Print het Word-document uit. Afrekenen met de klant Opdracht 1 Luister naar luisterfragment 6 Luister naar het gesprek tussen de verkoopmedewerker (Verkäufer) en de klant (Kundin). Je kunt de tekst meelezen. Beantwoord daarna de vragen. Verkäufer: Das macht 7,75, bitte. Kundin: Ich habe nur einen 100,00-Schein. Verkäufer: Haben Sie 25 Cent, bitte? 1 / 17
Kundin: Mal sehen, ich habe zwei 10-Cent-Münzen und eine 5-Cent-Münze. Verkäufer: Das ist schön das macht 7,50 und das 10,00. Zweimal 20,00 und 50,00 macht 100,00. Kundin: Vielen Dank, auf Wiedersehen. 1. Wat betekent Schein? 2. Wat betekent Münze? 3. Schrijf op wat er precies gebeurt in het gesprek. 2 / 17
Opdracht 2 Er komt een Duitssprekende klant bij de kassa. Lees het gesprek tussen de verkoopmedewerker (Verkäuferin) en de klant (Kunde). Vul de ontbrekende woorden in. Kunde: Kann ich hier bezahlen? Verkäuferin: Ja, das ist möglich. So, das macht 20,45, bitte. 3 / 17
Kunde: Ich habe nur einen 50,00-Schein. Verkäuferin: Oh, haben Sie.Cent, bitte? Kunde: Ja, ich habe zwei 20-Cent-Münzen und eine 5-Cent-Münze. Bitte sehr. Verkäuferin: Danke schön. Das macht. (geeft een briefje van 10,00) und dies macht.(geeft een briefje van 20,00). Kunde: Vielen Dank, auf Wiedersehen. 4 / 17
Verkäuferin: Auf Wiedersehen. Opdracht 3 Lees het volgende gesprek bij de kassa. Verkäufer: Guten Morgen. Kann ich Ihnen helfen? Kundin: Ich hätte gerne diese CD. Verkäufer: Das macht 19,95. Kundin: Kann ich diesen Gutschein von 15,00 benutzen? Verkäufer: Natürlich. 5 / 17
Kundin: Bitte sehr. Verkäufer: Das macht 19,95 minus 15,00, bl eiben 4,95, bitte. Kundin: Können Sie 100,00 wechseln? Verkäufer: Mal sehen. Ja, wenn Sie fünf Cent haben. Ich habe keine 5-Cent-Münzen mehr. Kundin: Ich denke schon. Ja hier, bitte sehr. Verkäufer: Das macht 4,90. Dies macht 5,00, 10,00, 20,00 und 100,00. Und hier ist Ihr Kassenbon. Soll ich die CD einpacken? Kundin: Nein, danke. Es ist kein Geschenk. Die CD ist für mich selbst. Verkäufer: Na dann, viel Spaß mit Ihrer neuen CD. Auf Wiedersehen. Kundin: Vielen Dank. Auf Wiedersehen. 1. Waar wil de klant behalve met geld nog meer mee betalen? 6 / 17
2. Zoek de vertaling van dit woord in het woordenboek op. Het betekent: c. Wat betekent de zin: Soll ich die CD einpacken? 3. Wat betekent het woord wechseln? 4. Wat betekent het woord Kassenbon? 5. Wat betekent de zin: Können Sie 100,00 wechseln? 7 / 17
Opdracht 4 Hieronder zie je allerlei zinnen uit een gesprek bij de kassa. Dit gesprek is helemaal in de war geraakt. Zet het gesprek in de juiste volgorde. Schrijf er verder bij wie er spreekt: de klant of de verkoper. Ja, das können Sie. Was kosten sie? Vielen Dank, auf Wiedersehen. 8 / 17
Haben Sie 65 Cent? Sie kosten 5,65. Kann ich diese Socken hier bezahlen? Ja, das habe ich, bitte sehr. Das macht 10,00 und dies macht 20,00. Vielen Dank. 9 / 17
Ich fürchte, das habe ich nicht. Haben sie einen kleineren Schein? Opdracht 5 Jij werkt als verkoper in een modewinkel. Er komt een klant bij de kassa die een sjaal wil afrekenen. Vul in het volgende gesprek de ontbrekende zinnen in, in het Duits. Kundin: Ich hätte gerne diesen Schal. Kann ich ihn hier bezahlen? Jij: (zeg dat de klant kan betalen). 10 / 17
Kundin: Was kostet er? Jij: ( 10,45) Kundin: Bitte sehr (ze geeft 100,00). Jij: (bedank en vraag er 0,45 bij)... Kundin: Ich fürchte, das habe ich nicht. Aber ich habe fünfzig Cent. Jij: (zeg dat dat goed is) Kundin: Bitte sehr. 11 / 17
Jij: (geef het wisselgeld en zeg erbij wat je geeft. Je geeft vijf cent, een briefje van 10,00 en vier briefjes van 20,00)... Kundin: Vielen Dank. Jij: (je bedankt en je zegt gedag). 12 / 17
Opdracht 6 Deze opdracht doe je samen met een klasgenoot. Een van jullie is de verkoper. De andere is de klant. Jullie gaan de volgende situaties in het Duits naspelen. Bij de tweede situatie wisselen jullie van rol. Situatie 1: De klant wil een T-shirt afrekenen. Dit T-shirt kost 10,75 (zehn Euro fünfundsiebzig). De klant betaalt met 50,00 (fünfzig Euro). De verkoper vraagt er een bepaald bedrag bij (dit bedrag moet je zelf bepalen). De klant geeft dit. De verkoper geeft wisselgeld op de manier zoals dit hoort. De klant vraagt of hij de bon erbij mag hebben. Dat kan. Dit gesprek bij de kassa wordt netjes afgesloten. Schrijf het gesprek hieronder op: 13 / 17
Situatie 2: De klant wil een paar schoenen afrekenen (Paar Schuhe). De schoenen kosten 84,35 (vierundachtizg Euro fünfunddreißig). De klant betaalt met 100,00 (Hundert Euro). De verkoper vraagt er een bepaald bedrag bij (dit bedrag moet je zelf bepalen). De klant geeft dit. De verkoper geeft wisselgeld op de manier zoals dit hoort. De klant vraagt of hij er een plastic tasje (Plastiktüte) bij mag hebben. Dat kan. Dit gesprek bij de kassa wordt netjes afgesloten. 14 / 17
Schrijf het gesprek hieronder op: 15 / 17
Opdracht 7 Deze opdracht doe je samen met een klasgenoot. Ga naar het praktijklokaal (schoolwinkel). De een is de leerling. De ander is de klant. De klant kiest drie artikelen en wil ze afrekenen. De verkoper helpt de klant (slaat de artikelen aan op de kassa). De klant betaalt en de verkoper geeft op de juiste wijze het wisselgeld. Dit gesprek voeren jullie helemaal in het Duits. Schrijf jullie gesprek hieronder op. 16 / 17
17 / 17