke basisopleiding heeft een duidelijk positief effect op kwaliteit en op de uitkomsten van kinderen en daarom pleiten onderzoekers en internationale rapporten voor een percentage van 50 à 60% op bachelorniveau. Ook bijscholing en pedagogische begeleiding van lager opgeleiden gedurende langere periodes en gefocust op het verbeteren van de pedagogische praktijk kan hetzelfde positief effect hebben, (niet een of twee cursusdagen per jaar) (Fukkink, 2006; CoRe, 2011). Onderzoekers zijn het er ook over eens dat ervaring alleen geen garantie is voor een kwaliteitsvolle opvang Een overzicht van deze studies vindt men in het CoRe onderzoeksrapport dat we recent opmaakten voor de Europese Commissie (Urban, Vandenbroeck, Lazzari, Peeters, & Van Laere, 2011).
Zijn we klaar om decreet te implementeren? Kind en Gezin heeft de laatste jaren samen met vertegenwoordigers van de sector, drie Hogescholen en experten het decreet voorbereidt. We zetten de voornaamste verwezenlijkingen op een rij. Kwalificatiebeleid. Er werden verschillende initiatieven opgezet om het in de loop van de volgende jaren mogelijk te maken dat alle begeleiders over een kwalificatie zullen beschikken. De Onthaalouderacademie. Samen met de sector van de Diensten voor Opvanggezinnen en de Centra voor Volwassenenonderwijs, VBJK en CEGO werd een nieuwe opleiding uitgewerkt die helemaal inspeelt op de specifieke situatie van de onthaalouders. De startcursus van 40 uur van geld als een module van het volwassenenonderwijs. Dit is in lijn met de aanbevelingen die in Het CoRe onderzoek in opdracht van de Europese Commissie werden geformuleerd, namelijk dat de korte cursussen geen death-end opleidingen mogen zijn, maar dat de verticale mobiliteit moet aangemoedigd worden. In heel Vlaanderen worden door de centra voor volwassenenonderwijs opleidingen gegeven in modulaire vorm, die uitstekende begeleiders afleveren. De nieuwe opleiding Bachelor voor de Pedagogie van het Jonge Kind. Deze nieuwe bachelor wordt door drie Hogescholen ingericht en in 2014 zullen de eerste pedagogisch coachen afgestudeerd zijn. De taak van deze pedagogische coachen bestaat er ondermeer in om niet-gekwalificeerde medewerkers naar een kwalificatie toe te leiden. Daarnaast zullen ze een belangrijke taak krijgen in het pedagogisch begeleiden van de begeleiders en de onthaalouders ( dit laatste vanuit de diensten voor opvanggezinnen). Binnen het Wanda-project, (Europees Sociaal Fonds) wordt een methode uitgewerkt om de competenties van de teams en van de individuele medewerkers te verhogen. Aan dit project nemen tientallen voorzieningen met enthousiasme deel. Er wordt gewerkt aan een nieuw beroepsprofiel voor de Begeleider Kinderopvang dat meer rekening houdt met de complexiteit van de job. Toegankelijkheid. Het lokaal loket kinderopvang biedt mogelijkheden, niet alleen om het kinderopvangaanbod voor alle ouders transparanter te maken, maar ook om de toegankelijkheid te bevorderen voor kansengroepen, zoals door internationale organisaties wordt gevraagd (OESO, 2006, 2012). Een mooi voorbeeld van hoe door een centrale registratie de toegankelijkheid kan vergroot worden vinden we in Gent, deze stad heeft zijn inschrijvingsbeleid al enkele jaren gecentraliseerd, met de expliciete bedoeling alle groepen gelijke kansen te bieden voor een plaats in de stedelijke voorzieningen voor kinderopvang. De resultaten van dit centraal inschrijvingsbeleid (Tinkelbel) hebben een bijzonder gunstig effect op de toegankelijkheid. Kinderen uit kansengroepen (volgens de Gelijke Onderwijs Kansen- criteria 40% van de populatie) krijgen er via dit centrale inschrijvingsbeleid een gelijk aantal plaatsen toegewezen en dit verdeeld over alle opvanginitiatieven. Hoewel de weerspiegeling van de buurt als essentieel wordt beschouwd, wordt bij het samenstellen van de leefgroepen altijd de sociale mix nagestreefd. Het opnamebeleid is niet meer afhankelijk van een individuele verantwoordelijke, maar stoelt op de ruim gedragen visie van de stad. Ook in Brussel loopt al meerdere jaren een project om de toegankelijkheid voor
kansengroepen te vergroten en dit heeft op 5 jaar tijd geleid tot een verdubbeling van het aantal arme en eenoudergezinnen die van kinderopvang gebruik maken. Beide ervaringen illustreren de mogelijkheden van een Lokaal Loket Kinderopvang voor het verhogen van de toegankelijkheid voor alle gezinnen. De ervaringen in Brussel en Gent leren ons ook dat het noodzakelijk is dat alle aanbieders binnen een Lokaal Loket deelnemen aan het centraal inschrijvingsbeleid 1. Als slechts een deel van de voorzieningen binnen een bepaalde regio een sociaal inschrijvingsbeleid voert kan op termijn de sociale mix verloren gaan: de kansarmen gaan naar de voorzieningen die een sociale inschrijvingsbeleid voeren en de middenklasse ouders gaan naar de kinderdagverblijven en diensten die geen sociaal beleid voeren. Voor grote steden is het beter één loket in het leven te roepen, ook voor Brussel. Dus niet een loket voor elk van de 19 gemeenten, dit zou niet leiden tot de bedoelde transparantie van het aanbod. Het nieuwe decreet Opvang van baby s en peuters biedt een stevige basis voor een grondige kwalitatieve verbetering van de sector. Door de bepaling in het decreet dat kwaliteitsnormen voor alle vormen van opvang gelijk worden is een belangrijke basis gelegd die kansen biedt om de Vlaamse kinderopvang de nodige kwaliteitsimpulsen te geven. Uitdagingen. Het decreet spreekt ook over het erkennen van eerder verworven competenties. Wij wensen er hier uitdrukkelijk te wijzen dat op dit vlak de sector nog niet klaar is. Het enige voorbeeld van het erkennen van eerder verworven competenties in de Vlaamse kinderopvang is het ervaringsbewijs buitenschoolse opvang. Uit een recente evaluatie is gebleken dat het ervaringsbewijs heeft niet bijgedragen tot een competentieverhoging, zoals dit wel het geval is met de EVC die leiden tot de Early Years Professional in het VK (Lumsden, 2012). In de UK moet de begeleidster zich voorbereiden op een assessment en wordt er een duidelijke competentieverhoging na gestreefd. Bij ons zijn de eisen die aan de kandidaat gesteld worden zo laag dat we eerder kunnen spreken van een legitimering van het gebrek aan kwalificaties. Men zal daarom een nieuw systeem van EVC moeten uitwerken op basis van het nieuwe beroepsprofiel, dat aanleunt met de systemen die bestaan in landen met een lange traditie zoals Nederland en het VK. Een andere uitdaging betreft het verbeteren van de arbeidsomstandigheden ( zwartwerk, schijnzelfstandigen en het ontbreken van een arbeidstatuut)in sommige delen van de zelfstandige sector. Internationale organisaties en de wetenschappelijke wereld 2 zijn het er immers over eens dat een combinatie van lage lonen, hoge werkdruk, het ontbreken van elementaire rechten als werknemer, het verloop van personeel, het ontbreken van opleidingsvereisten en een geringe bereidheid tot levenslang leren, sterke indicatoren zijn voor een lage pedagogische kwaliteit van de opvang en schadelijk zijn vooral voor de kwetsbaarste kinderen. OECD (2006) en arbeidssociologen (Coomans, 2002) waarschuwen voor het creëren van dergelijke jobs: ze geven de sector een slecht imago en hypothekeren de instroom van arbeidskrachten in de sector in de toekomst 1 Vervaet, 2010 2 OECD, 2006; Sylva, et al., 2004; Cameron, Moss, 2007
Een bevraging van pedagogische adviseurs van de vier netten en van vertegenwoordigers van de sector in 2010 heeft aangetoond dat de bestaande dagopleiding (Kinderzorg) niet voldoet. Er moet werk gemaakt worden van een opleiding op het niveau Hoger Beroepsonderwijs (HBO 3- drie jaar na secundair onderwijs) om de opleiding Kinderzorg op beroeps secundair onderwijs niveau te vervangen. Onderzoek heeft ook aangetoond dat de huidige opleiding Kinderzorg te weinig meerwaarde biedt t.a.v. niet gekwalificeerden, wat opnieuw de deprofessionalisering in de hand werkt (Peeters, 2008). Daarnaast bieden de jobs binnen de Vlaamse kinderopvang onvoldoende kansen om een normale carrière uit te bouwen: de horizontale en verticale doorstromingsmogelijkheden zijn bijzonder beperkt. Ook op dit vlak heeft Vlaanderen een grote achterstand op de ons omringende landen zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. 3 Nood aan een tienjarenplan om iedereen een kwalificatie te geven Door de grote instroom van begeleidsters en onthaalouders zonder kinderopvangkwalificaties die de laatste decennia plaats vond, zouden naar schatting meer dan 10.000 personeelsleden naar een kwalificatie moeten toegeleid worden, via het volwasseneneonderwijs, de onthaalouderacademie of via een assessment. Het is duidelijk dat dit niet op korte tijd gerealiseerd kan worden. De overheid moet dus een kwalificatieplan opstellen dat over een lange periode geïmplementeerd kan worden. In de UK heeft dit 13 jaar geduurd ( 1997-2000) in Nieuw-Zeeland trachtte men het in 10 jaar te klaren ( 2002-2012), maar het zal nog enige jaren duren voor iedereen een pad tot kwalificatie heeft doorlopen. Wat met grote commerciële spelers? Tot slot een laatste uitdaging, de ondersteuning van de zelfstandige sector. Die is zeker nodig, ook op het OESO congres van gisteren werd duidelijk gemaakt dat de zelfstandige opvang ondersteuning nodig heeft van de overheid, met de ouderbijdrage alleen kan men geen normale lonen uitbetalen. Uit ervaringen in Nieuw-Zeeland, Australië, Nederland en Canada weten we dat er grote commerciële spelers opdagen op het moment dat de subsidies voldoende zijn en de opvang rendabel wordt. Commerciële grote bedrijven (waarvan sommigen beursgenoteerd, zoals Catapa in Nederland en ABC in Australië) gaan dan de kleine zelfstandige voorzieningen opkopen. Dit roept belangrijke ethische vragen op: kan commerciële kinderopvang die werkt met overheidsgeld beursgenoteerd worden (zoals dit in Nederland en Australië voorkomt)? Betekent dit dat we accepteren dat winst als dividenden uitgekeerd wordt aan aandeelhouders, ook als die winst (deels) uit overheidssubsidiering komt? Bij een noodzakelijke toekomstige financiering van de zelfstandige sector moeten mechanismen ingebouwd worden die ervoor zorgen dat winsten moeten geherinvesteerd in de voorzieningen. Canada heeft dit systeem met succes ingevoerd (Peeters, 2009). Korte bibliografie Burger, K. (2010). How does early childhood care and education affect cognitive development? An international review of the effects of early interventions for children from different social backgrounds. Early Childhood Research Quarterly, 25(2), 140-165. 3 Peeters, 2008
Driessen, G. (2004). A large scale longitudinal study of the utilization and effects of early childhood education and care in The Netherlands.. Early Child Development and Care, 17(7-8), 667-689. European Commission. (2011). Early childhood education and care: providing all our children with the best start for the world of tomorrow. Brussels: European Commission. Melhuish, E., Quinn, L., Hanna, K., Sylva, K., Sammons, P., Siraj-Blatchford, I., & Taggart, B. (2006). The Effective Pre-School Provision in Northern Ireland (EPPNI) Project. Summary report. Belfast: Department of Education, Department of Health, Social Services and Public Safety, and Social Steering Group.. Nores, M., & Barnett, W. S. (2010). Benefits of early childhood interventions across the world: (Under) Investing in the very young. Economics of Education Review, 29(2), 271-282. Organisation for Economic Co-operation and Development. (2001). Starting Strong. Early childhood education and care. Education and skills. Paris: O.E.C.D. Organisation for Economic Co-operation and Development. (2006). Starting Strong II. Early Childhood Education and Care. Paris: O.E.C.D. Peeters, J. (2008) De Warme Professional. Gent: Academie Press Peeters, J. (2009) De vermarkting van de kinderopvang. Alert. Sylva, K., Melhuish, E., Sammons, P., Siraj-Blatchford, I., & Taggart, B. (2004). The effective provision of preschool education (EPPE) project: Final report. Nothingham: DfES Publications - The Institute of Education. Unicef Innocenti Research Centre. (2008). Report Card 8. The child care transition. Florence: Unicef. Urban, M., Vandenbroeck, M., Lazzari, A., Peeters, J., & Van Laere, K. (2011). Competence requirements for early childhood education and care. London - Ghent: UEL - UGent.