Opleiding Professioneel Budgetcoach

Vergelijkbare documenten
PRAKTIJKGERICHTE SCHULDHULPVERLENING

Modulaire Opleiding Professionele Schuldhulpverlening

1. Het werkveld 1.1 De kandidaat kan voor een beschreven situatie bepalen op welke

Begrippenlijst - schulden

Eind- en toetstermen Budgetcoach, schuldhulpverlener, professional organizer en inkomensbeheerder

Het college van de gemeente Geldermalsen;

GEDRAGSCODE SCHULDHULPVERLENING

VOORBEELD OVEREENKOMST VOOR DE MINNELIJKE SCHULDREGELING

Meldpunt Budgetadvies & Schuldhulpverlening. Budgetadvies, Budgetbeheer, Budgetbegeleiding, Minnelijke schuldregeling

GEDRAGSCODE SCHULDHULPVERLENING

Beleidsregels schuldhulpverlening gemeente Velsen 2013

Beleidsregels Integrale Schuldhulpverlening

GEDRAGSCODE SCHULDHULPVERLENING

schulddienstverlening gemeente Brielle

U wilt uw schulden wegwerken

Een reis uit de geldzorgen

Schulddienstverlening

SCHULDHULPVERLENING september

Besluit College van BenW

Beleidsregel toelating tot de schuldhulpverlening

Beleidsregels Schuldhulpverlening

I. VERKLARINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 1, ONDER L), VAN VERORDENING (EG) NR. 883/2004 DE DATUM VANAF WELKE DE VERORDENING VAN TOEPASSING ZAL ZIJN

Wijzigingen geactualiseerde NVVK modules schuldhulpverlening

Workshop Hoe kom ik uit de schulden?

Beleidsregels Gemeentelijke Schuldhulpverlening Hellevoetsluis

Wijzigingsbesluit beleidsregels gemeentelijke werk- en inkomensvoorzieningen

Budgetcoach. Inhoudsopgave. Les 1. Les 4. Les 2. Les 5. Les 3. Profiel budgetcoach. Inleiding op proces schuldhulpverlening.

Groep mensen die meer risico lopen op het krijgen van schulden dan anderen.

Beleidsregels Schuldhulpverlening Gemeente Leiderdorp 2018

Tijdens het gesprek komen de inkomsten, uitgaven, achterstanden en/of schulden aan bod en ook de reden voor aanmelding.

Peter Hoornweg. Budgetlinkdag

ontvangen van alle inkomsten van de cliënt ter reservering van de afloscapaciteit en ter doorstorting van het restant naar de cliënt;

Veel gestelde vragen. Kitty van Velthuijsen

memo de gemeenteraad M.J.C. Suijker (wethouder) datum 29 november 2011

Beleidsregels Gemeentelijke Schuldhulpverlening het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis;

Certificeringschema Persoonscertificering Schuldhulpverlener

Post-bachelorcursus Beschermingsbewindvoerder en beheer Aanvullende leesstof les 7

Certificeringschema Persoonscertificering Schuldhulpverlener

Beleidsregels schuldhulpverlening Heemskerk april 2013

BAWI/U Lbr. 08/091

" " Cursussen en trainingen 2014/03" Inversis Herestraat LG Groningen"

Advies dienstverleningsovereenkomst Kredietbank Nederland

MODULE AANMELDING & INTAKE

SCHULDHULPVERLENING april

Wat kunt u van Helder bewindvoeringen verwachten?

MODULE SCHULDREGELING IN HET KADER VAN SCHULDHULPVERLENING VOOR ONDERNEMERS (SHVO)

Beleidsregel toelating tot de schuldhulpverlening 2017

Het college heeft besloten tot vaststelling van de regeling schuldhulpverlening 2017 en verder.

Begrippenlijst schuldhulpverlening

Certificatieschema Persoonscertificering Schuldhulpverlener

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

Edwin Lahuis : Ondernemersadviseur Silke Eitink : Senior adviseur schuldhulpverlening

Wat kunt u van Kwakkenbos Bewindvoeringen verwachten?

Assistent-bewindvoerder

Schuldbemiddeling. Hulp bij financiële problemen

mr. Richard A. Korver Communicatietrainer & Advocaat

MODULE BUDGETBEHEER NVVK Alle auteursrechten en andere intellectuele eigendomsrechten op de inhoud van deze

december Totaal behandeld

Jaarverslag. schulddienstverlening Een goede start

Auditmatrix NEN 8048 KIWA

1 Achtergronden van problematische schulden 15

Hoofdstuk 14 Sociaal zekerheidsrecht

Schulden? Pak ze snel aan

UIT DE SCHULDEN Wegwijs in de schuldhulpverlening

MODULE SCHULDREGELING

in Gemeente Ridderkerk

Schuldbemiddeling als secundaire arbeidsvoorwaarde

JAARVERSLAG Uw partner in schuldhulpverlening. Gemeente Nederweert

Schulden? Pak ze snel aan

mr. Richard A. Korver Communicatietrainer & Advocaat

Schuldbemiddeling als secundaire arbeidsvoorwaarde

Meer over bewindvoering

Nederlandse norm. NEN (nl) Schuldhulpverlening - Deel 1: Eisen aan schuldhulpverleningsorganisaties

Nederlandse norm. NEN (nl) Schuldhulpverlening - Deel 1: Eisen aan schuldhulpverleningsorganisaties

Van schuld naar schone lei

Beleidsregels Schuldhulpverlening

Het voorgesprek. Welkom

Nederlandse norm. NEN (nl) Schuldhulpverlening - Deel 1: Eisen aan schuldhulpverleningsorganisaties

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING UITKERINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2013

BELEIDSREGELS SCHULDHULPVERLENING GEMEENTE MONTFOORT

Schulden in de leefwereld en de systeemwereld. Therese Steur Rotterdamse Sociale Alliantie

Kwaliteitsborging Sociaal Domein Gemeente Peel en Maas

Certificeringschema Persoonscertificering Schuldhulpverlener

Armoedebeleid. Welkom bij deze presentatie!

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

JW Bewindvoering & Inkomensbeheer Juridisch Advies en Administratie kantoor Werner

Beleidsregels Schuldhulpverlening

Beleidsregels schulddienstverlening Westvoorne 2017

Schuldhulp- verlening

Informatiebrochure bewindvoering, budgetbeheer, budgetcoaching, mentorschap en curatele

Beleidsregels terug- en invordering in het kader van WWB, IOAW, IOAZ en WIJ Hoofdstuk I Algemeen Artikel 1 Begripsbepalingen

Inhoudsopgave. Schulden, hoe kom ik ervan af? Ik kan de rekeningen niet meer betalen. Wat nu? Wat kan ik zelf doen aan mijn schulden?

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis houdende regels omtrent schuldhulpverlening

Toelating schuldhulpverlening gemeente Waalwijk

Algemene voorwaarden

Hoofdstuk I Begripsomschrijvingen

Transcriptie:

Opleiding Professioneel Budgetcoach Bijgaand ontvangt u de syllabus voor de door u aangevraagde opleiding. Deze syllabus is uitsluitend voor persoonlijk gebruik en het is niet toegestaan om het digitaal of in kopie door te sturen naar anderen. In verband met copyright is de digitale syllabus voorzien van een digitaal watermerk. Door dit unieke watermerk is bij verspreiding direct te zien wie de eerste eigenaar is. Zorg ervoor dat u uw goede naam behoudt. Wij wensen u succes met uw studie. 2015 Lindenhaeghe Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk fotokopie microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaand schriftelijke toestemming van Lindenhaeghe. Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden de auteurs, redacteuren en Lindenhaeghe geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de gevolgen hiervan.

INHOUD 1 DE OPZET VAN DE OPLEIDING 1 1.1 Inleiding 1 1.2 OPBOUW VAN DE CURSUSMAP 2 1.3 OPBOUW VAN DE CURSUS 2 1.4 INHOUD VAN DE CURSUS 4 1.5 VAKBEKWAAMHEIDSPROFIELEN 4 1.6 PROGRAMMA-OVERZICHT EN HUISWERKOPDRACHTEN 6 1.7 EXAMENREGLEMENT 9 1.8 DEFINITIES FINANCIËLE ZORGVERLENING 12 1.9 CASUÏSTIEK 15 2 HET WERKVELD VAN DE FINANCIËLE ZORGVERLENING 17 2.1 Kaderzetting en achtergronden 17 2.2 Schuldhulpverlening in Nederland: een stukje geschiedenis 17 2.3 Ontwikkelingen in de financiële zorgverlening 18 2.4 Feiten op een rijtje 22 2.5 Oorzaken huidige financiële problematiek 23 2.5.2 Consumentisme 24 2.5.3 De opkomst van de kredietsamenleving 24 2.5.4 Reclame 25 2.6 Gevolgen van financiële problemen 25 2.7 Typen schulden 26 2.8 Betalingsachterstanden naar vorderaars 28 2.9 Het wettelijk kader financiële zorgverlening 29 2.10 Convenanten, richtlijnen en gedragscodes 30 2.11 Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening: regierol gemeenten 32 2.12 Ex-ondernemers en schulden 34 2.13 Casuïsiek 37 3 HET PRIMAIRE PROCESSCHEMA SCHULDHULPVERLENING HET MINNELIJK TRAJECT 39 3.1 Inleiding 39 3.2 Toelichting op- en eisen aan het schuldhulpverleningsproces 40 3.3 Het primaire processchema in tijdsperspectief 42 3.4 Het wettelijk kader en het processchema 43 3.5 Casuïstiek 45 4 DE ACTIVITEITEN AANMELDING, CRISISINTERVENTIE EN INTAKE 47 4.1 Basis van elk financieel zorgtraject 47 4.2 Aanmelding 47 4.3 Crisisinterventie 51 420151/Opleiding BC i

4.4 De intake 53 4.4.1 Inventarisatie 53 4.4.2 Analyse 54 4.4.3 Het advies (plan van aanpak) 55 4.5 Casuïstiek 57 5 INKOMSTEN EN TOTALE INKOMENSPOSITIE 59 5.1 Inventarisatie: De i uit snuiv pav whofe 59 5.2 Uitkeringen of Inkomsten uit arbeid 60 5.3 Inkomenscomponenten: het stelsel van sociale zekerheid 61 5.4 Werknemersverzekeringen 63 5.4.1 Werkloosheidswet (WW) (25 juli 2009) 63 5.4.2 Ziektewet (ZW) 66 5.4.3 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) 68 5.4.4 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) 69 5.5 Volksverzekeringen 70 5.5.1 Algemene Ouderdomswet (AOW) 70 5.5.2 Algemene nabestaandenwet (Anw) 71 5.5.3 Algemene Kinderbijslagwet (AKW) 72 5.4.4 Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) Wet langdurige Zorg (Wlz) 73 5.5.5 Zorgverzekeringswet (ZVW) (2006) 74 5.6 Sociale voorzieningen 74 5.6.1 Wet werk en bijstand (WWB) en participatiewet 74 5.6.2 Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) 79 5.6.3 Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) 80 5.6.4 Inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW) 80 5.6.5 Wet op de Zorgtoeslag (WZT) 81 5.6.6 Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) 82 5.6.7 Toeslagenwet (Tw) 83 5.6.8 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) 84 5.6.9 Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende Gehandicapte kinderen (TOG) 86 5.6.10 Wet Sociale Werkvoorziening 86 5.7 Fraude met uitkeringen 87 5.8 Verdere inkomsten verruimende voorzieningen 88 5.9 Tegemoetkoming aan minima 89 5.10 Belasting en heffingskortingen 90 5.10.1 De belastingdienst als geldgevende instantie 90 5.10.2 Enkele belastingheffingen nader bekeken 91 5.10.3 Overige belastingzaken om rekening mee te houden 95 5.10.4 Heffingskortingen 96 5.11 Niet-gebruik inkomensondersteunende maatregelen 99 5.12 Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW -wetgeving 99 5.13 Casuïstiek 101 420151/Opleiding BC ii

6 HET VRIJ TE LATEN BEDRAG EN DE AFLOSCAPACITEIT 103 6.1 De AV van snuiv pav whofe 103 6.2 Achtergrond van het Vtlb 104 6.3 Basis van het Vtlb: de beslagvrije voet (art. 475D Rv) 104 6.3.1 De 90% toepasbare bijstandsnorm / Art. 475d, lid 1,sub B 105 6.3.2 Correctie voor de ziektekosten (art. 475d, lid 5) 105 6.3.3 Correctie woonkosten (art. 475d, lid 5, sub b Rv) 107 6.3.3a Verdeling van woonlasten: naar rato inkomsten 109 6.3.4 Eigen woning 111 6.3.5 Kindgebonden budget 112 6.4 Niet bij wet vastgelegde (nominale) correctieposten 112 6.5 Wel/geen inkomen voor het Vtlb 118 6.6 Inkomen voor het Vtlb nader bekeken 120 6.7 Geen inkomen voor het Vtlb: Beslagverbod! 122 6.8 Overige aspecten van het Vtlb 123 6.9 Pondspondsgewijs verdelen 126 6.10 Casuïstiek 129 7 DE ACTIVITEITEN VERWIJZEN NAAR DERDEN EN INFORMATIE EN ADVIES 133 7.1 Inleiding 133 7.2 De activiteit Informatie & Advies 133 7.3 De activiteit Verwijzing naar derden 134 7.4 CASUÏSTIEK 137 8 MOTIVATIONAL INTERVIEWING 139 8.1 Inleiding 139 8.2 Motivational interviewing: de basisprincipes 140 8.3 De stijl van MI 141 8.4 Gedragsveranderingsmodellen 142 8.4.1 Veranderingsmodel 1: Bewustwordingsmodel - Herschi & Blanchard (1988) 142 8.4.2 Verandermodel 2: Stadia van gedragsverandering - Prochaska & DiClemente (1986) 142 8.4.3 Veranderingsfasen: kenmerken en reactie van de hulpverlener 144 8.5 De stijl van MI: enkele technieken 146 8.6 Valkuilen in het gesprek 159 8.7 Tot slot nog wat tips 160 8.8 communicatie met schuldeisers: NVVK 161 8.9 Communicatie met de schuldeisers: onderhandelingstechnieken 162 8.10 Casuïstiek 165 9 BUDGETCOACHING EN NAZORG 167 9.1 Inleiding 167 9.2 Budgetcoaching: een omschrijving 168 9.3 Budgetcoaching: normeisen 168 9.4 Budgetcoaching: het proces nader bekeken 170 9.5 De activiteit Nazorg 171 9.6 Casuïstiek 173 420151/Opleiding BC iii

10 STABILISATIE: BUDGETBEHEER EN DUURZAAM FINANCIËLE DIENSTVERLENING 175 10.1 De activiteit Stabilisatie 175 10.2 Budgetbeheer: eisen aan de schuldhulpverlener 176 10.3 Overeenkomst budgetbeheer 177 10.4 Een budgetplan opstellen 178 10.4.1 Het ordenen en bijhouden van de (financiële) administratie 178 10.4.2 Het opstellen van een maandoverzicht: begroting 180 10.4.3 Het opstellen van een jaarbegroting 181 10.5 Inkomsten en uitgavenplaatje: de ui uit snuiv pav whofe 182 10.5.1 Uitgaven 182 10.5.2 Vaste lasten 183 10.5.3 Vermijdbare vaste lasten 185 10.5.4 Reserveringsuitgaven 185 10.5.5 Huishoudelijke uitgaven 186 10.5.6 Leefgeld 186 10.5.7 Betalingsmanieren 187 10.6 Vaststellen van knelpunten in de begroting 188 10.7 Balans aanbrengen 189 10.8 Eisen aan de schuldhulpverlener BBR 189 10.9 De NVVK gedragscode budgetbeheer 2004 190 10.10 Artikel 3.5 Wet op het financieel toezicht 191 10.11 De activiteit Duurzaam Financiële Dienstverlening (DFD) 191 10.12 Het Bureau Krediet Registratie (BKR) 193 10.12.1 Feiten BKR 194 10.12.2 Werkwijze BKR 194 10.13 Casuïstiek 197 11 VORDERINGEN EN VERHAALRECHT 201 11.1 PREFERENTE EN CONCURRENTE SCHULDEN 201 11.2 JURIDISCH PREFERENTE SCHULDEN 201 11.3 PREFERENTIE DOOR PAND- OF HYPOTHEEKRECHT 202 11.4 SOORTEN PANDRECHT 202 11.5 WETTELIJK VOORRECHT 203 11.6 BEDINGEN VAN EIGENDOMSVOORBEHOUD (BW ART. 3:92) 203 11.7 BORGTOCHT 204 11.8 FEITELIJK PREFERENTE SCHULDEN 204 11.9 CONCURRENTE SCHULDEISERS 204 11.10 OVERJARING VAN RECHTSVORDERINGEN 204 12 ADDENDA 207 420151/Opleiding BC iv

1 DE OPZET VAN DE OPLEIDING 1.1 INLEIDING Voor u ligt de cursusmap voor de opleiding professioneel budgetcoach nieuwe stijl 2015. De inhoud van deze cursusmap volgt de landelijk erkende normeisen voor integraal schuldhulpverlener en budgetcoach, zoals deze zijn neergelegd in het Certificatieschema Persoonscertificering Schuldhulpverlening van KIWA 1. De onderwerpen, zoals deze zijn verwoord in de eind- en toetstermen 2 in het certificatieschema, vormen de basis van de cursusmap. Schuldhulpverlening en budgetcoaching zijn met civiel bewind (ook wel beschermingsbewind genoemd) de drie werkvelden van de financiële zorgverlening. Budgetcoaching houdt zich bezig met de begeleiding van de cliënt bij het stabiliseren van een instabiele financiële situatie, en het ontwikkelen en aanleren van vaardigheden om de financiële situatie stabiel te houden. De budgetcoach lost budgettaire problemen op, inventariseert inkomsten en uitgaven en ontwikkelt samen met de klant met behulp van maand- en jaaroverzichten een duurzaam financieel huishouden. In dit proces stuurt hij op zelfredzaamheid en gedragsverandering. Schuldhulpverlening omvat naast de taakgebieden genoemd onder budgetcoaching, ook het oplossen van problematische financiële schulden. Daartoe inventariseert en analyseert een schuldhulpverlener de situatie, neemt al dan niet tijdelijk het financieel beheer over en zet uitvoeringstrajecten op met als doel een blijvend gezonde financiële situatie. Van Civiel bewind spreken we wanneer het financieel beheer van de cliënt en de daarbij behorende schuldenproblematiek wordt overgenomen door een beschermingsbewindvoerder. In tegenstelling tot schuldhulpverlening wordt het financieel beheer bekrachtigd door een uitspraak van de rechter, de zogenoemde beschikking. Pas met toestemming van de rechter is er sprake van bewind. De rechtbank maakt de bewindvoerder dus eindverantwoordelijk en aansprakelijk voor een goed verloop van het beheer. Behandeling van het werkveld van de civiele bewindvoerder valt buiten deze cursus. Als schuldhulpverlener of budgetcoach verleen je financiële zorg. Elk schuldhulptraject kan gezien orden als een zorgtraject. In het zorgtraject wordt altijd gedragsverandering bij de cliënt nagestreefd door middel van ondersteuning, coaching en communicatie. Deze cursus is geschikt voor kandidaten met HBO-niveau. Een sociaal juridische en/of financiële achtergrond is wenselijk, doch niet verplicht. 1 Zie de website: www.kiwapersoonscertificering.nl/uploadedfiles/personeelscertificatie/schuldhulpverlener/cs%20shv%2015%20juli%202013 %20DEF(1).pdf 2 SHV I van het certificatieschema KIWA (2014), Bijlage B. SHV II van het certificatieschema KIWA (2014), Bijlage C. SHV III van het certificatieschema KIWA (2014), Bijlage D. 420151/Opleiding BC 1

1.2 OPBOUW VAN DE CURSUSMAP De cursusmap is onderverdeeld in 11 hoofdstukken. Elk hoofdstuk, met uitzondering van dit hoofdstuk, begint met een opsomming van de eind- en toetstermen, die in het hoofdstuk behandeld gaan worden en die men moet kennen voor het examen. Tevens wordt gemeld of het examenstof is voor SHV I (de onderzoeks- en analysefase), SHV II (de uitvoeringsfase) of SHV III (budgetcoaching). Gedurende het hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen onderdelen die men moet kennen voor het examen ( need to know -items) en onderdelen waarvan men kennis moet hebben genomen ( nice to know items). Dit wordt in elk hoofdstuk duidelijk aangegeven. Elk hoofdstuk sluit af met vragen en opdrachten over de behandelde stof van dat hoofdstuk, de casuïstiek. Casuïstiek is een onderdeel van het examen. De cases kunnen als huiswerk worden opgegeven of worden klassikaal behandeld. De antwoorden worden gedurende de cursus uitgedeeld. De cursusmap bevat naast de 11 hoofdstukken een addendum met wetteksten. Deze wetteksten hoeft u niet uit het hoofd te leren, omdat op het examen een map met deze wetten ter inzage voor u klaar zal liggen. Wel dient u begrip te hebben van de strekking van deze wetten en dient u vlot de betreffende artikelen te kunnen opzoeken wanneer daar tijdens het examen naar gevraagd wordt. Training in het vlot opzoeken van de wetteksten zal uitgebreid worden geoefend tijdens de cursusdagen. Naast wetteksten is een tweede bijlage toegevoegd, gevuld met richtlijnen, gedragscodes, die in de eind- en toetstermen van de KIWA worden genoemd. Ook deze bijlagen liggen ter inzage op het examen, zodat u zaken hierin tijdens het examen kunt opzoeken. Hier geldt hetzelfde als voor de wetteksten. Op hoofdlijnen dient u de inhoud te kennen en zaken vlot te kunnen opzoeken wanneer daar tijdens het examen naar gevraagd wordt. Om de leesbaarheid van de cursusmap te vergroten wordt de derde persoon aangeduid met het mannelijke persoonlijk voornaamwoord hij. 1.3 OPBOUW VAN DE CURSUS 1. Deze cursus is geen cursus om er even bij te doen. Men dient zich bewust te zijn van het feit dat de aangeboden stof regelmatig complex en veelzijdig van aard is. We geven hier als richtlijn dat er minimaal 16 uur per cursusdag aan voorbereiding, huis- en leerwerk nodig is om goed voorbereid te zijn op de examens. Verwacht wordt dat cursisten de lesstof, voorafgaand aan een cursusdag, voorbereiden. Tevens wordt van u verwacht dat u, wanneer er in deze map verwezen wordt naar websites, zichzelf verder verdiept in de aangereikte leerstof. Ons doel is ervoor te zorgen dat u zich ontwikkelt tot een professionele, communicatief vaardige financieel zorgverlener met uitstraling. 2. Elke cursusdag begint om 09.30 uur en eindigt omstreeks 16.30 uur. Wij willen u vragen om een kwartier voor aanvang aanwezig te zijn. In onderling overleg is het mogelijk van de aanvangstijd af te wijken. Op de website www.lindenhaeghe.nl zijn de data vermeld van de cursusdagen. 3. De cursus vindt plaats in Bilthoven en Best. In gevallen van overmacht is het voor de cursist mogelijk een cursusdag van locatie te switchen. Voor informatie www.lindenhaeghe.nl. 420151/Opleiding BC 2

4. Lindenhaeghe biedt deze cursus klassikaal aan, en als zelfstudie. Cursisten Budgetcoaching die gekozen hebben voor de klassikale variant volgen 6 cursusdagen. De zelfstudie cursisten schuldhulpverlening volgen 2 cursusdagen, ook wel praktijkdagen genoemd. Deze dagen bestaan uit communicatie- en examentrainingen en er wordt een samenvatting van de lesstof gegeven. Deze praktijkdagen vallen samen met dag 2 en dag 5 van de klassikale cursisten. Dit betekent dat op die dagen klassikale en zelfstudie cursisten gezamenlijk de les volgen. Voor verdere informatie over de planning van de cursus www.lindenhaeghe.nl 5. De cursusmap is ruim voor aanvang van de cursus gratis digitaal te verkrijgen. Tegen betaling kan ook een hardcopy thuisgestuurd worden. De cursusmap bestaat uit drie onderdelen. Een theoretisch en inhoudelijk gedeelte (examenstof), en twee addenda. Het eerste addendum omvat wetteksten en aanvullende rapporten, bedoeld als naslagwerk. Dit gedeelte mag u tijdens het examen raadplegen en gebruiken om informatie in op te zoeken ter ondersteuning van uw antwoorden. Het tweede addendum bevat praktische informatie ter ondersteuning van het eerste gedeelte, zoals afkortingen en websites waarnaar in deze map verwezen wordt. 6. Voor informatie over de organisatie, planning van de cursus en examens kunt u terecht bij Lindenhaeghe BV te Bilthoven Telefoon : 030-693 2348 E-mail : support@lindenhaeghe.nl Ingeval van ziekte of afwezigheid dient u dit telefonisch of via de mail vooraf te melden op bovenstaand telefoonnummer of mailadres. 420151/Opleiding BC 3

1.4 INHOUD VAN DE CURSUS Na afloop van deze cursus heeft de cursist kennis van de volgende zaken: Het primaire proces schuldhulpverlening KIWA nieuwe stijl 2011 en de activiteiten in dit proces en de toepassing ervan; Bijbehorende wettelijke kaders en wetten en het gebruik ervan; Achtergronden en de sociale kaart van de schuldhulpverlening; Gedragscodes van de NVVK 3 ; De inhoud van de wet schuldsanering, de verzoekschriften en deze correct op te stellen; De noodzakelijke standaardformulieren in het schuldhulptraject; Communicatietechnieken om resultaatgerichte intakegesprekken te voeren; Coachingtechnieken om cliënten te ondersteunen; Het VtlB 4 en afloscapaciteit op basis van de ReCoFa 5 rekenmethode en diverse inkomenscomponenten die het VtlB beïnvloeden; Kritisch reflecteren op eigen functioneren; Analyseren op basis van verkregen informatie; Het opstellen van effectieve uitvoeringstrajecten via een plan van aanpak; De stabilisatie instrumenten budgetbeheer, inkomensbeheer, budgetcoaching en de toepassing ervan; BKR registraties en het gebruik ervan; Uitgaven verlagende maatregelen en hoe deze te realiseren; De wettelijke en minnelijke invorderingstrajecten; De hoofdlijnen met betrekking tot het verhaalrecht; De belangrijkste financiële tegemoetkomingregelingen en toeslagen en het effectief aanvragen van deze regelingen bij de juiste instanties. 1.5 VAKBEKWAAMHEIDSPROFIELEN De Kiwa heeft voor de Module I, II en III vakbekwaamheidsprofielen opgesteld, die gebaseerd zijn op de kwaliteitsnormen zoals deze zijn neergelegd in de NEN 8048-1: 2013 6 : SHV I (onderzoek en analyse binnen de schuldhulpverlening) Het vakbekwaamheidsprofiel van SHV I bestaat uit de activiteiten: aanmelding, intake & crisisinterventie, informatie & advies, verwijzing naar derden, opstarten van de Wsnp, stabilisatie, duurzaam financiële dienstverlening (DFD) en budgetbeheer. 3 Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, branchevereniging voor professionele schuldhulpverlening en sociale kredietverlening. 4 Vrij te laten Bedrag. 5 Rechter Commissarissen in Faillissementen en surseances van betaling, vallend onder de Raad voor de Rechtspraak. 6 NEN staat voor De Nederlandse Norm, 8048-I is de code voor schuldhulpverlening, voor het laatst geamendeerd in 2013. 420151/Opleiding BC 4

Personen die actief zijn op het gebied van bovenstaande schuldhulpverleningsonderdelen moeten in staat zijn om: a) de aanmelding van een cliënt te behandelen; b) een intake te verrichten; c) de cliënt te informeren en te adviseren over het schuldhulpverleningsproces in het algemeen; d) een crisissituatie te herkennen en de noodzakelijke maatregelen te nemen; e) de cliënt te adviseren m.b.t. de afgifte van verzoekschriften WSNP en gerelateerde recidive te herkennen en activiteiten gericht op het voorkomen hiervan uit te voeren. f) verzoeken tot voorlopige voorziening/moratoria en dwangakkoorden in te dienen. SHV II (uitvoering binnen de schuldhulpverlening) Het vakbekwaamheidsprofiel van SHV II bestaat uit de activiteiten: stabilisatie, budgetbeheer, betalingsvoorstel (herfinanciering & betalingsregeling), schuldregeling (saneringskrediet & schuldbemiddeling) en nazorg. Personen die actief zijn op het gebied van bovenstaande schuldhulpverleningsonderdelen moeten in staat zijn om: a) alle activiteiten uit te voeren die noodzakelijk worden geacht in het kader van het stabiliseren van de situatie van de cliënt; b) alle activiteiten uit te voeren die noodzakelijk worden geacht in het kader van het beheren van de inkomsten van de cliënt en overeenkomstig het vastgestelde budgetplan, verrichten van betalingen, e.e.a. in overeenstemming met de voorschriften van de Wft; c) de aanvraag te begeleiden (bij een daartoe in het kader van de Wft gekwalificeerd(e) persoon of organisatie) om de schulden te herfinancieren; d) de aanvraag te begeleiden (bij een daartoe in het kader van de Wft gekwalificeerd(e) persoon of organisatie om door middel van het afsluiten van een kredietovereenkomst de schulden te saneren en uitvoering te geven aan het opzetten van deze schuldsanering). E.e.a. in overeenstemming met de voorschriften van de Wft; e) uitvoering te geven aan het opzetten van een schuldbemiddeling door een overeenkomst tussen cliënt en schuldeiser(s) op te stellen af te sluiten, waarin wordt bepaald dat de vastgestelde vordering(en) van de schuldeiser op de cliënt volledig wordt/ worden terugbetaald in een vooraf vastgesteld aantal termijnen. f) de uitvoering van het uit a tot en met f voortvloeiende te kunnen bewaken en waar nodig bijsturen. g) alle activiteiten uit te voeren die noodzakelijk worden geacht voor en/of zijn gericht op het voorkomen van recidive. SHV III (budgetcoaching) Het vakbekwaamheidsprofiel van SHV III bestaat uit de activiteiten: communicatie en coaching binnen de schuldhulpverlening, budgetcoaching, informatie & adviezen nazorg. Personen die actief zijn op het gebied van budgetcoaching moeten in staat zijn om: a) op juiste wijze te communiceren binnen de schuldhulpverlening b) op juiste wijze te coachen binnen de schuldhulpverlening c) op juiste wijze de budgetcoaching uit te voeren d) op juiste wijze informatie & advies in te winnen en te geven e) op juiste wijze de nazorg uit te voeren Binnen SHV I, II en III worden de volgende kennisgebieden onderscheiden: 1. Algemeen en proces 2. Analyse en contact 3. Budget en afloscapaciteit 4. Wet- en regelgeving 420151/Opleiding BC 5

Binnen elk kennisgebied dient de schuldhulpverlener over bepaalde vaardigheden te beschikken, die uitgedragen worden met de juiste houding. Met betrekking op de vereiste vaardigheden gaat het o.a. om analytische, communicatieve, organisatorische, administratieve en financieel juridische vaardigheden. Met betrekking tot houding gaat het o.a. om signaleren en herkennen, handelen, motiveren en gespreksvoering. Deze vaardigheden en houding worden gedurende de cursus getraind en ontwikkeld. U kunt de specificatie van deze vaardigheden en houding vinden in het certificatieschema van de Kiwa 7. 1.6 PROGRAMMA-OVERZICHT EN HUISWERKOPDRACHTEN Hieronder volgt een beknopt overzicht van de cursusdagen en de lesstof die behandeld zal worden per cursusdag. Omdat de basis van de financiële zorgverlening voor budgetcoaching en schuldhulpverlening identiek is, heeft Lindenhaeghe gekozen, afhankelijk van de groepsgrootte 8, voor het samenvoegen van cursisten budgetcoaching (SHV III) en schuldhulpverlening (SHV I & II (& III) ) in één klas. Tevens zullen cursisten, die gekozen hebben voor de zelfstudie, participeren op dag 2, 5. Afhankelijk van de aldus ontstane groepsgrootte zal de groep gesplitst worden in twee of meer groepen. Per dag krijgt de cursist huiswerk mee in de vorm van te maken opdrachten (casuïstiek). Het opgegeven huiswerk zal elke volgende cursusdag worden besproken. Tevens zal op elke cursusdag getoetst worden in hoeverre de cursist de leerstof voor het examen beheerst. Dit gebeurt mondeling en in de vorm van het afnemen van tussentijdse toetsen op de (praktijk)dagen 2 en 5 en in de vorm van proefexamens op dag 6. Afhankelijk van de omstandigheden tijdens de cursus kan te allen tijde worden afgeweken van onderstaande planning, bijvoorbeeld indien blijkt dat cursisten op een specifiek onderdeel extra uitleg of training wensen. Gedurende elke cursusdag zal gewerkt worden met hand-outs, welke de leidraad vormen voor deze dag. Tevens dienen lesmaterialen die ter voorbereiding worden toegestuurd, vooraf te worden bestudeerd. In enkele lessen zal de docent waar nodig aanvullend presentatiemateriaal aanleveren, zoals trainingsmateriaal op het gebied van proefexamentoetsen, wetteksttraining, antwoordensheets e.d. De hieronder beschreven planning is ook op de website te vinden www.lindenhaeghe.nl. Cursusdag 1 Cursisten: Klassikaal SHV en BC Examen vereisten: SHV I, II en III Behandelde onderwerpen Organisatie van de cursus, exameninformatie, schuldensoorten, definities en achtergronden schuldhulpverlening, primaire proces schuldhulpverlening 2011, wettelijk kader, activiteiten aanmelding, crisisinterventie en intake Informatie en voorbereiding Beamerpresentatie dag 1; Doorlezen hoofdstuk 1, 2, 3 en 4 Huiswerk na afloop Lesstof en opdrachten (casuïstiek) hoofdstukken 1, 2, 3 en 4; wetten: Wbp Zelfreflectieverslag; Schriftelijke toets over de behandelde stof dag 1. 7 www.kiwapersoonscertificering.nl/persoonscertificering/schuldhulpverlener/certificatieschema.aspx / pag 16-22 8 de maximale groepsgrootte is gesteld op 15. In bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. 420151/Opleiding BC 6

Cursusdag 2 (praktijkdag) Cursisten: Klassikaal SHV & BC, zelfstudiecursisten SHV & BC Examen vereisten: SHV I & III Behandelde onderwerpen Casuïstiek hoofdstuk 1,2,3 en 4; Communicatietechnieken: motivational interviewing, theorie en praktijk (feedback instrumenten, omgaan met weerstand en slecht nieuws brengen, ambivalentieonderzoek); zelfreflectieverslagen Schriftelijke Toets lesstof dag 1 (BC) en dag 1 (SHV) en Wbp Informatie en voorbereiding Beamerpresentatie dag 2 Huiswerk na afloop Leren hoofdstuk 8 Cursusdag 3 Cursisten Klassikaal SHV & BC Examen vereisten SHV I, II & III Behandelde onderwerpen VtlB en afloscapaciteit, Beslagvrije voet, VtlB rapport en ReCoFa rekenmethodiek; huwelijksvermogensrecht Informatie en voorbereiding Let op: rekenmachine meenemen Beamerpresentatie dag 3; Notitie normen NVVK 2014; notitie NVVK: eigen woning en schulden; Doorlezen hoofdstuk 6 Huiswerk na afloop Lesstof en opdrachten hoofdstuk 6; Wetten: Wwb, Rv 475-479a, Bw bk 1 Cursusdag 4 Cursisten: Klassikaal SHV & BC Examen vereisten SHV I, II & III Behandelde onderwerpen Casuïstiek VtlB, inkomen bepaling, financiële tegemoetkomingregelingen belasting en sociaal zekerheidsstelsel Informatie en voorbereiding Beamerpresentatie dag 4; Doorlezen hoofdstuk 5 Huiswerk Schriftelijke toets over de behandelde lesstof en wetten dag 3 en 4; opdrachten hoofdstuk 5 Internet: zelfstudie sociale regelingen en tegemoetkomingsregelingen Cursusdag 5 (praktijkdag) Cursisten: Examen vereisten: Behandelde onderwerpen Huiswerk Klassikaal SHV & BC, zelfstudiecursisten SHV & BC SHV I & III Schriftelijke Toets dagen 3 & 4 (SHV & BC). Training praktijkassessment met acteur, rollenspellen. t.b.v. examentraining cursusdag 6: leren hoofdstuk 1 6 (herhaling) Lezen hoofdstukken 7, 9, 10; Opdrachten hoofdstukken 7, 9, 10. 420151/Opleiding BC 7

Cursusdag 6 (examentraining budgetcoaching) Cursisten Klassikaal SHV & BC Examen vereisten SHV I, II & III Behandelde onderwerpen De activiteiten stabilisatie, budgetbeheer, inkomensbeheer, DFD, (ochtend) budgetcoaching, informatie en advies, verwijzing naar derden en nazorg Retentierecht en voorrechten uit de wet (middag) Casuïstiek h 5, 7, 9 en 10. Examentraining & oefentoets SHV III, wetteksttraining Informatie en voorbereiding Beamerpresentatie dag 7; Lezen hoofdstukken 7, 9, 10; Opdrachten hoofdstukken 7, 9, 10. Nazorg Casuïstiek antwoorden H 1 10; wettekstentraining dag 7 Na cursusdag 6 is het mogelijk het examen SHV III (budgetcoaching) te doen. Het examen bestaat uit 24 multiple choice vragen en 2 cases van elk 5 open vragen. Indien op beide onderdelen een voldoende is gehaald volgt een praktijkassessment. Indien het assessment al is afgenomen onder module SHV I, is de kandidaat onder module SHV III vrijgesteld van dit onderdeel. 420151/Opleiding BC 8

1.7 EXAMENREGLEMENT 9 Verklaring Omtrent Gedrag De examens kunnen worden afgelegd bij Lindenhaeghe Examens. Voor meer informatie en boekingen: www.lindenhaeghe.nl/examens. Iedere deelnemer aan één van de drie examens dient voorafgaand aan het examen in het bezit te zijn van een Verklaring Omtrent Gedrag, kortweg VOG genoemd. Deze verklaring verstrekt de gemeente en dient daar te worden aangevraagd. Ook dienen daarop de gegevens ingevuld te worden betreffende de instantie waar u de opleiding volgt (Lindenhaeghe), voorzien van een stempel. De kosten bedragen 30,05 en zijn aftrekbaar van de belasting. Kennis en vaardigheden KIWA heeft als certificerende instelling (CI) drie certificeringstoetsen vastgesteld: twee (deel)examens schuldhulpverlening (module SHV I en module SHV II) en één voor het examen budgetcoaching (module SHV III). Voor alle drie de examens is algemene basiskennis vereist. Deze staan in de eind- en toetstermen van de Kiwa met een kruisje vermeld onder de kolom basis 10. In deze cursusmap komt dit overeen met de hoofdstukken 1 tot en met 11. Uitgangspunt voor het examen vormt het primaire proces schuldhulpverlening 11. Hierin worden 12 activiteiten genoemd, die van toepassing (kunnen) zijn in een schuldhulpverleningstraject. Certificeringstoets Het examens module SHV I & SHV II (schuldhulpverlening) bestaat uit de volgende onderdelen: 45 multiple choice vragen. Tijdsduur 75 minuten. De cesuur ligt op 31, dat wil zeggen 31 vragen of meer goed beantwoord, betekent dat de kandidaat geslaagd is voor het onderdeel multiple choice. Een score lager dan 31 betekent dat de kandidaat gezakt is voor dit onderdeel. 3 cases. Tijdsduur 90 minuten. Per casus kan maximaal 50 punten worden gescoord. De maximale score is 150 punten. De cesuur ligt op 90 punten. Per casus moeten er minimaal 20 punten worden behaald. Een score lager dan 90 punten geldt in alle gevallen als een onvoldoende score. 9 Bron voor aanvullende informatie: Certifcatieschema, KIWA (2014), Bijlage E. 10 Zie www.kiwapersoonscertificering.nl/uploadedfiles/personeelscertificatie/schuldhulpverlener/cs%20shv%2015%20juli%202013 %20DEF(1).pdf 11 Zie hoofdstuk 3. 420151/Opleiding BC 9

Het examen module SHV III (budgetcoaching) bestaat uit de volgende onderdelen: 24 multiple choice vragen. Tijdsduur 40 minuten. De cesuur ligt op 17, dat wil zeggen 17 vragen of meer goed beantwoord, betekent dat de kandidaat geslaagd is voor het onderdeel multiple choice. Een score lager dan 17 betekent dat de kandidaat gezakt is voor dit onderdeel. 2 cases. Tijdsduur 60 minuten. Per casus kan maximaal 50 punten worden gescoord. De maximale score is 100 punten. De cesuur ligt op 60 punten. Per casus moeten er minimaal 20 punten worden behaald. Een score lager dan 60 punten geldt in alle gevallen als een onvoldoende score. Het kan voorkomen dat de kandidaat op één van de twee onderdelen slaagt, bijvoorbeeld wel op het multiple choice gedeelte en niet op de casuïstiek. In dat geval kan de kandidaat voor dit onderdeel een herexamen afleggen. Een kandidaat mag maximaal drie keer een herexamen doen. Een herexamen moet telkens binnen zes maanden na het laatst afgelegde (her)examen plaatsvinden, tenzij dit niet uitvoerbaar is. Praktijkassessment De examens voor SHV I en III kennen naast het schriftelijk examen ook een praktijkassessment. Indien men slaagt voor het schriftelijke examen volgt daarna het praktijkassessment. Daarin wordt getoetst hoe u de kennis toepast in praktijksituaties. In dit zogeheten performance-based assessment, (in gewoon Nederlands, een rollenspel) wordt de prestatie van de kandidaat beoordeeld aan de hand van concreet observeerbaar gedrag. In het rollenspel wordt naar de volgende resultaatgebieden gekeken: communicatieve vaardigheden; onderhandelingstechnieken; klantgerichtheid. Deze resultaatgebieden zijn weer uitgesplitst in meetbare parameters, de zogenoemde gedragsankers. De kandidaat heeft 15 minuten de tijd zich voor te bereiden en in te lezen op een door de examenorganisatie uitgereikte casus, voorafgaand aan het rollenspel in de vorm van een intakegesprek. Het intake gesprek dient ten hoogste 25 minuten te duren. Het praktijkassessment is gebaseerd op onderstaande eind- en toetstermen van de het certificatieschema van de Kiwa 12 : 12 Kiwa pag. 32-34 & 59 420151/Opleiding BC 10

SHV I & III: 1. Kandidaat is klantvriendelijk Toetsterm: De kandidaat weet een positieve eerste indruk neer te zetten, in staat om vertrouwen op te bouwen/legitimiteit te verwerven, heeft een open houding (non-verbaal) en bezit interpersoonlijke sensitiviteit. 2. Kandidaat kan op professionele manier een gesprek voeren Toetsterm: De kandidaat kan luisteren, overtuigen, motiveren, doorvragen, confronteren en slecht nieuws brengen. 3. Kandidaat heeft onderhandelingsvaardigheden Toetsterm: De kandidaat is in staat op professionele wijze resultaatgerichte gesprekken te voeren en initiatief te nemen, een wederzijds gezamenlijk doel te creëren, en heeft inzicht in de gezamenlijke en verschillende belangen van schuldenaar en schuldeisers en weet deze te benutten om tot oplossingen te komen. SHV III 1. Kandidaat beschikt over een klantgerichte werkhouding Toetsterm: De kandidaat stelt zich t.o.v. de cliënt eerlijk, duidelijk en inlevend op. 2. Kandidaat kan op professionele manier een gesprek voeren Toetsterm: De kandidaat kan luisteren, overtuigen, motiveren, doorvragen, confronteren en slecht nieuws brengen. Het praktijkassessment wordt afgenomen door twee assessoren, waarvan één de rol van cliënt-schuldenaar op zich neemt. De tweede assessor is de observator. De kandidaat krijgt na afloop van het assessment na een beraadslaging van 15 minuten direct de uitslag van het assessment te horen met feedback op het resultaat. Wettekstkennis Om u te certificeren als schuldhulpverlener dient u kennis te hebben van het wettelijk kader van de schuldhulpverlening. Deze wetten vindt u in het eerste addendum. Deze bijlage wordt u ook verstrekt tijdens het examen. U hoeft dus niet de wetten uit uw hoofd te leren. Wel is van belang te weten onder welke omstandigheden welke wetten worden gebruikt. Kennis waar u e.e.a. kunt vinden ter onderbouwing van uw keuzes in een schuldhulptraject is daarom vereist. In de cursus krijgt u volop de gelegenheid zich te bekwamen op dit onderdeel. 420151/Opleiding BC 11

1.8 DEFINITIES FINANCIËLE ZORGVERLENING Need to know In de NEN 8048-I staan de volgende termen en definities omschreven, die u voor het examen moet kennen: 13 1. Afloscapaciteit Alle inkomsten boven het vastgestelde vrij te laten bedrag (VtlB) die door de cliënt moeten worden afgedragen voor de aflossing van zijn schulden. Rente over de gereserveerde bedragen wordt als inkomsten gezien. 2. Betalingsregeling Bij overeenkomst tussen cliënt en schuldeiser vastgelegde regeling, waarin wordt bepaald dat de vastgestelde vordering(en) van de schuldeiser op de cliënt volledig wordt/worden terugbetaald in een vooraf vastgesteld aantal termijnen. 3. Betalingsvoorstel Voorstel tot afkoop van de openstaande vordering(en) om te komen tot een schuldbemiddeling of saneringskrediet. 4. Bezwaar Uitdrukking van ontevredenheid over een beslissing van de schuldhulpverleningsorganisatie. 5. Budgetbeheer Geheel van activiteiten in het kader van het beheren van de inkomsten van de cliënt en het, overeenkomstig het vastgestelde budgetplan, verrichten van betalingen. 6. Budgetcoaching Geheel van activiteiten om de cliënt te leren op een verantwoorde manier met zijn geld om te gaan. 7. Duurzame financiële dienstverlening Geheel van activiteiten met als doel het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de cliënt, waarbij is vastgesteld dat het bestaande schuldprobleem, door bij die cliënt gelegen omstandigheden, (nog) niet duurzaam kan worden opgelost. 8. Finale kwijting Definitieve kwijtschelding van het niet-afgeloste deel van de vordering (restantschuld), inclusief rente en kosten, door de schuldeiser onder vooraf overeengekomen voorwaarden. 9. Financieel beheer Ontvangen van alle inkomens van de cliënt ter reservering van de afloscapaciteit en ter doorstorting van het restant naar de cliënt. 10. Herfinanciering Door middel van het afsluiten van één of meer kredietovereenkomsten inlossen van de totale schuldenlast. 11. Integrale schuldhulpverlening Een door samenwerking gestuurde aanpak van zowel financiële als psychosociale problemen met als doel dat iemand weer volwaardig deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer. 13 NEN 8048-I, 2013, pag. 5-7 420151/Opleiding BC 12

12. Klacht Uitdrukking van ontevredenheid over de bejegening door de schuldhulpverleningsorganisatie en/of het verloop van de schuldhulpverlening. 13. Moratorium Door de rechtbank opgelegd verbod op het uitoefenen van bepaalde rechten en maatregelen gedurende een door de rechtbank vastgestelde periode. 14. Nazorg Geheel van activiteiten dat plaatsvindt na beëindiging van een van de modules in deze norm en dat gericht is op het voorkomen van recidive. 15. Saneringskrediet Door middel van het afsluiten van een kredietovereenkomst afkopen van de totale schuldenlast tegen finale kwijting, op basis van betaling van een percentage van de totale schuldenlast. 16. Schuldbemiddeling Overeenkomst tussen cliënt en schuldeiser(s) waarin wordt afgesproken dat de totale schuldenlast gedeeltelijk wordt terugbetaald in termijnen naar draagkracht tegen finale kwijting. 17. Schuldhulpverlener Persoon die in het gehele proces of in onderdelen van het proces van schuldhulpverlening werkzaam is. 18. Schuldhulpverlening Ondersteuning bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs te voorzien is dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg. 19. Schuldhulpverleningsorganisatie Organisatie die een of meer diensten uitvoert op het gebied van schuldhulpverlening, conform het primaire processchema uit de norm 8048-I, 2013. 20. Schuldregeling Bemiddeling door de schuldhulpverleningsorganisatie tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling van de totale schuldenlast te bewerkstelligen, leidend tot een saneringskrediet of een schuldbemiddeling. 21. Sociale kaart Verzameling van gegevens van maatschappelijke organisaties in een gedefinieerd gebied. Gegevens hebben betrekking op adresgegevens, soort dienstverlening en mogelijke contactpersonen. 22. Stabilisatie Geheel van activiteiten gericht op het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de cliënt. 23. Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp) Een wettelijke regeling die mensen met financiële problemen de mogelijkheid geeft om via de rechter tot schuldsaneringsregelingen te komen met schuldeisers, met de bedoeling een mogelijkheid op een schuldenvrije toekomst te kunnen bieden aan natuurlijke personen om zo weer volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving te waarborgen. 420151/Opleiding BC 13

24. Vrij te laten bedrag (VtlB) Bedrag dat tijdens de schuldregeling wordt behouden door de cliënt om in zijn levensonderhoud te voorzien, zoals bepaald door de rekenmethode van ReCoFa 14. Nice to know Onder het begrip problematische schulden verstaat de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, NVVK: het verkeren in een situatie waarin men niet meer aan betalingsverplichtingen kan voldoen, of waarin men heeft opgehouden te betalen en waarin men niet op eigen kracht uitkomt en dus professionele hulp nodig heeft. Onder het begrip financieel probleem wordt verstaan: Een situatie waarin een natuurlijk persoon betalingsachterstanden heeft maar nog in staat is deze volledig af te lossen. 14 VtlB rapport januari 2014: www.rvr.org/binaries/wsnp/vtlb-rapport-januari-2014-.pdf 420151/Opleiding BC 14

1.9 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk bent u: bekend met de begrippen zoals beschreven in NEN-8048-I, 2013; bekend met de sociale kaart van de schuldhulpverlening in Nederland; op de hoogte van de organisatie en normeisen die het examen aan u stellen; op de hoogte van de planning van deze cursus. Opdracht 1 Zelfreflectieverslag (werkstuk) Het begin van goede financiële zorgverlening begint allereerst bij het goed (leren) kennen van uzelf. Wat zijn uw sterke competenties, welke competenties zijn minder sterk? Waar wilt u zich tijdens deze cursus in ontwikkelen? Wat zijn uw valkuilen? Door altijd eerst kritisch naar eigen houding, gedrag, verbale en non-verbale presentatie te kijken in interactie met mensen en daar van te leren, verfijnt u uw persoonlijke effectiviteit en vermeerdert u de invloed, die u op uw omgeving kan uitoefenen. Met als doel meer sturing te kunnen geven aan het door u gewenste hulptraject en op verstandige wijze toezicht op (voortgang)processen te houden, zodat u resultaatgericht doelen haalt. Maak een zelfreflectie verslag, maximaal twee pagina s A4 en geef aan hoe u uzelf ziet, wat u wilt leren, en hoe anderen in uw omgeving u als persoon ervaren. Op cursusdag 3 (praktijkdag) behandelen we (enkele van) de gemaakte zelfreflectieverslagen. 420151/Opleiding BC 15

420151/Opleiding BC 16

2 HET WERKVELD VAN DE FINANCIËLE ZORGVERLENING 2.1 KADERZETTING EN ACHTERGRONDEN Dagelijks gaan mensen contracten en overeenkomsten met elkaar aan. We sluiten huwelijken of partnerschappen, we doen zaken, en wat al niet meer. Wat we steeds doen, is iets ruilen met elkaar. Iets dat waarde heeft ruilen we voor een tegenwaarde. Het waardevolle iets kan een dienst zijn, een goed of product, een waardevol stukje papier (een akte, eigendomspapieren) of een bedrag in geld. Transacties, uitgedrukt in geldelijke waarden zijn niet meer weg te denken in ons bestaan. Aan alles wat om ons heen is, is een waarde toegekend. Deze is vaak cultureel bepaald. Het is zeker dat een Yanomamö indiaan uit het Amazone gebied voor het recentelijk in New York geveilde drieluik van Francis Bacon geen 105 miljoen neer zal leggen. Elke samenleving kent zo een afgesproken waarde toe aan goederen en diensten. Hoe e.e.a. wordt afgerekend is vastgelegd in regels en wetten. Met de diversificatie van h et aanbod aan goederen en diensten van de afgelopen jaren en de toenemende globalisering, is het systeem waarin transacties plaatsvinden complexer en onoverzichtelijker geworden en heeft voor nieuwe problemen gezorgd in de vorm van het niet betalen van rekeningen, schulden en financiële geschillen. Steeds duidelijker komt vast t e staan dat een van de gevolgen, de toenemende schuldenproblematiek, tussen staten onderling en van haar burgers steeds meer economische schade en sociale onrust veroorzaakt. In dit hoofstuk gaan we dieper in op de achterliggende oorzak en van de huidige omvang van de schuldenproblematiek in Nederland. Daarnaast kijken we naar het wettelijk kader, de richtlijnen, gedragscodes en convenanten die er zijn om de huidige schuldenproblematiek aan te pakken. 2.2 SCHULDHULPVERLENING IN NEDERLAND: EEN STUKJE GESCHIEDENIS Nice to know Dat mensen schulden hebben is zo oud als de weg naar Rome. Reeds in het Oude Testament lezen we in Deuteronomium 15:1 dat: Na verloop van 7 jaar zult gij een kwijtschelding doen plaats hebben Door de eeuwen heen werden schulden niet afgelost. Had men eenmaal een schuld bij iemand, dan zorgde woekerrentes er wel voor dat men het gehele verdere leven vastzat aan de schuldeiser. Beteugeling van dit systeem begint pas in 1932 na de grote crisis van 1928 met de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging voor Volkscredietwezen en Bestrijding van den Woeker. 420151/Opleiding BC 17

Dit is de voorloper van de huidige Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Initiatiefnemer is de directeur van de eerste Gemeentelijke Bank van Lening in Leiden, Piet van Aggelen. Als een jaar later ook de Geldschieterswet wordt aangenomen door de Tweede Kamer, die onder meer een maximum stelt aan de rentetarieven, behoort de woeker definitief tot het verleden. Beide ontwikkelingen zorgen voor de opbouw van een landel ijk systeem van gemeentelijke volkskredietbanken. Dit vormt na de Tweede Wereldoorlog de basis voor de opbouw van Nederland. In het begin van de jaren 90 van de vorige eeuw wordt het begrip integrale schuldhulpverlening geïntroduceerd. Dit staat voor een methodische aanpak van schulden, waarbij ook naar achterliggende oorzaken wordt gekeken. Vernieuwend in deze aanpak is de introductie van het saneringskrediet, verstrekt door de GKB ten behoeve van het afbetalen van de schulden en het bemiddelen met schuldeisers en schuldenaren om de schulden onder controle te krijgen, op te lossen en eventueel te reduceren door een aanbod van een percentage tegen finale kwijting aan te bieden. Hierna volgen de ontwikkelingen elkaar snel op. De faillissementswet wordt herschreven. De ontoereikendheid van surseance van betaling voor consumenten in een problematische schuldsituatie wordt aangepakt, zodat natuurlijke personen niet hun hele leven achtervolgd worden door schulden en hun schuldeisers. De Wsnp (1998), de Wet schuldsanering natuurlijke personen, is geboren. 2.3 ONTWIKKELINGEN IN DE FINANCIËLE ZORGVERLENING Need to know 1998 Introductie Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen ( Wsnp) 2004 Introductie Gedragscode Budgetbeheer (NVVK); Introductie berekening van de aflossingscapaciteit met behulp van de Vtlb calculator en de ReCoFa- richtlijnen 15. Deze rekenmethode wordt vanaf die tijd elk half jaar geëvalueerd en indien noodzakelijk aangepast aan nieuwe regelgeving. 2006 Introductie Gedragscode Schuldregeling Met deze gedragscode groeit het inzicht dat het hebben van schulden vooral een gedragskwestie is, niet zozeer een boekhoudkundig zaak. De financiële kant van de zaak is één; minstens zo belangrijk is de achterliggende oorzaak van de financiële situatie. Budgetcoaching krijgt hierdoor meer aandacht. 15 ReCoFa: de REchters-COmmissarissen in FAillissementen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. 420151/Opleiding BC 18

De Gedragscode kent de volgende uitgangspunten: 1. Vraaggestuurd: van aanbodgericht naar vraaggericht (het probleem is leidend); 2. Resultaatgericht: van procesgericht naar resultaatgericht (de oplossing is leidend); 3. Nadruk op gedragsverandering; het veranderen van gedrag dat heeft geleid tot problematische schuldensituaties. 4. Maatwerk; 5. Het uitvoeren van een verplicht stabilisatiebewind, invoering budgetanalyse. Uitgangspunt van de uitvoering: lopende betalingsverplichtingen voldoen; 6. Klanten moeten kunnen leven op aanvaardbaar minimum. Hiervoor wordt de ReCoFa rekenmethode Vrij te laten Bedrag gebruikt; 7. Garantie van een minimumbedrag ter aflossing aan schuldeisers; 8. Gelijkberechting schuldeisers; 9. Alle schulden worden behandeld of niets; 10. Vastgestelde termijn van 3 jaar in een minnelijk schuldhulptraject. De gedragscode schuldregeling vormt de basis van de huidige uitvoering van de integrale schuldhulpverlening zoals die nu wordt uitgeoefend in Nederland. Zij zal uitvoerig worden behandeld in hoofdstuk 13. 2008 Het rapport Hiemstra & De Vries: Schulden? De gemeente helpt! 16. Het rapport Hiemstra & De Vries toont pijnlijk de ineffectiviteit aan van door gemeenten georganiseerde schuldhulpverlening. Uit het rapport komt naar voren dat aan gemeentelijke schuldhulpverlening slechts in 25% van de schuldhulpverleningstrajecten het predikaat effectief kan worden gegeven, tegen 66% totaal niet effectief 17. Tevens werd een groot verschil in effectiviteit geconstateerd tussen gemeenten onderling en grote verschillen in aanpak, kwaliteit en werkwijzen. Hiemstra en De Vries noemen in hun rapport 7 redenen voor deze lage effectiviteit: 1. Willekeurige voorwaarden die gemeenten aan hulp voor de schuldenaar stellen Gemeenten wijzen relatief snel mensen in schuldnood af. De afwijzingsgronden verschillen per gemeente. Sommige gemeenten wijzen jongeren onder de 18 jaar af, of schuldenaren die eerder al een keer om hulp vroegen. Anderen wijzen weer schuldenaren af met een (voormalig) eigen bedrijf, of schuldenaren die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. Hierdoor stranden veel mensen al bij de aanmelding. 2. Toelichting aan schuldeisers m.b.t. schuldhulpverleningstraject schiet tekort Gemeenten overtuigen schuldeisers niet dat zij gedegen werk leveren. Zij presenteren geen duidelijkheid welke werkwijze en regels zij hanteren en wat verwacht mag worden van de gemeente. Daarom hebben schuldeisers meer vertrouwen in de uniforme uitvoering van de rechtbank (Wsnp) dan de minnelijk trajecten van de gemeente. Uit het rapport komt naar voren dat schuldeisers sneller meewerken (dus minnelijk): 16 www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2008/07/01/rapport-schulden-de-gemeente-helpt-naar-effectievegemeentelijke-schuldhulpverlening.html 17 pag. 22 e.a. 420151/Opleiding BC 19

a. Als de schuld gesaneerd wordt middels een saneringskrediet; b. Als de schuldenaar in budgetbeheer zit; c. Als de schuldenaar onder bewind wordt gesteld (OBS). 3. Grote diversiteit aan (schuldhulpverlenings)producten, die de gemeente aanbiedt Kwaliteit, aanbod en afstemming per product verschillen enorm per gemeente. Het is daarom niet duidelijk wat verwacht kan worden. Sommige gemeenten (Tilburg, Leeuwarden) bieden een uitgebreid pakket aan, andere gemeenten weer helemaal niet. 4. Tekortschietende samenwerking met andere organisaties Schulden staan nooit op zichzelf. Vaak spelen achterliggende oorzaken een rol in het ontstaa n van de financiële problemen. Samenwerking met andere gemeentelijke loketten en maatschappelijke organisaties, is vereist. Door teveel bureaucratie verloopt deze samenwerking allerminst soepel. Communicatie en afstemming onderling is gebrekkig, soms bestaat deze zelfs niet. Afspraken worden niet nagekomen, men werkt langs elkaar heen, men verwi jst door, er wordt dubbel werk verricht. 5. Te weinig maatwerk 6. Duur van de wacht- en doorlooptijden De wachttijden voor schuldhulpverlening lopen uit naar 9 maanden, waar de gedragscode 4 weken voorschrijft. De in de gedragscode schuldregeling gestelde maximale duur van 120 dagen om een schuldregeling te treffen, duurt niet zelden langer dan een jaar. 7. Te veel willekeur in de beslissing een schuldhulpverleningstraject te beëindigen Gemeenten voeren geen eenduidig beleid over de beslissing een schuldhulptraject te beëindigen. Ook hier hanteren of interpreteren gemeenten de regels verschillend. Aanpassingen Wsnp De wettelijke schuldsanering uit 1998, bedoeld om mensen met schulden een kans te geven om een schuldenvrije toekomst op te bouwen (en daarmee (weer) volwaardige deelname aan de samenleving te bieden), blijkt maar gedeeltelijk haar doelstellingen te bereiken. In plaats van een stok achter de deur voor schuldeisers om de zaak in den minne te schikken blijken schuldeisers, vanwege de hierboven genoemde redenen, massaal het instrument van de Wsnp aan te grijpen om tenminste nog wat van de vordering terug te krijgen. De Wsnp werkt te goed en zorgt voor overbelasting van het juridische apparaat. De Faillissementswet wordt aangepast met de introductie van een voorlopige voorziening bij voorraad, het moratorium en het dwangakkoord 18. Met deze wetswijzigingen hebben rechters meer mogelijkheden gekregen om de gemeenten en organisaties te verplichten om een minnelijk traject (buitengerechtelijke schuldhulpregeling) te laten slagen. Gemeenten kunnen niet langer zomaar schuldenaren doorsturen naar de rechter zonder geldige redenen. Ook schuldeisers kunnen niet meer zomaar, zonder consequenties, dwars gaan liggen en krijgen in sommige gevallen een minnelijke schikking opgelegd door de rec hter. 18 Zie hoofdstuk 11. 420151/Opleiding BC 20

Certificering De roep om certificering van de branche wordt groter. De NEN 8048-norm wordt ingesteld. Het persoonsgebonden deel van deze certificering wordt in 2010 door KIWA overgenomen. Tot slot wordt in 2008 de Monitor Betalingsachterstand geïntroduceerd, een jaarlijkse barometer hoe het met de schuldhulpverlening in Nederland is gesteld. 2011 Introductie van het primaire proces schuldhulpverlening nieuwe stijl 19, waarin schematisch de diverse activiteiten binnen de schuldhulpverlening en budgetcoaching worden weergegeven. 2012 Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening (Wgs) Deze wet verplicht gemeenten financiële zorgverlening voor haar inwoners aan te bie den; met andere woorden, om een minnelijke schuldhulptraject (Msnp) op te zetten. Deze wet regelt onder meer de verplichting van gemeenten om een intake binnen 4 weken na aanmelding te hebben gestart met een doorlooptijd van maximaal 120 dagen tussen het eerste intakegesprek en het komen tot een advies, neergelegd in een Plan van aanpak. Voor bedreigende schulden geldt een startdatum van de intake maximum van drie dagen na de aanmelding. Daarnaast legt de wet gemeenten op om een beleidsplan op te stellen voor schuldhulpverlening voor een periode van 4 jaar, waarin zij in ieder geval preventieve maatregelen treffen, integraal werken en nazorg verrichten. Ook is het zogenoemde Tilburgse model opgenomen in de wet. Hier kijkt men, alvorens men een traject wel of niet aanneemt, eerst of de schuldenaar wel behandelbaar én bemiddelbaar is. Behandelbaar in de zin van, óf en in hoeverre de schuldenproblematiek redelijkerwijs kan worden opgelost met behulp van de gemeente. Bemiddelbaar in de zin van óf en in hoeverre de cli ënt bereid is mee te werken in een schuldhulptraject en, of hij in staat is de daarbijbehorende verplichtingen na te komen. 2013-2014 De Nationale Ombudsman en een groep toonaangevende instanties als de HU, MO groep, Stimulansz, de Sociale Raadslieden en de branchevereniging van deurwaarders (KbvG) uiten in toenemende mate hun bezorgdheid over het vorderingsklimaat in Nederland, met name van de overheid. Diverse rapporten 20 wijzen de overheid unaniem aan als de belangrijkste belemmering voor e en effectieve schuldhulpverlening. De noodklok wordt opnieuw geluid in het voorjaar van 2014 met betrekking tot de uitwerking van de nieuwe participatiewet, die in 2015 wordt ingevoerd de Wet werk en bijstand zal gaan vervangen. Men vreest dat met dit wetsvoorstel de garantie van een beslagvrije voet, het absolute minimumbedrag, dat een schuldenaar mag behouden in een schuldentraject, definitief tot het verleden zal behoren. In de eerste maand van 2015 sijpelen de eerste berichten van de bevestiging hiervan door. Wordt vervolgd 19 Zie hoofdstuk 3. 20 In het krijt bij de overheid, Nationale Ombudsman (2013) / Paritas passé, HU e.a. (2013) / Met voeten getreden, Nationale Ombudsman (2013) / Belasting:bron van armoede (2014) 420151/Opleiding BC 21

2.4 FEITEN OP EEN RIJTJE Nice to know De omvang van de schuldenproblematiek is groot. 32,1% van alle Nederlandse huishoudens heeft te maken met een te onderscheiden vorm van een betalingsachterstand. Dit betekent dat bijna 2,5 miljoen huishoudens het afgelopen jaar niet alle rekeningen op tijd wist te betalen. In 2011 was dit percentage nog 27,2%. Bijna 1,618 miljoen huishoudens (22,2%) hebben een lening of een doorlopend krediet, exclusief hypotheken. Hiervan is het gemiddeld bedrag van een doorlopend krediet/persoonlijke lening 11.300, van een studieschuld 14.200. Vooral leningen bij familie, vrienden en kennissen is in het afgelopen jaar flink gestegen met een gemiddeld bedrag 4.200. 9,4% van de huishoudens (bijna 684.000) is op dit moment goederen en/of diensten aan het afbetalen tegen 5.6% in 2011. 21. In 2013 waren er 89.000 aanvragen voor schuldhulp met een gemiddelde schuldenpositie van 37.000 verspreid over gemiddeld 14 schuldeisers 22. 25% van de volwassen inwoners van Nederland houdt helemaal niet bij waar het geld aan uitgegeven wordt en spaart nooit, 80% maakt geen overzicht van toekomstige uitgaven. 23 41% van de huishoudens weet belangrijke levensgebeurtenissen als echtscheiding, baanverlies, een groot ongeval of langdurige ziekte, die een sterk effect hebben op het inkomen, niet op te vangen 24 De som van alle uitstaande schulden in Nederland bedraagt in 2011 ongeveer 8 miljard. 6 miljard daarvan valt onder incasso.dit is een stijging van ruim 40% vergeleken met het 2 de kwartaal van 2009. Dit bedrag wordt via minnelijke dan wel gerechtelijke invordering aangepakt. 25 Recentere cijfers zijn niet bekend, maar indicaties wijzen op een verslechtering van de huidige cijfers. Vooral na 2011 zijn naast de traditionele kwetsbare groepen met een laag inkomen, zoals ouderen, alleenstaande ouders met kinderen, werklozen, arbeidsongeschikten, migranten, studenten en jongeren, ook andere groepen in de samenleving gaan aankloppen voor schuldhulp, zoals ZZP ers, en werkenden waarvan het huis onder water staat en men gedwongen is het huis te verkopen met verlies. 21 Bron: Monitor Betalingsachterstanden 2014, pag. 6,8-9 22 presentatie jaarcijfers NVVK 2013. 23 Bron: Nibud 2009 24 Bron: Wijzer in geldzaken, Centiq 2008 25 Bron: NVI 2011 420151/Opleiding BC 22

2.5 OORZAKEN HUIDIGE FINANCIËLE PROBLEMATIEK Need to know Haster is één van de eerste onderzoekers geweest naar het ontstaan en toename van financiële problemen bij huishoudens 26. Hij noemt de volgende maatschappelijke factoren: Complexiteit van de samenleving; Consumentisme; Kredietsamenleving; Reclame. 2.5.1 De complexiteit van de samenleving De samenleving is de afgelopen 20 jaar complexer en onoverzichtelijker geworden. Er worden steeds hogere eisen gesteld aan het individu om bij te blijven. Haster (2007) noemt: 1. De ontwikkeling van de verzorgingstaat met haar ingewikkelde stelsel van instellingen, sociale voorzieningen en regelingen, die steeds sneller veranderen, aangepast of vernieuwd worden. Burgers hebben nauwelijks meer het overzicht welke regelingen en voorzieningen er zijn en waarvoor en waarom ze er zijn. Daarnaast kennen we het beleid van de terugtrekkende overheid, die steeds vaker een beroep doet op eigen verantwoordelijkheid van de burger. De overheid gaat er van uit dat iedere burger de wet en haar regelgeving kent; dat d e burger weet wat de rechten en verplichtingen zijn. Of dat zo is, is zeer de vraag. 37% van de rechthebbenden op huurtoeslag vraagt hier niet om; 45% van schuldenaren vraagt niet of lokale heffingen worden kwijtgescholden; 54% laat de langdurigheidtoeslag onbenut terwijl 70% aanvullende voorzieningen onbenut laat 27. 2. De technologische ontwikkeling, met name op ICT gebied en de media Steeds grotere hoeveelheden informatie is toegankelijk geworden door de komst van het internet. Niet alleen heeft dat geleid tot een explosief aanbod aan (financiële) producten en diensten, maar het heeft ook het gemak om deze af te sluiten verhoogd ( met één druk op de knop ). Door toename van het aanbod is ook het nemen van juiste keuzes moeilijker geworden. Verder in de hand gewerkt door onduidelijke, ingewikkelde bijsluiters en voorwaarden waardoor de consequenties van de aanschaf van producten en diensten voor de burger onoverzichtelijker zijn geworden. 26 Bron: Integrale schuldhulpverlening: Haster (2007) 27 Bron: Rijksoverheid Netmarketing (2010). 420151/Opleiding BC 23

3. Toenemende complexiteit van onderlinge menselijke verhoudingen Traditionele sociale structuren zijn veranderd; gemeenschapszin heeft plaatsgemaakt voor individualisme; sociale interactie is toenemend snel en vluchtig via media of via het internet en heeft maximale keuzevrijheid voor het individu gebracht. De schaduwkant is dat mensen in financiële problemen er ook steeds meer alleen voor staan omdat hulpstructuren van de gemeenschap zijn afgebrokkeld of men simpelweg niet langer bereid is voor elkaar op te komen. 2.5.2 Consumentisme Jarenlang benadrukken dat het aanschaffen van producten en diensten de economie stimuleert, heeft ertoe bijgedragen dat wij consumeren als de normaalste zaak van de wereld beschouwen. Mensen moeten hun geld niet oppotten, want dat is slecht voor de economie, beweerde minister president Balkenende in 2004, Zuinig aan doen is helemaal niet nodig, erger nog, het is slecht voor de economie!, volgens voormalig minister van Financiën Zalm. En.. ga allemaal die auto kopen, in 2013 door onze premier. Of een aankoop wel zinvol, nodig of financieel mogelijk is, is hierbij van ondergeschikt belang. Consumeren is een economische plicht. Er moet geshopt worden, we gaan op koopjesjacht, lopen alle aanbiedingen af en mogen niet ontbreken op de dol dwaze dagen van de Bijenkorf. Een dag niet geconsumeerd is een dag niet geleefd, Ik consumeer, dus ik besta. Maar wat als je voor al die fantastische aanbiedingen nu geen geld hebt 2.5.3 De opkomst van de kredietsamenleving Dan lenen we gewoon. De stormachtige ontwikkeling van het verschijnsel lenen, oftewel krediet, is iets van de laatste 15 jaar. Lenen is pas sinds de jaren 90 van de vorige eeuw voor de burger toegankelijk geworden. Het heeft de economie een impuls gegeven, en het bleek een uitstekend middel om mensen ( meer) te laten consumeren dan het budget feitelijk toestaat. Tegelijkertijd is het lenen van geld zelf ook een (bijzonder lucratief) verkoopproduct geworden en is dit consumentenkrediet binnen de kortste keren ingeburgerd als een volkomen normale manier van geldbeheer. Talloze kredietproducten, met schimmige betalingsconstructies, hoge rentes en onduidelijke consequenties, aangeboden door vele bedrijven, hebben de consument in een kwetsbare positie doen belanden tegenover de goed geïnformeerde kredietverstrekkers en productverkopers. Het is al die adverteerders gelukt ons te laten doen geloven dat lenen veilig, betrouwbaar én goedkoop is. Lenen is leuk volgens deze groep marketeers en deze wijsheid laten we ons graag aanpraten. We lenen want de fiscus betaalt mee of geniet nu, betaal later ; het ontleent zelfs een zekere status om veel creditcards te hebben. Je bent een dief van je portemonnee als je niet aflossingsvrij je hypotheek afsluit want de rente is aftrekbaar. Echter, lenen kost geld, veel geld, altijd. Iets waar veel mensen zich niet bewust van zijn of niet willen zijn. Ook met aftrekbare rente ben je altijd duurder uit. Kredietverstrekkers leven van (hoge) rentes van deze leningen en smeren leningen ook zo lang mogelijk uit om maximaal te profiteren van de rente. Het vergt van het individu niet alleen behoorlijke financiële kennis, maar ook kracht en discipline om zich te beschermen tegen de kredietcultuur die in onze samenleving is ontstaan. 420151/Opleiding BC 24

2.5.4 Reclame En reclame doet de rest. Via alle denkbare mediakanalen wordt ons dagelijks allerhande soorten producten aangeprezen. Hierbij worden agressieve, uitgekiende, wetenschappelijk uitgeteste, soms ronduit misleidende verkooptechnieken niet geschuwd. Marketing strategen doen ons graag laten geloven dat er vraag is naar door hen bedachte onzinnige producten, en dat wij ons er pas bij horen voelen als we die producten ook bezitten. We moeten producten beleven, (onbereikbare) idealen worden ons voorgehouden en aangeprezen met nog niet door de van Dale bekende termen. Zo word je als man pas gezien als je Axe deodorant over je gehele lichaam heen drappeert nietwaar? Een andere veel gehanteerde strategie is om burgers bang te maken in de trend van als je dit product niet aanschaft dan zou je wel eens niet goed genoeg. er niet uitzien, enzovoort (Lindstrom, 2010). De gemiddelde burger ziet op een gemiddelde dag ongeveer 1.500 uitingen van reclame (Henselmans, 2009). Jaarlijks geven bedrijven wereldwijd 270 miljard uit aan reclame. Het vergt kennis, weerbaarheid en inzicht om door de beïnvloeding van reclame heen te prikken. Een grote groep mensen lukt het niet deze druk van reclame te weerstaan met alle ge volgen van dien. 2.6 GEVOLGEN VAN FINANCIËLE PROBLEMEN Need to know Een toenemend aantal mensen met betalingsachterstanden en/of problematische schulden heeft gevolgen voor de samenleving als geheel. Men onderscheidt vier gevolgen: 1. Verarming Financiële problemen leiden tot verarming. Mensen onttrekken zich aan maatschappelijke en sociale activiteiten, waardoor zij terecht komen in een sociaal isolement. Men laat zich niet meer verzekeren tegen brand/inboedel, tandarts of particuliere aansprakelijkheid, lidmaatschappen (sportvereniging, bibliotheek e.d.) worden opgezegd; men gaat niet meer op verjaardagsvisite vanwege de kosten voor een cadeau en vervoer. Verarming heeft gevolgen voor de persoonlijke ontwikkeling van mensen. De sociale en culturele participatie vermindert. Vooral voor kinderen kan dit leiden tot achterstanden. Veelal is er sprake van schaamte vanwege de schulden en/of een gevoel buitengesloten te zijn, wat tot een verder isolement leidt. 2. Verminderd maatschappelijk functioneren en arbeidsparticipatie Financiële problemen leiden tot verminderde arbeidsparticipatie. Verkeert men in een uitkeringssituatie, dan lijkt het soms of gaan werken geen zin heeft en niets oplevert. Immers, de extra inkomsten gaan toch alleen maar naar de schuldeisers. Zeker als men de schulden als uitzichtloos ervaart, is de drempel voor werkzoekenden met schulden om werk te zoeken hoog. Ook wanneer mensen in loondienst zijn, leiden financiële problemen tot hoger ziekteverzuim, meer stress op het werk, verstoorde arbeidsrelaties en een vergroot risico op frauduleus handelen. Loonbeslag zet de relatie met de werkgever onder druk. 420151/Opleiding BC 25

Niet alleen weet de werkgever dan van de problemen af, hij moet ook de nodige administratieve handelingen verrichten om het loonbeslag uit te voeren. 3. Gezondheids-, relationele, sociale en psychische problemen Er is een directe relatie tussen het hebben van schulden en relationele, sociale, psychische en gezondheidsproblemen. Schulden leveren stress op. Men staat onder voortdurende druk van schuldeisers. Openen van de post is een grote opgave. De stress zorgt voor spanning en soms angst. Maar ook slapeloosheid, moedeloosheid, apathie, wanhoop, agressie en weerstand. Geregeld komt het voor dat echtparen of partners elkaar de schuld geven van de ontstane situatie. Medicijngebruik en ongezonde voedingspatronen kunnen toenemen. 4. Indirect meebetalen aan schulden door niet-schuldenaren Schuldenproblematiek heeft gevolgen voor iedereen. Als mensen hun rekening niet betalen, zullen bedrijven deze niet te innen bedragen op den duur doorberekenen in de kostprijs aan toekomstige klanten, dus aan u. Men schat dat de economische schade van problematische schuldensituaties in de miljoenen euro s loopt. Het gaat dan om de kosten van huisuitzettingen, niet-verhaalbare bijstand, herhuisvesting en niet te innen bedragen. Met 6980 huisuitzettingen in 2013 (bijna 20 per dag!) tegen 6750 in 2012 (een stijging van 8%) en gemiddelde kosten van een huisuitzetting van 7.000 tot 8.000 per huisuitzetting 28 kosten huisuitzettingen de volkshuisvestelijke sector algauw zo n 60 miljoen per jaar. U en ik zijn er dus gebaat bij om het schuldenvraagstuk op te lossen. 2.7 TYPEN SCHULDEN Need to know De Greef (1992) onderscheidt 4 typen problematische schulden. 1. Overlevingsschulden De schuldenaar heeft te weinig inkomsten in verhouding tot zijn vaste lasten. Dit type schulden komt vooral voor bij mensen die rond het sociaal minimum leven. Het ontbreekt aan reserves. Schulden die onderdeel uitmaken van een overlevingsstrategie komen met name voort uit het niet (kunnen) voldoen van de maandelijkse lasten van huur en energiekoste n, waardoor de neiging ontstaat het ene gat met het andere te vullen. Doordat niet tijdig een oplossing of uitweg wordt gevonden, zakken huishoudens langzaam weg in een problematische schuldensituatie. Langdurig leven op het bestaansminimum betekent dat deze schuldenaren zullen moeten leren om langdurig binnen hun kleine budget te blijven of om hun inkomsten te verhogen door bijvoorbeeld (extra) werkaanvaarding of te verhuizen naar een goedkopere woning. Nog belangrijker, de situatie te accepteren zoals die is. 28 Dick Jansen, bestuurslid Stichting Vroeg eropaf in Handreiking voorkomen huisuitzetting / Aedes: huisuitzettingen toegenomen door huurschuld 2014. 420151/Opleiding BC 26

2. Overbestedingschulden Stelselmatig meer uitgeven dan er aan inkomen feitelijk te besteden is. De schuldenaar heeft in beginsel genoeg geld, maar heeft te veel kredieten afgesloten, of geeft te veel uit (gat in de hand), en is hierdoor in de financiële problemen gekomen. Ook vloeien overbestedingschulden vaak voort uit een gebrekkig financieel beheer, onvoldoende kennis en/of desinteresse om de financiële huishouding op orde te houden. Ook onvermogen (tijdelijk, permanent) om zelfstandig het inkomen te beheren valt hieronder, bijvoorbeeld bij een psychische of psychi atrische aandoening. Wanneer dit onvermogen met voldoende zekerheid wordt vastgesteld, kunnen instrumenten als bewindvoering of zelfs ondercuratelestelling worden ingezet. 3. Aanpassingsschulden De schuldenaar heeft te maken (gehad) met een aanzienlijke verandering in uitgaven en/of inkomsten als gevolg van een vaak ingrijpende gebeurtenis in iemands leven. Bekende zogenoemde life-events zijn echtscheiding, langdurige ziekte, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, verlies van dierbaren en geboorten. Maar ook kinderen die de leeftijd van 18 jaar bereiken. Personen of huishoudens, geconfronteerd met life events, zullen moeten leren om zich aan een nieuwe situatie aan te passen. Vooral wanneer er kinderen in het spel zijn, kan dit worden ervaren als een extra zware opgaaf. 4. Compensatieschulden Compensatieschulden zijn schulden die kunnen ontstaan vanuit een gevoel van zich achtergesteld voelen en sociale uitsluiting: men gaat buitensporig geld uitgeven om eigen (negatieve) gevoelens te compenseren. Kenmerkend is bijvoorbeeld het feit dat relatief veel huishoudens met een zeer laag inkomen wel de nieuwste moderne appara tuur en gadgets in huis hebben. Men wil zich kost wat kost gelukkig voelen, alsof het een recht is. Iets daadwerkelijk veranderen aan de onprettig ervaren situatie wordt als lastig ervaren, compensatie zoeken is dan makkelijker. Ook de schuldenaar met psychologische problemen zoals een drugs- of koopverslaving vallen hieronder. In een dergelijke situatie zullen de achterliggende problemen, die de basis vormen van de problematische schuldsituatie moeten worden opgelost. Hoge telefoonrekeningen (met name bij mobiele nummers), kopen op afbetalingen bij postorderbedrijven, en het bezit van allerhande klantenkaarten duiden vaak op dit soort schulden. 420151/Opleiding BC 27

2.8 BETALINGSACHTERSTANDEN NAAR VORDERAARS Nice to know De meeste betalingsachterstanden komen voor bij de volgende bedrijven en/of instellingen: Leningen bij banken of financiers (creditcardmaatschappijen) Voorbeelden: autolease, persoonlijke leningen, doorlopend krediet, en hypotheek. In een schuldregeling wordt bij de hypotheek alleen de achterstand in de betaling van de hypotheekrente en aflossing meegenomen, dus niet de eigenlijke hypotheek zelf. De lope nde aflossingen (van de hypotheek) gelden immers als vaste lasten. Schulden bij postorder- en internetbedrijven Vaak hoge rentes bij termijnbetalingen. Schulden bij bankinstellingen: roodstand Roodstand is altijd een schuld. Roodstand dient tenminste eens in de drie maanden te zijn ingelopen. Gebeurt dit niet dan mag de bank al het inkomen (van andere of spaarrekeningen) gebruiken om de roodstand aan te zuiveren via een bankbeslag. Roodstand die niet wordt ingelopen kan snel lijden tot problematische schulden omdat automatische incasso's dan niet kunnen worden uitgevoerd. In 2014 stond 44% van alle huishoudens in Nederland tenminste op één rekening rood. (ruim 3,2 miljoen huishoudens 29 ) Belastingschulden Voor huishoudens met een laag inkomen is het in veel gemeenten mogelijk kwijtschelding te krijgen van de gemeentelijke heffingen. Ook kunnen de heffingen vaa k in termijnen worden betaald. Achterstanden betaling vaste lasten en andere rekeningen Dit zijn achterstanden in de lopende vaste lasten, zoals huur, energie, water, ziektekostenverzekering, telefoon of verzekeringen. Deze vorm van achterstanden kan snel leiden tot bedreigende schulden omdat een aantal van deze schuldeisers extra dwangmiddelen heeft om iemand te laten betalen. De verhuurder kan overgaan tot een huisuitzetting, energie- en waterbedrijven kunnen het leveren van water en energie stopzetten en telefoon, kabel en internet kunnen worden afgesloten. Studieschulden Een studieschuld bij de DUO- IB-groep los je in 15 jaar af; Het hele bedrag dat geleend is, inclusief rente moet dan zijn terugbetaald. De DUO-IB groep betpaalt hoeveel per maand moet worden afgelost. Deze regeling geldt alleen niet voor achterstallige betalingen. Schulden bij familie en kennissen Een schuld bij een familielid of kennis wordt alleen meegenomen in een schuldhulptraject indien schriftelijk onder toezicht van de notaris is vastgelegd wat de hoogte van de schuld is en hoe de terugbetalingsregeling is geregeld. Het hangt af van de relatie met het familielid hoe daarmee in een regeling moet worden omgegaan. Vanwege de persoonlijke relatie moeten misschien juist deze schulden tijdig worden betaald. Daarentegen kan het ook zijn dat juist familie bereid is te helpen door de schuld (deels) kwijt te schelden of door de betaling op te schorten zodat eerst andere schuldeisers betaald kunnen worden. 29 Panteia: monitor betalingsachterstanden 2014 420151/Opleiding BC 28

Schulden bij ex-partners: alimentatie De alimentatie (maandelijks) is een vaste last en geen schuld. Achterstanden in alimentatie zijn wel schulden. Is de alimentatie door de rechter opgelegd, dan kan in sommige gevallen om een nihilstelling worden gevraagd, dat wil zeggen, de alimentatie hoeft niet te worden betaald, zolang de schuldenregeling loopt. 2.9 HET WETTELIJK KADER FINANCIËLE ZORGVERLENING Hoe wij met schulden om moeten gaan en moeten oplossen, is geregeld in wettelijke kaders. Een wettelijke schuldsanering is van kracht sinds 1998. De Wet gemeentelijke schuldregeling (Wgs) is van kracht sinds 2012. Via convenanten, richtlijnen en gedragscodes zijn de wettelijke kaders verder ingevuld. Zij concretiseren in detail hoe wij een financieel probleem dienen aan te pakken. Hieronder worden deze kaders, die de financiële zorgverlener moet kennen en weten te gebruiken, uiteengezet. De Kiwa heeft in 2014 een nieuw wettelijk kader vastgesteld voor de schuldhulpverlening en budgetcoaching. Deze vindt u in het eerste addendum. Hieronder volgt een beknopt overzicht. Schema 2.1. het wettelijk kader SHV en BC Wet Afkorting Artikelen Examinering Wet Bescherming Persoonsgegevens Wbp 1-25-28, 33-36, 40-41, 49-50 SHV I, II & III Faillissementswet Fw 15,15a, 15b, 285-362 SHV I, II Electriciteitswet, gaswet en Ew 95b Ew, 44 Gw, SHV I & III afsluitregelingen Gw afs. 1-15, Dw afs. 9 jo. Artt 1-9 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Rv 439-479a, 711-713, 718-727, 768-770c SHV I, II & (III) Burgerlijk Wetboek Boek 1 Bw bk 1 1:16a-1:24b, 1:30-1:31, 1:81- SHV I, II 1:113, 1:149-1:166 Burgerlijk Wetboek Boek 3 Bw bk 3 3:5, 3:45, 3:83-3:84, 3:227-3:258, 3:267-3:295, 3:306-3:326 SHV I, II & (III) Burgerlijk Wetboek Boek 6 Bw bk 6 6:3, 6:74, 6:131, 6:135 SHV I, II Burgerlijk Wetboek Boek 7 Bw bk 7 7:28, 7:633 SHV I, II Leidraad Invordering Belastingen Lib 26, 74 SHV I, II Invorderingswet Iw 9-12, 19, 21, 26 SHV I, II Gerechtsdeurwaarderswet Gdw 2, 20, 30, 34, 56-57 SHV I Algemene Wet Awir 14-21, 45 SHV I Inkomensafhankelijke Regelingen Wet Werk en Bijstand Wwb 13, 35-36, 48-49 SHV I, II 420151/Opleiding BC 29

Wet Consumenten Krediet Wck 40-43, 4-48 SHV I, II & III Wet op het Financieel Toezicht Wft 1:20 2:60-2:64, 2:78-2:84, 3:5, SHV II 4:2-4:2a, 4:11,4:15, 4:17, 4:19-4:21, 4:32-4:37a, 4:72-4:74 Besluit Gedragstoezicht BGFO Wft 33-33a, 49-49a, 53-54, 57-58, SHV II Financiële Ondernemingen 111-115, 152-158 Reikwijdtebepalingen BRB Wft 27-34 SHV II Wet ter voorkoming v.h. witwassen Wwft 3-5, 8-11, 15-23, 26-27, 33-35 SHV II en financieren van terrorisme Wet Gemeentelijke Wgs 1-13 SHV I, II, & III schuldhulpverlening Besluit voor vergoeding 1-5 SHV I, II buitengerechtelijke incassokosten Zorgverzekeringswet Zvw 8-8a, 18a-f SHV I, II Wet aanscherping handhaving en Fraudewet I-XI SHV I, II sanctiebeleid SZW-wetgeving Wet griffierechten Burgerlijke Wgbz 1-30 SHV I, II zaken Betalingsregelingen Belastingdienst SHV I, II Zoals al eerder gezegd, dient u de inhoud van de wetten te kennen op hoofdlijnen en weten wat de strekking van de artikelen is; hoe u de wetgeving moet gebruiken voor het oplossen van schulden van cliënten. 2.10 CONVENANTEN, RICHTLIJNEN EN GEDRAGSCODES Need to know Naast het wettelijk kader dient de financiële zorgverlener ook, conform de normeis, de inhoud van enkele richtlijnen, convenanten en gedragscodes te kennen. Deze vindt u in addendum 2 en in de volgende hoofdstukken. Gedragscodes NVVK Gedragscode NVVK Budgetbeheer 2004 In deze gedragscode zijn regels opgesteld om de financiën van de cliënt te beheren teneinde om stabilisatie aan te brengen in de financiële situatie. 30 Gedragscode NVVK schuldsanering 2006 31 In deze gedragscode zijn regels opgesteld hoe een problematische schuld van een cliënt te saneren. 30 Een uittreksel van de tekst van deze gedragscode is in hoofdstuk 10 te vinden 31 Deze gedragscode is te vinden in addendum 2 420151/Opleiding BC 30

Gedragscode Schuldregeling voor ondernemers (SHVO) 2012 32 Deze gedragscode heeft regels opgesteld ten behoeve van een schuldregeling voor natuurl ijke personen, die zelfstandige zijn of waren (ZZP) en al dan niet voortgaan met de uitoefening van hun bedrijf en die dus niet als consument handelen. Schuldsanering voor deze groep van (ex)- ondernemers verloopt anders dan een Msnp voor natuurlijke personen. ReCoFa richtlijnen ReCoFa procesreglement Wsnp 33 Dit document is een aanvulling op de werking van de Wsnp zoals beschreven in de Faillissementswet. In het procesreglement zijn taken en voorschriften nader uitgewerkt. ReCoFa Vtlb-rapport januari 2015 34 De ReCoFa heeft een Vtlb- rapport ontwikkeld om te achterhalen welk bedrag de cliënt mag houden om in zijn levensonderhoud te voorzien ( Vtlb) en welk bedrag aan zijn schuldeisers dient te worden overgemaakt (afloscapaciteit). Het rapport omvat regels hoe deze bedragen te berekenen. De ReCoFa heeft hiervoor een rekenmethode ontworpen, inclusief een Vtlb calculator met bijbehorende uitleg. Het Vtlb rapport wordt elk half jaar aangepast aan nieuwe regelgeving, voortvloeiend uit veranderingen in het sociale zekerheidsstelsel. Convenanten In diverse convenanten zijn afspraken en wederzijdse verplichtingen met schuldeisende partijen vastgelegd om een bepaalde schuld in te lossen. Convenanten hebben als doel de samenwerking met schuldeisers te verbeteren, het aantal wanbetalers t erug te dringen en het afsluiten van minnelijke schuldregelingen te bevorderen. Convenanten kunnen zijn afgesloten door gemeenten met lokale bedrijven, met woningcorporaties of met energieleveranciers. Op nationaal niveau heeft de NVVK overeenkomsten gesloten om te komen tot een schuldregeling. In deze convenanten staan de voorwaarden en regels ten aanzien van terugbetalingen van cliënten aan de schuldeisers. Op dit moment heeft de NVVK diverse convenanten afgesloten met: Overheidsinstanties: Cjib, UWV, Svb; Energieleveranciers: Nuon, Essent, Energie-Nederland; Drinkwaterbedrijven: Evides, Vitens; Telecombedrijven, kabelmaatschappijen: UPC, Ziggo; Zorgverkeraars Nederland. Bij het opstellen van een schuldregeling kunt u gebruik maken van deze landelijke convenanten, alleen moet u eerst wel lid worden van de NVVK 35. In addendum 2 zijn de convenanten NVVK-ZN en NVVK-CJIB opgenomen. 32 De tekst van deze gedragscode is te vinden in addendum 2 33 een uittreksel van de tekst van dit reglement is te vinden in hoofdstuk 11 34 Het Vtlb rapport, 26 januari 2015 is te downloaden op www.rvr.wsnp.org 35 Meer informatie is te vinden op de site van de NVVK: www.nvvk.eu/schuldhulpverlening/convenanten 420151/Opleiding BC 31

2.11 WET GEMEENTELIJKE SCHULDHULPVERLENING: REGIEROL GEMEENTEN Need to know Met de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs, 2012) hebben gemeenten de wettelijke zorgplicht gekregen op het terrein van de integrale schuldhulpverlening. De gemeente dient de regierol hierover op zich te nemen. De Wgs schrijft voor dat de gemeenteraad een beleidsplan en -regels opstelt, die richting moeten geven aan de inrichting en organisatie van de integrale schuldhulpverlening, indien haar bewoners daarom vragen. Zij dient het beleidsplan telkens voor een periode van 4 jaar vast te leggen. Naast het regelen van schulden moeten in het beleidsplan ook regels staan om te voorkomen dat inwoners zich in schulden steken. Gemeenten hebben de plicht een schuldpreventiebeleid op te stellen en uit te voeren. De gemeente kan daartoe een afdeling schuldhulpverlening opzetten, maar kan deze ook uitbesteden aan schuldhulpverleningsorganisaties. Elk beleidsplan dient in ieder geval te bevatten: 1. De resultaten, die de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te halen; 2. Welke kwaliteit/standaard de gemeente oplegt aan de wijze waarop de integrale schuldhulpverlening wordt uitgevoerd; 3. Hoe de gemeente zeker stelt dat de wachttijd tussen aanmelding en eerste (intake)gesprek maximaal 4 weken bedraagt. Wanneer sprake is van een crisissituatie dient dit drie werkdagen te zijn; 4. Hoe de gemeente de schuldhulpverlening aan gezinnen met inwonende minderjarige kinderen vorm geeft ; 5. Welke preventieve maatregelen worden genomen om te voorkomen dat personen schulden maken of overeenkomsten aangaan, die ze niet kunnen betalen en inwoners bewust maken wat de waarde van geld is. Basisbankrekening In artikel 2 lid 5 van de Wgs staat dat gemeenten de verzoeker kunnen verplichten over een basisbankrekening te beschikken om schuldhulp mogelijk te maken. Inmiddels is het wettelijk recht op een basisbankrekening opgenomen in de Wft art. 4:71f. Wettelijk Breed Moratorium (WBM) Het WBM geeft gemeenten de mogelijkheid bij de rechtbank in het kader van een schuldregeling een afkoelingsperiode aan te vragen voor 6 maanden ten behoeve van de inwoner met financiële problemen. Alhoewel het WBM is opgenomen in de Wgs (art. 5) is de wet op dit punt nog niet verder uitgewerkt en dus nog niet van kracht. Recidive en afwijzingsgronden In art. 3, lid 2 staat dat de gemeente een inwoner de toegang tot schuldhulpverlening kan weigeren indien er sprake is van recidive. Van recidive is sprake als een inwoner zich al meerdere keren tot de gemeente heeft gewend voor minnelijke schuldhulpverlening en het hem of haar te verwijten is dat dit geen resultaten heeft opgeleverd. 420151/Opleiding BC 32

Voor het overige is nog onduidelijk wat afwijzingsgronden kunnen zijn. Art. 3, lid 3 stelt dat de gemeente schuldhulpverlening in ieder geval kan weigeren als er sprake is van fra ude, die benadeling van een bestuursorgaan tot gevolg heeft en daarvoor een strafrechtelijke zaak opgelegd heeft gekregen. De Memorie van toelichting heeft bepaald dat de beslissing over het wel of niet toelaten van een inwoner tot integrale schuldhulpverlening een beschikking is op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de beslissing vatbaar is voor bezwaar en beroep. Flankerende hulpvoorzieningen vanuit de gemeente Naast de Wgs zijn de volgende voorzieningen indirect betrokken bij schuldhulpverlening en budgetcoaching: Inkomensondersteuning vanuit UWV, Svb, Awbz, Wmo; Kwijtschelding gemeentelijke belastingen; Gemeentelijk armoedebeleid vanuit de WMO; Sociale Dienst en Werk: reïntegratie van werkzoekenden; UWV; Gemeentelijke kredietbanken (GKB), ingericht conform de Wft. De GKB verstrekt leningen aan mensen die bij reguliere banken niet terecht kunnen. Kredietbanken regelen de schuldenproblematiek en beheren het inkomen van schuldenaren. De GKB wordt soms ook wel de stadsbank genoemd; Algemeen maatschappelijk werk (AMW). AMW heeft een belangrijke rol in de vroegtijdige signalering van schuldenproblematiek en doorverwijzing naar de schuldhulpverlening. Ze zijn daarnaast vaak gespecialiseerd in de aanpak van psychosociale problematiek. Anderzijds is AMW het eerste station vanuit waar naar schuldhulpverlening kan worden doorverwezen; Diverse maatschappelijke voorzieningen (buurthuizen e.d.), formulierenbrigade, schuldhulpmaatje en (sport)verenigingen op wijkniveau; Sociaal Raadslieden en kantongerecht. Sociaal raadslieden geven kosteloos en laagdrempelig geven informatie en advies op een breed sociaal juridisch terrein. De nadruk ligt op dienstverlening aan de meest kwetsbare burgers. Dat zijn vooral mensen met weinig opleiding, laag inkomen en weinig zelfredzaamheid. Civiele bewindvoerders. Gemeentelijke sociale kaart voor de schuldhulpverlening Sinds 2014 is er een digitale sociale kaart (DISK) beschikbaar. Dit is de wegwijzer naar werk, wonen, welzijn en zorg in elke gemeente en regio. Op deze sociale kaart is te achterhalen welke organisaties binnen diverse gemeenten of een regio zich bezighouden met de schuldhulpverlening. De digitale sociale kaart schuldhulpverlening is onderdeel van de Intensivering armoede - en schuldenbeleid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het is een wegwijzer naar hulp en advies op het gebied van financiële problemen in uw gemeente. Echter, nog niet elke gemeente is op dit moment opgenomen in DISK. Informatie: www.disk-schuldhulp.nl 420151/Opleiding BC 33

Naast de DISK als mogelijk startpunt dient elke schuldhulpverleningsorganisatie zelf te beschikken over: - een overzicht van de actuele landelijke, regionale en lokale relevante afspraken m.b.t. - de schuldhulpverlening; - de lokale sociale kaarten; - een lokale borgstellingsregeling; - en deze toepassen. 2.12 EX-ONDERNEMERS EN SCHULDEN Need to know Het aanbieden van schuldhulpverlening aan ex-ondernemers vereist specifieke kennis. Het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigenkrediet (BBZ) biedt uitkomst voor zelfstandigen met schulden. De BBZ voorkomt dat men in de bijstandswet komt en wordt onder voorwaarden verstrekt door de gemeente, bijvoorbeeld via een rentedragend krediet, een periodieke uitkering voor levensonderhoud of een combinatie hiervan. Via dit Besluit is het voor gevestigde ondernemers in financiële problemen mogelijk saneringskrediet aan te vragen als uit onderzoek blijkt dat de onderneming nog levensvatbaar is. Een onderneming is levensvatbaar indien zowel de zakelijke als de privélasten voldaan kunnen worden. De levensvatbaarheid wordt getoetst door een onafhankelijke instelling, aangesteld door de gemeente. Ook oudere ondernemers (55+) met een niet levensvatbaar bedrijf of die willen stoppen, kunnen beroep doen op de BBZ. Is financiering van de schulden ook op deze manier niet mogelijk, dan dient in principe beëindiging van de onderneming plaats te vinden binnen 12 maanden. Mislukt de Msnp, dan kan de ex-ondernemer zelf bij de rechtbank een verzoekschrift indienen voor de Wsnp. De Wsnp heeft in beginsel het uitgangspunt dat de onderneming gestopt wordt. Met een BV als rechtspersoon ligt de zaak iets ingewikkelder. In eerste instantie kan dan surseance (uitstel) van betaling uitsluitsel bieden. De schuldenaar dient de aanvraag tot surseance wel voor te leggen aan de rechtbank met advocaat en de rechtbank dient wel overtuigd te worden dat na verloop van tijd de betalingen alsnog verricht kunnen worden. Met andere woorden: dat de BV nog levensvatbaar is. En zo ja, hoe de BV gezond kan worden gestabiliseerd. De maximale duur van de surseance van betaling is anderhalf jaar. De rechtbank zal de surseance van betaling geen doorgang laten vinden als: Een derde deel van de schuldeisers zich hier tegen uitspreekt; Schuldeisers, die meer dan een vierde deel van de totale vordering vertegenwoordigen, zich hier tegen uitspreken; Er gegronde redenen bestaan dat de schuldenaar de schuldeisers gedurende de surseance benadeelt; De surseance geen kans van slagen heeft, met andere woorden dat er geen uitzicht is op betaling van de vorderingen in de toekomst. In deze gevallen verklaart de rechtbank de schuldenaar failliet. 420151/Opleiding BC 34

Faillissement Een ex-ondernemer gaat failliet als minstens twee schuldeisers onbetaald blijven ( pluraliteiteis) of als de schuldenaar de schuldeisers wel kan, maar niet wíl betalen. De schuldenaar kan ook zelf het faillissement aanvragen maar dit is alleen verstandig als de schuldenaar in aanmerking kan komen voor de Wsnp. Bij aanvang van een faillissement wordt een curator aangesteld. Dit is een advocaat, die de afwikkeling van het faillissement verzorgt (ook wel de vereffening genoemd). Gedragscode SHVO In de gedragscode SHVO van de NVVK staan richtlijnen voor de uitvoering van een schuldsanering voor ondernemers beschreven. De SHVO kent veel overeenkomsten met de gedragscode schuldregeling uit 2006. 420151/Opleiding BC 35

420151/Opleiding BC 36

2.13 CASUÏSIEK Na bestudering van dit hoofdstuk bent u: bekend met de achtergronden van de schuldhulpverlening in Nederland; bekend met diverse soorten schulden op basis van verschillende oorzaken van het ontstaan van schulden; bekend met de Wgs; bekend met de vigerende gedragscodes en convenanten van de NVVK; bekend met de ReCoFa richtlijnen en kunt u deze toepassen; bekend met de verschillen in schuldhulpverlening ten behoeve van ondernemers ten opzichte van schuldhulpverlening van particulieren. Casus 2.1 Persoonlijke financiële huishouding Aansluitend op de casus uit hoofdstuk 1: 1. Maak een maandbegroting (overzicht inkomsten/uitgaven) van je eigen financiële situatie. Maak eventueel gebruik van één van de vele aangeboden digitale huishoudboekjes op het internet. Wat zijn de totale inkomsten, wat de uitgaven. 2. In hoeverre is er sprake van balans/onbalans in je eigen situatie? 3. Op welke uitgaven zou u kunnen bezuinigen? 4. Welke overwegingen spelen er om het wel/niet te doen? Casus 2.2 Boodschappen doen Aansluitend op de casus uit hoofdstuk 1: Uit onderzoek blijkt dat op het punt van boodschappen doen veel besparingen mogelijk zijn. 1. Hoe kritisch doet u uw dagelijkse boodschappen in de supermarkt? Hoe prijsbewust bent u? 2. Op welke dagelijkse boodschappen zou u kunnen bezuinigen? 3. Welke overwegingen speler er om het wel/niet te doen? Casus 2.3 Reclame Aansluitend op de casus uit hoofdstuk 1: 1. Hoeveel reclame uitingen komt u tegen op een dag? Hoe bewust registreert u deze reclames? 2. Via welke media komt reclame het meest op u af? 3. Beschrijf een reclame uiting en/of een slogan, die bij u is blijven hangen. Motiveer. 4. Luister eens goed naar de teksten die men in reclames gebruikt. Schrijft u eens enkele nietszeggende teksten uit reclames op en neem deze mee naar de eerstvolgende cursusdag. Plezier verzekerd voor de overige cursisten. 420151/Opleiding BC 37

Casus 2.4 Beleidsplan in het kader van de Wgs Zoals u hebt kunnen lezen in dit hoofdstuk dient iedere gemeente in het kader van de Wgs een beleidsplan op te stellen m.b.t. het verlenen van schuldhulpverlening voor haar inwoners. 1. Achterhaal welk beleidsplan uw gemeente heeft opgesteld. Raadpleeg hiervoor het internet. 2. Is er geen beleidsplan? Ga dan na wat de reden hiervan is. Op een volgende cursusdag leggen we de beleidsplannen naast elkaar en zoeken we de overeenkomsten en verschillen. 420151/Opleiding BC 38

3 HET PRIMAIRE PROCESSCHEMA SCHULDHULPVERLENING HET MINNELIJK TRAJECT 3.1 INLEIDING Need to know Het uitgangspunt voor de norm voor schuldhulpverlening is de volgende schematische weergave van het primaire proces van schuldhulpverlening, ook wel genoemd het minnelijk traject 36. Schema 3.1 Het primaire processchema van schuldhulpverlening NEN 8048-I Het primaire proces van de schuldhulpverlening is onder te verdelen in 12 basisactiviteiten: 1. Aanmelding; 2. Intake & Crisisinterventie; 3. Informatie en advies; 4. Stabilisatie; 5. Betalingsregeling; 6. Herfinanciering; 7. Schuldregeling (afkoop) met twee oplossingsrichtingen: a. Schuldbemiddeling; b. Saneringskrediet; 8. Budgetcoaching; 9. Budgetbeheer; 36 NEN 8048-I, 2013; pag. 5; Certificatieschema Kiwa 2013, pag. 8 420151/Opleiding BC 39

10. Duurzame financiële dienstverlening (DFD); 11. Verzoekschriften in het kader van de Wsnp (afgifte artikel 285 Fw verklaring); 12. Nazorg. 3.2 TOELICHTING OP- EN EISEN AAN HET SCHULDHULPVERLENINGSPROCES Nice to know 1. Wetgeving en dit processchema komen voort uit artikel 19 van de grondwet (Bestaanszekerheid, welvaartsspreiding, sociale zekerheid). Daarin staat: 1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid; 2. De wet stelt regels over de aanspraken op sociale zekerheid; 3. Nederlanders hier te lande die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege. 2. Het primaire processchema schuldhulpverlening gaat feitelijk over minnelijk trajecten, de Msnp. Ook de activiteit verzoekschriften in het kader van de Wsnp omschrijft de activiteiten, die men moet plegen om iemand in een wettelijke schuldsanering onder te brengen. 3. De 12 hierboven genoemde activiteiten hebben alleen kans van slagen indien het communicatieproces gedurende alle fasen van het processchema effectief verloopt. De schuldhulpverlener dient te motiveren, te coachen, eventueel te adviseren en te onderhandelen (met schuldeisers). 37 4. Mediation De schuldhulpverlener heeft als taken te achterhalen wat er financieel allemaal speelt, hoe het zo ver heeft kunnen komen om vervolgens met de schuldeisers een regeling te treffen. De regeling dient én de hulpvrager uit de financiële problemen te halen én de schuldeiser tevreden te stellen. De schuldhulpverlener is in dit proces altijd onpartijdig en behartigt de bel angen van beide partijen. Need to know 5. Kosten voor schuldhulpverlening mogen niet in rekening worden gebracht bij de cliënt of schuldeisers, tenzij de schuldhulpverleningsorganisatie voldoet aan art. 48 van de Wck. Deze kosten moeten dan schriftelijk aan de cliënt en schuldeisers kenbaar worden gemaakt. De schuldhulpverleningsorganisatie mag geen kosten in rekening brengen die hoger zijn dan de afgesproken kosten. 37 Zie hoofdstuk 8 420151/Opleiding BC 40

6. Indien de cliënt een inkomen heeft ter hoogte van de voor hem toepassing zijnde Wwb -norm 38, zal maximaal 5% worden aangewend ter aflossing, waarbij een minimuminkomen van 95% van de voor hem van toepassing zijnde Wwb-norm is gegarandeerd. Er mogen geen kosten in rekening worden gebracht indien daardoor het beschikbare inkomen lager wordt dan 95% van de voor hem van toepassing zijnde Wwb-norm. 7. Indien er sprake is van achterliggende problematiek, kan de schuldhulpverlener te allen tijde de cliënt doorverwijzen naar derden, m.a.w. naar een organisatie die in staat moet worden geacht om deze achterliggende problematiek op te lossen. Indien noodzakelijk en relevant voor het schuldhulpverlenings-proces houdt de schuldhulpverlener regelmatig contact met de organisatie waarnaar is verwezen. 8. Kan de schuldenaar alle schulden volledig aflossen binnen een vastgestelde termijn van drie jaar dan is er sprake van 100% afbetaling. Zijn de schulden daarentegen zo hoog en/of heeft de hulpvrager te weinig inkomsten dat aflossing (binnen een vastgestelde termijn van 3 jaar) niet mogelijk is, dan wordt gekozen voor de activiteit schuldregeling. In deze situatie krijgen de schuldeisers slechts een deel van de vordering. Het is de taak van de schuldhulpverlener ervoor te zorgen dat de schuldeisers akkoord gaan met een deelpercentage van hun vordering. Als dit lukt spreekt men van een geslaagd minnelijke regeling (Msnp). De regeling die zo wordt getroffen wordt ook wel het percentage akkoord genoemd. De schuldeiser zal slechts een deel van zijn vordering krijgen, het restant dat overblijft wordt kwijtgescholden. De kwijtschelding wordt de finale kwijting genoemd. Dit houdt in dat de schuldenaar wel een morele plicht behoudt om alsnog de restvordering te voldoen, maar de restvordering is niet meer opeisbaar door de schuldeiser. Anders gezegd, de nog openstaande restschuld gaat over in een natuurlijke verbintenis. In een schuldregeling dient altijd rekening gehouden te worden met het feit dat schuldeisers niet akkoord zullen gaan met het voorgestelde percentage akkoord. Dan rest d e schuldenaar (of de schuldhulpverlener voor hem) de mogelijkheid om naar de rechter te stappen (Wsnp) en wordt de activiteit verzoekschrift in het kader van de Wsnp gestart. 9. Indien een schuldhulptraject voortijdig wordt beëindigd, moet de schuldhulpverleningsorganisatie de cliënt en indien nodig de andere belanghebbenden schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte stellen van de consequenties van de beëindiging, indien nodig met een passend advies en/of doorverwijzing naar derden. 10. Indien een cliënt verhuist naar een andere gemeente, moet de schuldhulpverleningsorganisatie de gegevens van de cliënt met diens instemming overdragen aan een andere schuldhulpverleningsorganisatie. De activiteiten van het primaire processchema schuldhulpverlening zullen in de volgende hoofdstukken uitvoerig worden behandeld. 38 De norm bedoeld in art. 5c Wwb 420151/Opleiding BC 41

3.3 HET PRIMAIRE PROCESSCHEMA IN TIJDSPERSPECTIEF In het processchema kan onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de o nderzoeks- en analysefase en anderzijds de uitvoeringsfase. De onderzoeks- en analysefase beslaat de periode van aanmelding tot en met het opstellen van een advies middels een plan van aanpak. De uitvoeringsfase begint met het uitvoeren van het plan van aanpak en eindigt met het beëindigen van een schuldhulptraject, inclusief het verlenen van nazorg. Elk schuldhulptraject begint met een aanmelding van iemand die hulp vraagt voor het oplossen van een financieel probleem. Hij kan hiervoor terecht bij de gemeente of een schuldhulpverlenende organisatie. Deze zal toetsen of het financiële probleem behandelbaar is en/of hijzelf handelbaar is. Is het antwoord op beide vragen bevestigend, dan volgt een intakegesprek binnen 4 weken. Het mag vervolgens 3 maanden duren om informatie over de hulpvrager te verzamelen met betrekking tot het financiële probleem en op basis daarvan een plan van aanpak op te stellen om het probleem op te lossen. Het plan van aanpak is het begin van het uitvoeringstraject. Deze is altijd uniek, afhankelijk van de (financiële) situatie en achtergronden van de cliënt, omvat een pakket aan maatregelen en duurt in de regel 3 jaar. In het pakket van maatregelen is altijd een stabiliserende activiteit opgenomen om balans tussen inkomsten en uitgaven te verkrijgen en/of te verduurzamen, en vaste lasten (weer) te betalen. Daarnaast is ook altijd een maatregel opgenomen om achterstanden in betalingen in te lossen. Als het gekozen pakket van maatregelen ten uitvoer is gebracht volgt in de regel no g een nazorgtraject. Deze duurt in de regel één jaar. In schemavorm ziet het processchema in tijdsperspectief er als volgt uit: Schema 3.2 Het primaire processchema financiële zorgverlening in tijdsperspectief 39 39 Bron: SHV En Verder Opleidingen Financiele Zorgverlening 2014 420151/Opleiding BC 42

3.4 HET WETTELIJK KADER EN HET PROCESSCHEMA In hoofdstuk 2 werd omschreven welke wetten u moet kennen voor welk examen. Hier kijken we welke wetten van toepassing zijn als men de 12 activiteiten van het primaire processchema wil opstarten. Deze staan in schema 3.3 vermeld. De Wbp is van toepassing op alle activiteiten. Dit betekent dat voor aanvang van elke activiteit uit het processchema er toestemming gevraagd moet worden aan de cliënt om gegevens te mogen verwerken; De Wwb en art. 475d Rv zijn van belang om het Vtlb en de afloscapaciteit (AC) te berekenen. Art. 20-25 Wwb geven de normbedragen voor de bijstandsuitkering weer per huishoudtype. Deze bedragen worden halfjaarlijks aangepast; Art. 47 Wck verbiedt het in rekening brengen van kosten voor een uitvoeringstraject in de schuldhulpverlening; Art. 3:5 Wft geeft aan dat het voor natuurlijke personen verboden is om beheerrekeningen te openen; Art. 16 Wbp verbiedt de verwerking van gegevens zonder hier uitdrukkelijk toestemming om te hebben gevraagd; Art. 284-287 Fw behandelen het proces van het opstarten van een Wettelijk schuldsaneringtraject (Wsnp). 420151/Opleiding BC 43

Schema 3.3 Het wettelijk kader financiële zorgverlening per activiteit in het processchema 40 Wet BC BBR DF Aanmelding Intake/crisis Stabilisatie Info & advies D Herfinanciering Betalingsvoorstel Schuldregeling Nazorg Verzoekschrift Wsp Wbp x x x x x x x x x x x x Fw x Ew & Gw x x x x x x x x x x x Rv x x x x x x x x Bw Bk 3 x x x x x x x x x x Bw Bk x x x x x x x x 6&7 Lib x x x x x x x Iw Gdw Awir Wwb x x x x x x x x Wck x x x Wft x x x x BRB Wft x Bgfo Wft x x Wwft x Wgs x x Zvw Fraudew et Bw Bk 1 Wet griffie x Heeft u wel toestemming gevraagd om gegevens te gebruiken van mijn cliënt? 40 Bron: Nen 8048-I, 2013: pag. 23-25. De wetten waar geen kruisjes staan moeten door de NEN nog worden ingevuld. 420151/Opleiding BC 44

3.5 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk heeft u: kennis van alle activiteiten binnen het schuldhulpverleningsproces; kennis op basis van welke wetsartikelen u taken verricht in een activiteit binnen het schuldhulpverleningsproces; kennis van het tijdsperspectief waarbinnen een schuldhulptraject wordt uitgevoerd. Casus 3.1 Het gezin S. Gulden Het echtpaar Gulden heeft betalingsachterstanden laten ontstaan. Bij dhr. Gulden is 3 jaar geleden reuma geconstateerd, waardoor hij niet meer in staat is volledig te werken (nu nog 18 u/per week ). Het huis moest vanwege de ziekte worden aangepast en daarvoor is een lening afgesloten. Bij het afsluiten van de lening is echter geen rekening gehouden met de inkomensterugval als gevolg van het gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn van dhr. Gulden. Prognoses m.b.t. de chronische ziekte van dhr. Gulden zien er niet goed uit. Binnen afzienbare tijd zal het ook moeilijk worden om nog gedeeltelijk te blijven werken. Ondertussen zijn er geleidelijk aan meerdere achterstallige betalingen bijgekomen. Schuldensituatie, 4 maanden na de arbeidsterugval van dhr. Gulden: Schoolgeld (twee studerende kinderen) 2.100 Hypotheek achterstand (2 maanden) 1.800 Energiebedrijf (1 maand) 130 Lening bij familie 5.000 Bol.com, internet aankoop 350 1. Is hier sprake van een problematische schuldensituatie? Motiveer. 2. Van welk type schuld is hier sprake? 3. Benoem de acties die in het kader van het schuldhulpverleningsproces zouden kunnen worden ingezet. 420151/Opleiding BC 45

420151/Opleiding BC 46

4 DE ACTIVITEITEN AANMELDING, CRISISINTERVENTIE EN INTAKE 4.1 BASIS VAN ELK FINANCIEEL ZORGTRAJECT Elk schuldhulptraject begint met de aanmelding. Ergens zullen mensen hulp zoeken wanneer zij zichzelf niet meer in staat achten een financieel probleem zelfstandig op te lossen. Mensen kunnen ook zijn doorverwezen door anderen, bijvoorbeeld maatschappelijke instanties, woningcorporaties, werkgevers of familie. Is hulp nodig en mogelijk, dan zal een intake volgen. Soms zullen mensen zich pas aanmelden wanneer er sprake is van een bedreigende situatie, zoals een uithuisplaatsing. De schuldhulpverlener moet dan direct in actie komen om de dreigende crisis die dan kan ontstaan, op te lossen. Deze activiteit wordt de crisisinterventie genoemd. Gedurende de intake wordt de basis gelegd voor een uitvoeringstraject. Samen met de hulpvrager gaat de schuldhulpverlener de mogelijkheden na om (weer) stabiliteit te krijgen in een financiële situatie en om schulden in te lossen bij de schuldeisers. Alle relevante gegevens, financieel en nietfinancieel, komen in dit proces aan bod en op basis hiervan wordt het meest effectieve uitvoeringstraject geformuleerd in een plan van aanpak. Daarin wordt stapsgewijs uiteengezet welke stappen gezet moeten worden om tot oplossing van het financiële probleem te komen. De kwaliteit van de interactie en manier van communicatie met cliënt én schuldeisers gedurende de intake, bepalen of de cliënt succesvol zijn schulden oplost of niet. Het opbouwen van vertrouwen, het verkrijgen van legitimiteit en de motivatie van de hulpvrager zijn hierin belangrijke aspecten. Tijdens de intake wordt informatie over de cliënt verzameld; over zijn fi nanciële positie, huishouden en achtergrond. Met het verkrijgen van deze informatie kan al direct begonnen worden met de activiteit stabilisatie 41 : het (weer) in balans brengen van uitgaven en inkomsten. Tijdens de intake worden diverse formulieren ingevuld en in orde gemaakt, zoals een machtigingsformulier en een formulier inkomens- en schuldenposities. In dit hoofdstuk kijken we naar de procedure en taken van de schuldhulpverlener in de activiteiten aanmelding, intake, en crisisinterventie. 4.2 AANMELDING Need to know Het doel van de aanmelding is de registratie van de hulpvraag van de cliënt. Informatie hierover bepaalt het vervolg van het traject. Het initiatief van de aanmelding komt meestal van de cliënt zelf, maar zoals al gezegd, kan ook zijn geïnitieerd door derden. Enkele nutsbedrijven en zorgverzekeraars hebben vanuit de wet en/of convenanten de plicht mensen bij achterstanden in betaling te wijzen op schuldhulpverlening. Een aanmelding kan persoonlijk gebeuren, via een 41 Stabilisatie activiteiten: zie hoofdstukken 9 en 10. 420151/Opleiding BC 47

inloopspreekuur, via internet of telefonisch. Ideaal is het als er meerdere mogelijkheden voor de cliënt zijn om zich aan te melden, zodat de drempel laag is. Alvorens de aanmelding in behandeling te nemen, moet de schuldhulpverlener zich hebben aangemeld bij het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) De aanmelding leidt tot informatie die noodzakelijk is om te bepalen óf er een volgende activiteit moet worden opgestart en zo ja, welke activiteit dat i s. Dit kan zijn: Informatie & advies; Flankerende hulp/doorverwijzing; Intake; Crisisinterventie. De schuldhulpverlener moet op basis van de eerste informatie van de hulpvrager richting bepalen. Tegelijkertijd dient men in het eerste contact een goede eerste indruk achter te laten. Dus klantgericht, eerlijk en duidelijk te zijn en inlevingsvermogen te tonen. In schemavorm ziet het beslissingskader er als volgt uit: Schema 4.1 Beslissingskader aanmelding Hulpvraag aanmelding Analyse en keuze Taak 1. Crisis Crisisinterventie Crisis afwenden 2. Problematische schulden en/of betalingsachterstanden 3. Niet problematische schulden, of andere problemen Intake Informatie & advies, Doorverwijzing derden Schuldhulptraject Adviesgesprek 1. Tijdens de aanmelding moet in ieder geval bepaald worden of er sp rake is van een crisis of niet. Crises zijn in elk geval aanzeggingen tot: 42 a. Woningontruiming & huisuitzetting; b. Afsluiting van gas, stadsverwarming, water of energie; c. Ontbinding van de zorgverzekering. Als er sprake is van een crisis, dan móet er in elk geval een crisisinterventie volgen. 2. Zijn er schulden of betalingsachterstanden, dan wordt de procedure van de intake gestart. 42 Nen 8048-1, 2013: pag.9 420151/Opleiding BC 48

3. Blijkt dat er geen financieel probleem is, dan kunnen één of meer adviesgesprekken voldoende zijn ( informatie & advies ). Ook kan de hulpvrager bij het verkeerde loket hebben aangeklopt. Er is geen financieel probleem, maar bijvoorbeeld een verslavingsprobleem. In deze gevallen wordt doorverwezen. De financiële zorgverlener dient tijdens de aanmelding minimaal de volgende zaken te r egistreren: 43 1. Naam en functie van de aanmelder; 2. NAW-gegevens van de cliënt; 3. Datum van de aanmelding; 4. Reden van de aanmelding; wat is de hulpvraag; 5. Naam van degene bij de schuldhulpverleningsorganisatie die de aanmelding in behandeling neemt. De volgende vragen helpen bij het richting bepalen: Is er een vorm van inkomen? Zonder inkomen geen schuldregeling mogelijk. Is de cliënt reeds bekend bij een schuldhulporganisatie? Zijn er al eerder financiële problemen geweest in het verleden? Dit om te bepalen of er sprake is van recidive. Is er sprake van een (ex-)ondernemer? En in het geval van een melding van een bedreigende situatie, is er een brief met een datumspecificatie wanneer de bedreigende situatie uitgevoerd zal worden? Heeft de cliënt schulden die voortkomen uit strafrechtelijke zaken? Dan is een schuldregeling eveneens niet mogelijk. Ter afsluiting van de aanmelding moet de cliënt op de hoogte gesteld worden van: 44 De voor de cliënt van toepassing zijnde volgende stappen in het schuldhulpverleningsproces; De verwachte wachttijd tot de aanvang van de intake. Met andere woorden, het plannen van een vervolgafspraak. Deze wachttijd mag maximaal 4 weken duren, conform art. 4, lid 1 Wgs; Informatieverstrekking naar de cliënt dat persoonsgegevens en al het besprokene gedurende het traject zullen worden verzameld en verwerkt conform de eisen die de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) stelt. Hiervoor is goedkeuring van de cliënt nodig. Deze goedkeuring wordt middels een ondertekende machtigingsbrief bekrachtigd. 43 Nen 8048-1, 2013: pag.9 44 Nen 8048-1, 2013: pag.9 420151/Opleiding BC 49

Schema 4.2 Procedure aanmelding 45 Tevens ziet de schuldhulpverlener er op toe dat: Benodigde formulieren worden meegegeven dan wel opgestuurd: o Een aanmeldingsformulier; o Een machtigingsformulier; o Een inkomstenformulier; o Een schulden en/of vermogensformulier. Het al dan niet invullen van deze formulieren bij het eerste intakegesprek is nooit reden voor uitsluiting van de cliënt. Het kan zijn dat de cliënt de benodigde vaardigheden mist om de formulieren in te vullen of nog stappen moet maken (motivatie) om de p roblemen ter hand te nemen. Let op Tijdens de aanmelding bepaalt men in grote lijnen richting. Achterliggende oorzaken en dieper ingaan op de hulpvraag vindt plaats tijdens de intake. 45 Bron: SHV En Verder Opleidingen 2012 420151/Opleiding BC 50

Eisen aan de schuldhulpverlener Voor het kunnen uitvoeren van de aanmelding moet de schuldhulpverlener beschikken over de volgende kennis en vaardigheden 46 : In staat zijn om te bepalen of de aanmelding in behandeling kan worden genomen op grond van: o Kennis van het schuldhulpverleningsproces; o Kennis van het aanmeldingsproces zoals hierboven beschreven; In staat zijn om op professionele wijze een aanmeldgesprek te voeren ; In staat zijn om te bepalen of er sprake is van een crisissituatie; In staat zijn om de aanmelding te registreren; Klantvriendelijkheid: eerlijk, duidelijk, inlevingsvermogen. 4.3 CRISISINTERVENTIE Need to know Het doel van de activiteit crisisinterventie is het afwenden van een crisis. Indien er sprake is van een bedreigende situatie vindt binnen drie werkdagen na de aanmelding het eerste gesprek plaats waarin de hulpvraag wordt vastgesteld. De schuldhulpverlener moet over een machtiging van de cliënt beschikken om snel maatregelen te kunnen nemen die noodzakelijk zijn voor het afwenden van de crisis. Men dient zich uitsluitend op het afwenden van de bedreigende situatie te richten, dus niet op de rest van de eventueel aanwezige schulden! De schuldhulpverlener moet de volgende informatie hebben vastgelegd (bijvoorbeeld in een sociale kaart): - landelijke, regionale en lokale relevante procedures en werkwijzen m.b.t. crisissituaties; - afspraken met lokale woningcorporaties, leveranciers van gas, water en energie, en zorgverzekeraars. Is er sprake van een crisis dan dient de schuldhulpverlener adequaat, zelfstandig en onder tijdsdruk in actie te komen. De schuldhulpverlener is hier crisismanager en ondersteuner tegelijk. De basishouding die hierbij hoort: Kalmte: stel gerust, troost waar nodig; Objectiviteit: blijf objectief communiceren; Actiegerichtheid: wees proactief, wacht niet af, handel; Feitenregistratie: hou je aan de feiten; Acceptatie: accepteer voldongen feiten. Bij een crisisinterventie dient men, conform de normeis 47, de volgende acties op te starten: 1. De crisis verifiëren: is er sprake van een crisis? Er is pas sprake van een crisis als de cliënt een brief op datum heeft ontvangen met betrekking tot de op handen zijnde crisis; 2. Analyseren of er landelijke, regionale en lokale afspraken kunnen worden gebr uikt om de crisis af te wenden; 3. Analyseren of herfinanciering mogelijk is; 46 Nen 8048-II, 2013: pag. 4 47 Nen 8048-I, 2013: pag. 12 420151/Opleiding BC 51

4. Actie ondernemen om de crisis af te wenden. In contact treden met de betrokken partijen (schuldeisers) om te onderzoeken of minnelijk geschikt kan worden of anders zins oplossingen mogelijk zijn. Is dit niet mogelijk dan dient dit onmiddellijk aan de cliënt te worden medegedeeld (slecht nieuws gesprek & emotie opvangen), indien mogelijk met doorverwijzing naar derden (ondersteuning); 5. De cliënt adviseren en informeren over de wettelijke mogelijkheden om de crisis af te wenden (verzoekschrift Wsnp, moratorium) en dit proces ondersteunen en begeleiden om zo uitstel te bewerkstelligen via de rechter; 6. Stap 1 t/m 5 registreren. Hoewel er een logica ligt in de chronologische volgorde van deze stappen, kan de schuldhulpverlener op basis van eigen inzicht de volgorde veranderen. Wel dient hij dit in een crisisprotocol vast te leggen. Heeft de crisisinterventie succes gehad, dan wordt de activiteit intake automatisch opgestart. Immers, de bedreigende situatie is afgewend, maar daarmee nog niet de schuldenproblema tiek. Eisen aan de schuldhulpverlener Voor het kunnen uitvoeren van de activiteit Crisisinterventie, moet de schuldhulpverlener beschikken over de kennis en vaardigheden die ook vereist zijn voor de intake. Daarnaast moet de schuldhulpverlener beschikken over de volgende kennis en vaardigheden: Juridische kennis (ex art. 287b Fw) zoals opgenomen in de certificeringeis; In staat zijn om zelfstandig en onder tijdsdruk een besluit te nemen, uit te voeren dan wel door te verwijzen. In schemavorm ziet de activiteit crisisinterventie er als volgt uit: Schema 4.3 Het proces van crisisinterventie 48 48 Bron: Schuldhulpverlening Stevig in het zadel, En Verder Opleidingen Financiële Zorgverlening (2013). 420151/Opleiding BC 52

4.4 DE INTAKE Need to know Het doel van de intake is het toetsen van de zelfredzaamheid van de cliënt en het vaststellen van het probleem van de cliënt om een plan van aanpak te ontwikkelen. Tijdens de intake wordt inzicht verkregen in de materiële en de immateriële oorzaken van de ontstane problematiek. Anders gezegd, inzicht verkrijgen in de financiële situatie van de cliënt en de eventuel e samenhang met achterliggende problemen. Het eerste intakegesprek (aanwezigheid van eventuele partner is gewenst) vindt plaats tenminste binnen 4 weken na de aanmelding. Gedurende de intake worden gegevens verzameld. In het proces van gegevensverzameling dient men het overzicht en de regie te houden. Deze gegevensverzameling leidt uiteindelijk tot een gedegen plan van aanpak (pva), dat de basis vormt voor de daadwerkelijke uitvoering en oplossing van de financiële problematiek van de cliënt. De tijdens de aanmelding meegegeven/opgestuurde formulieren kunnen de basis vormen van het intakegesprek. Soms heeft de cliënt de formulieren wel ingevuld, maar soms ook niet. Is dit het geval dan kan het intakegesprek beginnen met het invullen van de formulieren. Het wel of niet ingevuld zijn van de formulieren kan de schuldhulp-verlener de nodige informatie verschaffen over de de mate van financiële competentie, die de hulpvrager bezit en diens motivatie de financiële problemen daadwerkelijk aan te pakken. De intake duurt maximaal 3 maanden. Eén van de eerste acties is er voor zorgen dat vaste lasten (weer) betaald worden, gevolgd door het (leren) opzetten van een geordende financiële administratie als onderdeel van het stabiliseren van de financiële situatie. Het intakeproces bestaat uit de volgende drie sub-activiteiten: Inventarisatie; Analyse; Advies (plan van aanpak). 4.4.1 Inventarisatie Inventariseren betekent het verzamelen van relevante informatie. Inventarisatie verloopt middels één of meerdere intakegesprekken. De volgende informatie dient altijd te worden geregistreerd 49 : Startdatum van de inventarisatie; NAW, geslacht, geboortedatum, telefoon (vast/mobiel), emailadres, BSN -nummer, Gezinssituatie (alleenstaand, gehuwd in gemeenschap van goederen of niet, geregistreerd partnerschap in gemeenschap van goederen of niet, samenwonend, eventueel aantal kinderen) en kopie identiteitsbewijs. Dus algemene gegevens van de cliënt en eventuele partner, inclusief burgerlijke staat. Uitgaven; Inkomsten naar soort; 49 Nen 8048-I, 2013: pag. 10; Inventarisatiegegevens worden vermelld in het Plan van aanpak. 420151/Opleiding BC 53

Vermogens- en schuldposities; Persoonlijke omstandigheden & achterliggende problematiek en de motivatie van de cliënt om mee te werken aan de oplossing van het probleem; Afloscapaciteit; Vrij te laten bedrag ( Vtlb); Werkervaring en opleidingsniveau; Hulpvraag van de cliënt; Oorzaken van de financiële problemen; Flankerende hulpverlening die de cliënt al ontvangt hulpverleningsverleden; Eerdere trajecten; zijn er al eerdere schuldhulptrajecten of een WSNP geweest. Een wellicht handig geheugensteuntje is om de drie woorden snuiv pav whofe te onthouden, waarbij de eerste letter steeds één aspect van de inventarisatie aangeeft. Tijdens de inventarisatie moet van deze gegevens bewijzen (documenten) worden verzameld, zoals uitkering/ salarisstrookjes e.a. tegemoetkomingen (inkomsten), schuldenposities, en bankafschriften (uitgavepatronen), maar ook eigendomsbewijzen, inclusief burgerlijke staat. Mocht de inventarisatie om welke reden tussentijds beëindigen, dan gebeurt dit altijd schriftelijk. 4.4.2 Analyse Analyseren is het systematisch ontleden van een complex probleem in zijn elementen; het achterhalen wát het probleem nu precies is en welke mogelijkheden er zijn om deze problemen op te lossen. Het analyseren van de gegevens is noodzakelijk om te komen tot een plan van aanpak met de cliënt. Analyseren betekent: Hoofd- en deelproblemen van een probleem onderscheiden; (Oorzakelijke) verbanden leggen tussen de verzamelde gegevens; Onderscheid gemaakt tussen gevolgen en oorzaken; Het ontdekken van trends en patronen uit ogenschijnlijk losstaande gegevens; Hoofd- van bijzaken onderscheiden; Prioriteiten vaststellen; Feitenregistratie en reconstructie; Onderscheid gemaakt tussen feiten en opvattingen; tussen objectiviteit en subjec tiviteit; Adequate oplossingen bedenken: logisch en methodisch; Probleembenadering vanuit verschillende invalshoeken. 420151/Opleiding BC 54

4.4.3 Het advies (plan van aanpak) De intake leidt uiteindelijk tot een advies om de schulden op te lossen. Dit gebeurt middels het opstellen van een overeenkomst, het plan van aanpak. In het plan van aanpak wordt het uitvoeringstraject uiteengezet en beschreven hoe deze zal verlopen, onder welke condities. O ok worden elkaars rechten en plichten erin vermeld. Beide partijen ondertekenen het plan. Een doordacht plan van aanpak behartigt naast de belangen van de schuldenaar ook die van schuldeisers. Het plan van aanpak is altijd maatwerk, uniek voor die persoon voor wie het bedoeld is. Een advies (plan van aanpak) dient minimaal de volgende onderdelen te bevatten: 50 Overzicht van de Geregistreerde gegevens zoals: o Aanmeldgegevens; o Inventarisatiegegevens; Analyse; Advies over de Keuze voor één of meerdere activiteiten in het vervolgtraject, gericht op stabilisatie en schuldenoplossing: o Informatie en advies; o Stabilisatie; o Betalingsregeling; o Herfinanciering; o Schuldregeling; o Duurzame Financiële Dienstverlening; o Budgetbeheer, Budgetcoaching; o Nazorg; o Beëindiging. Geplande activiteiten binnen de vervolgstap(pen); Verwachte Resultaten van een vervolgstap; Advies over noodzakelijk geachte flankerende hulpverlening: Voorwaarden waaronder het één en ander zal plaatsvinden; Rechten en plichten van de schuldhulpverlener en cliënt; Eventuele kosten (conform artikel 48 Wet consumentenkrediet); Machtiging van cliënt, indien van toepassing; Ondertekening van het plan van aanpak in tweevoud door de schuldhulpverlener en de cliënt, waarna beiden een exemplaar ontvangen. Indien het plan van aanpak niet wordt ondertekend door de cliënt binnen de door de schuldhulpverlener gestelde termijn, staakt de schuldhulpverlening. Redenen van (voortijdige) beëindiging of geen doorgang vinden van een traject wordt altijd voor zover er sprake is van contact, kenbaar gemaakt aan schuldeisers. Pas na ondertekening start de uitvoering van schuldhulptraject. 50 Nen 8048-I, 2013: pag. 10 420151/Opleiding BC 55

Ook hier helpt een geheugensteuntje om dit rijtje te onthouden: gak gra vremo waarbij de eerste letter steeds één van de onderdelen van het plan van aanpak aangeeft. Nice to know De intakefase is vooral een communicatief proces, waarin de schuldhulpverlener samenwerkt met de hulpvrager. De hulpvraag van de cliënt is leidend. De cliënt informeert, de schuldhulp verlener luistert en stelt vragen. Steeds wordt een beroep gedaan op de zelfredzaamheid van de cliënt en wordt de keuzevrijheid van de hulpvrager gewaarborgd. De schuldhulpverlener is op zoek naar duurzame oplossingen. V oorgestelde oplossingen moeten beklijven en blijvend van aard zijn. Ruime aandacht moet dan ook besteed worden aan het aanleren van nieuwe vaardigheden, die moeten leiden tot financieel gezond gedrag. Dat hiervoor soms een en het verandering in levensstijl noodzakelijk is hierbij onontbeerlijk. In veel gevallen staan financiële problemen niet op zichzelf. Vaak is sprake van multi-problematiek. Soms zijn hulpverlenende (maatschappelijke) instanties al in beeld, soms dient men zelf flankerende hulp in te schakelen. Het is dan van belang wie de regie voert, en wie het traject monitort. Het plan van aanpak vermeldt wie op welke wijze en op welke momenten in het uitvoeringstraject de regie voert. Verantwoording en taakverdeling dienen per betrokken instantie helder te zijn. Eisen aan de schuldhulpverlener Need to know Voor het kunnen uitvoeren van de intake moet de schuldhulpverlener beschikken over de volgende kennis en vaardigheden 51 : Kennis van het schuldhulpverleningsproces; In staat zijn om de inventarisatie uit te voeren; In staat zijn om de persoonlijke financiële situatie van de klant te inventariseren en te analyseren; In staat zijn een geordende financiële administratie voor een huishouden op te zetten; In staat zijn om op basis van de inventarisatie en analyse een PvA op te stellen; Kennis van inkomenscomponenten inclusief financiële tegemoetkomingregelingen; Juridische kennis; In staat zijn om op professionele wijze een intakegesprek te voeren en te leiden: luisteren, overtuigen, motiveren, doorvragen, confronteren, slecht nieuw brengen; Klantvriendelijkheid: eerlijk, duidelijk, inlevingsvermogen; Kennis over de hoofdlijnen, mogelijkheden en consequenties van de Wsnp. 51 Nen 8048-II, 2013: pag. 4 420151/Opleiding BC 56

4.5 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk kunt u: de procedure van de activiteit aanmelding toelichten en benoemen; de criteria voor het in behandeling nemen van een aanvraag duidelijk benoemen; de noodzakelijke gegevens tijdens een aanmelding verkrijgen; de activiteit intake uitvoeren; de fasen van de intake en bijbehorende taken benoemen en uitvoeren; de activiteit crisisinterventie uitvoeren; de criteria vaststellen voor een crisissituatie; vaststellen of zelf actie moet worden ondernomen of dat moet worden doorverwezen ; de vereiste taken verrichten op grond van wetgeving: Wbp, Ew en afsluitregelingen. Casus 4.1 Casus Josephine Josephine heeft zich gemeld voor schuldhulpverlening. 1. Welke gegevens moeten verzameld worden tijdens het aanmeldgesprek? 2. Welke zaken dient de schuldhulpverlener te vertellen aan de cliënt tijdens het aanmeldgesprek om de procedure toe te lichten? Tijdens het aanmeldgesprek blijkt dat Josephine een eigen woning bezit. Inmiddels heeft zij 3 maanden achterstand op de hypotheek. 3. Is het mogelijk om op basis van deze informatie de aanvraag in behandeling te nemen? Motiveer en benoem welke actie u gaat ondernemen. Josephine heeft ook een brief van Nuon gekregen waarin meegedeeld wordt dat gas en elektriciteit over 6 dagen wordt afgesloten. 4. Wat is nu de te volgen procedure op basis van deze informatie? 5. Welke verplichtingen heeft Nuon ten aanzien van de cliënt alvorens te dreigen met afsluiting? Op grond van welk artikel komt u tot dit antwoord? 6. Welke gegevens moeten worden opgetekend tijdens het intakegesprek? 7. Noem de onderdelen waaruit het advies in de vorm van een plan van aanpak moet bestaan. 420151/Opleiding BC 57

420151/Opleiding BC 58

5 INKOMSTEN EN TOTALE INKOMENSPOSITIE 5.1 INVENTARISATIE: DE I UIT SNUIV PAV WHOFE In het vorige hoofdstuk zijn de procedures van aanmelding, crisisinterventie en intake behandeld. We focussen nu op de inventarisatie - fase tijdens de intake, te beginnen met het bepalen van de totale inkomenspositie van de cliënt, de i uit het geheugensteuntje snuiv pav whofe. Het bepalen van de totale inkomenspositie (TIP) is nodig voor het berekenen van de afloscapaciteit en het Vtlb. Dit bepaalt hoeveel afdracht maximaal mogelijk is om schulden af te lossen. De TIP is ook nodig om een financieel huishouden te stabiliseren, m.a.w. om datgene wat aan inkomsten binnenkomt in evenwicht te brengen/ houden met datgene wat wordt uitgegeven. Het bepalen van het totale inkomen van de cliënt omhelst meer zaken dan alleen het salaris of de uitkering. Er zijn nog andere inkomstenbronnen in de vorm van financiële tegemoetkomingen, waar een cliënt recht op kan hebben. Loon of uitkering, tezamen met diverse tegemoetkomingen bepalen de totale inkomenspositie (TIP). Om de TIP te achterhalen moet de schuldhulpverlener kennis hebben van het sociale zekerheidsstelsel; op basis van informatie die de cliënt ons geeft moet de schuldhulpverlener in staat zijn te beoordelen of de cliënt in aanmerking komt voor inkomensondersteunende voorzieningen en/of uitkeringen of niet. Vaak zijn cliënten niet op de hoogte op welke voorzieningen zij mogelijk recht hebben, omdat ze niet op de hoogte zijn van de verschillende regelingen. Door te inventariseren van welke regelingen al gebruik gemaakt wordt en de cliënt te wijzen op regelingen waar nog geen gebruik van wordt gemaakt, stelt de schuldhulpverlener de TIP vast. Dit proces van optimaliseren van de TIP van de cliënt vindt plaats tijdens de inventarisatiefase, maar is ook onderdeel van de activiteit stabilisatie. Gezien de aard en complexiteit van het sociale zekerheidsstelsel in Nederland en de snelheid waarbij regelingen aan verandering onderhevig zijn, is het ondoenlijk voor de schuldhulpverlener van alle regelingen tot op detail kennis te hebben en te houden. Dat wordt ook niet gevraagd. Diverse regelingen kennen diverse voorwaarden waaronder zij wel of niet worden toegekend of gedeeltelijk. Wel wordt van u verwacht dat u in staat bent aan de hand van de informatie die de cliënt tijdens de intake verstrekt, kunt beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een inkomen verruimende regeling. Signaleren tijdens het gesprek op welke regelingen de cliënt mogelijk recht heeft is een belangrijk aspect van de intake. Daarom is het van belang de leefsituatie van de cliënt te leren kennen. Is iemand bijvoorbeeld wel of niet samenwonend, heeft iemand wel of geen thuiswonende kinderen, boven of onder de 18 jaar etc. Dit soort informatie bepaalt of men al dan niet in aanmerking komt voor een regeling. Of dit ook daadwerkelijk zo is, hoeft niet per se tijdens de intake zeker te worden gesteld. Dat kan later na het intakegesprek worden uitgezocht met behulp van het internet of gespecialiseerd naslagwerk. 420151/Opleiding BC 59

Naast het internet voor de meest actuele regelgeving met de laatste bedragen en voorwaarden, kunnen diverse naslagwerken geraadpleegd worden. In dit hoofdstuk behandelen we zoveel mogelijk de regelingen, zoals die momenteel gelden en die van belang zijn voor de schuldhulpverlening. We gebruiken hiervoor o.a. het internet, de 41 e editie van De grote Almanak voor informatie en advies, 2014 (Stimulansz) en de Memo financiële Planning, 2014 (Lindenhaeghe) als naslagwerken. Voor verdere studie verwijzen wij naar deze naslagwerken; voor de meest recente wijzigingen in het sociale zekerheidsstelsel verwijzen wij naar het internet. 5.2 UITKERINGEN OF INKOMSTEN UIT ARBEID In een arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat iemand een bruto bedrag krijgt voor geleverde arbeid (loondienst). Heeft iemand een dergelijke overeenkomst niet, dan krijgt men een uitkering. Voor een schuldenvraagstuk wordt steeds uitgegaan van het nettoloon. Het omrekenen van een bruto geldbedrag naar een netto bedrag wordt hier verder niet behandeld. Alvorens het inkomen uit arbeid of de hoogte van de uitkering te bepalen dient men de volgende aspecten in ogenschouw te nemen: 1. Loon uit dienstverband kan bestaan uit de volgende componenten: a. Vakantiegeld; b. 13 de maand; c. Overwerkvergoedingen (inkomsten uit overwerk); d. Winstdelingsregelingen; e. Provisieregelingen; f. Af te dragen belasting i.v.m. het privégebruik van de auto van de werkgever; g. Eigen bijdrage voor privégebruik auto; h. Door de werkgever betaalde vergoedingen. 2. Wordt het salaris maandelijks, vierwekelijks of wekelijks (uitzendbureaus) uitbetaald? Is er sprake van onregelmatige verdiensten, overwerk of seizoensarbeid? Sommige instanties betalen in het begin van de maand, anderen halverwege of aan het einde van de maand. Bij het vaststellen van het basisinkomen wordt altijd uitgegaan van maandbedragen en netto inkomsten. Wordt de schuldenaar anders uitbetaald, dan dient men de geïnde bedragen te verrekenen naar maandbedragen. Bij onregelmatige uitbetalingen dient men uit te gaan van een gemiddelde. Het is in deze gevallen raadzaam de arbeidscontracten in te zien. 3. Let op vrijwillige inhoudingen (optelposten) en extra betalingen (aftrekposten) op de salarisstrook. Vrijwillige inhoudingen zijn bijvoorbeeld bijdragen aan een personeels - of vakbondsvereniging, lunch- of koffiegeld, maar ook levensloopregelingen of collectieve ziektekostenverzekeringen. De levensloopregeling (sinds 2013 de vitaliteitregeling ) dient direct te worden stopgezet. 420151/Opleiding BC 60

En eventueel gespaard tegoed moet - indien mogelijk - worden opgenomen en ingezet worden ten behoeve van de schuldeisers 52. De premie voor de ziektekostenverzekering, vermeld op de salarisstrook, dient bij het netto inkomen te worden meegenomen. Later wordt deze in de berekening van het Vtlb weer gecorrigeerd 53. 4. Leningen, die een werkgever heeft verstrekt, staan ook vaak vermeld op een salarisstrook. Deze bijdragen dienen ook te worden opgeteld bij het netto inkomen, net als extra vergoedingen voor bijvoorbeeld kleedgeld (representatie) of reiskosten. Let op Bij beslaglegging op het salaris (loonbeslag) is ook sprake van een inhouding op het salaris of uitkering. Dat deel van het loon waarop beslag is gelegd, is onderdeel van het totale netto inkomen en is dus een optelpost. 5.3 INKOMENSCOMPONENTEN: HET STELSEL VAN SOCIALE ZEKERHEID Nederland kent een veelheid aan wetten die samen het stelsel van sociale zekerheid vormen. Het is een publiek stelsel, een vangnet bedoeld om inkomen en/of verzorging te garanderen van natuurlijke personen, gezinnen of andere samenlevingsvormen, die tijdelijk of blijvend, niet (langer) in staat worden geacht om zelf in (voldoende) inkomen en/of verzorging te voorzien. Sociale zekerheid kan de vorm aannemen van: Een uitkering, een meestal periodiek verstrekte som geld; Een voorziening, die uit een dienst (bijvoorbeeld verzorging) of een product (bijvoorbeeld een rolstoel) bestaat. Het sociale zekerheidsstelsel staat jaarlijks ter discussie; vandaag de dag meer dan ooit aangezien het behoud ervan te duur dreigt te worden. Gezondheidszorg en allerhande voorzieningen en regelingen dreigen in snel tempo onbetaalbaar te worden. Daarom worden er steeds weer wijzigingen in aangebracht. Vooralsnog onderscheiden we in het sociale zekerheidsstelsel 54 : Werknemersverzekeringen (bedoeld voor werknemers) o Werkloosheidswet (Ww); o Ziektewet (Zw); o Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia); o Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Wao); o Wet arbeid en zorg (Waz). 52 Zie: www. Levensloopregeling.szw.nl 53 Zie hoofdstuk 6 54 De Kiwa heeft de normeisen in 2015 vooralsnog niet veranderd naar de nieuwe wetten uit het sociale zekerheidsstelsel. Daarom worden oude wetten (Awbz, Wwb, Iow, Ioaw, Wajong) in dit hoofdstuk nog vernoemd en beschreven naast de nieuwe wetten. 420151/Opleiding BC 61

Volksverzekeringen (bedoeld voor iedereen) o Algemene ouderdomswet (Aow); o Algemene nabestaandenwet (Anw); o Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz); o Algemene kinderbijslagwet (Akw); o Zorgverzekeringswet (Zvw). De Zvw verschilt van de andere volksverzekeringen in het feit dat de Zvw verplicht is voor iedereen. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Zvw. (De voor schuldhulpverlening relevante) Sociale voorzieningen o Wet werk en bijstand (Wwb); o Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz); o Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw); o Wet sociale werkvoorziening (Wsw); o Toeslagenwet (Tw); o Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong); o Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos); o Wet tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen (Tog); o Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) o Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (Iow); o Wet op de zorgtoeslag (Wzt); o Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Tegenwoordig wordt vooral gekeken naar de situatie waarin iemand verkeert en de mogelijkhe den die deze situatie nog biedt. Nieuwe wet- en regelgeving is er zoveel mogelijk op gericht mensen actief te houden. De wetgeving met betrekking tot de sociale zekerheid wordt uitgevoerd door gemeenten, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), het UWV Werkbedrijf, het UWV en de zorgverzekeraars. 420151/Opleiding BC 62

5.4 WERKNEMERSVERZEKERINGEN Werknemers in loondienst zijn vanuit de wet automatisch verzekerd. Als een werknemer zijn baan verliest of door lichamelijke beperkingen niet meer of nog maar gedeeltelijk kan werken, heeft hij toch recht op inkomsten. Werknemer ben je als je door middel van een ondertekend arbeidscontract in loondienst bent bij een werkgever. Ook beroepen als thuiswerkers, musici en artiesten vallen onder loondienst. Werknemer en werkgever betalen beiden premies voor werknemersverzekeringen. 5.4.1 Werkloosheidswet (WW) (25 juli 2009) 55 Als iemand (gedeeltelijk) werkloos wordt, kan hij recht hebben op een loon vervangende uitkering, de Ww. De Ww is bedoeld als een tijdelijke uitkering om het verlies aan inkomen tussen 2 banen op te vangen. Duur van deze uitkering hangt af van iemands arbeidsverleden (de zogenoemde weken eis). Uitvoeringsorgaan van deze verzekering is het UWV. De Ww wordt gefinancierd met de premies, die sinds 2009 uitsluitend door de werkgevers worden betaald. De voorwaarden, die verbonden zijn om in aanmerking te komen voor een Ww-uitkering, zijn: Iemand is jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd; Iemand is werkloos; Let op: het gaat hier om werkloosheid buiten schuld om, dus niet verwijtbaar. Iemand die verwijtbaar werkloos is (diefstal, fraude, mishandeling, maar ook zelf ontslag nemen, of ontslag op staande voet), heeft geen recht op de Ww; Er is een minimaal verlies van vijf werkuren per week en de verloren uren worden niet doorbetaald. Als de werknemer minder dan tien uur per week werkte, moet de werknemer minimaal de helft van de uren verliezen; Iemand kan direct aan de slag als hij een baan zou vinden of aangeboden zou krijgen; Iemand heeft minimaal een half jaar gewerkt volgens de weken eis (zie verder); Iemand is verzekerd voor de Ww; Iemand heeft zich tijdig ingeschreven als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf. Men moet direct beschikbaar zijn voor betaald werk. Kenmerken van de Ww-uitkering: Iemand heeft minimaal 3 maanden (basisuitkering) en maximaal 38 maanden recht op een Wwuitkering, indien: (art. 42 Ww) o Iemand in de 36 weken voordat hij werkloos werd minimaal 26 weken gewerkt heeft (minimaal één dag per week, inclusief vakantie- en onbetaald verlof weken) de weken eis; o Voldoet aan de 4-uit-5 eis (jaren eis): men heeft de afgelopen 5 jaar tenminste 4 jaar gewerkt. 55 www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/werkloosheid-en-ww 420151/Opleiding BC 63

Iemand heeft een jaar gewerkt als hij in een jaar over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen. In dit geval ontvangt men, inclusief de eerste drie maanden, per gewerkt jaar 1 maand uitkering, met een maximum van 38 maanden uitkering. Hoe lang de uitkering precies duurt, is afhankelijk van het totale arbeidsverleden; De weken eis voor musici, filmmedewerkers en artiesten en de werknemers die deze groepen technisch ondersteunen is lager; De jaren waarin iemand kinderen heeft verzorgd of mantelzorg heeft verricht kunnen de lengte van de Ww-uitkering beïnvloeden (mantelzorgforfait); De hoogte van de Ww-uitkering hangt af van het loon dat iemand ontving in het jaar voordat hij werkloos werd. De uitkering is dus loongerelateerd. De eerste twee maanden is dat 75 % van dat loon. De volgende maanden 70 %; De hoogte van de Ww-uitkering kent een maximum gebaseerd op het maximumpremieloon. Het maximumpremieloon is per januari 2015 vastgesteld op 199,15 56 ; Als de Ww-uitkering lager is dan het sociaal minimum, heeft iemand mogelijk recht op een toeslag (Tw). Dit is ook afhankelijk van het overige inkomen en dat van de partner. Verplichtingen bij een Ww-uitkering: Zo snel mogelijk weer aan het werk gaan. (art. 24 Ww) Dit betekent actief zoeken naar passend werk. Wordt deze aangeboden dan moet men dit werk aannemen. Wel geldt bij korte werkloosheid dat eerst gezocht mag worden naar werk dat aansluit op opleiding en werkervaring. Echter, de Richtlijnen passende arbeid 2008 bepaalt dat na 12 maanden alle arbeid passend is. Iemand met bijvoorbeeld HBO -opleiding moet dan ook op zoek gaan naar MBO banen. Informatieplicht. (art. 25 Ww) Iedere werknemer is verplicht aan het UWV direct uit eigen beweging alle van belang zijnde feiten en omstandigheden mede te delen, behalve t.a.v. wat het UWV zelf van andere officiële instanties kan doorkrijgen. (anders een boete 2.269 (2013), art. 27a Ww) Verplichte registratie en sollicitatieplicht. Iedere werkzoekende moet zich laten registreren bij het UWV Werkbedrijf (art. 26, lid 1 Ww). Per 1 januari 2009 geldt op basis van het Besluit sollicitatieplicht werknemers Ww dat de werknemer gemiddeld één keer per week een concrete verifieerbare sollicitatieactiviteit moet verrichten, tenzij iets anders met het UWV is afgesproken. Gedeeltelijke of tijdelijke ontheffing/vrijstelling van de sollicitatieplicht. Het UWV verleent ontheffing van art. 26 Ww als: o Iemand heeft geprobeerd om aan het werk te komen maar dit lukt niet; o Iemand vrijwilligerswerk verricht in het kader van een re-integratietraject, minimaal twintig uur per week; o Iemand een eigen bedrijf start, in overleg met het werkbedrijf, 6 maanden; o Iemand intensieve mantelzorg verricht; o Er een calamiteit in de gezinssituatie is (sterfgeval, ernstige ziekte). 56 Bron: UWV bedragen en premies 2015 420151/Opleiding BC 64

Richtlijn passend arbeid 2008. De werkloze die passend arbeid krijgt aangeboden moet deze aanvaarden. Het UWV bepaalt wat passend is, rekening houdend met opleiding, ervaring, loon, reistijd, capaciteiten, vroeger verricht werk en persoonlijke omstandigheden. Ook tijdelijk werk is passend werk. Naarmate men langer werkloos is, zal meer werk als passend worden beschouwd. Na een j aar werk is alle werk passend. Sancties Wanneer iemand verwijtbaar werkloos is omdat men door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt, leidt dit in de regel tot blijvende en gehele weigering van de Ww -uitkering. Gedeeltelijke verwijtbaarheid leidt tot gedeeltelijke weigering van de uitkering. Handig te weten voor de schuldhulpverlener m.b.t. de Ww-uitkering: o Houdt rekening met hoe lang de Ww-uitkering nog wordt verstrekt. Een Ww-uitkering gaat na beëindiging vaak over in een uitkering Ioaw, Iow of Wwb en betekent veelal een flinke inkomensdaling. Dit heeft dus consequenties voor het beschikbare maandbudget dat iemand heeft. En dus invloed op het te voeren stabilisatietraject. o De tijd tussen een aanvraag van een Ww-uitkering en de verstrekking ervan kan lang zijn, wel enkele maanden. Dit betekent tijdelijk geen inkomsten voor de schuldenaar in de tussenliggende periode. Als het UWV geen voorschot wil verstrekken voor de tussenliggende periode, kan de aanvrager bij de sociale dienst een voorschot aanvragen. Dit voorschot wordt later rechtstreeks verrekend met de uitkering door het UWV. o Naast de Ww-uitkering bestaat er ook nog de bovenwettelijke uitkering. Deze bestaat uit twee onderdelen: de aanvullende uitkering (Avu, bovenop het bedrag van de Ww) en de aansluitende uitkering (Asu), zodat bij elkaar de uitkering een langere duur heeft dan alleen Ww. Deze uitkering geldt onder meer in de sectoren overheid en onderwijs. Om in aanmerking te komen voor deze uitkering moet men naast het Ww -recht op een bepaalde grond ontslagen zijn, bv. reorganisatie, arbeidsongeschiktheid e.d. Vraag de cliënt hier dus altijd naar. De hoogte van de uitkering verschilt per overheidssector. Nice to know Wet Werk en Zekerheid In 2015 wordt de WW ingrijpend aangepast en vormt met de IOW en IOAW de nieuwe Wet en Zekerheid. De bedoeling is het ontslagrecht sneller, goedkoper en eerlijker te maken en mensen weer snel aan het werk te krijgen. o Vanaf 1 januari 2016 wordt de maximale duur van de WW-uitkering stap voor stap (1 maand per kwartaal) teruggebracht tot een maximale WW-uitkering van 2 jaar (24 maanden) in 2019. o De opbouw van WW-rechten verandert: de eerste 10 jaar 1 maand per gewerkt jaar, daarna een halve maand per gewerkt jaar. o De richtlijn passend arbeid wordt aangescherpt. Na een half jaar wordt alle arbeid als passend beschouwd. Deze maatregel gaat in per 1 juli 2015. 420151/Opleiding BC 65

5.4.2 Ziektewet (ZW) De ziektewet (Zw) geeft bepaalde groepen werknemers, die door ziekte, ongeval of gebreken niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten, het recht op Zw-uitkering, tenminste als hun werkgever niet verplicht is tot loondoorbetaling. Daarnaast bevat de Ziektewet minimum re-integratienormen met als doel om zieke werknemers weer zo snel mogelijk aan het werk te krijgen. Een ziektewetuitkering vraagt iemand zelf aan bij- en wordt getoetst (verzekeringsarts) door het UWV. Het UWV is ook verantwoordelijk voor de controle, verzuimbegeleiding en re-integratie tijdens de ziekte. Wanneer de zieke na 20 maanden nog niet kan werken, dan krijgt hij van het UWV automatisch een brief toegestuurd, waarin staat hoe hij de Wia-uitkering (vervolguitkering) kan aanvragen. Automatisch verzekerd voor de Ziektewet zijn personen, die: Werknemer in loondienst zijn (of zijn geweest); Jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn; Aannemer van werk, maar niet in een eigen bedrijf werkzaam zijn; Stagiair met een stagevergoeding zijn. De Zw als vangnetregeling geldt voor diegene, die: Geen beroep kan doen op loondoorbetaling bij ziekte bij hun werkgever (bv. werknemers die nog ziek zijn na beëindiging van een tijdelijk contract, bij faillissement van een werkgever, oproepkrachten, thuiswerkers). De Zw-uitkering wordt uitbetaald vanaf de derde dag van ongeschiktheid; Een werkgever heeft, maar een verhoogd ziekterisico heeft (no -riskpolis); Werkloos is met een Ww-uitkering, die langer dan 13 weken ziek is; Werkneemster is die voor of na het bevallingsverlof ziek is als gevolg van de zwangerschap; Werknemer is die door een orgaandonatie arbeidsongeschikt is; Arbeidsgehandicapt in dienst is, en ziek is geworden binnen vijf jaar nadat men is gaan werken. Deze termijn kan worden verlengd als na die termijn nog steeds een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten bestaat; Thuiswerker, musicus of artiest is (onder bepaalde voorwaarden). Duur ziektewet De duur van de Zw-uitkering is gesteld op 104 weken ziek zijn (2 jaar). Dit is tevens de wachttijd voor de Wia. Verlenging is niet mogelijk (zoals bij de loondoorbetalingverplichting bij ziekte). Bij het bepalen van deze termijn, worden perioden van ziekte, die elkaar met onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, samen geteld. De ziekteoorzaak is hierbij niet van belang. De Zwuitkering eindigt als de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Hoogte Ziektewetuitkering (ziekengeld) De Ziektewetuitkering bedraagt minstens 70% van het dagloon en wordt wekelijks u itgekeerd. Dit is het loon dat iemand gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. Net zoals bij de Ww-uitkering is deze gebonden aan het maximum dagloonbedrag van 199,15 bruto (2015). 420151/Opleiding BC 66

Soms kan de Ziektewetuitkering hoger dan 70% van het dagloon zijn als iemand: Door zwangerschap of bevalling ziek wordt vóór of direct aansluitend op het zwangerschapsverlof (100 % van het dagloon); Ziek is geworden als gevolg van orgaandonatie (100 %); Als arbeidsgehandicapte weer is gaan werken en ziek wordt. Onder sociaal minimum Als de Ziektewetuitkering onder het voor sociaal minimum blijft, kan iemand een toeslag op grond van de Toeslagenwet (Tw) aanvragen. Wijzigingen ziektewet 2014-2015: Wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaWa) De BeZaWa, in de volksmond de wet modernisering ziektewet genoemd, is bedoeld om het langdurig ziekteverzuim van uitzendkrachten en mensen met een tijdelijk dienstverband (vangnetters) te beperken. Vangnetters doen naar de mening van de overheid een te groot beroep op de ZW. Zij hebben alleen nog recht op de Zw-uitkering vanuit het UWV wanneer blijkt dat men 35% of meer arbeidsongeschikt is. Ook krijgt men niet langer twee jaar lang de uitkering op basis van het laatst genoten loon. Ook wordt de werkgever verantwoordelijk voor deze groep werknemers doordat de overheid de werkgever belast met een sectorpremie, die en afdrachtcomponent heeft aan de Ziektewet. De hoogte van de premie staat per sector vast. Het gevolg is dat de werkgever te maken krijgt met drie afzonderlijke soorten gedifferentieerde premieafdrachten om het eenvoudig te houden: de ZW flexpremie (nieuw), de WGA-flex premie (nieuw) en de WGA premie vast. 420151/Opleiding BC 67

5.4.3 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) Als iemand na twee jaar ziekte voor een deel (> 35%) of helemaal niet meer kan werken, kan hij in aanmerking komen voor een Wia-uitkering. De wet regelt een uitkering voor de periode na de wettelijke loondoorbetalingtermijn van 104 weken. In deze wet is arbeid het uitgangspunt. Het accent ligt op wat mensen nog wél kunnen. Door middel van financiële prikkels worden werkgever en de persoon in kwestie gestimuleerd er alles aan te doen om de laatstgenoemde aan he t werk te krijgen en te houden. Tegelijkertijd is er inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer aan de slag kunnen komen. Het is in de Wia zo geregeld dat iemand er altijd financieel op vooruit gaat als hij (gedeeltelijk) blijft werken. De Wia geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden. Degenen die voor die datum al arbeidsongeschikt waren, blijven onder de Wao vallen. De Wia bestaat uit twee regelingen: 1. Niet arbeidsgeschikt en de kans op herstel is er g klein Iva-uitkering (Regeling Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten); 2. Gedeeltelijk arbeidsgeschikt Wga (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten). De Wga bestaat uit twee fases: de loongerelateerde uitkering, gevolgd door de loonaanvullinguitkering of de vervolguitkering. Iemand komt in aanmerking voor de loongerelateerde uitkering indien de gedeeltelijk arbeidsgeschikte voorafgaande aan de dag dat hij ziek werd, ten minste 26 van de 36 weken moet hebben gewerkt. Iemand die niet aan deze eis voldoet krijgt of een loonaanvullinguitkering of een vervolguitkering. Verdient iemand na afloop van de loongerelateerde uitkering de helft of meer van wat hij nog zou kunnen verdienen bij 100% arbeidsgeschiktheid, dan krijgt hij een loonaanvullinguitkering Verdient iemand na afloop minder dan de helft, dan krijgt hij een vervolguitkering. De Wia vervangt de Wao, maar de Wao is niet afgeschaft; deze geldt alleen nog voor degenen die op 1 januari 2004 al een Wao-uitkering ontvingen. Bepalen mate van arbeidsongeschiktheid voor de Wia Als iemand na 2 jaar ziekte niet of niet volledig aan het werk is, volgt een keuring door een UWVarts en een arbeidsdeskundige. Zij bepalen de mate van arbeidsgeschiktheid. De Wia onderscheidt 3 categorieën groepen: 1. Loonverlies < 35% en arbeidsgeschikt > 65% Dan is iemand volgens de Wia niet arbeidsongeschikt. Wel kan hij worden aangemerkt als arbeidsgehandicapte, wat wil zeggen dat hij recht heeft op subsidies en andere ondersteuning om te kunnen blijven of te gaan werken (ander werk, aanpassing werkplek of andere werkgever); 2a. Loonverlies tussen 35% - 80% en arbeidsgeschiktheid 65% - 20% Iemand valt onder de Wga, eventueel aangevuld met inkomen uit werk. Hoe meer iemand kan werken, hoe hoger het inkomen. 2b. Loonverlies > 80% met redelijke kans op herstel. Als iemand tijdelijk voor 80% of meer niet meer kan werken, maar er is kans dat hij weer beter wordt, dan krijgt iemand een uitkering Wga (dus geen Iva). De uitkering bedra agt dan 70% van het laatstverdiende loon. Men houdt deze uitkering totdat duidelijk is of hij helemaal niet meer kan werken of dat hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. 420151/Opleiding BC 68

Als bij een herbeoordeling blijkt dat iemand tóch volledig arbeidsongeschikt blijft, da n gaat iemand over naar de Iva-uitkering. Als iemand wel gedeeltelijk herstelt dan houdt hij een Wga - uitkering die hij kan aanvullen met inkomen uit werk. 3. Loonverlies > 80% zonder of met zeer kleine kans op herstel en 20% - 0% arbeidsgeschikt Iemand valt onder de Iva en ontvangt een uitkering gebaseerd op 75% van het laatstverdiende loon, gerelateerd aan het maximum dagloon 199,15. Deze uitkering beëindigt met het bereiken van de Aow-leeftijd, behoudens eerder overlijden of herstel. De hoogte en duur van de loongerelateerde uitkering (Wga & Iva) zijn hetzelfde als bij de Ww. Hoe lang precies hangt af van het arbeidsverleden. De eerste 2 maanden bedraagt de uitkering 75% van het dagloon, daarna 70% tot ook hier weer het maximum dagloon. Het totale inkomen neemt toe naarmate men meer werkt of arbeidsgeschikt is. Als het inkomen uit de Wga & Iva lager uitvalt dan het sociaal minimum, dan kan iemand bij het UWV een toeslag (Tw) aanvragen. 5.4.4 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) Als iemand voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt werd dan valt hij in de Wao. Echter, ook voor mensen in de Wao blijft re-integratie het einddoel, want het is de bedoeling dat iemand voor zover mogelijk blijft werken of weer aan de slag gaat. Iemand moet blijven kijken naar de mogelijkheden om te werken. In praktijk betekent dat, dat iemand in de Wao kan worden herkeurd volgens strengere criteria. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. De Wao-uitkering verandert dus mee met iemands situatie. Slechts personen die op 1 juli 2004, 45 jaar of ouder waren, worden volgens oude regels herkeurd. De hoogte van de Wao wordt bepaald door de mate van arbeidsongeschiktheid, het dagloon en de leeftijd op het moment dat de Wao-uitkering werd toegekend. Er worden 7 klassen onderscheiden. De Wao-uitkering bestaat uit 2 fasen: De loondervinguitkering, gebaseerd op het dagloon, dat iemand verdiende in het jaar voordat hij arbeidsongeschikt werd (gekoppeld aan het maximum dagloon); De vervolguitkering, als iemand jonger is dan 33 jaar. De vervolguitkering is gebaseerd is op het vervolgdagloon en kan in principe doorlopen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Kenmerken Wao Is iemand zodanig hulpbehoevend dat verzorging nodig is, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van het (vervolg-)dagloon. Dit geldt niet als iemand in een instelling is opgenomen en de kosten daarvan door een verzekeraar worden betaald; Blijft iemand met een Wao-uitkering samen met het overige gezinsinkomen onder het sociaal minimum dan is er kans op aanspraak op de Toeslagenwet (Tw); Onbetaald werk verrichten heeft meestal geen gevolgen voor de Wao -uitkering. Iemand moet dit wel doorgeven aan het UWV; Mensen in de Wao hebben een scholingsverplichting. 420151/Opleiding BC 69

De uitkering stopt als iemand: Minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt; Niet meewerkt aan de (her)beoordeling; Langer dan 3 maanden in een land is dat niet tot de EU behoort of waarmee Nederland geen verdrag over sociale zekerheid heeft gesloten; Tenminste een maand in detentie is; Illegaal in Nederland verblijft; Met pensioen gaat of overlijdt. 5.5 VOLKSVERZEKERINGEN Mensen, die vanwege bijzondere omstandigheden minder inkomsten of hogere kosten hebben, kunnen een beroep doen op de volksverzekeringen. Volksverzekeringen gar anderen iedereen (voldoende extra) inkomsten. Bij de volksverzekeringen maakt het niet uit of iemand werknemer is of niet. De enige voorwaarde is dat iemand in Nederland woont en ingeschreven staat bij een gemeente, óf in het buitenland woont, maar in Nederland werkt. 5.5.1 Algemene Ouderdomswet (AOW) De Aow is een basispensioenvoorziening, die voorziet in een basisinkomen voor mensen die de Aowgerechtigde leeftijd hebben bereikt. Tot 1 januari 2013 was de Aow -gerechtigde leeftijd 65 jaar. In de periode 2013-2015 gaat deze leeftijd steeds met 1 maand omhoog, vanaf 2016 met 2 maanden per jaar, vanaf 2019 met drie maanden. Het is een verplicht, collectief ouderdomspensioen, een uitkering gebaseerd op het sociaal minimum met normbedragen die afhankelijk zijn van de leefsituatie. Via bedrijfs- of particuliere pensioenregelingen kan een aanvulling op het Aow-pensioen worden bereikt. De Aow-partnertoeslag (een toeslag voor de partner, jonger dan 65 jaar met geen of weinig inkomen) verdwijnt per 1 april 2015. Als het inkomen hierdoor onder het sociaal minimum komt te liggen en er geen andere mogelijkheden zijn (partner gaat werken, de Aow -er blijft (gedeeltelijk werken)) dan is het mogelijk een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (Aio) aan te vragen bij de SVB. 420151/Opleiding BC 70

Kenmerken Aow 57 Iedereen die in Nederland woont, is tussen het 15 e en 65 e levensjaar verplicht verzekerd voor de Aow. Er bestaat geen onderscheid tussen mannen en vrouwen, werkenden of niet-werkenden. Gaat men in het buitenland wonen en werken dan vervalt de verzekering; De Sociale Verzekeringsbank (Svb) keert de Aow uit aan de verzekerden. Er zijn in 2013 ongeveer 3 miljoen uitkeringsgerechtigden: 2 miljoen met en 1 miljoen zonder een gezamenlijke huishouding; Iedereen, ingezetenen en niet-ingezetenen, die in Nederland loonbelasting en/of inkomstenbelasting betaalt en nog geen 65 jaar of ouder is, betaalt Aow -premie. Deze wordt ingehouden op loon of uitkering door de Belastingdienst. Deze premie -inkomsten worden meteen gebruikt voor het betalen van de Aow-uitkeringen. Zelfstandigen betalen via de Belastingdienst een aanslag over hun inkomen; Het recht op Aow-pensioen eindigt op de eerstvolgende dag na overlijden; Iemand, die pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond, zal waarschijnlijk een lager pensioen hebben. Als de Aow hierdoor onder het sociaal minimum komt, dan kan beroep doen worden gedaan op de Toeslagenwet; De vakantietoeslag bouwt iemand per maand op en ontvangt men in mei; Naast het Aow-pensioen heeft iedere Aow er recht op een tegemoetkoming van bruto 25,35 p/ (2015). Dit is de Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (Kob); 5.5.2 Algemene nabestaandenwet (Anw) De Anw regelt het recht op uitkering voor nabestaanden en wezen. Naast de nabestaandenuitkering bestaan aanvullende pensioenregelingen. Recht op nabestaandenuitkering heeft een nabestaande 58 : Indien de overledene op de overlijdensdatum verzekerd was voor de Anw. In principe zijn alle rechtmatig wonenden in Nederland, ongeacht hun nationaliteit, verzekerd voor de Anw, evenals de niet in Nederland ingezetenen, die in Nederland arbeid in dienstbetrekking ve rrichten en op grond daarvan onder de loonbelasting vallen; Indien men als nabestaande wordt beschouwd. De nabestaande is de weduwe of weduwnaar van de overledenen, of de man of vrouw, die met de overledene samenwoonde tot en met de dag van overlijden. Dit geldt dus ook voor ongehuwd samenwonenden - ongeacht of zij van hetzelfde geslacht zijn - en ook voor broers en zussen. Ook als iemands ex-huwelijkspartner overlijdt, kan men recht hebben op een Anw-uitkering. Voorwaarde is wel dat iemand alimentatie kreeg en niet is hertrouwd of is gaan samenwonen; Alleen wanneer de samenwoning of hertrouwen binnen zes maanden wordt verbroken kan iemand weer terugvallen op de nabestaandenuitkering; Indien men nog niet de Aow-gerechtigde leeftijd heeft; Indien men een ongehuwd kind <18 jaar verzorgt, behorend tot het eigen huishouden. Dit geldt ook voor stief-, pleeg- en het ongeboren kind; Indien men ten minste 45% arbeidsongeschikt is gedurende 3 maanden. 57 Voor de hoogte van de AOW-uitkeringen, zie het op cursusdag 4 naar u toegestuurde document uitkeringsbedragen 2015 58 Bron: Stimulansz 2013: pag.121 420151/Opleiding BC 71

Was de overleden partner in loondienst werkzaam, dan heeft de n abestaande meestal ook recht op een aanvullend nabestaandenpensioen van de zaak. Het nabestaandenpensioen komt bovenop de nabestaandenuitkering. De halfwezenuitkering is per 1 juli 2013 komen te vervallen. Recht op de wezenuitkering heeft de wees, die: 1. Jonger is dan 16 jaar en geen ouders meer heeft. Ook bestaat er recht op wezenuitkering voor halfwezen, van wie de nog in leven zijnde ouder uit het ouderlijk gezag of voogdij is ontzet. 2. Jonger is dan 18 jaar en arbeidsongeschiktheid. De uitkering gaat op de 18 e verjaardag vervolgens over op een Wajong-uitkering; 3. Jonger is dan 21 jaar en nog studeert, of een eigen (alleenstaande) huishouding voert met tenminste één kind. Hoogte Anw-uitkering De Anw-uitkering bedraagt maximaal 70% van het netto minimumloon en is inkomensafhankelijk i.t.t. de wezenuitkering, dat een percentage van de nabestaandenuitkering bedraagt. Inkomen in verband met een andere uitkering, zoals een Aow, Wia, Wao of Ww, verlaagt de Anwuitkering en wordt er geheel van afgetrokken. 59 5.5.3 Algemene Kinderbijslagwet (AKW) De Algemene Kinderbijslagwet (Akw), ook wel kinderbijslag genoemd, is een sociale uitkering, welke ouders en verzorgers een tegemoetkoming biedt in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De Akw bepaalt dat iedereen die in Nederland woont of er in dienstbetrekking werkt, recht heeft op kinderbijslag voor de eigen, stief - of pleegkinderen tot 16 jaar die tot zijn huishouden behoren of die door hem worden onderhouden. Voor kinderen van 16 of 1 7 jaar bestaat recht op kinderbijslag als zij naar school gaan, werkloos of arbeidsongeschikt zijn (45%>) en hun eventuele inkomsten uit arbeid boven een bepaald bedrag niet overschreden wordt. De Sociale Verzekeringsbank voert deze regeling uit. Kinderbij slag wordt per kwartaal uitbetaald. De hoogte van de kinderbijslag 60 is afhankelijk van: De leeftijd van het kind; Gezinsgrootte waartoe het kind behoort; Thuissituatie (uit- of thuiswonend). De hoogte van de kinderbijslag is niet afhankelijk van het inkomen van de ouders (in tegenstelling tot het kindgebonden budget). De bedragen van de kinderbijslag zijn de laatste jaren verlaagd, terwijl die van het kindgebonden budget werden verhoogd. 59 Voor de hoogte van de bedragen, zie www.svb.nl/int/nl/anw/uitbetaling/bedragen_anw/ 60 Voor bedragen zie www.svb.nl/kinderbijslag/bedragen 420151/Opleiding BC 72

Bijverdiensten Afhankelijk van de leeftijd van het kind en hoeveel het kind bijverdient, wordt de kinderbijslag aangepast of komt in zijn geheel te vervallen. Kinderbijslag kan (gedeeltelijk) behouden blijve n als het om vakantiewerk gaat. De recente bedragen vindt u op de site van het SVB. 61 Kinderbijslag bij niet thuiswonende kinderen Ook als een kind niet thuiswonend is, kan recht op Akw bestaan. Dit is wanneer de opvoeder tenminste 416 per kwartaal betaalt voor het onderhoud van het kind en het kind minder dan 1.790 netto per kwartaal bijverdient. Voor de Svb is een kind uitwonend als hij minder dan 4 nachten per week thuis overnacht. De recente bedragen vindt u op de site van het SVB. 5.4.4 Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) Wet langdurige Zorg (Wlz) Op 1 januari 2015 is de AWBZ vervangen door de Wet Langdurige Zorg (Wlz). De Wlz is een voor iedereen verplichte, collectieve ziektekostenverzekering voor bijzondere' ziektekosten, ofwel niet individueel verzekerbare ziektekostenrisico s. Zij vergoedt voor iedereen de kosten van langdurige zorg bij een ernstige beperking door een handicap, chronische ziekte of ouderdom en zorg die niet op genezing is gericht. Het gaat om (zware) geneeskundige risico s die niet door de Zorgverzekeringswet (Zvw) worden gedekt. Om in aanmerking te komen voor Wlz-zorg (voorheen Awbz-zorg) dient de verzekerde te voldoen aan zgn. grondslagen, zoals een psychiatrische, psychogeriatrische of lichamelijke aandoening, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Indien de verzekerde hieraan voldoet (aan de hand van een indicatiebesluit van de CIZ), dient vastgesteld te worden welke zorg noodzakelijk is. Deze worden functiegerichte aanspraken genoemd en kunnen bestaan uit zorg zonder verblijf in een instelling (persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en behandeling) of zorg met verblijf in een instelling (langdurend, kortdurend verblijf). De vergoedingen in het kader van de Wlz kunnen plaatsvinden als Zorg in Natura (ZIN) en als Persoonsgebonden Budget (PGB). Veranderingen 2015 Per 1 januari 2015 zijn AWBZ taken ondergebracht in nieuwe en bestaande wetten. Gemeenten en zorgverzekeraars hebben er hierdoor extra taken bijgekregen. Zo worden de zgn. extramurale zorg (persoonlijke verpleging en zorg aan huis (o.a. wijkverpleging)) en langdurige geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) vergoed vanuit het basispakket van de zorgverzekeringswet, en worden huishoudelijke hulp en jeugdzorg vergoed door gemeenten via de WMO en/of de nieuwe aanstaande Jeugdwet. Om de transitie van de AWBZ naar andere en nieuwe wetten soepel te laten lopen is er voor velen een zgn. overgangsregeling. De transitie zal op ongeveer 800.000 Nederlanders betrekking hebben. 61 De recente bedragen vindt u op de site van het SVB www.svb.nl/int/nl/kinderbijslag/levensloop/hoeveel_bijverdienen/ 420151/Opleiding BC 73

Kenmerken Wlz De premie Wlz is vastgesteld op 9,65% van het inkomen (2015) en wordt met loonbelasting automatisch ingehouden op het loon of uitkering. Aow'ers en Anw'ers betalen ook Wlz-premie. Zelfstandigen betalen deze premie rechtstreeks aan de Belastingdienst. Als iemand Wlz-zorg gebruikt, betaalt hij meestal een eigen bijdrage; 5.5.5 Zorgverzekeringswet (ZVW) (2006) De Zvw is een verplichte ziektekostenverzekering voor iedereen. Iedereen is verplicht zich te verzekeren voor ziektekosten, in ieder geval voor het basispakket. Als iemand niet is verzekerd of betalingsachterstand op de premie heeft, moet hij een boete betalen. Iemand mag wel zelf een zorgverzekeraar kiezen. Voor het basispakket mag de zorgverzekeraar iemand niet weigeren, voor de aanvullende verzekering wel. Echter, meestal biedt de zorgverzekeraar ook een aanvullende verzekering aan. Men is niet verplicht een aanvullende verzekering te nemen. Eigen Risico Artikel 19, 1 e lid bepaalt dat iedere verzekerde van achttien jaar of ouder een verplicht eigen risico heeft. Deze is voor 2015 vastgesteld op 375. O.a. huisartsenbezoek, (tandheelkundige) zorg voor verzekerden onder 18 jaar, verloskundige en kraamzorg vallen niet onder het eigen risico. Artikel 21 bepaalt bij Algemene maatregel van Bestuur dat zorgverzekeraar s een hogere eigen risico mogen aanbieden tegen verlaging (korting) van de basispremie. 5.6 SOCIALE VOORZIENINGEN De sociale voorzieningen vormen een aanvulling op de volks - en werknemersverzekeringen. Als iemand geen of weinig inkomen heeft en niet in aanmerking komt voor een werkloosheids- of arbeids-(on)geschiktheidsuitkering, dan kan iemand in bepaalde omstandigheden een beroep doen op de sociale voorzieningen, zoals de bijstand. Dat is ook mogelijk als de inkomsten onder het sociaal minimum liggen. 5.6.1 Wet werk en bijstand (WWB) en participatiewet Vanaf 1 januari 2015 heet de Wet Werk en Bijstand de participatiewet en daarmee is de Wwb ingrijpend veranderd. De gemeente is vanaf nu verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben. Deze mensen zitten nu in de Wwb, de WsW (Wet Sociale Werkvoorziening) en de Wajong. Met de participatiewet kan iemand de periode, totdat hij weer een baan vindt, overbruggen. 420151/Opleiding BC 74

De belangrijkste wijzigingen staan hieronder op een rijtje: Bijstandsgerechtigden moeten aangeboden werk aanvaarden en zien te behouden en bereid zijn voor hun werk maximaal drie uur per dag te reizen. Gemeenten moeten de bijstandsuitkering verlagen van personen die niet voldoen aan deze verplichtingen. (tot 100%, minimaal voor één maand tot maximaal drie maanden) Ook de verplichting te verhuizen naar een andere gemeente valt hieronder indien er geen andere mogelijkheid is om een baan te krijgen. Bijstandsgerechtigden krijgen een lagere bijstandsuitkering als zij hu n woonkosten kunnen delen met huisgenoten van 21 jaar of ouder. Dit heet de kostendelersnorm. Gemeenten dienen in een verordening vast te leggen wat voor soort tegenprestatie zij vragen voor bijstand. Duidelijk moet zijn wat de inhoud, omvang en duur is va n de tegenprestatie. Bij een tegenprestatie gaat het om onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten. Gemeenten zijn bevoegd de bijstandsuitkering te verlagen van personen die zich ernstig misdragen tegen een gemeentelijke ambtenaar. Het gaat hier dan bijvoorbeeld om het schoppen, slaan of duwen van iemand of het toebrengen van schade aan het (interieur van een) (gemeente)gebouw. De langdurigheidstoeslag wordt vervangen voor een individuele inkomenstoeslag. Deze toeslag is bedoeld voor mensen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen zonder uitzicht op verbetering. Gemeenten mogen bepalen wat de hoogte van de individuele inkomenstoeslag is en wat zij verstaan onder langdurig en laag inkomen. Zo wordt meer maatwerk geleverd. Alleenstaande ouders vallen in een lagere bijstandsnorm en worden gezien als alleenstaanden. Wel krijgen zij extra kindgebonden budget (de zgn. alleenstaande ouderkop). Deze maatregel heeft gevolgen voor de berekening van het de beslagvrije voet, onderdeel van het Vtlb 62. Er wordt een taleneis ingesteld voor mensen in de bijstand om het vinden van werk te vergemakkelijken. Gemeenten krijgen bijstandsbudgetten volgens het multiniveau-model. Dit model houdt rekening met alle objectieve kenmerken van huishoudens in een gemeent e, zoals gezinssamenstelling, leeftijdsopbouw, opleidingsniveau, en hoeveelheid gezinsleden met een arbeidsbeperking. In 2015 wordt op deze wijze in totaal 5,5 miljard verdeeld onder de gemeenten. 62 Zie hoofdstuk 6 420151/Opleiding BC 75

De participatiewet is bekrachtigd op 7 februari 2015 63. Een uitkering in het kader van de Wwb kan iemand aanvragen als men: (art. 11, lid 1 Wwb): Rechtmatig in Nederland woont en 18 jaar of ouder is; Niet genoeg inkomen of vermogen heeft om in levensonderhoud te voorzien; Ingeschreven staat als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf; Niet in (elektronische) detentie of een gedwongen afkickprogramma zit; Niet in aanmerking komt voor een andere uitkering. Aanvraag voor de bijstand kan bij de gemeente worden aangevraagd. Die neemt binnen acht weken een beslissing of en hoe hoog de uitkering zal zijn en meldt dat schriftelijk via een beschikking. Daarin staat: 1. De hoogte van de uitkering; 2. Wat iemand moet doen om werk te vinden; 3. Welke ondersteuning hij daarbij krijgt; 4. Informatie wat er gebeurt als men de afspraken niet nakomt. Als iemand een bijstandsuitkering aanvraagt, kan het enige tijd duren voor hij deze ontvangt. Vandaar dat gewerkt wordt met voorschotten. Dit voorschot wordt binnen vier weken na de aanvraag uitbetaald en dan steeds elke 4 weken opnieuw totdat iemand zijn eerste uitkering ontvangt. Houd hier bij het stabiliseren rekening mee. Hoogte Wwb-uitkering Een bijstandsuitkering bestaat uit maximaal 3 delen: norm, toeslag en verlaging. De hoogte van een bijstandsuitkering is gekoppeld aan minimumloonnormen en is afhankelijk van de gezinssamenstelling en inkomsten van overige gezinsleden. De norm is als volgt vastgesteld: Echtparen en samenwonenden: 100% van het minimumloon; Alleenstaande ouders: 70% van het minimumloon; Alleenstaanden: 50% van het minimumloon. 63 De participatiewet en daar bijbehorende implicatie voor de schuldhulpverlening heeft grote gevolgen voor de taakstelling in de schuldhulpverlening. Op moment van dit schrijven is nog niet bekend welke gevolgen het precies heeft voor bijvoorbeeld het Vrij te laten Bedrag. Omdat ook de KIWA geen wijzigingen heeft doorgevoerd in haar examenreglement is gekozen de cursist informatie te verschaffen m.b.t. de oude Wwb. 420151/Opleiding BC 76

Toeslagen zijn bedoeld voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21-65 jaar die hun bestaanskosten niet of slechts gedeeltelijk met iemand anders kunnen delen. De hoogte van de toeslagen wordt bepaald door de gemeente. (10% of 20%) Gezinnen krijgen een hogere norm en krijgen geen toeslag. Delen gezinnen een woning met anderen dan kan de gemeente overgaan tot verlaging van de norm. Iedere gemeente is verplicht om de hoogte van de toeslagen vast te leggen in een gemeentelijke toeslagenverordening die iedereen kan inzien of opvragen. De regels kunnen per gemeente verschillen. Jongeren Voor jongeren tot 21 jaar is de bijstandsnorm afgeleid van de kinderbijslag. Als het nodig is, moeten de ouders de uitkering aanvullen. Als ouders dit niet willen of kunnen, kan de gemeente een aanvulling geven. Deze jongeren kunnen dan een verzoek voor bijzondere bijstand indienen. Gemeenten geven alleenstaande jonge ouders een toeslag van maximaal 20% van het netto minimumloon. Deze toeslag ontvangen zij bovenop het normbedrag. De hoogte van de bedragen, uitgekeerd via de Wwb, vindt u in art. 20-23, 25 Wwb. Vrij te laten vermogen (2015) Niet al het spaargeld behoeft te worden aangesproken, voordat men voor bijstand in aanmerking komt. Het vrij te laten vermogen is voor gezinnen 11.790 en voor alleenstaanden 5.895. Zit het vermogen vast in een huis, dan wordt bijstand verstrekt in de vorm van een lening (krediethypotheek) die terugbetaald moet worden. In dat geval geldt een vermogensvr ijlating van maximaal 49.700. Financiële tegemoetkomingregelingen gerelateerd aan de Wwb 1. Bijstand in natura (art. 57 Wwb) Aan mensen zonder hulp niet in staat zijn tot een verantwoorde besteding van zijn of haar bestaansmiddelen kan de gemeente bijstand in natura geven. De gemeent e betaalt dan bijvoorbeeld de huur van een woning, de (collectieve) premie voor de (aanvullende) zorgver - zekering rechtstreeks aan de betreffende instantie of de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen. 2. Langdurigheidstoeslag (art. 36 Wwb) Art. 36 Wwb is per 1 januari 2015 gewijzigd in art. 36, lid 1 Participatiewet. Zij heet niet langer meer langdurigheidstoeslag maar de individuele inkomenstoeslag. Een gemeente kan iemand, die langdurig een laag inkomen heeft, geen arbeidsperspectief heeft of vooruitzicht heeft op inkomensverbetering een toeslag toekennen. De voorwaarden waaronder iemand de toeslag kán verkrijgen liggen vast in een gemeentelijke verordening. De gemeente kan nu bijvoorbeeld besluiten om een bepaalde wettelijke doelgroep in te perken door bijvoorbeeld een bepaalde groep (studenten) uit te sluiten voor de toeslag. 420151/Opleiding BC 77

3. Vrijwilligerswerk Als iemand vrijwilligerswerk doet, kan hij hiervoor een onkostenvergoeding krijgen. Iem and mag per maand maximaal 95 houden zonder dat het gevolgen heeft voor zijn bijstandsuitkering en 794 per jaar. De vrijstellingen zijn hoger (resp. 150 en 1500) als de gemeente vindt dat het vrijwilligerswerk nodig is voor de re-integratie. 4. Individuele bijzondere bijstand In 2015 krijgen gemeenten meer ruimte om via individueel maatwerk aanvullende inkomensondersteuning te leveren. Structureel krijgen gemeenten in 2015 100 miljoen per jaar extra voor armoede- en schuldenbeleid. Als iemand door omstandigheden hoge kosten heeft (bijvoorbeeld door reuma, bril, gebitsprothese, eigen risico ziektekostenpremie), die hij niet met zijn uitkering kan betalen, kan de gemeente iemand extra geld geven in de vorm van bijzondere bijstand. Ook de kosten voor budgetbeheer en beschermingsbewind worden uit dit potje betaald. De voorwaarden voor bijzondere bijstand verschillen per gemeente, maar is altijd bedoeld de gezondheidstoestand of leefomstandigheden van de aanvrager te verbeteren. 5. Categoriale bijzondere bijstand Vanaf 2015 mogen gemeenten geen categoriale bijstand meer verstrekken aan mensen van 65 jaar en ouder en aan chronisch zieken en gehandicapten. Als er extra noodzakelijke kosten zijn vanwege bijzondere omstandigheden dan kan slechts (op voorwaarden) individuele bijzondere bijstand worden aangevraagd. Dan moet altijd aangetoond worden dat de kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. 6. Besluit Bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ: 2004) Het BBZ heeft als doel het verschaffen van financiële steun aan mensen in de bijstand, die zelfstandig ondernemer willen worden of in financieel zwaar weer verkeren. Er wordt in principe een renteloze lening verstrekt van maximaal 2.534. Deze periodieke uitkering van maximaal 3 jaar verstrekt de gemeente. De gemeente bepaalt of u een deel van de lening moet terugbetalen. Wanneer het gestarte bedrijf niet levensvatbaar wordt, wordt dit bedrag omgezet in een schenking. Daarnaast bestaat er nog de mogelijkheid tot het aanvragen van een rented ragend krediet van maximaal 35.393 (2015) Plichten bij een bijstandsuitkering Iemand met een bijstandsuitkering moet: Als werkzoekende ingeschreven staan bij het UWV Werkbedrijf; Sollicitatieplicht: iemand moet zijn best doen (inclusief de partner) om in levensonderhoud te voorzien, dus solliciteren naar alle soorten normaal werk, ook als deze niet direct aansluiten bij zijn opleiding en ervaring; Meewerken aan ondersteuning die de gemeente geeft, bijvoorbeeld participeren in een sollicitatiecursus; Meewerken aan huisbezoeken, psychologische en medische onderzoeken als dit nodig is; Informatieplicht: de gemeente voorzien van juiste informatie; bijvoorbeeld als iemand gaat samenwonen moet hij dit aan de gemeente doorgeven; 420151/Opleiding BC 78

Beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt en mag maximaal 4 weken per jaar in het b uitenland verblijven. Iemand heeft recht op dertien weken vakantie als hij een ontheffing heeft van de sollicitatie- én re-integratieplicht. Iemand kan zijn vakantie in één keer opnemen, maar ook spreiden. Als blijkt dat iemand onterecht een uitkering heeft ontvangen of teveel, kan de gemeente te veel verkregen bijstand terugvorderen/verhalen. Als blijkt dat iemand (bewust) de gemeente niet goed heeft geïnformeerd, zaken heeft verzwegen dan wel wijzigingen in zijn situatie niet heeft doorgegeven, dan pleegt men fraude. Sinds 1 januari 2013 is de Fraudewet (officieel de Wet aanscherping en handhaving en sanctiebeleid SZW -wetgeving) van kracht. Burgers moeten bij fraude met een uitkering niet alleen alles terugbetalen, maar krijgen ook een hoge boete, gelijk aan het fraudebedrag. Bovendien kan de volledige uitkering tijdelijk (drie maanden) worden stopgezet indien er sprake is van recidive. Tijdelijke ontheffing sollicitatieplicht Soms geeft de gemeente tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht. De ontheffing van de sollicitatieplicht moet altijd worden aangevraagd. Als iemand als gevolg van individuele omstandigheden tijdelijk niet kan werken (zorg voor een ernstig ziek familielid of omdat hij zelf ziek is); Als er volgens de gemeente andere dringende redenen zijn; Als het alleenstaande ouders betreft ouder dan 27 jaar met kinderen jonger dan vijf jaar en de ouder de volledige zorg heeft voor dat kind. Deze vrijstelling duurt maximaal vijf jaar. 5.6.2 Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) De uitkering Ioaz is een bijstandsuitkering voor ouderen die gestopt zijn met hun werk als zelfstandige. De Ioaz-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. Ouderen kunnen deze uitkering tot hun Aow-gerechtigde leeftijd krijgen. Recht op de Ioaz-uitkering hebben oudere gewezen zelfstandigen, die: Onvoldoende inkomen hebben om van te leven; 55 jaar zijn of ouder; Ten minste 10 jaar als zelfstandige gewerkt hebben. Of drie jaar als zelf standige hebben gewerkt en daaraan voorafgaand zeven jaar in loondienst zijn geweest; 1225 uur of meer per jaar in hun eigen bedrijf hebben gewerkt. Dit is gemiddeld ongeveer 24 uur per week; De laatste drie boekjaren inkomsten (dat is de winst) uit het ei gen bedrijf hadden, samen met eventuele andere inkomsten, die beneden het minimumnormbedrag zijn gebleven van 21.144 bruto per jaar; Bij voortzetting van het bedrijf inkomsten zouden hebben van naar verwachting minder dan 22.952 bruto per jaar. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze gewezen zelfstandigen krijgen in principe geen Ioaz - uitkering maar een toeslag op grond van de Toeslagenwet. 420151/Opleiding BC 79

5.6.3 Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) De Ioaw is eveneens een bijstandsuitkering, een inkomensvoorziening voor oudere werkloze werknemers die geen Ww meer ontvangen omdat die is afgelopen. De Ioaw -uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandsniveau. De Ioaw wordt in 2015 geleidelijk afgebouwd. Alleen mensen, die geboren zijn voor 1965 kunnen dan nog een beroep doen op de Ioaw. Recht op een Ioaw-uitkering hebben werkloze werknemers, die: Werkloos zijn geworden op of na zijn 50 e verjaardag, die recht hadden op een Ww-uitkering van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur van de Ww hebben doorlopen; op of na hun 50 e recht hebben gekregen op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (Wga) en dit recht weer verloren omdat zij bij herkeuring voor < 35% arbeidsongeschik t werd bevonden; Ioaw wordt aangevraagd bij het UWV Werkbedrijf. Deze stuurt de aanvraag naar de Sociale Dienst, die de beslissing neemt over de aanvraag. De Ioaw vult het inkomen aan tot bijstandsniveau. Het eigen vermogen, zoals een eigen huis, alimentatie, onderverhuur en verhuur en heffingkosten, heeft geen invloed op de Ioaw-uitkering. Verplichtingen bij een Ioaw-uitkering Iemand met een Ioaw-uitkering moet: Solliciteren; Aangeboden werk accepteren, ook als dat niet aansluit op de opleiding en werkervaring; Informeren: wijzigingen in de persoonlijke situatie die van invloed kunnen zijn op de uitkering doorgeven aan de Sociale Dienst. 5.6.4 Inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW) De Iow blijft gelden tot 2020. Daarna wordt hij afgeschaft. De Inkomensvoorziening voor oudere werklozen (Iow) is een uitkering voor werklozen vanaf 60 jaar, die geen recht meer hebben op een Ww. Iow volgt na afloop van de Ww -uitkering. Wie recht heeft op een Iow-uitkering behoudt deze uitkering tot hij of zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Het belangrijkste verschil tussen de Iow en de Ioaw is het ontbreken van een toets op het inkomen van de partner bij de Iow. De Iow wordt uitgevoerd door het UWV. De Iow-uitkering bedraagt 70% van het minimumloon, tenzij de voorgaande Ww-uitkering lager was. 420151/Opleiding BC 80

Recht op de Iow heeft diegene, die: 60 jaar of ouder was op het moment dat hij werkloos werd. En langer dan drie maanden recht op een Ww-uitkering had; Werkloos werd na 30-9-2006; Recht kreeg op een loongerelateerde Wga-uitkering en bij aanvang van deze uitkering 60 jaar of ouder was en deze Wga uitkering ten einde is gekomen. Verplichtingen Iow-gerechtigde: Men moet voldoen aan de controle voorschriften van het UWV; Men moet solliciteren en werk aannemen dat wordt aangeboden; Men moet meewerken aan een aangeboden re-integratie traject. 5.6.5 Wet op de Zorgtoeslag (WZT) De zorgtoeslag, geregeld in de Wet op de Zorgtoeslag (Wzt), is een tegemoetkoming van de Belastingdienst om de kosten van de zorgverzekering voor iedereen betaalbaar te houden. Bedoeld om de relatief hoge financiële kosten van in het basispakket onverzekerde behandelingen op te vangen, bijvoorbeeld tandartsenbezoek, aanschaf bril of specialistisch medisch consult. Of iemand zorgtoeslag ontvangt, en zo ja, hoeveel, hangt af van: De gezinssituatie; De hoogte van het inkomen; Woonsituatie. Sommige gemeenten sluiten een collectieve zorgverzekering af voor mensen met een laag inkomen. Door speciale afspraken met de zorgverzekeraar is de premie lager. De zorgtoeslag is bedoeld voor mensen die: 18 jaar of ouder zijn; Nederlander zijn of een verblijfsvergunning hebben; In het bezit zijn van een ziektekostenverzekering; Inkomen in 2013 genoten dat niet hoger was dan 28. 482 (alleenstaande) en 37. 145 (inclusief de partner); Niet meer vermogen hebben dan 81.360. Per 1 januari 2008 is een verplicht eigen risico ingevoerd. Dit verplicht eigen risico wordt ieder jaar door de Rijksoverheid vastgesteld. Raadpleeg de site van de Rijksoverheid voor recente bedragen eigen risico zorgtoeslag 64 en de site van de Belastingdienst wanneer men in aanmerking komt voor een zorgtoeslag 65. 64 Eigen risico zorg: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorgverzekering/eigen-risico-zorgverzekering 65 Zorgtoeslag: www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/toeslagen/informatie_over_toeslagen/zorgtoeslag/ 420151/Opleiding BC 81

5.6.6 Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) is bedoeld om iedereen mee te laten doen aan de maatschappij en zelfstandig te laten wonen. Het gaat bijvoorbeeld om mensen met beperk ingen door ouderdom of handicap, een chronisch psychisch probleem, maar ook om vrijwilligers en mantelzorgers. Als meedoen of zelfstandig wonen niet lukt zonder hulp, kan men de gemeente vragen om ondersteuning. Gemeenten voeren de Wmo uit. In 2015 vallen veel Awbz regelingen onder de Wmo. In de nieuwe Wmo: wordt mogelijk gemaakt dat meer mensen met ondersteuning en zorg thuis kunnen blijven wonen; wordt extramurale persoonlijke verzorging niet overgeheveld naar de verantwoordelijkheid van gemeenten, maar deze wordt bij de zorgverzekeraars onder gebracht. Onder persoonlijke verzorging valt hulp bij het aankleden, eten, drinken, wassen, toiletgebruik e.d. en eenvoudige verpleegkundige handelingen; blijft meer budget beschikbaar dan eerder voorzien, zodat gemeenten op maat huishoudelijke ondersteuning kunnen bieden: 60% ( 530 mln extra) in plaats van 25% van het budget; komt een recht op het persoonsgebonden budget (PGB), onder stringente voorwaarden en fraudebestendig; wordt er 50 miljoen uitgetrokken om sociale wijkteams in te richten; komt meer budget vrij en loopt op tot ruim 700 miljoen in 2017. De huidige landelijke regelingen voor inkomenssteun verdwijnen. Voorbeelden van hulp en voorzieningen die onder de Wmo vallen en waar de hulp van de gemeente voor gevraagd kan worden, zijn: Gebruikelijke zorg: hulp in de huishouding zoals opruimen, schoonmaken en ramen zemen. Daarbij wordt wel uitgegaan dat familieleden ook een deel van het huishouden (bijvoorbeeld boodschappen doen, koken voor kinderen) op zich zullen nemen; Aanpassingen in de woning zoals een traplift of een verhoogd toilet; Vervoersvoorzieningen in de regio voor mensen die slecht ter been zijn en niet met het openbaar vervoer kunnen reizen, zoals vergoedingen voor de taxibus, taxikosten, rolstoel of een scootmobiel; Ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers; Hulp bij het opvoeden van kinderen; Maaltijdverzorging; Sociaal cultureel werk, zoals buurthuizen en subsidies aan verenigingen; Maatschappelijke opvang, zoals blijf-van-mijn-lijfhuizen en daklozenopvang. De volgende voorzieningen vallen niet onder de Wmo: Hulpmiddelen voor tijdelijk gebruik zoals krukken, een rollator of een douchestoel. Deze dienen vergoed en verstrekt te worden door de zorgverzekeraar; Woningaanpassingen, niet voor de eigen woning maar voor een caravan of vakantiehuis; 420151/Opleiding BC 82

Voor de hulp en voorzieningen die iemand kan krijgen uit de Wmo vraagt de gemeente soms een eigen bijdrage. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de gemeente waarin men woont en kan onder meer afhangen van: Het aantal personen binnen het huishouden; Leeftijd; (Gezamenlijke) verzamelinkomen; Andere eigen bijdragen (Awbz) die men betaalt. 5.6.7 Toeslagenwet (Tw) De Toeslagenwet vult een aantal sociale uitkeringen aan tot het sociaal minimum. Hiervoor gelden normbedragen, die halfjaarlijks worden aangepast 66. Als het totale inkomen van de aanvrager en zijn/haar partner lager is dan het sociaal minimum, krijgt iemand deze toeslag op het inkomen. Het sociaal minimum is het bedrag dat ten minste nodig is om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Het is gebaseerd om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Omdat volwaardige deelname aan de samenleving een grondrecht is, is de Toeslagenwet ontwikkeld en in 2008 uitgebreid. Men komt in aanmerking voor een toeslag in het kader van de Toeslagenwet, indien: Iemand een uitkering ontvangt, die lager is dan het sociaal minimum en 18 jaar of ouder is; Als de periode van twee jaar doorbetalingsverplichting in het kader van de Ziektewet verlengd wordt; Als een uitkering toegekend is op basis van de: o Ziektewet (Zw); o Werkloosheidswet (Ww); o Inkomensvoorziening voor Oudere Werklozen (Iow); o Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wia (Iva en Wga)); o Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz); o Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong); o Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Wao); o Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia); o Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil); o Wet arbeid en zorg (Wazo), i.v.m. zwangerschap, bevalling en adoptie. 66 www.hr-kiosk.nl/hoofdstuk/tabellen/toeslagenwet-tabellen-1-2015 420151/Opleiding BC 83

Let op Ontvangt iemand een uitkering op grond van een vrijwillige verzekering of alléén een bijstandsuitkering, dan heeft iemand geen recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Recht op TW heeft: Een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen lage r dan het bruto minimumloon; Een alleenstaande/ongehuwde met een kind jonger dan 18 jaar en het inkomen is lager dan 90% van het bruto minimumloon; Een alleenstaande met een inkomen lager dan 70% van het bruto minimumloon. Geen recht op TW hebben: Alleenstaanden, jonger dan 21 jaar, die bij ouders of pleegouders inwonen; Jonggehandicapten die recht op inkomensondersteuning hebben op grond van de Wet Wajong; Gehuwden, geregistreerde partners en ongehuwd samenwonenden van wie de partner geboren is na 31 december 1971, tenzij een eigen, aangehuwd of pleegkind dat jonger is dan 12 jaar, tot het huishouden behoort; De toeslaggerechtigden en/of partners die met onbetaald verlof zijn, voor het inkomen dat zij als gevolg daarvan missen; De gehuwden of ongehuwden die geen recht hebben op een loondervinguitkering, omdat zij gedetineerd zijn; Vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. Het totaal van de uitkering en toeslag samen is nooit méér dan wat iemand vroeger verdiende. De toeslag wordt niet automatisch toegekend. Een toeslag op de uitkering moet schriftelijk worden aangevraagd bij het UWV. 5.6.8 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) De Wajong is een inkomensvoorziening op minimumniveau voor jongeren die op hun 18 e al langdurig arbeidsongeschikt zijn en studenten (tussen 17 en 30 jaar), die dat tijdens hun studie worden. Iemand is student als hij in het jaar voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid minstens 6 maanden heeft gestudeerd. Vanaf 2015 is de Wajong onderdeel van de participatiewet: één regeling voor mensen die extra hulp nodig hebben bij het vinden van een baan. De Wajong blijft bestaan voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De hele Wajong-groep wordt herbeoordeeld op arbeidsvermogen. Wajongers die geen arbeidsvermogen hebben, behouden hun Wajong uitkering. Wajongers die wel arbeidsvermogen hebben, gaan over naar gemeenten en vallen onder de Participatiewet. Daarmee wordt de Wajong stopgezet voor mensen die niet volledig en duurzaam arb eidsongeschikt zijn. Binnen de huidige Wajong groep zijn twee groepen te onderscheiden. Wajongers uit de oude groep (vóór 1-1-2010) worden herbeoordeeld om vast te stellen of men mogelijk (gedeeltelijk) kan werken. De nieuwe groep Wajongers (na 1-1-2010) is al op deze criteria beoordeeld. Als het UWV besluit dat men in staat is om (gedeeltelijk) te werken, krijgt men vanaf 2018 een lagere uitker ing. De uitkering zal dan 70% van het minimumloon zijn, tegenover 75% in de oude regeling. 420151/Opleiding BC 84

Deze maatregel geldt ook voor de nieuwe groep Wajongers die al de indicatie hebben dat zij mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Nieuwe Wajong aanvragen Voor wie nog geen Wajong heeft aangevraagd, verandert er vanaf 2015 wel veel. Het aanvragen v an een Wajong-uitkering is dan alleen nog mogelijk als men op jonge leeftijd een ziekte of handicap hebt gekregen, waardoor men nu niet meer kan werken (geen arbeidsvermogen meer heeft). Zij hebben recht op een uitkering van 75% van het wettelijk minimumlo on. De aparte studieregeling is in de nieuwe regeling afgeschaft. Dit betekent dat jongeren die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben, niet in aanmerking komen voor Wajong 2015 zolang zij op school zitten of studeren. Als men volgens het UWV wel mogelijkheden heeft om te werken, komt men niet meer in aanmerking voor de Wajong. Het begrip arbeidsvermogen wordt nader uitgewerkt in het schattingsbesluit. De gemeente helpt dan bij het zoeken naar studie of werk via de participatiewet. De kenmerken van de Wajong, als men daar onder blijft vallen, blijven van kracht zoals deze nu bestaan. Kenmerken Wajong 67 : De hoogte van de Wajong-uitkering hangt af van: o De leeftijd; o De mate van arbeidsongeschiktheid. Hoe hoger de arbeidsongeschikthei d, hoe hoger de Wajong uitkering. Als een oude Wajonger naast de Wajong ook recht heeft op een uitkering volgens de Waz, de Wao of de Wia, gaat het recht op deze uitkeringen voor. Iemand krijgt dan alléén een Wajong - uitkering voor het bedrag dat deze uitkering hoger is dan de Waz-, Wao- of Wia-uitkering; Indien men volledig arbeidsongeschikt is en geregeld oppas en verzorging nodig heeft (criterium van hulpbehoevendheid), kan men in aanmerking komen voor een hogere uitkering; Wajong-gerechtigden tot 23 jaar krijgen een tegemoetkoming ter compensatie voor de kosten van de zorgverzekering; Wajong-gerechtigden hebben recht op aanvullende voorzieningen vanuit de Belastingdienst (jonggehandicaptenkorting en heffingskorting (bij werk)) of vanuit de toeslagenwe t; Iemand ontvangt een Wajong-uitkering in principe voor onbepaalde tijd; De uitkering stopt als iemand: o 65 jaar wordt; o Minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt verklaard; o In het buitenland gaat wonen; o Komt te overlijden. 67 Hoogte bedragen Wajong 2015, zie uitkeringsbedragen-per-1-januari-2015.pdf 420151/Opleiding BC 85

Aanvraag Wajong-uitkering De aanvraag om arbeidsondersteuning in het kader van de Wajong moet minstens 16 weken voor de 18 e verjaardag worden aangemeld bij het UWV, of als men later arbeidsongeschikt raakt, voordat men 36 weken arbeidsongeschikt is. De aanvraag voor de inkomensondersteuning moet meestal apart worden aangevraagd. Verplichtingen van de Wajong-gerechtigde: - Informatieplicht. Alle wijzigingen in de leefsituatie, gezondheid en inkomen moet de Wajong er doorgeven aan het UWV. De Wajong-uitkering verandert namelijk mee met de situatie; - Voldoen aan oproepen van -, en meewerken aan (medische) onderzoeken door het UWV; - Meewerken aan het opstellen van een participatieplan; - Meewerken aan de arbeidsondersteunende maatregelen die getroffen worden voor de Wajong er, die in een werkregeling zit. Regelingen voor werkgevers van werknemers met een Wajong-uitkering: No-riskpolis: Als de Wajonger ziek wordt, betaalt het UWV de Ziektewetuitkering; Subsidies voor aanpassingen op de werkplek; Premiekorting; Onbetaalde proefplaatsing voor maximaal drie maanden; Loondispensatie: als iemand aantoonbaar onder het wettelijke minimumloon presteert, kan het UWV de werkgever loondispensatie verlenen. 5.6.9 Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende Gehandicapte kinderen (TOG) De TOG is per 2015 opgegaan in de kinderbijslag. Ouders of verzorgers die thuis een ernstig gehandicapt kind tussen 3 en 18 jaar verzorgen krijgen recht op twee maal kinderbijslag. 5.6.10 Wet Sociale Werkvoorziening De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) regelt dat arbeidsgehandicapten die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend in staat zijn onder aangepaste omstandigheden arbeid te verrichten, kunnen werken op een zo regulier mogelijke en op hun individuele mogelijkheden aangepaste arbeidsplek in de sociale werkvoorziening. De Wsw kent drie doelstellingen: 1. Het realiseren van arbeid onder aangepaste omstandigheden voor de arbeidsgehandicapte die daarop is aangewezen en daarvoor is geïndiceerd; 2. Het behouden en zo mogelijk bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de arbeidsgehandicapte; 3. Het zo mogelijk realiseren van uitstroom van de arbeidsgehandicapte naar een reguliere baan. 420151/Opleiding BC 86

De Wsw is het sluitstuk van het wettelijk arbeidsmarktinstrumentarium. Als werken met behulp van de Wsw niet lukt, dan is er voor de arbeidsgehandicapte geen alternatief meer beschikbaar. Vanaf 2015 vervalt de Wsw voor nieuwe instromers. Deze wordt ondergebracht in de Participatiewet. In plaats van een Wsw werkplek organiseren gemeenten nu als onderdeel van de participatiewet zgn. beschutte werkplekken. Met de voorziening beschut werk kan de gemeente deze mensen toch in een dienstbetrekking laten werken. Beschut werk is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig hebben, dat niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt. Overigens beoordeelt het UWV of iemand zoveel begeleiding nodig heeft dat beschut werk voor de hand ligt. In totaal gaat het om het creëren van 30.000 beschutte werkplekken. 5.7 FRAUDE MET UITKERINGEN 68 Sinds 1 januari 2013 geldt de Wet aanscherping handhavin g en sanctiebeleid SZW-wetgeving, ook wel de fraudewet. Uitvoeringsinstanties in de sociale zekerheid zijn verplicht een sanctie op te leggen als de uitkeringsgerechtigde zich niet aan de voorschriften houdt. De sanctie kan bestaan uit een boete, maatregel of schriftelijke waarschuwing. Een maatregel bestaat uit het verlagen of tijdelijk niet verstrekken van een uitkering. Bovendien moeten de uitkeringsinstanties ten onrechte of te veel uitbetaalde uitkeringen terugvorderen. Gemeenten leggen op grond van deze wet bij het niet nakomen van de informatieplicht m.b.t. met name inkomsten en samenwonen (uitkeringsfraude) ontvangers van sociale zekerheidsuitkeringen een boete op ter hoogte van het benadelingsbedrag (art. 18a lid 1 Pw/Wwb). Bij verminderde verwijtbaarheid is de boete lager, de minimumboete is 150 (art. 18a lid 7a Pw/Wwb). Ook kunnen dringende redenen nopen tot het niet opleggen van een boete (art. 18a lid 7b Pw/Wwb). Bij opnieuw frauderen binnen 5 jaar (recidiveboete) is de boete 150% van het benadelingsbedrag (art. 18a lid 5 Pw/Wwb). Bovendien kan de gemeente de maatregel opleggen om de uitkering met maximaal drie maanden stop te zetten om zo de boete af te lossen. Gemeenten kunnen een eigen beleid voeren over het opleggen van maatregelen bij r ecidive. Bovendien geldt dat schulden die gemaakt zijn door overtreding van de regels in principe worden uitgesloten van schuldhulpverlening, zowel minnelijk als wettelijk. 68 Bron: Stimulansz 2013, pag.20 420151/Opleiding BC 87

5.8 VERDERE INKOMSTEN VERRUIMENDE VOORZIENINGEN De hieronder genoemde inkomsten verruimende regelingen zijn gemeente afhankelijk. Kennis van gemeentelijk beleid op dit terrein is voor de financiële zorgverlener onontbeerlijk. 1. Wonen a. Mensen die veel huur betalen in verhouding tot hun inkomen hebben recht op huurtoeslag. Krijgt iemand dat niet meteen, dan kan de gemeente soms tijdelijk een woonkostentoeslag uitkeren; b. Als iemand een koopwoning heeft en te maken krijgt met een plotselinge inkomensdaling, kan iemand onder bepaalde voorwaarden tijdelijk woonkostentoeslag van de gemeente krijgen. 2. Ziektekosten a. Veel mensen met een laag inkomen hebben recht op zorgtoeslag. Dat is een toeslag om de verplichte ziektekostenpremie te betalen; b. Sommige gemeenten hebben een collectieve (lagere) zorgverzekering voor mensen met een laag inkomen. 3. Ouders Ouders kunnen voor kinderen in het voortgezet onderwijs een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) krijgen. Toekenning hangt af van het inkomen van de ouders, het aantal kinderen in het gezin en het soort onderwijs. Tegemoetkomingen zijn mogelijk voor een busabonnement, schoolspullen of lesgeld. De tegemoetkoming kan worden aangevra agd bij de DUO-IB Groep. Ook kinderen boven de 18 jaar (tot 30 jaar) in het voortgezet (speciaal) onderwijs (in combinatie met volwassenonderwijs, de Rutteregeling ) vavo en particulier onderwijs komen in aanmerking voor de Wtos. 4. Kindregelingen 2015 In 2015 is men begonnen de kindregelingen te versoberen. Alleenstaande ouders in de bijstand wordt gestimuleerd te gaan werken. Van de oorspronkelijke 10 regelingen blijven er in 2015 4 over, te weten de kinderbijslag, de kinderopvangtoeslag, het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De ouderschapsverlofkorting, aftrek levensonderhoud voor kinderen (LOK), alleenstaande ouderkorting, aanvulling minimuminkomen alleenstaande ouders, Wtos en Tog bestaan in 2015 niet meer. a. De kinderopvangtoeslag regelt dat werkende ouders en mensen met een uitkering die in een re-integratietraject of verplichte inburgeringcursus zitten een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang krijgen. De kinderopvangtoeslag is een percentage van de werkelijke kosten en is afhankelijk van het inkomen van de (pleeg)ouders, het aantal ure n dat de minst werkende ouder werkt en het aantal kinderen in het gezin. Het maximaal aantal declarabele uren kinderopvang per kind per maand is 230 uur. Raadpleeg de site van de Belastingdienst voor recente wetgeving en bedragen kinderopvangtoeslag 69. 69 Kinderopvangtoeslag: www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/toeslagen/informatie_over_toeslagen/kinderopvan gtoeslag/ 420151/Opleiding BC 88

b. Naast kinderbijslag kunnen gezinnen met minderjarige kinderen in aanmerking komen voor een kindgebonden budget. Het is een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van (het) kind(eren) tot 18 jaar, wanneer het inkomen niet erg hoog is. Dit budget komt bovenop de kinderbijslag. De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het verzamelinkomen van de ouders. Maximale bedragen worden uitgekeerd indien het verzamelinkomen lager is dan 19.676. Hoe hoger het inkomen, hoe lager de bijdrage. De maximale bedragen voor kinderen wordt verhoogd met 15 voor het eerste kind, 255 voor het tweede kind per jaar. Ter compensatie van de afschaffing van de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting wordt het bedrag voor alleenstaande ouders verhoogd met maximaal 3.050 per jaar. Ter compensatie van het verdwijnen van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) wordt het bedrag voor ouders met 16 - en 17 jarige kinderen verhoogd van 296 naar 412 per jaar. Het kindgebonden budget is in 2015 opgenomen in de beslagvrije voet. Kindgebonden budget hoeft niet te worden aangevraagd; de Belastingdienst bepaalt dit voor de ouders 70. 5.9 TEGEMOETKOMING AAN MINIMA Nice to know Het gemeentelijke minimabeleid heeft vaak als doelstelling te voorkomen dat mensen met een laag inkomen in een sociaal isolement terechtkomen omdat ze geen geld hebben voor sociale en culturele activiteiten. Dit geldt niet alleen voor mensen met een bijstandsuitkering, maar ook voor werknemers met een inkomen in de buurt van het minimumloon. Gemeentelijk minimabeleid is verankerd in de Pw/Wwb, waarbij gemeenten een zekere mate van beleidsvrijheid hebben dit naar eigen inzicht in te vullen. Daardoor kan elke gemeente zelf bepalen welke soort bijstan d zij in welke vorm wil verlenen. Zo hanteren veel gemeenten de 110% norm Wwb als grens om in aanmerking te komen voor gemeentelijke tegemoetkoming, maar sommige gemeenten (Ermelo, Gennep, Leiden, Oss) hanteren een ruimere grens van 120%. Het minimabeleid wordt jaarlijks in de gemeenteraad vastgesteld. De regeling kan in elke gemeente een andere naam hebben. In Tilburg heet het ondersteuningsfonds, in andere gemeenten armoedebeleid. Kennis van het gemeentelijk minimabeleid via de sociale kaart is een onmisbaar instrument voor schuldhulpverleners. Variatie in minimabeleid Participatieregelingen voor kinderen uit arme gezinnen Veel gemeenten verschaffen voorzieningen voor kinderen uit arme gezinnen, bijvoorbeeld een computer, of een lidmaatschap van een sportclub. Sommige gemeenten betalen ook de schoolreis. Dit gaat vaak via de bijzondere bijstand; veel regio s kennen daarnaast jeugdsport - of jeugdcultuurfondsen. Dergelijke fondsen sponsoren kinderen uit arme gezinnen met een lidmaatschap van een sportclub, muzieklessen, een toneelclub enz. Aanvragen voor dergelijke fondsen lopen meestal via een leraar, arts of maatschappelijk werker. 70 Nibud 2014 en www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/toeslagen/informatie_over_toeslagen/kindgebonde n_budget/ 420151/Opleiding BC 89

Kortingsregelingen Veel gemeenten kennen kortingsregelingen. Kortingspassen op bijvoorbeeld theater, bioscoop of bibliotheek, de voordeelurenkaart van de NS, abonnementen op dagbladen, een gratis uitje naar zw embad, dierentuin, of pretpark enz. Ouderen Gemeenten verstrekken extra voordelen voor ouderen, bijvoorbeeld korting op museumkaartjes, openbaar vervoer, of computercursussen. 65-plussers met een laag Aow-pensioen kunnen aanvullende bijstand krijgen. Ook diensten als tafeltje dekje, waarbij thuiswonende ouderen, gehandicapten of chronisch zieken voorzien worden van maaltijden, kunnen worden gesubsidieerd door gemeenten. Voedselbank 71 De Stichting Voedselbank Nederland geeft voedselpakketten aan mensen die weinig geld en meestal ook schulden hebben. Het gaat om noodhulp. Mensen kunnen zich niet direct aanmelden, dat kan alleen een hulpverlener doen (maatschappelijk werk, de diaconie, het Riagg e.d.). 5.10 BELASTING EN HEFFINGSKORTINGEN 5.10.1 De belastingdienst als geldgevende instantie De belastingdienst is naast een geldinnende of geldvorderende organisatie, ook een geldgevende organisatie: een dienst, die burgers financieel tegemoet komt met regelingen. Ons belastingstelsel van na de Tweede Wereldoorlog wordt gekenmerkt door twee belangrijke uitgangspunten: 1. Het profijtbeginsel Het profijtbeginsel houdt in dat naarmate men meer profijt heeft van een bep aalde overheidsvoorziening, men er ook meer voor moet betalen. Daarom betaalt degene die een auto bezit wegenbelasting en mensen zonder auto niet. 2. Het draagkrachtbeginsel De sterkste schouders dragen de zwaarste last. Dus hoe hoger het inkomen, hoe meer belasting men procentueel moet betalen. De overheid hanteert naast het profijt- en draagkrachtbeginsel ook het principe van de vervuiler betaalt. Dit principe is bijvoorbeeld van toepassing wanneer de overheid belasting heft op milieuvervuilende activiteiten. 71 Zie: www.voedselbank.nl/ 420151/Opleiding BC 90

Er zijn in Nederland vier instanties die belasting heffen: het Rijk, de Provincies, de Gemeenten en de Waterschappen. Onderstaand een overzicht van belastingen per instantie. Het Rijk Voornamelijk belastingen op inkomen, winst, vermogen en dergelijke. Dit zijn o.a. inkomstenbelasting en loonbelasting, vennootschapsbelasting, dividendbelasting, successierecht, schenkingsrecht, rechten van overgang. Daarnaast heft de rijksoverheid kostprijsverhogende rijksbelastingen zoals omzetbelasting, in- en uitvoerrechten, diverse accijnzen (bijvoorbeeld alcohol-, suikeraccijns), motorrijtuigenbelasting, overdrachtsbelasting, assurantiebelasting. De Provincies Voornamelijk milieuheffingen (bijvoorbeeld energie- afvalstoffenheffing). De Gemeenten Gemeenten heffen de volgende belastingen: onroerende zaakbelasting (OZB), toeristenbelasting, parkeerbelasting, hondenbelasting, begrafenisrechten, bouwgrondbelasting, leges, afvalstoffenheffing, reinigingsrecht, rioolheffing. Mensen met een laag inkomen komen in de meeste gemeenten in aanmerking voor kwijtschelding van (een deel van) de gemeentelijke belastingen 72. De Waterschappen Waterschappen betalen de kosten van hun werkzaamheden uit de opbrengst van hun eigen belastingen. Voor het waterkwaliteitsbeheer is dat de (water)verontreinigingsheffing, voor de andere taken is dat de omslagheffing ingezetenen: Verontreinigingsheffing oppervlaktewateren: iedereen die rioolwater of afvalwater direct of indirect loost in open water moet bijdrage in de kosten van het zuiveren hiervan; Omslagheffing ingezetenen: inwoners van een gemeente, die voordeel hebben van de werkzaamheden van het Waterschap, betalen een omslagheffing ingezetenen. 5.10.2 Enkele belastingheffingen nader bekeken Inkomstenbelasting Iedereen die in Nederland woont en inkomsten geniet, betaalt inkomstenbelasting. In Nederland worden de inkomstenbelastingen onderverdeeld in drie categorieën, boxen genoemd. De hoogte van deze belasting wordt bepaald door de bron en de hoogte van het inkomen. Box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning In box 1 worden het inkomen uit werk en eigen woning (eigen woning forfait) bij elkaar opgeteld. Van dit bedrag mogen aftrekposten (hypotheekrente en uitgaven voor inkomensvoorzieningen) afgetrokken worden. 72 Zie Lib artt. 26 & 74 420151/Opleiding BC 91

De belangrijkste posten, die als (belastbaar) inkomsten worden gerekend, zijn: Loon uit dienstverband + Auto van de zaak + Winst uit onderneming + Inkomen uit overige werkzaamheden, bijv. freelance opdrachten + Inkomen uit sociale uitkeringen en pensioen + Inkomen uit lijfrente producten + Ontvangen alimentatie + Inkomsten uit eigen woning; eigen woning forfait + Aftrekposten (niet belastbaar) zijn: Betaalde rente over eigen woningschuld in verband met aankoop, onderhoud of verbetering van de eigen woning (maximaal 30 jaar) -/- Afsluitprovisie en taxatiekosten voor de lening -/- Notariskosten met betrekking tot de hypotheekakte & kosten voor de NHG -/- Periodieke betalingen in verband met erfpacht -/- Ondernemersaftrek -/- Werknemersaftrek -/- Uitgaven voor inkomensvoorzieningen -/- Betaalde alimentatie -/- Overige persoonsgebonden aftrek -/- Ziektekosten, studiekosten, giften -/- o Bijzondere kosten door ziekte of handicap (medicijnen die niet vergoed worden, gezinshulp, hulpmiddelen, vervoer, dieetkosten, reiskosten ziekenbezoek, extra kleding en beddengoed) mag iemand bij de belastingaangifte van het inkomen aftrekken; Reisaftrek openbaar vervoer -/- Voorwaarden: o Een openbaar vervoer verklaring of een reisverklaring; o Afgelegde enkele reisafstand is niet meer dan 10 kilometer; o Minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer; o Schulden tot 15.000 Door optel- en aftrekposten op een rij te zetten, wordt uiteindelijk een saldo verkregen. Dat is het belastbaar inkomen uit werk en woning. Over dit saldo is inkomstenbelasting verschuldigd 73. in box 1 73 Overzicht belastingtarieven www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/inkomstenbelasting/aftrekposten_boxen_en_tariev en/boxen_en_tarieven/overzicht_tarieven_en_schijven/ 420151/Opleiding BC 92

Box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang In box 2 wordt het inkomen uit aanmerkelijk belang belast. Er is sprake van een aanmerkelijk belang als een belastingplichtige (al dan niet samen met zijn of haar partner), ten minste 5% aandelen bezit van een vennootschap. Het inkomen uit aanmerkelijk belang kan bijvoorbeeld bestaan uit dividend en/of winst uit verkoop van aandelen. Van dit bedrag mogen eventuele kosten afgetrokken worden. Over het saldo is inkomstenbelasting verschuldigd. Schuldhulpverleners hebb en met deze vorm van inkomen bij hun cliënten meestal niet te maken. Het inkomen in box 2 is belast tegen een vast tarief van 25%. Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen (vermogen) belast. Deze b elasting wordt ook wel vermogensrendementsheffing genoemd. Het gaat hier bijvoorbeeld om aandelen, obligaties, onroerend goed (niet de eigen woning), of waarden van beleggings/spaarverzekeringen, voor zover niet in box 1 genoemd. Afgetrokken kan worden de schuldenpositie, voor zover de gezamenlijke waarde van de schulden per persoon meer dan 3.000 bedraagt (2015). Dit wordt ook wel de schuldendrempel genoemd. Op 1 januari wordt het saldo van de bezittingen en de schulden bepaald. Over het belastbare inkomen dient men 1,2% belasting te betalen. Er geldt een heffingvrij vermogen. Belasting wordt pas geheven op het moment dat het belastbaar inkome n in box 3 hoger is dan 21.330 (2015). Loonbelasting Loonbelasting is in Nederland in de eerste plaats de belasting die de werknemer over zijn loon verschuldigd is, die door de werkgever op het loon wordt ingehouden en namens de werknemer aan de fiscus wordt betaald. De loonbelasting werkt normaliter als een voorheffing op de inkomstenbelasting, dat wil zeggen dat de ingehouden loonbelasting wordt verrekend met de inkomstenbelasting. Heeft de belastingplichtige geen andere inkomsten dan loon, dan zal de belastingplichtige in de regel geen extra inkomstenbelasting verschuldigd zijn. De belastingplichtige kan onder omstandigheden zelfs een teruggaaf van belasting tegemoet zien omdat de inkomstenbelasting meer persoonlijke aftrekmogelijkheden en vrijstellingen biedt dan de loonbelasting. Motorrijtuigenbelasting (MRB) De motorrijtuigenbelasting of wegenbelasting is een belasting die wordt geheven op het bezit van een motorvoertuig jonger dan 40 jaar (2014). De motorrijtuigenbelasting wordt geheven over het bezit van een auto en niet over het gebruik. Of ieman d veel rijdt of weinig maakt niet uit, het bedrag is gelijk. De motorrijtuigenbelasting wordt opgelegd door de Rijksoverheid en geïnd door de Belastingdienst. Bovenop de motorrijtuigenbelasting betalen houders van personenauto's en motoren 'provinciale opcenten'. Hoe hoog dat bedrag is, is afhankelijk van de provincie waarin men woont. Voor de provincie zijn de 'provinciale opcenten' verreweg de belangrijkste inkomstenbron. In 2013 incasseerde de provincie via de opcenten 1,451 miljard. Kwijtschelding van de MRB is niet mogelijk. 420151/Opleiding BC 93

Onroerende zaak belasting (OZB) Sinds 2006 bestaat de OZB voor particulieren alleen nog uit de eigenarenbelasting. Als heffingsgrondslag (toetsing) geldt de WOZ-waarde (Wet Waardering Onroerende Zaken). De WOZwaarde is een grondslag voor belastingheffing door de gemeenten, de Rijksbelastingdienst en de waterschappen. De waarde wordt bepaald door de hoogte van het bedrag dat aan de onroerende zaak kan worden toegekend wanneer de volle en onbezwaarde eigendom aan de hoogstbiedende zou kunnen worden overgedragen (de vrije waarde ). Als iemand een laag inkomen heeft, kan hij mogelijk recht hebben op kwijtschelding van de onroerende zaakbelasting. Iedere gemeente heeft zijn eigen beleid hierin. Hondenbelasting De gemeente heft belasting voor het houden van een hond. Veelal wordt de opbrengst van de belasting aangewend om een gat in de begroting te dichten. Kwijtschelding van hondenbelasting is in principe niet mogelijk. Afvalstoffenheffing, reinigingsrecht en rioolheffing Alle particuliere huishoudens moeten een afvalstoffenheffing betalen. Onder een afvalstoffenheffing wordt een vergoeding voor de kosten van het ophalen en verwerken van het huishoudelijk afval verstaan. Rioolheffing is een belasting die geheven wordt door een gemeente voor het gebruik van de riolering. De aanleg en het beheer van de riolering is een gemeentelijke taak. Alle particuliere huishoudens betalen daarom rioolheffing. Waterschapslasten Deze belastingen zijn veelal dekkend, zodat de w aterschappen niet afhankelijk zijn van een fonds dat door de rijksoverheid gevuld wordt (zoals gemeenten en provincies). Als iemand een laag inkomen heeft, kan hij mogelijk recht hebben op kwijtschelding van de waterschapslasten. Dit houdt in dat iemand een aantal lasten niet hoeft te betalen. Kwijtschelding aanvragen kan bij de waterschappen zelf. Kwijtschelding algemeen 74 In de Invorderingswet 1990 is bepaald dat aan de belastingschuldige die niet in staat is een (deel van de) belastingaanslag te betalen, geheel of gedeeltelijk kwijtschelding kan worden verleend. Dit is mogelijk voor alle rijksbelastingen met uitzondering van de motorrijtuigenbelasting. In de Leidraad Invordering Belasting is nader uitgewerkt onder welke voorwaarden kwijtschelding word t verleend. Ook gemeenten, provincies en waterschappen zijn gebonden aan het in de Lib neergelegde kwijtscheldingsbeleid, maar mogen bij algemene bepaling afwijken hiervan of afwijkende normbedragen hanteren. 74 Bron: Stimulansz 2013: pag.255 420151/Opleiding BC 94

5.10.3 Overige belastingzaken om rekening mee te houden Het inkomen van de cliënt is vaak te verhogen met diverse belastingvoordelen. Naast kwijtschelding en toeslagen, zijn er ook nog diverse heffingskortingen. Let wel op dat belastingzaken soms ingewikkeld kunnen zijn vanwege jaarlijkse wijzigin gen. Hulp van een betrouwbare belastingconsulent is in de schuldhulpverlening geen sinecure. Aangifte inkomstenbelasting IB-60 formulier 75 Belangrijk is altijd om na te gaan of aangifte inkomstenbelasting is gedaan over het afgelopen jaar. Is dit niet het geval, dan is het zaak om te kijken of er recht is op een belastingteruggave. Teruggave is mogelijk tot maximaal 5 jaar na dato door middel van het indienen van een T-biljet (het IB-60 formulier). Denk ook aan T-biljetten voor eventuele kinderen met een baantje! De grens voor teruggave op verzoek is 14. Het gebeurt regelmatig dat de cliënt een behoorlijk bedrag aan teruggaven over de afgelopen 5 jaar ontvangt en daarmee een flink deel van de schulden kan inlossen. Fiscaal partnerschap Gehuwden en geregistreerde partners zijn ook in 2014 fiscale partners van elkaar. Fiscaal partnerschap kan voordelig zijn. Betaalde hypotheekrente kan bijvoorbeeld worden afgetrokken bij degene met het hoogste inkomen. En heffingskortingen kunnen naar el kaar worden overgeheveld om een zo gunstig mogelijk voordeel te verkrijgen. Fiscaal partnerschap bij ongehuwd samenwonen zonder registratie en wel een gezamenlijke huishouden geldt wanneer aan één van de volgende voorwaarden is voldaan (2014): Op hetzelfde adres ingeschreven staan in de GBA; De partners of huisgenoten wonen tenminste zes maanden onafgebroken samen; De partners of huisgenoten zijn meerderjarig en hebben een notarieel samenlevingscontract; Men heeft samen een kind of één van beiden heeft tenmiste een kind, dat door de ander is erkend; Men staat als partners geregistreerd bij een pensioenfonds; Men is beiden eigenaar van een woning, die gezamenlijk het hoofdverblijf is voor beiden. Naast het schuiven met heffingskortingen mogen fiscale partners ook schuiven met bepaalde inkomsten en aftrekposten. Als de ene partner in belastingschijf 1 zit met het inkomen (36,25%) en de ander in belastingschijf 4 (52%) dan is het voordelig om (een deel van) de aftrekposten naar de meest verdienende partner te schuiven. 75 Het gaat hierbij om de teruggave inkomstenbelasting over de afgelopen periode van 5 jaar, die kan worden aangevraagd middels een IB-60 formulier bij de Belastingdienst. 420151/Opleiding BC 95

Geschoven kan o.a. worden met: Het saldo eigen woning (ofwel het eigenwoningforfait verminderd me t aftrekbare lening, kosten en rente); Uitgaven voor partneralimentatie; Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar; Uitgaven voor ziektekosten; Uitgaven voor scholing (studie); Giften; Inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2); Vermogen (box 3). Ook als een partner geen of weinig inkomen heeft, is het fiscale partnerschap vaak voordelig. Degene met het lage inkomen krijgt dan de mogelijkheid de heffingskortingen volledig te benutten. In 2015 tot een bedrag van 2.203. Wel dient de meest verdienende partner minimaal het bedrag aan heffingskortingen via het loon aan de belasting te hebben betaald. Let op Soms pakt fiscaal partnerschap niet goed uit! Voor meer informatie hierover: www.belastingdienst.nl Belastingdienst en schulden In beginsel mogen alle schulden in mindering worden gebracht op de belaste bezittingen. Belastingschulden echter niet. Voorts geldt dat men alleen schulden op de peildata die boven de drempel van 3.000 uitkomen van het vermogen mag aftrekken (box 3). 5.10.4 Heffingskortingen 76 Iedereen heeft recht op heffingskortingen. Heffingskortingen zijn teruggaven op de belasting. De meeste heffingskortingen zijn vaste bedragen. Heffingskortingen zijn opgebouwd uit verschillende delen: Een deel voor de inkomstenbelasting; Een aantal delen voor de verschillende premies volksverzekeringen, o.a. de premie Aow. 76 Bron: Stimulansz 2013: pag. 278-283 420151/Opleiding BC 96

Schema 5.1 Heffingskortingen 2015 en bedragen heffingskorting Bedrag belastingjaar 2015 65+ Algemene heffingskorting Max. 2.203 Max. 1.123 Arbeidskorting Max. 2.220 Max. 1.132 Inkomensafhankelijk combinatiekorting 1.033 - basis Inkomensafhankelijk combinatiekorting 2.152 1.089 maximaal Werkbonus (nieuw!) Max. 1.119 - Alleenstaande ouderkorting 0 (Afgeschaft) - kindgebonden budget 3050 p/j Aanvullende alleenstaande ouderkorting 0 (Afgeschaft) - kindgebonden budget 3050 p/j Ouderenkorting < inkomensgrens - Max. 1.032 35.450 Ouderenkorting > inkomensgrens - 150 35.450 Alleenstaande ouderenkorting tot - 1.042 35.770 Alleenstaande ouderenkorting > 152 35.770 Jonggehandicaptenkorting 780 - Groen beleggen 0,7% 0,7% Ouderschapsverlofkorting 0 (afgeschaft) - Vroeg gepensioneerden korting (tijdelijk) - Max. 61 Voor 65-plussers zijn de heffingskortingen lager dan voor niet-65-plussers, omdat zij over het pensioen geen (belasting) premie Aow betalen. Wel komen zij in aanmerking voor de ouderenkorting. Afhankelijk van inkomen en persoonlijke situatie kan iemand in aanmerking komen voor meerdere heffingskortingen tegelijkertijd. Voorts kan iemand zonder inkomen, die dus geen belasting betaalt, maar wel een fiscale partner heeft, in aanmerking komen voor een heffingskorting. In 2015 zijn er nog 7 heffingskortingen voor iedereen tot 65 jaar en 7 voor 65 plussers. Algemene heffingskorting Als iemand inkomstenbelasting (IB) betaalt, heeft hij recht op de algemene heffingskorting (art. 8.10 Wib). Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting (niet overdraagbaar). Als één van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder bepaalde voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. 420151/Opleiding BC 97

Arbeidskorting (art. 8.11 Wib) Als iemand inkomsten uit loon of salaris heeft of winst uit een onderneming (tegenwoordige arbeid), dan heeft hij recht op arbeidskorting. Ook in de periode loondoorbetaling bij ziekte bouwt men arbeidskorting op. De bedragen van de arbeidskorting worden de komende jaren geleidelijk verhoogd. Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IAC) De Iac geldt voor de minst verdienende partner en alleenstaande ouder die de zorg hebben voor kinderen onder de 12 jaar. Het basisbedrag van deze heffin gskorting is maximaal 1.033 als met werken een bruto-inkomen van minimaal 4.857 uit tegenwoordig dienstverband wordt verdiend of indien er recht bestaat op de zelfstandigenaftrek (ondernemers). Voor elke euro die meer wordt verdiend, loopt de Iac met 4% op tot maximaal 2.152. Dit maximale bedrag wordt bereikt bij een arbeidsinkomen van 32.539. Werkbonus De werkbonus is een belastingkorting voor mensen met een laag inkomen. De werkbonus vervalt vanaf 1 januari 2015 voor mensen die dan nog 61 jaar moeten worden. Mensen die op 1 januari 2015 61 jaar of ouder zijn, kunnen in aanmerking blijven komen voor deze heffingskorting. (aanvullende) Alleenstaande ouderkorting en ouderschapsverlofkorting De alleenstaande ouderkortingen en ouderschapsverlofkorting zijn in 2015 afgeschaft zonder overgangsregeling. Ter compensatie wordt het kindgebonden budget verhoogd met maximaal 3.500 per jaar (Alleenstaande) Ouderenkorting Als iemand op 31 december 2014 de Aow-gerechtigde leeftijd bereikt en het verzamelinkomen is niet meer dan 35.450, dan heeft hij recht op een ouderenkorting. Iemand heeft recht op alleenstaande ouderenkorting als hij ook recht heeft op een Aow-uitkering voor ongehuwden. Jonggehandicaptenkorting Als men in 2014 een uitkering op grond van de Wajong ontvangt dan heeft men recht op de jonggehandicapten-korting. Als men recht heeft op de ouderenkorting, dan is er geen recht op de jonggehandicaptenkorting. Groen beleggen Wanneer iemand belegt in een groenfonds kan men een korting van 0,7% verkrijgen op de inzet van de belegging. Het moet hier wel gaan om erkende groene beleggingen of projecten voor milieubescherming. Voor groene beleggingen geldt bovendien een vrijstelling (box 3) tot een gezamenlijke waarde van maximaal 56.420 ( 112.840 met fiscaal partner). 420151/Opleiding BC 98

5.11 NIET-GEBRUIK INKOMENSONDERSTEUNENDE MAATREGELEN Nice to know Uit het eindrapport niet-gebruik inkomensondersteunende maatregelen van de SEO (Stichting Economisch Onderzoek), uitgevoerd in opdracht van het ministerie van SZW (2011) kwam naar voren dat burgers te weinig gebruik maken van de tegemoetkomingregelingen waar zij recht op hebben. Regelgeving is te complex, aanvragen zijn omslachtig of vereisen flinke (digitale) kennis. Verder is onduidelijk of men wel of niet ergens recht op heeft. Vooral huur- en zorgtoeslag (18%), Langdurigheidtoeslag (60%), Individuele (43%) en categoriale bijzondere bijstand (47%) 77. Uit het onderzoek blijkt dat in totaal voor een bedrag van ongeveer 1,3 miljard per jaar blijft liggen omdat mensen geen gebruik maken van regelingen waar zij wel recht op hebben. 5.12 WET AANSCHERPING HANDHAVING EN SANCTIEBELEID SZW-WETGEVING Need to know Sinds 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW -wetgeving van kracht geworden met verregaande consequenties voor de schuldhulpverlening. De sociale zekerheid en verantwoorde arbeidsomstandigheden zijn essentiële verworvenheden van de Nederlandse samenleving. Werkende burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat alleen die mensen die er recht op hebben een uitkering of kinderopvang-toeslag ontvangen. Ondernemers moeten erop kunnen vertrouwen dat de overheid oneerlijke concurrentie hard aanpakt. Fraudebestrijding in de sociale zekerheid, de arbeidswetgeving en de kinderopvang-toeslag is daarbij cruciaal. Twee pijlers van deze bestrijding zijn versteviging van het handhavingsbeleid e n aanscherping van het sanctieregime. Uitgangspunten 1. Fraude mag niet lonen. Uitkeringsontvangers die frauderen betalen te veel ontvangen uitkering helemaal terug, ongeacht de hoogte daarvan. Met daarbovenop als straf een substantiële geldboete; 2. Zwaardere sancties en hogere straffen voor recidivisten. Niet alleen betalen recidivisten een hogere boete maar deze wordt ook verrekend met de (toekomstige) uitkering waarbij de verrekening plaatsvindt over de beslagvrije voet, totdat de boete is afbetaald. Daar w ordt bij recidive de beslagvrije voet ten hoogste drie maanden buiten werking gesteld. Na de tweede overtreding krijgt men een waarschuwing, bij de derde overtreding (binnen 5 jaar) wordt bovenstaande geëffectueerd; 3. De wet geldt voor alle sociale zekerheidswetten, werkgeverswetten en volksverzekeringen; 4. Steeds dient getoetst te worden in hoeverre de cliënt frauduleuze handelingen te verwijten valt. Het bepalen van verminderde verwijtbaarheid gebeurt op grond van beleidsregels en verordeningen. Van verminderde verwijtbaarheid is bijvoorbeeld sprake bij omstandigheden van sociale, psychische of medische aard, waardoor de overtreding de betrokkene niet volledig is aan te rekenen, of bij onvoorziene en ongewenste omstandigheden waardoor de betrokkene fe itelijk niet in staat was zijn verplichtingen na te komen. 77 Bron: SEO niet gebruik inkomensondersteunende maatregelen, 2011: pag. III 420151/Opleiding BC 99

420151/Opleiding BC 100

5.13 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk heeft u kennis van: inkomenscomponenten, type inkomsten en meest voorkomende landelijke financiële tegemoetkomingsregelingen; de wijze van uitvoering van de meest voorkomende landelijke financiële tegemoetkomingsregelingen; bronnen waar u actuele informatie kan vinden over specifieke kenmerken van verschillende overheidsmaatregelen en regelgeving; waar en hoe u regelingen kunt aanvragen om het niet gebruik van financiële tegemoetkoming door mensen die er recht op hebben, tegen te gaan; de relevante aspecten van bankafschriften en salarisspecificaties om zo globaal inzicht te verkrijgen welke inkomsten en uitgaven van toepassing zijn; relevante wetgeving: Wwb, Wet Aanscherping en handhaving sanctiebeleid SZW wetgeving. Casus 5.1 Sociaal minimabeleid Iedere gemeente voert een minimabeleid. Zoek op het internet uit welk m inimabeleid uw gemeente voert. Welke aspecten spreken u aan, welke onderdelen mist u (of niet)? Casus 5.2 Mevrouw Menhir Mevrouw Menhir heeft zich gemeld voor schuldhulpverlening. Tijdens het aan meldgesprek blijkt dat: Ze niet meer samenwoont met haar ex-vriend met wie zij een achtjarige dochter heeft; Een studieschuld heeft van ruim 50.000, een studie die zij niet heeft afgemaakt; Er diverse schulden zijn bij 5 webwinkels voor kleding; Zij een baan heeft voor 32 uur per week waarmee zij 1.600 netto per maand verdient; Zij alleen in een huurhuis woont: huurlasten 400; Zij soms depressief is en dan onverantwoord gaat shoppen op het internet. 1. Geef de definitie van een problematische schuld. Wat is het verschil met een financieel probleem? 2. Komt Mevrouw Menhir in aanmerking voor financiële tegemoetkomingregelingen? Welke? 3. Welk advies zou u op grond van bovenstaande gegevens mevrouw Menhir geven? Casus 5.3 Tjitske Aanverwant Tjitske is 22 jaar oud en zit in haar laatste leerjaar van haar opleiding accountancy wanneer ze een ernstig auto-ongeluk krijgt. Doordat ze door de autoruit gevlogen is, zijn haar ogen ernstig beschadigd. Met haar rechteroog ziet zij nog slechts 40%, met haar linkeroog nog maar 25%. Tjitske woont nog bij haar ouders. 1. Op welke uitkering(en) heeft zij recht? Door welke instantie word(t)(en) de uitkering(en) verstrekt? 420151/Opleiding BC 101

Na een aantal maanden is zij in staat om haar studie weer te hervatten. Met de nodige inspanning en ondersteuning lukt het haar om haar diploma te behalen. Ze zet de volg ende stap en besluit te gaan solliciteren. 2. Op welke regeling kan Tjitske beroep doen bij het zoeken naar werk? 3. Welke voordelen heeft haar toekomstige werkgever als hij haar in dienst neemt? Al snel vindt Tjitske een parttime baan en gaat zelfstandig wonen in een huurwoning aan een dijk in een volksbuurt. 4. Op welke toeslagen heeft Tjitske nu (eventueel) recht? En op welke heffingskortingen? Na enkele maanden aan het werk te zijn merkt Tjitske dat de gebeurtenissen van het ongeluk haar blijven achtervolgen. Zij heeft depressies en kan haar werk niet langer volhouden. 5. Op welke uitkering heeft Tjitske recht? Door technologische ontwikkelingen en enkele operaties blijkt de toestand van de ogen van Tjitske zodanig verbeterd dat zij 100% wordt goedgekeurd. Ze vindt een nieuwe baan en een partner, die haar op haar 27 e verjaardag ten huwelijk vraagt. Kort daarna trouwen ze en betrekken een koopwoning. Een jaar later wordt hun eerste kindje geboren. Zowel Tjitske als haar partner besluiten beiden drie dagen per week te blijven werken. Hun zoontje gaat naar de kindero pvang gedurende die drie dagen. 6. Op welke toeslagen en inkomensaanvullende voorzieningen hebben Tjitske en haar partner nu recht? En op welke heffingskortingen? 7. Moeten Tjitske en haar partner aangifte inkomstenbelasting doen? Motiveer je antwoord. Op haar 32 e raakt Tjitske opnieuw zwanger. Haar tweede zwangerschap verloopt minder spoedig dan de eerste keer en ze moet 4 maanden bedrust houden. 8. Op welke uitkering(en) heeft zij recht tijdens de laatste vier maanden van haar zwangerschap? Vanwege de economische recessie wordt Tjitske (nu 36 jaar) overtollig verklaard in het bedrijf waar ze werkt. Ook haar partner verliest zijn baan. Het lukt beiden vervolgens niet om snel weer ander werk te vinden. 9. Hebben Tjitske en haar partner recht op een uitkering? Zo ja, welke(n)? Hoe lang kan Tjitske gebruik maken van die uitkering(en)? 10. Op welke uitkering heeft Tjitske eventueel recht na afloop van de periode genoemd bij vraag 9? 420151/Opleiding BC 102

6 HET VRIJ TE LATEN BEDRAG EN DE AFLOSCAPACITEIT 6.1 DE AV VAN SNUIV PAV WHOFE Mensen die niet langer in staat zijn om binnen een redelijke termijn hun schulden af te lossen komen onder een regime van regels te staan dat bepaalt, welk deel van de inkomsten behouden mag worden om noodzakelijke vaste lasten te betalen en om een bestaansminimum te garanderen. Dit deel van de inkomsten, ook wel leefgeld genoemd, wordt het Vrij te laten Bedrag ( Vtlb) genoemd. Al het inkomen boven dit basisbedrag moet worden aangewend voor aflossing van schulden. Dit wordt de afloscapaciteit (AC) genoemd. Dit is de essentie van elk schuldhulptraject. Vtlb en AC bepalen of schulden in zijn geheel, of gedeeltelijk kunnen worden afgelost binnen de gestelde termijn van drie jaar en bepalen daarmee het verdere verloop van het (uitvoerings)traject. De berekening van het Vtlb afloscapaciteit vindt plaats tijdens de inventarisatiefase van de intake. De regels, die bepalen welk bedrag de schuldenaar mag houden en de berekening van het bedrag dat hij dient in te zetten om schulden af te lossen, worden in dit hoofdstuk behandeld. Deze regels zijn verwoord in de ReCoFa-rekenmethode. Deze ReCoFa berekeningsmethodiek wordt algemeen gebruikt en geaccepteerd in zowel het minnelijke als het wettelijke schuldhulptraject en wordt twee keer per jaar (1 januari en 1 juli) herzien. Dit heeft te maken met het feit dat aanpassingen binnen de Wwb, tegemoetkomingregelingen en toeslagen eveneens per half jaar plaatsvinden. De berekening van het Vtlb en afloscapaciteit vindt plaats in een geautomatiseerd systeem, dat te downloaden is via de website van de Raad voor de Rechtsbijstand 78. Het rekenprogramma heet de Vtlb Calculator. De calculator kent een schriftelijke toelichting, die eveneens gedownload kan worden. Deze toelichting heet het Vtlb rapport. De laatste versie (26 januari 2015) ontvangt u digitaal per mail en deze dient te worden bestudeerd. Het Vrij te laten Bedrag ( Vtlb) mag de schuldenaar in een schuldregeling dus behouden. Hij dient met dit bedrag al zijn uitgaven te doen zonder nieuwe schulden te maken. Het inkomen boven het Vtlb is de afloscapaciteit (AC). Dit wordt gereserveerd voor schuldeisers, ofwel aan de boedel afgedragen. De boedel bestaat uit de opgespaarde aflossingen uit de afloscapaciteit. Een schuldregeling duurt in principe drie jaar. De totale afloscapaciteit (TAC) is dan het totale bedrag dat gespaard kan worden in 3 jaar, en in sommige gevallen (maar nooit meer) 5 jaar. Alles wat in drie jaar is opgespaard wordt de boedel genoemd. Gedurende of na afloop van deze periode van drie jaar wordt het gespaarde bedrag pondspondsgewijs uitbetaald aan de schuldeisers, dat wil zeggen naar evenredigheid. 78 www.rechtspraak.nl en op www.wsnp.rvr.org. 420151/Opleiding BC 103

De schuldenaar is hierna verlost van betaling van zijn schulden. De restvordering, die na afloop kan blijven bestaan afhankelijk van de hoogte van de schulden, is niet meer opeisbaar door schuldeisers. De resterende schuld wordt omgezet in een natuurlijke verbintenis. Berekening van het Vtlb en afloscapaciteit is per persoon uniek en hangt van vele factoren af, zoals gezinssamenstelling, afstand woon-werk, inkomen, wel/geen kinderen en leefomstandigheden. Het berekenen van het Vtlb is complex en lastig. Men dient niet alleen zorgvuldig gegevens te verzamelen, maar ook de variabelen, die de hoogte van het Vtlb beïnvloeden, te kennen en toe te passen. Deze zullen in dit hoofdstuk worden behandeld. 6.2 ACHTERGROND VAN HET VTLB Nice to know De rekenmethode voor het Vtlb is ontwikkeld door de Rechter Commissarissen van Faillissement en is bedoeld om de uitvoering van de Wsnp transparant en uniform te maken. Uitgangspunt zijn art. 295, lid 2 & 3 Fw en art. 475d Rv, die stellen dat de schuldenaar een vast bedrag (de beslagvrije voet) mag houden. Het Vtlb rapport is een toelichting en uitwerking op de wet en geeft daarnaast nog extra inkomstenbronnen aan, die de schuldenaar zou mogen behouden als basisbedrag. Deze worden de nominale correcties genoemd. In 2000 is de rekenmethode, die in het rapport wordt beschreven door het bureau Wsnp voor het eerst ontwikkeld en verder verfijnd, o.a. met de Vtlb-calculator, die te downloaden is. Elk half jaar vindt er een update plaats op grond van de laatste ontwikkelingen. De Vtlb rekenmethode is de basis voor zowel de Wsnp als de Msnp. Met deze rekenmethode hebben alle spelers in feite een eenduidig instrument in handen om vast te stelle n welk bedrag de beslagene mag behouden om in zijn onderhoud te voorzien. 6.3 BASIS VAN HET VTLB: DE BESLAGVRIJE VOET (ART. 475D RV) De beslagvrije voet is de basis van de berekening van het Vtlb. De beslagvrije voet is het wettelijke gedeelte van het Vtlb. De beslagvrije voet kan worden verhoogd, voor zover de schuldenaar bepaalde extra noodzakelijke kosten moet maken. Deze kosten heten nominale correctieposten. Dit is het niet-wettelijke gedeelte van het Vtlb. De beslagvrije voet is het bedrag dat bij invorderingen altijd moet worden vrijgelaten. Met andere woorden, op dit bedrag rust een beslagverbod. Het is het minimum aan inkomen dat de schuldenaar ter beschikking blijft staan voor zijn of haar levensonderhoud, ongeacht: De hoogte van de schuld of; Het aantal schuldeisers. De beslagvrije voet is sinds 2015 niet meer opgebouwd uit drie maar uit 4 componenten. De reden hierachter is dat in de nieuwe Participatiewet geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen een alleenstaande en een alleenstaande met kinderen (alleenstaande ouder). De toepasbare bijstandsnorm is voor beide categorieën gelijkgesteld, wat in de praktijk erop neerkomt dat de alleenstaande ouder minder uitkering krijgt dan voorheen. Ter compensatie geldt dat diverse kindregelingen, waaronder het kindgebonden budget in 2015 verhoogd zijn. 420151/Opleiding BC 104

En dat nu bij wet is vastgelegd dat het rechtmatige bedrag van het kindgebonden budget onderdeel is geworden van de beslagvrije voet. De 4 componenten van de beslagvrije voet zijn: 1. 90% van de toepasbare basisnorm zoals vastgelegd in de Participatiewet 2. De correctie voor ziektekosten; 3. De correctie voor woonkosten; 4. De correctie voor kindgebonden budget. 6.3.1 De 90% toepasbare bijstandsnorm / Art. 475d, lid 1,sub B Need to know De beslagvrije voet is gekoppeld aan de bedragen uit de Participatiewet (Pw(Wwb)), art. 20-23, 25), de zogenoemde bijstandsnorm. Deze normen beslagvrije voet worden elk half jaar aangepast en zijn te downloaden op www.st-ab.nl/bijstandsnorm.htm De normbedragen voor echtparen en samenwonenden is gesteld op 100% van het minimumloon. Voor alleenstaande en alleenstaande ouders geldt 70% van het minimumloon. Voor jongeren tot 21 jaar is de bijstandsnorm afgeleid van de kinderbijslag. Bij hogere noodzakelijke kosten voor deze categorie jongeren zijn in eerste instantie de ouders verantwoordelijk. In bijzondere gevallen kan de gemeente besluiten over te gaan tot het verlenen van bijzondere bijstand. Voor mensen van de pensioengerechtigde leeftijd zijn de normbedragen gelijk aan de netto AOW-bedragen. Van welk normbedrag ook wordt uitgegaan, de beslagvrije voet bedraagt 90% van het geldende normbedrag, inclusief vakantiegeld. 79 6.3.2 Correctie voor de ziektekosten (art. 475d, lid 5) Voor de correctie 80 ziektekosten zijn drie variabelen van belang. Dat zijn: 1. Ziektekostenpremie (art. 475d, lid 4 Rv) Iedere meerderjarige dient zelf een basisverzekering voor ziektekosten af te sluiten. Kinderen onder de 18 jaar zijn gratis meeverzekerd met de ouder(s). De door de schuldenaar betaalde ziektekostenpremie, inclusief de premie voor aanvul lende ziektekostenverzekeringen, en/of, indien van toepassing, de opgelegde bestuursrechtelijke premie van het Zorginstituut Nederland (ZiN) 81 verhoogt de beslagvrije voet; 2. Zorgtoeslag Op de zorgtoeslag ligt een beslagverbod. Om te voorkomen dat de schuldenaar én volledig voor de ziektekosten wordt gecorrigeerd én daar bovenop nog eens de zorgtoeslag ontvangt, wordt voor de berekening van de beslagvrije voet de ontvangen zorgtoeslag in mindering gebracht. Ontvangen zorgtoeslag verlaagt de beslagvrije voet (art. 475, lid 5a Rv). 79 Art. 475 d Rv lid 1 sub a-c, lid 2. 80 De term correctie betekent dat de beslagvrije voet verhoogd wordt en hiermee het Vtlb. 81 Zie hoofdstuk 12, 7.2. & art. 18c Zvw 420151/Opleiding BC 105

Let op: De zorgverzekeraar kán beslag op de zorgtoeslag leggen en de belastingdienst kán verrekenen en zo de zorgtoeslag aan de rechthebbende onthouden. De rechtbank Den Bosch heeft bepaald dat wanneer beslag op de toeslag is gelegd, de beslagvrije voet, die geldt voor beslag op het inkomen, niet met de toeslag mag worden verminderd. Betrokkene kan immers feitelijk niet over de toeslag beschikken. 3. Normpremie ziektekosten (art. 2 Wzt) Ook wordt een inkomensafhankelijke normpremie op bijstandsniveau in mindering gebracht op de correctie ziektekosten. Achterliggende gedachte is dat deze normpr emie al in de basisnorm (90% Pw) is opgenomen. De normpremie is een vast bedrag dat halfjaarlijks aangepast wordt. De normpremie is op 1 januari 2015 vastgesteld op 39 (alleenstaand/alleenstaande ouder) en 85 (echtparen). De normpremie bijstandsinkomen verlaagt de beslagvrije voet. Eigen risico ziektekostenverzekering Het verplichte eigen risico voor de ziektekostenverzekering bedraagt in 2015 375 per volwassene per kalenderjaar. Dat is 31,25 per maand. Een dergelijk bedrag eigen risico kan tot betalingsmoeilijkheden leiden voor de schuldenaar in een schuldregeling, zeker als het in één keer betaald moet worden. Daarom wordt dit risico vergoed (tot maximaal 375) uit de boedel of via een maandelijks bedrag van 31,25. Deze (nominale) correctie verhoogt het Vtlb. Vrijwillig eigen risico Naast het verplichte eigen risico is het mogelijk om daarbovenop nog een vrijwillig eigen risico te nemen. Aan schuldenaren met een vrijwillig hoger eigen risico, wordt geen compensatie gegeven, omdat dit een risico vormt dat niet past binnen het kader van de Wsnp. Het is dus af te raden om schuldenaren een vrijwillig eigen risico te laten nemen. Voorbeeld Alleenstaande Premie zorgverzekering 94,50 Aftrek van te ontvangen zorgtoeslag 9,00 -/- Normpremie bijstandsinkomen 39,00 -/- Correctie ziektekosten 46,50 420151/Opleiding BC 106

6.3.3 Correctie woonkosten (art. 475d, lid 5, sub b Rv) Voor de correctie woonlasten zijn de volgende variabelen van belang: 1. Kale huur + servicekosten De kale huur is de prijs van de woonruimte, de huur zonder iets erbij. Daarbovenop komen de extra's: de servicekosten, zoals kosten voor gas- en waterverbruik, het schoonhouden van gemeenschappelijke ruimten en voor een eventueel aanwezige huismeester. A rt. 5, lid 3 van de Wet op de huurtoeslag geeft aan dat de servicekosten maximaal 48 per maand mag bedragen. De kale huur + servicekosten, ook wel de rekenhuur 82 genoemd, verhogen de beslagvrije voet. 2. Huurtoeslag en woonkostentoeslag De feitelijk ontvangen huurtoeslag moet worden afgetrokken van de woonkosten. De huurtoeslag wordt door de belastingdienst uitbetaald. Let er altijd op of de ontvangen huurtoeslag juist berekend is. Via de website www.toeslagen.nl is het mogelijk een proefberekening te maken. Huurtoeslag verlaagt de beslagvrije voet. 3. Minimum normpremie huur De minimum normhuur (ook wel drempelbedrag genoemd) is omschreven in artikel 17 lid 2 van de Wet op de huurtoeslag. Het is het huurbedrag dat huishoudens geacht worden zelf uit de Wwb-norm te kunnen betalen. Dit bedrag wordt daarom in mindering gebracht op de correctie. De normhuur is per 1 januari 2015 vastgesteld op 202,20. De minimum normhuur verlaagt de beslagvrije voet. Let op 1: Bij koopwoningen is onduidelijk wat aangemerkt mag worden als woonkosten. Volgens het Vtlb-rapport van Recofa moet rekening gehouden worden met: * Betaalde hypotheekrente; * Erfpacht; * Onderhoudskosten ; * Premie opstalverzekering; * Eigenaarsdeel OZB; * Polder- en waterschapslasten; * Bijdrage VvE (Vereniging van Eigenaren); * en klein onderhoud. Met de aflossing van de hypotheekschuld en de premies voor een kapitaalverzekering wordt uiteraard geen rekening gehouden. Betaling van hypotheekrente levert ook fiscaal voordeel op. Dit belastingvoordeel wordt niet in mindering gebracht op de woonkosten, maar moet als inkomen worden meegeteld. Let op 2: De deurwaarder (of uitkeringsinstantie) gebruikt bij de berekening van de woonkostencomponent soms een bedrag gelijk aan de basishuur in plaats van de normhuur. De basishuur wordt gebruikt voor berekening van de huurtoeslag. Voor berekening van de beslagvrije voet moet echter uitgegaan worden van de normhuur, die 27,44 lager is dan de basishuur. 82 De rekenhuur staat vermeld op de beschikking huurtoeslag. 420151/Opleiding BC 107

Let op 3: De verhuurder kán beslag op de huurtoeslag 83 leggen en de belastingdienst e.a. kán verrekenen en zo de huurtoeslag aan de rechthebbende onthouden. De rechtbank Den Bosch heeft bepaald dat wanneer beslag op de toeslag is gelegd, de beslagvrije voet, die geldt voor beslag op het inkomen, niet met de toeslag mag worden verminderd. Betrokkene kan immers feitelijk niet over de toeslag beschikken. Let op 4: De correctie voor woonkosten is aan een maximum gebonden. Dit maximum is gelijk aan de maximale huurtoeslag, die iemand kan krijgen wanneer hij een inkomen op bijstandsniveau zou hebben. De maximale verhoging woonkosten t.b.v. de beslagvrije voet is afhankelijk van leeftijd en leefomstandigheid 84. Het definitieve maximum ligt op basis van de zogenoemde kwaliteitskortingsgrens op 403,06 (art. 20 Wht) Boven dit bedrag wordt in principe niet meer gecorrigeerd. De stelregel is dan dat iemand goedkoper moet gaan wonen. Dit geldt voor zowel de huurwoning als de eigen woning. Wanneer de schuldenaar, gelet op zijn inkomen: a) niet in aanmerking komt voor goedkopere woonruimte of b) er is geen goedkopere woonruimte beschikbaar of c) hij heeft tijd nodig om een goedkopere woning te zoeken, dan moet voor het bedrag dat uitstijgt boven de maximale huurtoeslag toch een correctie worden toegepast. De correctie vindt dan plaats bij de nominale correcties, in de calculator onder het veld correctie woonkosten boven maximum. Voorbeeld Correctie woonkosten bij een huurwoning Verhoging i.v.m. woonkosten bij huurwoning: Kale huur per maand 400,00 Servicekosten per maand (art. 5:3 Wht) + 48,00 Huur: kale huur + max. servicekosten 448,00 Ontvangen huurtoeslag -/- 0,00 Minimum normhuur -/- 202,20 Correctie woonlasten huurwoning 245,80 Inkomen partner is niet bekend Is bekend dat de partner inkomen heeft, maar niet hoe hoog dit inkomen is, dan moet de schuldenaar deze informatie verstrekken. Geeft de schuldenaar deze informatie niet, dan wordt geen rekening gehouden met de verhoging van de beslagvrije voet op grond van woonkosten. 83 Zie art. 45 Awir 84 De maximale verhoging woonkosten per leeftijd en leefomstandigheid wordt tijdens de cursus digitaal toegestuurd. 420151/Opleiding BC 108

6.3.3a Verdeling van woonlasten: naar rato inkomsten Wanneer geen sprake is van gemeenschap van goederen en beide partners betrekken een samenwoningsvorm, dan dient de beslagvrije voet en het Vtlb apart per partner te worden berekend. Complicerende factor hierbij is dat de partners wel één huishouden voeren met gezamenlijke vaste lasten. Hier wordt bij de berekening rekening mee gehouden door de woonk osten naar rato van het inkomen te splitsen. De beslagvrije voet wordt dus verhoogd met de voor rekening van schuldenaar komende woonkosten (art. 475d Rv, lid 5, sub b). Resumerend, de woonkosten zijn volledig voor de schuldenaar als: De schuldenaar alleen woont; De schuldenaar samenwoont met een partner, met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd of geregistreerd; De schuldenaar het huis deelt met een onderverhuurder, kostganger of inwonende (de betalingen door de onderhuurder/kostganger/ inwonende, worden als inkomen gezien). De formule, die wordt gebruikt om de aan de schuldenaar toe te schrijven huurkosten te berekenen (uitgaande dat alleen partner A een schuldenpositie heeft), is als volgt: Inkomen van partner A ------------------------------------------- X kale huur (+ servicekosten) Totale Inkomen (partner A en B) Voorbeeld 1 De kale huur per maand is 352,54, de servicekosten zijn 48. De ontvangen huurtoeslag is 60. De inkomsten van de schuldenaar zijn 1.500, die van de partner (geen gemeenschap van goederen) 1.000. De correctie voor woonkosten voor partner A (de schuldenaar) wordt als volgt berekend: Stap 1: De aan de schuldenaar toe te schrijven huurkosten bedraagt nog steeds: 1.500 --------------------------- x 400,54 = 240,32 ( 1.500 + 1.000) Stap 2: Berekening van de correctie partner A Kale huur + servicekosten 240,32 Minimum normhuur 202,20 -/- Correctie woonlasten huurwoning 38,12 420151/Opleiding BC 109

Toerekening van de huurtoeslagbedragen en normhuur Wanneer partners, geen AGVG, huurtoeslag ontvangen, doet zich een probleem voor. Art. 3, lid 1 Wzt zegt dat huurtoeslag is gebaseerd op het gezamenlijk inkomen van beide huurders. De toeslag kan op grond van art. 7, lid 2 Wht maar aan één van beiden worden uitbetaald. Dit zou betekenen dat de huurtoeslag alleen in aanmerking wordt genomen bij diegene die de huurtoeslag feitelijk ontvangt. Dat kan niet de bedoeling zijn als men correct een beslagvrije voet moet berekenen. Verder doet zich in deze gevallen van geen AGVG een ander probleem voor m.b.t. het drempelbedrag uit art. 17, lid 2, te weten 202,20. Moet nu voor beide partners de beslagvrije voet berekend worden, dan lijkt het dat de aan beiden toe te rekenen woonkosten in beide berekeningen over het drempelbedrag moet komen om correctie te verkrijgen. Feitelijk worden dan de woonkosten wel naar rato verdeeld, maar de normhuur niet. Het is dan voor beiden veel moeilijker zijn om boven het drempelbedrag uit te komen. Deze problemen worden opgelost door niet alleen de woonkosten met bovenstaande formule te verdelen over de beide partners, maar ook de ontvangen toeslag, het drempelbedrag en de maximale huurtoeslag. Voorbeeld 2 Partners, geen AGVG, leven beiden van bijstandsuitkering. Beiden zijn toegelaten tot de Wsnp. Kale huur is 320, waarvan aan beiden wordt toegerekend 160. Dit bedrag is lage r dan het drempelbedrag van 202,20. Er zou dan geen correctie plaats vinden voor beiden. ( 160-202,20) Deze problemen worden opgelost door naast de woonkosten, ook de ontvangen huurtoeslag en de normpremie huur te verdelen over de partners naar rato van inkomen. ( 160-101,10 = 58,90 p.p.) Voorbeeld 3 De cijfers uit voorbeeld 1, maar nu ontvangen de partners 60 huurtoeslag. Stap 1: De aan de schuldenaar toe te schrijven huurkosten bedraagt: 1.500 --------------------------- x 400,54 = 240,32 ( 1.500 + 1.000) Stap 2: De aan de schuldenaar toe te schrijven huurtoeslag bedraagt: 1.500 --------------------------- x 60 = 36 ( 1.500 + 1.000) Stap 3: De aan de schuldenaar toe te schrijven normpremie bedraagt: 1.500 --------------------------- x 202,20 = 121,32 ( 1.500 + 1.000) 420151/Opleiding BC 110

Stap 4: De aan de schuldenaar A toe te schrijven correctie woonkosten bedraagt: Kale huur + servicekosten 240,32 Huurtoeslag 36,00 -/- Minimum normhuur 121,32 -/- Correctie woonlasten huurwoning 83,00 Let op Wanneer een correctie negatief uitpakt, zou dat betekenen dat het Vtlb naar beneden zou moeten worden bijgesteld. Dit gebeurt niet. De correctie wordt in geval van negatieve waarden op 0 gesteld, wat inhoudt dat er niet gecorrigeerd wordt. 6.3.4 Eigen woning Voor cliënten met een eigen woning geldt het volgende basisprincipe. Aflossing van hypotheek, premies van kapitaal- of levensverzekeringen worden niet gecorrigeerd. Dit wordt beschouwd als kapitaalopbouw, dus moet dit uit het Vtlb worden geput. Gezien de 90% Pw norm is dit meestal onhaalbaar voor de schuldenaar. Uitgangspunt is daarom dat in de meeste gevallen de woning verkocht dient te worden. Duide lijkheid in een schuldregeling (Wsnp + Msnp) is er pas nadat de woning verkocht is, omdat dan pas duidelijk is wat de woning heeft opgebracht, waardoor de totale schuld kan worden vastgesteld. Zolang het huis niet is verkocht, geldt dat de te betalen hypotheekrente tijdens de Wsnp/Msnp blijft doorlopen (art. 303 Fw). Indien een eigen woning te koop staat en de maandelijkse hypotheek-aflossing niet is op te brengen, dan dient de schuldenaar in elk geval maandelijks de normhuur aan de hypotheekhouder te betalen. Met dit bedrag wordt immers rekening gehouden bij de berekening van het Vtlb. Is er bij verkoop overwaarde, dan wordt het vermogen ingezet voor het afbetalen van de schulden. Zeker de laatste jaren levert de opbrengst van de woning minder op dan de hypotheek. Dit zadelt de schuldenaar op met een extra schuldenpositie. De hypotheekverstrekker wordt dan schuldeiser, die zich op zijn preferente positie laat voorstaan die uit de wet (Bw Bk 3) voortvloeit 85. Dit kan voor extra problemen zorgen in een schuldregeling. Uit cijfers van het CBS 86 blijken ruim 1 miljoen huishoudens (bijna 25%) met eigen woning onderwaarde te hebben. 85 Hypotheek- en pandrecht: Zie hoofdstuk 12. 86 CBS 2013 420151/Opleiding BC 111

6.3.5 Kindgebonden budget Vanaf 1 januari 2015 is de beslagvrije voet die geldt voor een alleenstaande ouder gelijk aan die van een alleenstaande. Voor de kosten van kinderen ontvangt de alleenstaande ouder een hoger kindgebonden budget, verhoogd met de zogenaamde 'alleenstaande ouderkop', maximaal 3.050 per jaar. Voor het kindgebonden budget geldt een beslagverbod. Het kindgebonden budget is echter inkomensafhankelijk. Vandaar dat er sinds 1 januari 2015 een correctie in de beslagvrije voet is opgenomen. De beslagvrije voet wordt verhoogd met het bedrag aan kindgebonden budget waarop de schuldenaar maximaal aanspraak zou kunnen maken verminderd met het bedrag dat krachtens die wet is toegekend of toegekend zou kunnen worden. In formule: Maximum kindgebonden budget minus ontvangen kindgebonden budget = Verhoging beslagvrije voet Let op: De verhoging van de beslagvrije voet geldt niet alleen voor alleenstaande ouders, maar ook voor (echt)paren met minderjarige kinderen. Maximale bedragen kindgebonden budget per jaar in : (2015) 1 kind 1.017 2 kinderen 1.553 3 kinderen 1.736 4 kinderen of meer 106 per extra kind 6.4 NIET BIJ WET VASTGELEGDE (NOMINALE) CORRECTIEPOSTEN De beslagvrije voet is het wettelijk vastgelegde deel van het Vtlb. Het tweede onderdeel van de berekening van het Vtlb is de niet wettelijke correctie, ook wel de nominale correcties genoemd. Deze correcties staan vermeld in het Vtlb rapport van de ReCoFa. De belangrijkste nominale correcties zijn: 1. Reserveringstoeslag De reserveringstoeslag verhoogt het VTLB met 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De reserveringstoeslag is bedoeld voor reservering van grotere uitgaven, bijvoorbeeld een koelkast of een wasmachine, niet verzekerde tandartskosten en dergelijke. 2. Arbeidstoeslag Schuldenaren met inkomsten uit arbeid krijgen een toeslag van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voorwaarde is dat een schuldenaar minimaal 18 uur per week betaald werk verricht. Is iemand gedurende lange tijd ziek (> 6 maanden), dan vervalt deze toeslag. De toeslag wordt maar één keer toegekend, ook als beide partners werken (!). Echter, in het geval dat beide partners werken en zo een substantiële afloscapaciteit genereren, kunnen beide partners een toeslag van 5% ontvangen. 420151/Opleiding BC 112

3. Correctie autokosten vanwege woon-werkverkeer Kosten van de auto mogen alleen worden gecorrigeerd als deze noodzakelijk zijn. In de regel wordt de auto gezien als een boedelbestanddeel, d.w.z. dat deze verkocht moet worden en te gelde moet worden gemaakt. Wanneer de schuldenaar er voor kiest de auto te behouden, dan moeten de kosten van de auto (o.a. brandstof, verzekering, APK, wegenbelasting, onderhoud en reparaties) uit het Vtlb worden betaald en mogen door het autobezit geen nieuwe schulden ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld verkeersboetes, aanrijdingen en schades aan de auto. Een auto wordt als noodzakelijk beschouwd als deze onmisbaar is: a. Om inkomsten te verwerven; b. Vanwege een aantoonbare medische noodzaak. Indien de auto behouden mag blijven, bijvoorbeeld omdat er een noodzaak is voor het verwerven van inkomsten, dan dienen de privé gereden kilometers uit het Vtlb betaald te worden. Om de noodzaak te kunnen vaststellen, dient allereerst onderzocht te worden of er alternatieven bestaan. a. Kan het werk ook per scooter of per fiets worden bereikt? Als het werk maximaal 10 kilometer van woning vandaan ligt; b. Is openbaar vervoer mogelijk? Wanneer de reistijd met openbaar vervoer 1,5 keer langer is of korter, dan zal de auto verkocht moeten worden; c. Begint of eindigt het werk in de nacht, dan mag de auto behouden blijven; d. Zijn er bijzondere familie omstandigheden (halen/brengen jonge kinderen)? Als alternatieven niet voorhanden zijn, kan de auto als noodzakelijk worden beschouwd. Het is wel zo dat de auto dan geen bovenmatige waarde mag hebben, want dan dient deze ingeruild te worden tegen een goedkoper exemplaar. Het verschil moet worden afgedragen aan de boedel. Vaststelling daadwerkelijk gemaakte reiskosten Door de werkgever betaalde reiskostenvergoeding wordt beschouwd als inkomen. Daadwerkelijk gemaakte kosten mogen daar van worden afgetrokken. a. Bij een totale reisafstand woon-werkverkeer gemiddeld van maximaal 10.000 kilometer per jaar, geldt het forfaitaire bedrag van 269 per maand. Voor elke kilometer extra mag een bedrag van 0,166 per gereden kilometer extra worden berekend. b. Bij een auto van de zaak moet belasting betaald worden voor het privé gebruik (bijtelling). De hoogte van de bijtelling hangt samen met het aantal kilometers dat privé wordt gereden. Alleen bij minder dan 500 privé kilometers per jaar hoeft men geen belasting te betalen. De schuldenaar moet wel bij de Belastingdienst een Verklaring geen privégebruik auto opvragen. In een schuldregeling wordt niet gecorrigeerd voor het privégebruik van de auto. Dit betekent dat een schuldenaar, wanneer hij meer dan 500 kilometer per jaar rijdt, de belasting uit het Vtlb moet betalen. Daarom is het binnen een (wettelijke) schuldregeling in de regel niet toegestaan een auto van de zaak privé te gebruiken, omdat h ierdoor de kans op het maken van nieuwe schulden erg groot is 87. 87 Een voorbeeldberekening is te vinden in het Vtlb-rapport januari 2015: pag. 20 420151/Opleiding BC 113

Medische noodzaak Voorwaarden tot behoud van de auto: De indicatie voor een medische noodzaak, opgemaakt in het kader van de WMO, moet aangetoond worden door de schuldenaar; De auto mag niet bovenmatig van waarde zijn; De kosten voor de auto (brandstof, onderhoud, verzekering, APK, wegenbelasting) moeten wél uit het vrij te laten bedrag worden betaald. Ontvangt de schuldenaar voor deze kosten een bijdrage vanuit het WMO dan wordt dit voor het Vtlb niet gezien als inkomen en mag hij/zij dit behouden. 5. Correctie kinderopvang De netto kosten voor kinderopvang, noodzakelijk voor het verwerven van inkomen, worden volledig gecorrigeerd. In formulevorm: Daadwerkelijk gemaakte kosten kinderopvang minus ontvangen kinderopvangtoeslag = netto kosten kinderopvang (correctie). 6. Correctie ziektekosten Indien er uitgaven zijn met betrekking tot ziekten en/of invaliditeit wordt eerst bekeken of er voorliggende voorzieningen zijn, die deze kosten vergoeden. Zijn deze er niet en/of slechts gedeeltelijk dan is een correctie mogelijk. a. WMO (CIZ/gemeentelijke indicatie) eigen bijdrage Indien de eigen bijdrage niet via de bijzondere bijstand wordt vergoed dan g eldt: Betaalde eigen bijdrage minus minimale eigen bijdrage = correctie WMO b. WMO (PGB budget) geen correctie c. Verplichte eigen risico (max. 375) correctie voor maximale eigen risico 7. Correctie studiekosten schuldenaren en kinderen schuldenaar 88 a. Uitkeringen, die de schuldenaar verkrijgt in het kader van de Wtos zijn niet vatbaar voor beslag en vallen dus niet in de boedel (art. 76:1 Wtos). Uitkeringen, voortkomend uit studiefinanciering ingevolge de Wet op de Studiefinancierin g, vallen slechts in de boedel voor zover zij is bedoeld voor levensonderhoud. Vergoedingen voor lesgeld en leermiddelen worden buiten beschouwing gelaten. In de calculator dient het bedrag van de basisbeurs en aanvullende beurs te worden ingevuld waarna de calculator zelf het te verr ekenen bedrag bepaalt. b. Studiekosten van kinderen van de schuldenaar: Kosten basisonderwijs geen correctie; Kosten kinderen < 18 jaar voortgezet onderwijs (VO) geen correctie; Kosten kinderen 18 en 18+ VO wel correctie; Kosten kinderen < 18 jaar MBO soms correctie. 88 De regeling wordt in detail in het Vtlb rapport 2014, pag. 30-32 beschreven 420151/Opleiding BC 114

Ouders van kinderen uit deze categorie kunnen geen lening verkrijgen en kunnen slechts een Inkomensafhankelijke Tegemoetkoming Schoolkosten (ITS) kunnen verkrijgen. De ITS is vrij van beslag. Ouders met een hoger belastbaar inkomen dan 35.763 per jaar 89 krijgen voor het schooljaar 2014/2015 minder dan het maximum aan ITS. Voor deze groep ouders zou de schuldsanering situatie er zonder correctiemogelijkheid toe leiden dat hun kinderen hun MBO opleiding zouden moeten afbreken. Correctie ITS = maximale bedrag ITS minus het daadwerkelijk ontvangen bedrag ITS c. Studerende kinderen die een studiefinanciering krijgen geen correctie. d. Uitkeringen op grond van de Wet Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) vallen niet in de boedel (beslagverbod). De tegemoetkoming vanuit de Wtos is bedoeld voor reële kosten die gemaakt worden. 8. Partner- en kinderalimentatie Partneralimentatie is een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Kinderalimentatie is een bijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van het kind of de kinderen. Er dienen zich met betrekking tot alimentatie de volgende situaties voor: a. Te ontvangen of te betalen partneralimentatie b. Te ontvangen of te betalen kinderalimentatie Alimentatie die ontvangen wordt door de schuldenaar valt in de boedel; zowel de partner- als kinderalimentatie. Alimentatie voor inwonende kinderen van 18 jaar en ouder valt niet in de boedel. Heeft de schuldenaar de onderhoudsplicht van rechtswege opgelegd gekregen tot betalen van kinderalimentatie, dan geldt deze verplichting gedurende de gehele schuldsaneringsregeling. De alimentatie moet dan ook betaald worden uit het Vtlb. Als de schuldenaar niet aan deze betalings-verplichting voldoet, ontstaat dus een nieuwe schuld. De schuldenaar kan in verband met de te betalen kinderalimentatie de rechter-commissaris wel verzoeken bij schriftelijke beschikking het Vtlb te verhogen met in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag. De ReCo kan hier wel voorwaarden aan verbinden. De schuldenaar kan ook aan de alimentatierechter een verzoek tot nihil-stelling van zijn alimentatieplichten. De kosten die zo n verzoek met zich meebrengen, worden uit de boedel betaald. In het rapport Alimentatienormen van de Raad voor de Rechtspraak (2013) wordt verder vermeld dat: aan schuldenaren desgevraagd voor de duur van de schuldsanering de onderhoudsverplichtingen op nihil te stellen, als daarin in het Vtlb niet op andere manier rekening mee is gehouden. De hierboven vermelde uitspraak van de Raad voor de Rechtspraak is ook van toepassing wanneer de schuldenaar bij vonnis de onderhoudsplicht heeft met betrekking tot zijn ex -partner tot het betalen van de partneralimentatie. 89 Vtlb rapport 2015, pp 27. 420151/Opleiding BC 115

Overige correcties 9. Voorliggende voorzieningen In de regel geldt dat onkostenposten in aanmerking kunnen komen voor correctie pas nadat er geen voorzieningen zijn die deze uitgaven vergoeden. Vooral mensen met een inkomen boven de inkomensgrens, boven de 110% van het minimuminkomen, vallen vaak buiten noodzakelijke inkomensondersteunende voorzieningen, die gebaseerd zijn op genoten inkomen. Als zij dan in een schuldregeling met het Vtlb rond moeten komen, vallen zij in feite qua inkomen onder de grens van 110%. In zulke gevallen kunnen extra correcties worden gegeven (bv. voor eerdergenoemde gemeente- en waterschapsbelasting of ziektekosten). In uitzonderlijke gevallen en/of als er geen voorliggende voorziening is, kunnen bepaalde kosten als correctiepost worden opgevoerd. 10. Representatieve functie Als de schuldenaar een representatieve functie heeft waaruit hij/zij een aanzienlijk in komen verdient, en hier geen vergoeding voor ontvangt, kan dit in sommige gevallen aanleiding zijn om een bedrag voor kleding c.q. uiterlijke verzorging toe te kennen. Betaalt de werkgever deze vergoeding dan vallen deze in de boedel. 11. Twee fulltime werkende schuldenaren De mogelijkheid bestaat om bij 2 (nagenoeg) fulltime werkende schuldenaren een dubbele arbeidstoeslag toe te kennen. 12. Geen correcties Voor onderstaande lijst (niet volledig) geldt geen correctie: a. Kerkelijke bijdragen; b. Bijdragen ter ondersteuning aan familie in het buitenland. 13. Kosten budgetbeheer, budgetbegeleiding en beschermingsbewind Kosten voor budgetbeheer en beschermingsbewind worden betaald uit het Vtlb. Echter, correctie is mogelijk als de maatregel noodzakelijk geacht wordt voor een goed verloop van de schuldregeling en de schuldenaar gezien zijn inkomen niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. Correctie vindt echter alleen in uitzonderingsgevallen plaats. Voor beschermingsbewind gelden andere regels. 14. Kosten, vergoed uit de boedel Voor de volgende kosten die een schuldenaar heeft, vindt correctie plaats via de boedel: a. Eigen risico ziektekostenverzekering. b. Buitengewone uitgaven. Eerst wordt bekeken of de uitgave medisch noodzakelijk en urgent is. Is een volledige gebitsrenovatie bijvoorbeeld urgent of niet? Of het herstellen van een hazenlip? Vervolgens moet bekeken worden of de uitgave niet tegemoet kan worden gekomen via de verplichte of aanvullende ziektekostenverzekering, dan wel de bijzondere bijstand. Is vergoeding via deze kanalen niet mogelijk, maar wordt de ingreep wel medisch noodzakelijk geacht, dan kunnen de uitgaven ten laste van de boedel gebracht worden. 420151/Opleiding BC 116

Er moet dan wel aangifte inkomstenbelasting worden gedaan, zodat een eventuele belastingteruggaaf op deze buitengewone uitgaven weer in de boedel terug kan vloeien; c. Gemeente- en waterschapsbelasting. Nadat is gebleken dat de schuldenaar niet voor kwijtschelding in aanmerking komt (aanvraag is afgewezen omdat zijn inkomen te hoog is!) kan de aanslag van boven- genoemde (lokale) belastingen voor iemand in een schuldregeling uit de boedel betaald worden. Genoot de schuldenaar een gering inkomen dan vindt doorgaans wel kwijtschelding van lokale belasting plaats. 15. Geen aflossing en de NVVK aflostabel 2015 Als het inkomen van een schuldenaar op bijstandsniveau ligt, dan wordt gebruik gemaakt van de NVVK aflostabel 90, omdat bij de berekening van het Vtlb zal blijken dat er geen afloscapaciteit is. Voor schuldenaren met een hoger inkomen, die na berekening van het Vtlb een afloscapaciteit blijken te hebben beneden de ondergrens van de tabelbedragen, wordt eveneens de NVVK aflostabel gehanteerd. Achterliggende gedachte is dat een schuldregeling waarin niet of nauwelijks wordt afgelost niet wenselijk wordt geacht en onacceptabel is voor schuldeisers. De aflostabel garandeert een minimum afloscapaciteit in dergelijke situaties 5% van de voor de schuldenaar geldende Wwb norm. Norm bijstand incl. VT Aflosbedrag per maand Echtpaar 21-PGL 1.372,62 69 Alleenstaande ouder 21 of 21+ 960,83 62 Alleenstaande 21 of 21+ 960,83 48 Echtpaar 1 of beiden PGL 1.437,02 74 Alleenstaande ouder 65 of ouder 1.077,98 67 Alleenstaande 65 of ouder 1.040,16 54 Alleenstaande ouder <21 237,16 25 Alleenstaande <21 237,16 12 Alleenstaande (ouder) inrichting 343,18 51 Echtpaar in inrichting 558,13 79 90 Voor verdere studie, zie notitie normen 2015 NVVK: pag 5 420151/Opleiding BC 117

6.5 WEL/GEEN INKOMEN VOOR HET VTLB Need to know In het vorige hoofdstuk stonden wij stil bij de totale inkomenspositie 91 van de cliënt, de TIP. Voor het Vtlb geldt dat wanneer er sprake is van gemeenschap van goederen, ook het inkomen van een echtgenoot of geregistreerde partner wordt meegenomen in de TIP. Een andere bijkomstigheid is dat bij de berekening van het Vtlb sommige inkomstenposten wel aangemerkt worden als inkomen voor het Vtlb en andere inkomstenposten niet aangemerkt worden als inkomen voor het Vtlb. Wat geldt als inkomen voor het Vtlb, vult de boedel ter aflossing van schulden. Deze inkomstensposten verhogen dus de afloscapaciteit. Op inkomstenposten die voor het Vtlb níet gezien worden als inkomen, rust een beslagverbod, vastgelegd in diverse wetten. Inkomensposten, niet aangemerkt als inkomen voor het Vtlb, verhogen het Vtlb, terwijl de afloscapaciteit gelijk blijft. Niet als inkomsten voor het Vtlb worden aangemerkt alle bedragen die worden ontvangen: - Als vergoeding voor onkosten, indien en voor zover tegenover de ontvangen vergoeding reële kosten staan. Dergelijke vergoedingen en uitkeringen mogen volledig behouden worden. - Een deel van het vakantiegeld en een deel van eventuele inkomen uit overwerk. - De huurtoeslag en zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Voor al deze inkomstenposten geldt dat de schuldenaar (na aftrek van de gemaakte kosten) deze mag behouden. Dit betekent dat deze inkomstenposten het Vtlb verhogen. In onderstaand schema is de verdeling van inkomstenbronnen in het kader van het Vtlb weergegeven. 91 art. 32 Wwb omschrijft wat precies onder inkomen wordt verstaan. 420151/Opleiding BC 118

Schema 6.2 wel/geen inkomen voor het Vtlb Aangemerkt als Inkomen Loon uit dienstbetrekking Overige inkomsten uit arbeid 13e maand Gedeelte inkomsten uit overwerk Winstdelings- en provisieregelingen Onkostenvergoedingen (door werkgever betaald) Fooien Ingehouden bijdragen aan personeelsverenigingen Studiefinanciering (basis en aanvullend), bedoeld voor kosten levensonderhoud) Niet aangemerkt als inkomen Wezenuitkering Bijzondere bijstand Kinderbijslag Studiefinanciering Uitkeringen Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en studiekosten (Wtos) Huurtoeslag Pleegkindvergoedingen (tot drie pleegkinderen) Kindgebonden budget Studiefinanciering (basis en aanvullend) bestemd voor lesgeld en leermiddelen, niet levensonderhoud) Inhoudingen voor levensloopregelingen Kinderopvangtoeslag + Uitkeringen en pensioenen, lijfrentes Nabestaandenuitkering Wezenuitkering Deel vakantiegeld Vakantiebonnen Belastingteruggaven en heffingskortingen Ontvangen alimentatie Inkomsten in verband met meerderjarige inwoners Tegemoetkoming kosten kinderopvang Woonkostentoeslag Zorgtoeslag Gedeelte inkomen uit overwerk Vervoersvergoedingen o.b.v. de WMO voor daadwerkelijk gemaakte kosten Deel vakantiegeld MBO studenten lesgeld vergoeding DUO PGB Zak- en kleedgeld Mantelzorgcompliment 420151/Opleiding BC 119

Aangemerkt als Inkomen Niet aangemerkt als inkomen Pleegkindvergoedingen (vanaf drie pleegkinderen) Tegemoetkoming specifieke ziektekosten Inhouding eigen bijdrage lease auto AOW-uitkering ANW-uitkering Reïntegratiepremie 6.6 INKOMEN VOOR HET VTLB NADER BEKEKEN 1. Loon of bijstand Het gehele loon uit dienstverband is inkomen ten behoeve van de boedel. Hieronder valt ook het vakantiegeld, 13 e maand, overwerkvergoedingen, winstdelings- en provisieregelingen en fooien. Ook worden alle door de werkgever betaalde vergoedingen tot het inkomen gerekend. Tegenover vergoedingen kunnen reële kosten staan, die weer worden gecorrigeerd (nominaal). Als de schuldenaar de levensloopregeling wil voortzetten, dan kan dat. De bijdrage moet dan wel uit het Vtlb worden betaald. 2. Levensloopregeling/kapitaalverzekeringen Deelname aan een levensloopregeling wordt over het algemeen stopgezet. Het opgebouwde saldo van zo n regeling vloeit in de boedel (eventueel na aftrek van fiscale lasten). Als de schuldenaar de spaarloonregeling wil voortzetten kan dat. Maar dan dient de bijdrage uit het Vtlb betaald te worden. 3. Overwerk Onder overwerk wordt verstaan verrichte werkzaamheden bovenop de werkzaamheden op basis van een dienstverband dat bij de betreffende werkgever als fulltime geldt. Zij gelden als inkomen voor het Vtlb en vallen in de boedel. Ook wanneer men een Aow-uitkering ontvangt en daarnaast inkomsten uit werk heeft, worden de inkomsten uit dat werk als overwerk beschouwd. Ontvangt een schuldenaar een mantelzorg-compliment naast een fulltime dienstverband, dan wordt dit ook als overwerk gezien. De rechter-commissaris kan toestemming geven deze inkomsten uit overwerk voor 50% vrij te laten. Dit geldt voor alle soorten overwerk. Schuldenaren kunne n niet worden verplicht overwerk te verrichten. 420151/Opleiding BC 120

4. Aow en Anw Ouderdomspensioen en nabestaandenuitkering zijn vatbaar voor beslag en worden dus als inkomen gezien. Deze uitkeringen vallen in de boedel. Samen met deze uitkeringen wordt echter ook een tegemoetkoming uitbetaald, waar een beslagverbod op ligt 92. a. De tegemoetkoming Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtingen (KOB ); b. De tegemoetkoming ANW, art 29a, lid 8. De Vtlb calculator haalt, na invulling van beide bedragen Aow en Anw, automatisch het bedrag van de tegemoetkoming Aow en Anw af om het juiste inkomen voor de Vtlb-berekening te bepalen. 5. Inkomsten in verband met meerderjarige inwoners Aangezien de schuldenaar verplicht is alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om zijn inkomen te vergroten, is hij in principe altijd verplicht om aan inwonende gezinsleden, familieleden en andere personen een vergoeding voor het gebruik van de woning te vragen. Ook wanneer thuiswonende meerderjarige inwoners geen bedrag voor het wonen afdragen aan de schuldenaar, dient een bedrag als fictief inkomen te worden opgeteld bij overige inkomsten. Onder meerderjarige inwoners wordt verstaan: Iedere volwassene die bij de schuldenaar in huis woont en voor de berekeni ng van de beslagvrije voet niet wordt aangemerkt als partner. Dus zowel meerderjarige kinderen als derden. De (resterende) bijdrage voor de woonlasten wordt in de calculator meegenomen als inkomen bij tegemoetkoming inwonenden. Er worden drie categorieën meerderjarigen onderscheiden 93 : 1. Meerderjarige kinderen die studeren en recht hebben op een OV -kaart; 2. Meerderjarige kinderen tussen de 18 en 21 jaar, die geen recht hebben op een OV-kaart; 3. Overige meerderjarigen. 6. Belastingteruggaven en heffingskortingen Aftrekposten voor de inkomstenbelasting kunnen leiden tot belastingteruggaaf. Een aantal heffingskortingen is al verrekend in het inkomen (bijvoorbeeld arbeidskorting). Belastingteruggaven worden gezien als inkomen en worden in de boedel gestort. In een schuldregeling moet de schuldenaar in het kader van zijn inspanningsverplichting kunnen aantonen dat alle kortingen en toeslagen waarop hij en zijn eventuele partner recht hebben, te gelde zijn of worden gemaakt middels een verzoek aan de belasting. Individuele kortingen, zoals de algemene heffingskorting, arbeidskorting, ouderenkorting, tegemoetkoming buitengewone uitgaven en combinatiekorting, komen toe aan degene die er recht op heeft. De overige kortingen, zoals de aanvullende combinatiekorting worden per huishouden toegekend, en worden bij het berekenen van het Vtlb gelijkelijk verdeeld over de partners (50%). 92 art. 10, MKOB en art. 29a, lid 8 ANW 93 Verdere uitwerking: Vtlb rapport 2014: pag. 29 420151/Opleiding BC 121

6.7 GEEN INKOMEN VOOR HET VTLB: BESLAGVERBOD! In de rechterkolom van schema 6.2. tref je inkomsten aan waarop een beslagverbod rust. Deze inkomsten mag de schuldenaar houden in een schuldregeling. Zij verhogen het Vtlb. Echter, in drie specifieke gevallen kan krachtens de Wet Awir artikel 45 een beslagverbod worden opgeheven. Zo mag een woningcorporatie beslag leggen op de huurtoeslag. Maar alleen op de huurtoeslag en niet op de zorgtoeslag. Zorgverlenende instellingen mogen dat wel, maar mogen weer geen beslag op de huurtoeslag leggen. Bijzondere bijstand Bijzondere bijstand, verstrekt ter compensatie van specifieke kosten (zoals de aanschaf van een wasmachine), wordt vrijgelaten. De verstrekking van bijzondere bijstand is gemeentelijk beleid. Kinderbijslag Op grond van art. 23 Algemene kinderbijslagwet zijn de bedragen van de kinderbijslag vrij van beslag. Pleegkindvergoeding Voor het onderhouden van een pleegkind wordt soms een vergoeding verkregen. Vanwege de bijzondere aard van deze uitkering wordt deze vrijgelaten. Tegenover de vergoeding staan immers ook reële kosten Het beslagverbod geldt tot aan de verzorging van drie pleegkinderen. Pleegkindvergoeding van het vierde pleegkind (en meer) valt wel in de boedel. 420151/Opleiding BC 122

6.8 OVERIGE ASPECTEN VAN HET VTLB 1. Huwelijksvermogensrecht 94 De aard en samenstelling van het huishouden, waarvan iemand met schulden deel uitmaakt, heeft vergaande consequenties voor de berekening van het Vtlb. Een huwelijk en een geregistreerd partnerschap vertonen vermogensrechtelijk veel overeenkomsten. Zowel een huwelijk als een partnerschap moeten geregistreerd zijn bij de burgerlijke stand en zijn daarmee raadpleegbaar voor een schuldhulpverlenende organisatie. Zowel bij een huwelijk als bij een geregistreerd partnerschap kan onderscheid worden gemaakt tussen een huwelijk/partnerschap in gemeenschap van goederen (AGVG) of een huwelijk/partnerschap met voorwaarde n. Bij (huwelijkse) voorwaarden 95 kan sprake zijn van een bepaalde vorm van gemeenschap van goederen, maar ook van uitsluiting van elke vorm van gemeenschap ( koude uitsluiting ). Woont men samen met of zonder overeenkomst, is men gescheiden of alleen maar gescheiden van tafel en bed, zijn er thuiswonende kinderen boven of beneden de 18 jaar, het heeft allemaal invloed op de berekening van het Vtlb. In deze paragraaf kijken we alleen welke implicaties de aard en samenstelling van het huishouden heeft voor de berekening van het Vtlb. 2. Wettelijke Gemeenschap van Goederen (AGVG) De hoofdregel op basis van huidige wetgeving is dat bij een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen (AGVG) schulden worden geregeld op basis van één Vtlb en dus ook één afloscapaciteit. Alle schulden zijn bij AGVG in beginsel gemeenschappelijk, de aanvraag dient men gezamenlijk te doen. Bij elke schuldregeling moeten de schulden, waarvoor de echtgenoten/geregistreerde partners hoofdelijk aansprakelijk zijn, worden meegenomen. Daarnaast moeten de schulden worden meegenomen waarvoor ieder apart aansprakelijk is. De AGVG is een rechtsfiguur in het Nederlands huwelijksvermogensrecht, Bw Bk 1, Titel 7. Niet in de gemeenschap vallen: a. Geërfde of geschonken goederen waarvan door de erflater of schenker bepaald is dat zij buiten de gemeenschap vallen; b. Het recht van vruchtgebruik 96 op (delen van) de nalatenschap waarvan door een langstlevende echtgenoot vanwege artikelen 4:29 en 4:30 Bw de vestiging gevorderd kan worden jegens de erfgenamen van de overleden echtgenoot; c. Goederen en schulden die aan een van de echtgenoten op een bijzondere wijze verknocht zijn, voor zover die verknochtheid zich tegen het in de gemeenschap vallen verzet; d. Pensioenrechten bij scheiding (deze worden wel verevend, maar via de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheidingen (Vps). 94 Meer informatie over schuldregeling en huwelijksvermogensrecht is te lezen in de gelijknamige NVVK notitie, te vinden in Addendum 2. 95 Huwelijkse voorwaarden moeten notarieel worden vastgelegd. Sinds 1 januari 2012 is voor nieuwe of gewijzigde huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk geen bekrachtiging door de rechtbank meer nodig. De notaris verzorgt de melding aan het huwelijksgoederenregister. Het omzetten van AGVG naar huwelijks voorwaarden is hiermee een stuk vereenvoudigd, maar ook het verhaalrecht van de schuldeisers ingeperkt. 96 Het recht van vruchtgebruik is het recht om gebruik te maken van goederen die aan een ander toebehoren en daarvan de vruchten te genieten. 420151/Opleiding BC 123

Het al of niet voeren van een gezamenlijke huishouding heeft geen invloed op de regels die gelden voor AGVG als er sprake is van een schuldsaneringstraject. Indien de echtgenoten gescheiden wonen, blijft gelden dat beiden verantwoordelijk zijn voor de schulden zolang AGVG niet is opgeheven. Hierbij ontstaat overigens een complicatie omdat er sprake zal zijn van dubbele vaste lasten. ReCoFa acht het niet acceptabel in een dergelijk geval voor deze dubbele lasten te corrigeren ten laste van de schuldeisers. In de praktijk zal dit betekenen dat bij voortdurende aparte huishoudingen een schuldregeling in een dergelijk geval meestal niet zal kunnen slagen omdat het budget niet sluitend te krijgen is. Wanneer de AGVG ontbonden is door middel van een ontbindin gsverzoek bij de rechter, dan zal de oorspronkelijke aanvraag tot schuldhulpverlening gesplitst moeten worden in twee afzonderlijke aanvragen. Bezien moet worden wie voor welke schuld verantwoordelijk is, het Vtlb moet voor beiden (afzonderlijk) opnieuw berekend worden. Tot slot zullen de schuldeisers op de hoogte gesteld moeten worden van het aangepaste voorstel voor de resterende periode. 3. Verlaging Beslagvrije Voet echtparen, geregistreerde partners (art. 475d, lid 3) Art. 475d lid 3 zegt dat het inkomen van de echtgenoot/partner die niet in de schuldsaneringsregeling zit, afgetrokken wordt van de beslagvrije voet van de cliënt tot maximaal de helft van dat bedrag. En wanneer de partner van de schuldenaar van de fiscus de algemene heffingskorting ontvangt, wordt dat bedrag gezien als inkomen van die partner. Is bekend dat deze echtgenoot/partner inkomen heeft, maar niet hoe hoog het inkomen is, dan wordt maximaal afgetrokken (dus de helft van de toepasbare bijstandsnorm). Het is dan aan de schuldenaar om aan te tonen dat deze aftrek te hoog is. 4. Verlaging Beslagvrije voet bij niet verstrekken informatie (art. 475g, lid 2) Ook beslagleggers of vertegenwoordigers van beslagleggers zijn gerechtigd de beslagvrije voet te halveren indien de schuldenaar aan hen niet tijdig de benodigde informatie verstrekt die nodig is om de beslagvrije voet te bepalen. Indien het inkomen van de alleenstaande ouder bij de beslaglegger niet bekend is mag de beslagvrije voet verlaagd worden tot 72% van de toe pasbare bijstandsnorm. 5. Geen gemeenschappelijke huishouding Zijn er geen schulden m.b.t. de gemeenschappelijke huishouding dan is het mogelijk voor één van beide partners een schuldregeling op te zetten. De andere partner hoeft dan dus niet mee te betalen aan de schulden. Wel moet deze partner bij een eigen inkomen, bijdragen aan nieuwe kosten van de gemeenschappelijke huishouding. 6. Huwelijkse voorwaarden (Bw Bk 1, Titel 8) Behalve voor AGVG dienen voor alle andere vormen (huwelijkse voorwaarden) twee aparte Vtlb s te worden berekend met twee aparte aanvragen voor een schuldregeling. Indien er dan problematische schulden zijn, is alleen de persoon aansprakelijk die deze schulden is aangegaan. De schuldeisers hebben wettelijk geen verhaal op het vermogen van de andere echtgenoot. Huwelijkse voorwaarden is eveneens een rechtsfiguur in het huwelijks(vermogens)recht. Het is een overeenkomst tussen echtgenoten, waarin het recht op bezit en inkomen van be iden wordt geregeld. 420151/Opleiding BC 124

7. Het opstellen van huwelijkse voorwaarden biedt: - bescherming tegen ondernemersrisico s: schuldeisers van de ondernemer kunnen het vermogen van de partner niet aanspreken; - bescherming van het eigen vermogen (of bepaalde goederen) te gen aanspraken van de partner bij echtscheiding; - bescherming tegen aantasting van het eigen vermogen door gedragingen van de partner. 8. Overheveling Overheveling van inkomstenposten vindt plaats bij: a. Een echtpaar, geen gemeenschap van goederen én b. Beiden in de schuldhulpregeling én c. Waarvan een partner een inkomen heeft lager dan de helft van de toepasselijke bijstandsnorm. De overheveling vindt in de Vtlb calculator automatisch plaats. De overheveling voert het programma alleen uit indien beiden in een schuldregeling zitten. Zit slechts één partner in een regeling dan dient men bij het veld overige correcties alles handmatig in te vullen. Tot slot: heffingskortingen die per huishouden worden toegekend (zoals de aanvullende combinatiekorting) worden bij het berekenen van het Vtlb gelijkelijk verdeeld over de partners (ieder 50%). 9. Niet in Nederland wonen of vast verblijven Wanneer betrokkene niet in Nederland woont of vast verblijft gel dt er geen beslagvrije voet. Dus wanneer men bijvoorbeeld in Spanje woont en vanuit Nederland een AOW -uitkering ontvangt, dan zal wanneer er beslag op deze uitkering wordt gelegd, de gehele uitkering naar de beslaglegger gaan. 10. Bijzondere gevallen In specifieke gevallen dient afgeweken te worden van de hierboven geldende standaard regels voor het berekenen van het Vtlb en de afloscapaciteit. Dit geldt in gevallen van: a. Co-ouderschap; b. Schuldenaren die in een inrichting verblijven; c. Schuldenaren jonger dan 21 jaar; d. Wanneer de schuldenaar kostganger is. 11. Voor verdere bestudering van de berekening van het Vtlb, raadpleeg het Vtlb-rapport, januari 2015. Deze is te vinden op het internet en wordt tijdens de cursus digitaal opgestuurd. 420151/Opleiding BC 125

6.9 PONDSPONDSGEWIJS VERDELEN Met het berekenen van het Vtlb en de afloscapaciteit kunnen we bepalen welk uitvoeringstraject moet worden ingezet om de schulden op te lossen. Wel moet de Totale schuldenpositie (TSP) bekend zijn. Immers, alleen dan kunnen we op basis van de totale afloscapaciteit (TAC, ofwel de boedel) bepalen of 100% aflossing van schulden mogelijk is of niet. Met andere woorden, of er gekozen moet worden voor een betalingsvoorstel of een schuldregeling. Wat vervolgens maandelijks aan aflossing uitbetaald wordt, hangt af van de hoogte van de vordering die de verschillende schuldeisers hebben. Wat elke schuldeiser maandelijks op basis van de berekende Vtlb en AC ontvangt, wordt het afkoopvoorstel genoemd. In het afkoopvoorstel dient men in de verdeling van de daadwerkelijke bedragen rekening te houden met de vraag of de schuldeiser wel of geen bevoorrechte positie inneemt. Een schuldeiser met een bevoorrechte positie krijgt bij de verdeling twee keer zoveel als de schuldeiser zonder bevoorrechte positie. We spreken dan van een preferente schuldeiser 97. Het maandelijkse bedrag dat iedere schuldeiser zo krijgt, wordt de pondspondsgewijze verdeling genoemd. Anders gezegd: Schuldeisers die in dezelfde rang zijn (concurrent of preferent), worden naar evenredigheid van hun vordering betaald op basis van de totale afloscapaciteit. De formule die gebruikt wordt wanneer schuldeisers in dezelfde rang tot elkaar staan, is: Formule 1: Hoogte Vordering Schuldeiser ----------------------------------------------------- x AC TSP Voorbeeld 4 De totale schuld (TSP) is 10.000, de afloscapaciteit is 200, de vordering schuldeiser (SE 1) is 2.000. De schuldeiser ontvangt per maand: 2.000 --------------- x 200 = 40 10.000 SE 2 (vordering van 2.500) ontvangt volgens de formule 50. Enzovoorts. De formules die gebruikt worden wanneer het schuldenpakket bestaat uit een mix van concurrente en preferente schuldeisers, zijn als volgt: 97 Meer hierover zie hoofdstuk 12 420151/Opleiding BC 126

Stap 1: Bereken de totale schuldenpositie van alle preferente schuldeisers volgens: Formule 2: 2 x Pv Pb = ------------------------------ x TAC 2 x Pv + C Stap 2: Bereken de totale schuldenpositie van alle concurrente schuldeisers volgens: Formule 3: Cv Cb = --------------------------- x TAC 2 x Pc + Cv Waarbij: Pb = het totaal op preferente vorderingen uit te keren bedrag Cb= het totaal op concurrente vorderingen uit te keren bedrag Pv= het totaal aan preferente vorderingen Cv= het totaal aan concurrente vorderingen Stap 3: Bereken voor iedere schuldeiser (preferent en concurrent) het bijbehorende afkoopvoorstel. Voorbeeld 5 TAC = 10.000 Vorderingen: Preferente schuldeiser SE 1 = 3.000 Preferente schuldeiser SE 2 = 12.000 Concurrente schuldeiser SE 3 = 22.000 Concurrente schuldeiser SE 4 = 8.000 TSP = 45.000 Stap 1: Het totaal uit te keren bedrag aan de preferente schuldeisers bedraagt (formule 2): 2 x ( 3.000 + 12.000) Pb = -------------------------------------------- x 10.000 = 5.000 (2 x 15.000) + 30.000 Stap 2: Het totaal uit te keren bedrag aan de concurrente schuldeisers bedraagt (formule 3): 30.000 Cb = ----------------------------------------- x 10.000 = 5.000 (2 x 15.000) + 30.000 420151/Opleiding BC 127

Stap 3: Bereken de afkooppercentages voor schuldeisers met gelijke rang. Volgens de formule Pb / Pv (preferente schuldeisers) en Cb/ Cv (concurrente schuldeisers) Voor de preferente schuldeisers geldt: Pb is 5.000, Pv is 15.000 een afkooppercentage van 33% ( 5.000 / 15.000 (Pv)). Schuldeiser 1 (preferent) krijgt: 33% van 3.000 = 1.000 Schuldeiser 2 (preferent) krijgt: 33% van 12.000 = 4.000 Voor de concurrente schuldeisers geldt: Cb is 5.000, Cv is 30.000 een afkooppercentage van 16,67%. ( 5.000 / 30.000 (Cv)) Schuldeiser 3 (concurrent) krijgt: 16,67% van 22.000 = 3.667,40 Schuldeiser 4 (concurrent) krijgt: 16,67% van 8.000 = 1.332,60 420151/Opleiding BC 128

6.10 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk bent u: in staat een Beslagvrije voet, Vtlb en afloscapaciteit te berekenen; bekend met de inhoud van de ReCoFa rekenmethode en kunt u de meest actuele versie van het Vtlb-rapport toepassen; bekend met de componenten van het Vtlb en weet u hoe de diverse inkomenscomponenten zich verhouden tot het Vtlb; bekend met het wettelijke kader waarbinnen het Vtlb opereert: art. 475 Rv bekend met de relevante wetsartikelen m.b.t. het huwelijksvermogensrecht in relatie tot het Vtlb; Casus 6.1 Groepsopdracht: Bank- en salarisafschriften Tijdens cursusdag 3 ( Vtlb) krijgt u een hand-out uitgereikt met daarop bankafschriften en een salarisrekening van een schuldenaar. Opdracht in groepen van 3 a 4 cursisten. 1. Bekijk de bankafschriften van de salarisrekening en noteer de voor de schuldhulpverlening relevante onderdelen, die betrekking hebben op het (totale) inkomen van de cliënt. Omschrijf hoe u met bepaalde inkomstenposten omgaat in het kader van het Vtlb. Casus 6.2 Mevrouw Verzekerd (berekening Vtlb en AC) Mevrouw Verzekerd is 33 jaar en alleenstaand. Zij heeft een inkomen (salaris) van 1.965 per maand (incl. VT). Zij betaalt 99,50 aan premie ziektekosten en ontvangt geen zorgtoesla g. De kale huur bedraagt 215 per maand, de servicekosten 20. De normpremies 2014 zijn van toepassing. 1. Bereken het VTLB en de AC voor mevrouw Verzekerd. Casus 6.3 Familie Goedemoed (berekening Vtlb en AC) Een echtpaar (32 en 33 jaar oud), getrouwd in gemeenschap van goederen, hebben geen inkomen en hebben recht op bijstand. Ze hebben een kind en ontvangen per maand 89 kindgebonden budget. Premie ziektekosten bedraagt 196 en zij ontvangen een zorgtoeslag van 96 per maand. De kale huur bedraagt 300 per maand. 1. Bereken de beslagvrije voet, het Vtlb en AC. Casus 6.4 Schoonzus Nagedacht (berekening Vtlb en AC) De schoonzus van de familie uit casus 6.2 is getrouwd, geen gemeenschap van goederen. De huur bedraagt 275 per maand. De schoonzus heeft schulden gemaakt en heeft een inkomen van 1.500. Haar partner (niet in de regeling) heeft een inkomen van 500 per maand. Ziektekostenpremie is 88 p.p. 1. Bereken de aan de schuldenaar toe te rekenen woonkosten. 2. Bereken de aan de schuldenaar toe te rekenen ziektekosten. 3. Bereken de beslagvrije voet van schoonzus Goedemoed. 420151/Opleiding BC 129

Casus 6.5 De heer Roodstand De heer Roodstand heeft de volgende schulden: Huurschuld 600 Achterstand energie 450 Schuld Wehkamp 375 Schuld garagebedrijf 565 Verkeersboete 650 Belastingdienst 950 De afloscapaciteit bedraagt 140 1. Wat is de TAC van de heer Roodstand? 2. Op basis van deze gegevens: voor welk uitvoeringstraject kiest u? 3. Hoe gaat u binnen dit uitvoeringstraject om met de bovengenoemde schulden? Casus 6.6 Corrigeer 1. Het betreft hier een gezin AGVG, twee kinderen (2 & 4 jaar), de man is kostwinner en werkt als administratief medewerker (0,6 fte), vrouw heeft geen werk. a. Inkomen uit arbeid 1.785 per maand b. Kale huur 450 per maand c. Premie Ziektekostenverzekering 30 per maand d. Premie Aanvullende ziektekosten 50 per maand e. Zorgtoeslag gezin 600 per jaar f. Eigen risico ziektekosten voor dat jaar bedraagt 330 per jaar g. Kinderopvangtoeslag 840 per jaar 1. Welke correcties zijn op basis van onderstaande gegevens van toepassing en bereken ze. Wat valt op in de presentatie van de gegeven bedragen voor het gezin? 2. De TSP van dit gezin is 4.000. Wordt het een betalingsvoorstel of een schuldregeling? Motiveer. Casus 6.7 Piet Hein van Walderveen De heer Van Walderveen heeft zich gemeld bij de schuldhulpverlening. De Woningcorporatie Warmpjes erbij dreigt met huisuitzetting. Schuldenpositie: Schuldeisers bedrag toelichting Interim justitia 318 Wehkamp AVP- en inboedelverzekering 158 Uiterste betaaldatum 2 weken geleden Woningbouwvereniging 1.256 4 maanden huur Motorrijtuigenbelasting 471 Preferente schuldeiser Deurwaarder Pikket-in 1.975 Inzake SNS bank Zilveren Kruis 190 Twee maanden achterstand premie Ouders 948 Reparatie auto 420151/Opleiding BC 130

Bij de berekening van het Vtlb blijkt dat er een afloscapaciteit is van 68 per maand. 1. Wat is de totale afloscapaciteit van de heer van Walderveen? 2. Hoe pakt u dit schuldenpakket op? Geef toelichting. 3. Wat is het afkooppercentage dat aan schuldeisers geboden kan worden? 4. Wat is de pondspondsgewijze verdeling over de schuldeisers? 5. Zullen de diverse schuldeisers met deze bedragen akkoord gaan? Motiveer. 420151/Opleiding BC 131

420151/Opleiding BC 132

7 DE ACTIVITEITEN VERWIJZEN NAAR DERDEN EN INFORMATIE EN ADVIES 7.1 INLEIDING De activiteiten verwijzing naar derden & informatie en advies hebben met elkaar gemeen dat het niet in eerste instantie gaat om het oplossen van een financieel probleem. Van beide activiteiten kun je stellen dat er een belangrijke preventieve werking van uit gaat. Bij verwijzing naar derden wordt een probleem aangepakt waardoor toekomstige financiële problemen voorkomen kunnen worden. Bij informatie & advies voorkom je erger door de cliënt via (v erdere) bewustwording vertrouwen te geven. 7.2 DE ACTIVITEIT INFORMATIE & ADVIES De activiteit informatie en advies wordt opgestart als er bij kennismaking blijkt dat er geen financieel probleem is. De cliënt ervaart zijn financiële situatie wellicht als problematisch terwijl deze het feitelijk niet is. Het vergroten van inzicht en bewustwording bij de cliënt over de financiën door middel van coaching staat centraal. Het doel van informatie en advies volgens de NEN norm is 98 : Het geven van informatie en advies over het zelfstandig bereiken van duurzaam financiee l evenwicht zonder gebruik te maken van de producten stabilisatie, herfinanciering, betalingsregeling, schuldregeling, budgetbeheer, budgetcoaching of duurzame financiële dienstverlening. Onder informatie en advies wordt ook verstaan het doorverwijzen naar derden. Belangrijk in deze activiteit is dat de schuldhulpverlener de cliënt tips en adviezen geeft, de cliënt ondersteunt en coacht om bepaalde zaken in gang te zetten. De cliënt moet de gemaakte afspraken in het kader van informatie en advies in ieder geval schriftelijk van de schuldhulpverlener ontvangen. Voorbeelden van informatie en advies zijn: Het ordenen van belangrijke papieren ten behoeve van de huishoudfinanciën en het bijhouden van contante uitgaven; Het leren onderhandelen door de cliënt met schuldeis ers over afbetaling van de schulden; Het maken van een overzicht van de eigen inkomsten en uitgaven (gemiddelde maandbegroting en jaarbegroting), met speciale aandacht voor reserveringsuitgaven; Het regelen van betalingen, bijvoorbeeld automatisch of gespr eid; Het vergroten van het inkomen door gebruik te maken van financiële regelingen en voorzieningen en verwerving van werk; Het geven van geldbesparende tips; Het leren omgaan met betalingsachterstanden; Het leren sparen, lenen en verzekeren; Het doorverwijzen naar derden. 98 NEN 8048-1, 2013: pag 12 420151/Opleiding BC 133

Voor het kunnen uitvoeren van de activiteit informatie en advies moet de schuldhulpverlener beschikken over 99 communicatieve kennis en vaardigheden. In de regel wordt ook hier een plan van aanpak opgesteld, afspraken gemaakt en aan het eind een evaluatie gehouden om te bepalen of de gestelde doelen zijn behaald. Belangrijkste taak is om de cliënt te leren verstandig met geld om te gaan. Men moet: In staat zijn om kennis over te dragen; Kennis van inkomensverhogende en uitgavenverlagende maatregelen hebben; Kennis hebben van eisen in de Wft over advisering en bemiddeling; In staat zijn gesprekken te voeren en te leiden volgens de Motivational Interviewing Methode 100 ; Beschikken over een klantgerichte houding, inlevings- en empatisch vermogen. 7.3 DE ACTIVITEIT VERWIJZING NAAR DERDEN Indien de schuldhulpverlener op enig moment tijdens de intake constateert dat er sprake is van een niet financieel gerelateerde, achterliggende problematiek, dan moet de cliënt verwezen worden naar een organisatie die professioneel en beroepsmatig in staat wordt geacht om tot een duurzame oplossing van deze problematiek te komen. Opdat zo ook een duurzame oplossing van het (eventueel aanwezige) financiële probleem mogelijk wordt. Verwijzen naar derden is hiermee zowel een preventief als stabiliserend instrument. Vaak ligt een achterliggende (psychosociale) problematiek ten grondslag aan het ontstaan van problematische schulden. Zaken als verslaving, dakloosheid, psychische problemen, ingrijpende life events (rouwverwerking, slachtofferhulp of scheiding) maken dat cliënten (tijdelijk) niet in staat zijn om adequaat financiën te beheren. Om effectief door te verwijzen naar derden dient men kennis te hebben op welke hulpverlenende (overheids)diensten burgers een beroep kunnen doen. Kennis van de sociale kaart van de gemeente, waar de cliënt woonachtig is, is onontbeerlijk. Instanties waarnaar de schuldhulpverlener kan verwijzen, zijn: Een professional organizer ; Maatschappelijke opvang: Leger des Heils, buurtmaatschappelijk werk, wijkopvang, IMV (instituut voor maatschappelijk werk; Verslavings- en geestelijke gezondheidszorg; Reclassering voor de begeleiding van mensen die een strafbaar feit hebben gep leegd; Sociaal Raadslieden: een vorm van maatschappelijke dienstverlening die zich richt op kosteloze en laagdrempelige sociaal-juridische advisering aan 'gewone' burgers op een zeer breed terrein; Beschermingsbewind, curatele, mentorschap. 99 NEN 8048-2, 2013 100 Zie hoofdstuk 8. 420151/Opleiding BC 134

Regie Indien noodzakelijk en/of relevant houdt de schuldhulpverlener contact met de organisatie waarnaar is doorverwezen. Van belang is, afhankelijk van de geconstateerde problematiek, wie de regie van het hulptraject heeft: de schuldhulpverlener óf de flankerende hulpverlenende instantie. Afspraken wie waar, wanneer in het proces wordt ingeschakeld, zijn onontbeerlijk. Samenwerking tussen de verschillende instanties is dus een noodzaak. De regierol moet duidelijk zijn voor alle partijen en worden vastgelegd in een overeenkomst. Kennis en vaardigheden 101 Voor het kunnen uitvoeren van de activiteit verwijzing naar derden conform de NEN norm, moet men beschikken over de volgende kennis en vaardigheden: Kennis van de lokale aanbieders van flankerende hulp, dus kennis van de sociale kaart; Kennis van de activiteiten aanmelding en intake ; Effectief signalen van de cliënt herkennen, erkennen, analyseren en hierop adequaat te reageren; In staat samenwerkingsafspraken te maken en het proces van de samenwerking te monitoren; toezicht op de voortgang van het proces; Klantgerichtheid en coachingsvaardigheden. Voortijdige beëindiging van het schuldhulpverleningsproces Indien er sprake is van voortijdige beëindiging van het schuldhulpverleningsproces moet de schuldhulpverlener de cliënt en indien nodig andere belanghebbenden, schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte stellen van de consequenties daarvan, indien nodig met een passend advies en/of doorverwijzing naar derden. Indien de cliënt verhuist naar een andere woonplaats moet de schuldhulpverlener de gegevens van de cliënt met diens instemming overdragen aan een andere sc huldhulpverlenende partij. 101 Nen 8048-2, 2013 420151/Opleiding BC 135

420151/Opleiding BC 136

7.4 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk kunt u: de cliënt voorzien van de informatie die hij nodig heeft om zijn financiële positie te verbeteren en stappen te ondernemen om zelfstandig tot een oplossing van zijn schulden te komen; de activiteit Verwijzing naar derden uitvoeren de cliënt doorverwijzen naar relevante organisaties, afhankelijk van de geconstateerde niet-financiële problematiek. Casus 7.1 Meneer Aart Meneer Aart belt op voor financiële hulp en vertelt dat hij een achterstand heeft op betalingen van zijn internetabonnement en hij heeft een boete uitstaan bij de bibliotheek vanwege een boek dat al een jaar zoek is. Hij vertelt erbij dat hij pas is getroffen door een lichte attaque en de laatste tijd erg vergeetachtig is. Hij vraagt of u hem kunt helpen? 1. Wat is de eerste indruk op basis van deze gegevens? Benoem de bijbehorende procedure(s)? 2. Noem de 12 basisactiviteiten van het minnelijke traject. 3. Wat is het doel van de processtap informatie & advies? Waarin onderscheidt de processtap informatie en advies zich van andere processtappen? 4. Welke eisen worden gesteld aan de schuldhulpverlener, conform NEN 8048-2 ten aanzien van deze activiteit? 5. Geef voorbeelden van informatie en advies (minimaal 8). 6. Wat is het doel van de processtap verwijzen naar derden? Welke eisen stelt NEN 8048-2 aan de schuldhulpverlener ten aanzien van deze activiteit? 420151/Opleiding BC 137

420151/Opleiding BC 138

8 MOTIVATIONAL INTERVIEWING Kunnen we het aan? Ik zou zeggen: Dit moment heb je zelf gecreëerd 8.1 INLEIDING Kennis van het schuldhulpverleningsproces om cliënten te helpen financiële problemen op te lossen is belangrijk, echter de manier waarop dit gebeurt is doorslaggevend voor een succesvol traject of niet. Het is de manier waarop de schuldhulpverlener gesprekken voert m et de cliënt, coacht, begeleidt, samenwerkt, afstemt en vertrouwen geeft in een goed verloop van het traject. Een succesvol hulptraject staat of valt met de manier waarop de schuldhulpverlener communiceert, hoe hij gesprekken voert met de cliënt, hoe hij onderhandelt met schuldeisers. Dit hoofdstuk gaat over communiceren en manieren om dit effectief te doen in de schuldhulpverlening. Uitgangspunt is de gespreksvoering. Het voeren van een effectief gesprek vergt concentratie, rust, inspanning en moet doelgericht zijn. Je wilt immers iets b ereiken. Basis voor elk gesprek is het stellen van vragen. Met vragen stellen kun je een gesprek sturen en leer je de cliënt en zijn leven kennen. Naast het stellen van goede vragen moet er goed geluisterd en geobserveerd worden. Als je goed luistert, weet je wat je moet vragen. Schuldhulpverlening draait om gedragsverandering. De cliënt moet gaan inzien dat het zijn eigen gedrag is geweest, of minder goed gemaakte keuzes in het verleden, dat heeft geleid tot de huidige problemen en dat een duurzame oplossing ervan alleen kan wanneer er een gedragsverandering plaatsvindt. Anders omgaan met bestedingen, met inkomen, met het betalen van vaste lasten etc. Technieken om deze gedragsverandering te bewerkstelligen worden beschreven in het boek Van adviseren tot motiveren 102. In dit boek wordt de techniek van Motivational Interviewing beschreven, m.a.w. hoe je een motiverend gesprek kunt voeren. In dit hoofdstuk worden enkele technieken uit het boek behandeld, aangevuld met andere effectieve communicatietechnieken. 102 Van adviseren tot motiveren : De Laat en Kuipers, 2010. Meer informatie: www.nibud.nl/kennis-diensten/gedrag-encoaching/motiverende-gesprekstechnieken.html 420151/Opleiding BC 139

8.2 MOTIVATIONAL INTERVIEWING: DE BASISPRINCIPES Motiverende gespreksvoering, kortweg MI genoemd, is een cliëntgerichte, directieve gespreksstijl om te bevorderen dat de cliënt intrinsiek gemotiveerd wordt tot verandering. Het is bedoeld om mensen te helpen hun problemen te (h)erkennen, en hen te motiveren acties te ondernemen vanuit eigen motivatie om iets te gaan doen, met ondersteuning van de hulpverlener. Deze MI richt zich primair op de intrinsieke motivatie van de cliënt. De hulpverlener probeert de beoogde gedragsverandering te verwezenlijken door ambivalentie over huidig en nieuw gewenst gedrag te verkennen en dit inzichtelijk te maken voor de cliënt zodat hij zelf een weloverwogen keuze gaat maken richting die gewenste verandering. Dit ambivalentieproces leidt tot nieuwe inzichten, een andere kijk op het eigen leven, waardoor de cliënt andere keuzes gaat maken in de toekomst. De motiverende gespreksvoering 103 leent zich goed voor toepassing in de verslavingszorg en reclassering en wordt gezien als effectief instrument om problematisch gedrag wat betreft levensstijl, om te zetten in effectief gedrag. De vier basisprincipes van motiverende gespreksvoering volgens Miller en Rollnick (2005) zijn: Druk empathie uit; Ontwikkel discrepantie; Beweeg mee met weerstand; Ondersteun persoonlijke effectiviteit. De vier basisgesprekstechnieken, die in het gehele proces van MI worden gebruikt zijn: ORBS Open vragen stellen; Reflectief luisteren; Bevestigen en ondersteunen; Samenvatten. Doel van deze principes en technieken is het uitlokken van verandertaal bij de cliënt. Dat wil zeggen, uitingen van de cliënt waarin hij de wil laat zien om de problemen te gaan aanpakken. Deze basistechnieken van MI komen overeen met andere beschreven communicatietechnieken zoals LSD (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen), de 7 basiseigenschappen van effectief leiderschap van Franklin Covey en vele anderen. MI is onderscheidend in het feit dat de vragen zich specifieker richten op het bewerkstelligen van verandering in gedrag van mensen en meer een hulpverlenend karakter hebben. 103 de grondleggers zijn Miller en Rollnick, die de techniek voor het eerst met succes toepaste in de verslavingszorg 420151/Opleiding BC 140

8.3 DE STIJL VAN MI Effectief worden de bovengenoemde basisprincipes en gesprekstechnieken pas als de basishouding van de hulpverlener juist is. De manier waarop de hulpverlener zich manifesteert, is van doorslaggevend belang. Enkele aspecten van de basishouding zijn: 1. Vertrouwen opbouwen Vertrouwen opbouwen binnen het gesprek met de cliënt betekent een positieve sfeer opbouwen, kalm en uitnodigend, bevestigend, waarin de cliënt veiligheid ervaart. Het opbouwen van vertrouwen verhoogt de kwaliteit van het contact met de cliënt en vermindert direct de weerstand. En het vergroot de bereidheid de eigen ambivalentie in te zien en zo te komen tot gedragsverandering. De schuldhulpverlener dient dus eerst legitimiteit op te bouwen om financiële zorgverlening te mogen/kunnen verlenen. 2. Partnerschap De relatie en communicatie met de cliënt is gebaseerd op partnerschap en gelijkwaardigheid. Dus geen rolverdeling in de zin van deskundige en de onwetende. De schuldhulpverlener is deskundig op zijn terrein, de cliënt is deskundig op het gebied van zijn eigen leven. 3. Ondersteuning De cliënt wordt ondersteund, niet overtuigd, met adviezen overstelpt of ergens toe gedwongen ( je moet dit en je moet dat is uit den boze, evenals ik zou dit of dat doen ). Iemand overtuigen is geen effectieve strategie om iemand zijn eigen ambivalentie te laten oplossen. Het ondersteunen van de cliënt in zijn zelfreflectie daarentegen mag geprikkeld en gestimuleerd worden. Dat mag soms wat directief zijn. 4. Oprechtheid, verwondering en verbazing De cliënt wordt uitgenodigd zijn leven te beschrijven aan de hand van (bij voorkeur) open vragen. Oprecht luisteren, belangstelling tonen en gespitst en nieuwsgierig zijn naar datgene wat de cliënt vertelt, leidt tot een levendig gesprek, wanneer je verwondering en verbazing laat zien in de positieve zin van het woord. Vragen zijn nooit beargumenterend of veroordelend, maar altijd neutraal. 5. Cliëntgerichtheid Motivatie tot verandering komt vanuit de cliënt en wordt niet van buitenaf opgelegd. Het is de taak van de cliënt en niet van de schuldhulpverlener, om uitdrukking te geven aan en een oplossing te zoeken voor de eigen ambivalentie. De schuldhulpverlener is ondersteunend, complimenterend, soms directief en stimulerend in deze zoektocht door scenario s voor te leggen en met de cliënt te exploreren wat de voor- en nadelen zijn. Je lost dus niet het probleem voor de cliënt op, maar bouwt de motivatie, de wil op van de cliënt om zelf zijn financiële problematiek op te lossen. Het is de kunst de cliënt zodanig te laten ref lecteren op eigen gedrag dat hij zelf gaat inzien dat veranderingen noodzakelijk zijn. In dit proces is van essentieel belang dat de cliënt steeds zelf overweegt en keuzes maakt. De autonomie van de cliënt staat centraal. 420151/Opleiding BC 141

8.4 GEDRAGSVERANDERINGSMODELLEN 104 De MI besteedt veel aandacht aan de stadia van gedragsverandering die de cliënt doormaakt in gesprek met de schuldhulpverlener. De schuldhulpverlener moet deze stadia herkennen in het gesprek en hier adequaat op anticiperen. De schuldhulpverlener kan hiervoor de volgende veranderingsmodellen toepassen. 8.4.1 Veranderingsmodel 1: Bewustwordingsmodel - Herschi & Blanchard (1988) Van onbewust onbekwaam naar bewust onbekwaam Mensen met problematische schulden zullen eerst ontkennen dat er een probleem is (onbewust onbekwaam). Vroeg of laat echter komen zij tot de conclusie dat zij de problemen niet meer zelf kunnen oplossen. Dit is vaak het begin van bewustwording. Maar het feit dat hij aanklopt bij een hulpverlener geeft aan dat de schuldenaar geen idee heeft hoe hij de problemen te lijf moet gaan (bewust onbekwaam). Deze fase zal erg lastig ervaren worden, confronterend. Het is doorgaans de fase van veel weerstand. Er is een probleem, maar er is (nog) geen bereidheid om zelf te veranderen. Van bewust onbekwaam naar bewust bekwaam naar onbewust bekwaam Echter, geduld, doorzetten en motiverend coachen zal geleidelijk de cliënt doen belanden in een volgende fase: bewust bekwaam financieel competent gedrag. Inzicht dat men zelf iets moet veranderen in besteding en het omgaan met geld. Steeds vanzelfsprekender en gemakkelijker zal dit proces vervolgens zijn voor de cliënt, zodat hij uiteindelijk terecht komt in de laatste fase: onbewust bekwaam financieel verantwoord handelen. 8.4.2 Verandermodel 2: Stadia van gedragsverandering - Prochaska & DiClemente (1986) Fasen van gedragsverandering Iemand, die beroep doet op een vorm van hulpverlening verkeert volgens dit model in een bepaald gedragsstadium. Eenmaal herkend door de hulpverlener, omschrijft dit model vervolgens wat de beste reactie, de juiste ondersteuning is. Het model wordt breed toegepast in de verslavingszorg (drugs, alcohol, roken, gamen, obesitas), in de psychiatrie, de reclassering en tegenwoordig dus ook in de schuldhulpverlening (shopverslaving?). 104 Voor een uitgebreide beschrijving het boek van adviseren tot motiveren : de Laat en Kuipers, 2010 420151/Opleiding BC 142

Schema 8.1 Verandermodel: fasen van gedragsverandering Volgens dit model zijn er 7 stadia van verandering te onderscheiden: 1. Voorbeschouwing: de cliënt ervaart zelf nog geen probleem; 2. Overpeinzing/overweging: beginnend inzicht in de noodzaak tot veranderen; 3. Besluitvorming/voorbereiding: cliënt ziet dat het goed is om te veranderen, wil ook, maar weet niet hoe; 4. Voorbereiding: cliënt treft voorbereidingen om tot daadwerkelijke actie over te gaan; 5. Actie/uitvoering: cliënt gaat aan de slag met nieuw gedrag; 6. Nieuw gedrag/volharding: cliënt laat nieuw gedrag zien; 7. Terugval: cliënt valt terug in het oude gedrag. Het doorlopen van deze stadia is geen lineair proces in de tijd. Ook is er in principe geen duidelijk begin- of eindpunt. Tijdens iedere fase kan de persoon terugvallen in een vorige fase of in oud gedrag en vormen van weerstand tonen. Veranderen is dikwijls twee stappen vooruit en één stap achteruit. De hulpverlener moet hier bewust van zijn en niet te gehaast door de fasen heen willen lopen. Niets forceren. Veel belangrijker is zorgvuldigheid. Exploreren van het huidige gedrag, handreikingen geven omtrent nieuw gedrag, voor- en nadelen overwegen van oud en nieuw gedrag. Alleen dan is de kans groot dat de cliënt weloverwogen een keuze voor ander gedrag maakt en hiervoor ook voldoende intrinsieke motivatie kan opbrengen omdat hij zélf meer de voordelen ziet dan de nadelen. Competenties van de hulpverlener, die in dit proces worden aangesproken, zijn schakel-, afstemmings- en anticipatievermogen, gecombineerd met ondersteuning en h et geven van vertrouwen. 420151/Opleiding BC 143

8.4.3 Veranderingsfasen: kenmerken en reactie van de hulpverlener Fase 1: Voorbeschouwing In dit stadium is de cliënt zich maar weinig bewust van het feit dat er een probleem is. Men ontkent dat eigen gedrag schadelijke effecten heeft voor zichzelf en/of voor anderen. Het is ook de fase waarin iemand wellicht wel de problemen signaleert, maar dit niet in verband brengt met het eigen gedrag (het buiten jezelf zoeken, het ligt aan iemand/iets anders). Doorgaans is de mate van weerstand hoog als iemand deze persoon hierop aanspreekt. Gedragskenmerken van deze fase zijn: Ontkenning; Rationaliseren, het goed praten van het eigen gedrag; Ontwijken van confrontaties, probleem vermijdend gedrag, bagatelliseren ; Klagen over de eigen misère; Anderen zijn de oorzaak. Deze fase kan zeer statisch zijn en jaren duren en hoeft niet vanzelfsprekend uit te monden in de tweede fase. Afstemmen en schakelen De bijdrage van de hulpverlener is die van twijfel zaaien: vergroot het gevoel bij de cliënt over de risico s en problemen van het huidige gedrag. Fase 2: Overpeinzing/overweging In deze fase begint het gedrag, beschreven in fase 1, enigszins te knagen, vaak gekatalyseerd d oor een gebeurtenis (bijvoorbeeld een dreigende huisuitzetting), een voorval of vanuit de persoon zelf (bijvoorbeeld niet happy voelen). Een sluimerend gevoel dat het toch niet allemaal zo goed gaat, dat andere mensen toch hinder ondervinden van jouw gedrag, dat er wellicht toch een probleem is en dit belemmerend werkt. Gevoelens van ambivalentie steken de kop op: men (h)erkent voorzichtig dat er een probleem is, maar weet nog niet wat er aan te doen. Gedragskenmerken van deze fase zijn: - Benaderbaarheid; men staat open voor advies en hulp; - Mensen melden zich aan voor hulp; - Twijfel: mensen maken zich zorgen, zijn onzeker hoe het nu verder moet; Afstemmen en schakelen De schuldhulpverlener moet hier nog niet over willen gaan tot oplossingsgerichte actie. Daarvoor is het nog te vroeg. Ook het adviseren is in deze fase minder effectief. Het levert wellicht op de korte termijn iets op, duurzaam is het hier nog niet, omdat het nog niet zo voelt bij de cliënt. Er is nog geen echte intrinsieke wil om te veranderen. De door de cliënt opgeworpen twijfel, zorg, onzekerheid dient verder onderzocht te worden met vragen stellen. Schets scenario s en vraag hoe dat zal uitpakken (ambivaleren), hoe groot de risico s zijn, hoe groot de kans is om tot een oplossing te komen. Belangrijk in deze fase is dat de cliënt aan het woord is, niet jij als hulpverlener. 420151/Opleiding BC 144

Fase 3: de besluitvorming In deze fase hakt de cliënt (hoop je) de knoop door. Hij neemt de beslissing iets aan het (schulden)probleem te doen, omdat het zo niet door kan gaan. Men ziet in dat er mogelijk zelf iets aan te doen is. Gedragskenmerken van deze fase zijn: - Er worden plannen gemaakt; scenario s geschetst; - Het uitspreken van verandertaal in de trend van ik ga het anders aanpakken, ik moet wat aan het probleem doen. Afstemmen en schakelen De hulpverlener ondersteunt en bekrachtigt nu de stappen die de cliënt maakt. Bijvoorbeeld door het geven van complimenten, het ondersteunen van het zelfbeeld. Help de cliënt de door hemzelf geformuleerde planning SMART 105, concreet, te maken. Bespreek de effecten en consequenties in termen van voordelen, nadelen, valkuilen, tijdspad, benodigde externe hulp, middelen etc. Fase 4/5/6: Voorbereiding, actie & volharding De woorden uit fase 3 worden omgezet in daden. De cliënt springt in het diepe. Het doorsproken plan wordt uitgevoerd. Gedragskenmerken van deze fase kunnen zijn: - Koudwatervrees: allerlei negatieve gevoelens van falen, mislukken, schuld of twijfel kunnen de kop opsteken in de uitvoering van het plan met bijbehorend ander gedrag; - Moeite om het vol te houden; - Onwennigheid. Afstemmen en schakelen De hulpverlener zet de ingezette ondersteuning uit fase 3 door. Uiteraard zelf, maar vooral het exploreren hoe de ondersteuning voltrekt van vrienden en familie van de cliënt. Dit netwerk van ondersteuning is een zeer waardevol hulpinstrument. Het coachen van dit netwerk, en uiteraard de cliënt zelf, staat voorop door aan te moedigen, specifieke positieve feedback te geven en zelfvertrouwen te schenken. Benadruk dat elke stap, hoe klein ook, goed is; inspireer en motiveer in deze fase. Lukt het de cliënt het nieuwe gedrag vol te houden en ervaart de cliënt dat het zijn vruchten begint af te werpen, dan zal de wil om door te gaan alleen maar sterker worden. Het nieuwe gedrag beklijft en zal blijvend zijn. Het onwennige karakter van het nieuwe gedrag dient benadrukt te worden en veel ondersteuning gegeven te worden door het nieuwe gedrag de hemel in te prijzen. Fase 7: Terugval In de fasen 4/5/6 is het gevaar het grootst dat de cliënt terugvalt en in de weerstand schiet. Alertheid is geboden. In vrijwel elk schuldhulptraject zal een terugval plaatsvinden, soms groot, soms klein. Maar terugval is niet erg, het hoort erbij en men kan heel veel leren van een terugval. Terugval betekent geenszins een mislukking, maar een ontwikkeling, noodzakelijk in het proces naar duurzame gedragsverandering. 105 SMART = Specifiek, Meetbaar, Acceptabel (of Ambitieus), Resultaatgericht, Tijdgebonden 420151/Opleiding BC 145

Gedragskenmerken van deze fasen zijn: - Terugtrekgedrag, zich afsluiten van de buitenwereld; - Verzet en weerstand; - Zelfbeklag ( ik kan het toch niet ); - Het zelf geformuleerde plan ter discussie stellen. Afstemmen en schakelen De hulpverlener anticipeert op een terugval door te coachen, door gerust te stellen, dat deze negatieve gevoelens heel normaal zijn. Benadruk dat veranderingen doorvoeren altijd moeilijk is en slecht voelt in het begin. Blijf specifieke positieve feedback geven, benadrukken wat wél goed gaat of is gegaan, maak klein wat fout ging of nog moeizaam gaat. Het geven van steun in de vorm van het bekrachtigen van nog fragiele (zelf) vertrouwen in een goede afloop, is hier onontbeerlijk. Je kan het wél!. Let op multi problematiek. Per probleem kan een cliënt in een verschillende fase zitten. Er kan diversificatie optreden. Een cliënt kan bijvoorbeeld gemotiveerd besluiten iets aan zijn schulden te gaan doen (fase 3), maar de onderliggende gokverslaving ontkennen (fase 1). Analyse van de multi problematiek en per probleem het stadium herkennen waarin de cliënt zit, is vereist om tot een gerichte, effectieve aanpak te kunnen komen. 8.5 DE STIJL VAN MI: ENKELE TECHNIEKEN Communicatieve vaardigheden en technieken kun je uit het hoofd leren en dan tóch niet weten hoe ze toe te passen. De vaardigheden en competenties van effectief communiceren (reflecteren, luisteren en goede vragen stellen etc.) liggen vooral in andere zaken, die met je basishouding te maken hebben. Het is vooral een kwestie van aanvoelen, gebaseerd op een natuurlijke intuïtie en vermogen de juiste dingen op de juiste toon op het juiste moment te brengen met respect, oprechte belangstelling en empathie. Het is aan te leren, maar niet door technieken uit het hoofd te leren. Men moet het toepassen, trainen en herhalen. Veel, vaak en in het alledaagse leven. Enkele aspecten van deze basishouding, die leiden tot effectief communiceren door middel van motiverende gespreksvoering, staan hieronder beschreven. Motiverende gespreksvoering is dus een basishouding, een manier van zijn, steeds uniek, ingegeven vanuit eigen persoonlijkheid en karakter. Deze basishouding dient onderhouden te worden en goed verzorgd door jezelf; door na elk gesprek kritische zelfreflectie toe te passen: Wat ging goed? Wat ging minder goed? Zo wordt een proces van voortdurende fine-tuning en het aanbrengen van aanpassingen in eigen gedrag op gang gebracht, hetgeen een toename oplevert in effectiviteit in volgende gesprekken. De hieronder beschreven instrumenten kun je bij jezelf exploreren en aanpassen aan je eigen persoonlijkheid en karakter. Zo ontwikkel je een eigen, unieke effectieve gesprekstijl. Een moeilijk, maar cruciaal proces in jouw effectiviteit als schuldhulpverlener. 420151/Opleiding BC 146

Empathie, klantgerichtheid Werkelijk inleven in een ander en niet doen alsóf je meeleeft. Wees echt in je empathie en klantgerichtheid. Verleen service en blijf dicht bij jezelf. Een pose aannemen, daar prikt men al snel doorheen. Door aandachtig en geconcentreerd te luisteren, laat men blijken dat je begrijpt wat de cliënt zegt, voelt en denkt. Door feedback te geven verhelder je ook de ervaringen, gevoelens en bedoelingen van de cliënt in het gesprek. Het in eigen woorden teruggeven wat men de cliënt hoort vertellen en wat hij bij hem ziet aan emoties (parafraseren) stimuleert de zoektocht naar de ambivalentie. Een actieve open luisterhouding versterkt dit proces. Ambivaleer en ontwikkel discrepantie 106 In gesprek dien je steeds alert te zijn op de algemeenheden, en de inconsistenties in de antwoorden van de cliënt. Helderheid en duidelijkheid verkrijg je door spiegels voor te houden (ambivaleren) met betrekking tot: Iemands beleving van een gebeurtenis versus de feiten; Iemands subjectiviteit over een situatie versus de realiteit; Luchtkastelen die iemand bouwt versus de werkelijkheid. Verder: Tegenstrijdigheden in beweringen benoemen en de cliënt dit laten verduidelijken; Algemeenheden en containerbegrippen SMART laten maken; Risico s benoemen van het doorgaan van huidig gedrag en afzetten tegen ander gedrag, andere keuzemogelijkheden. Meebewegen met weerstand Weerstand is gedrag van personen, dat uitdrukking geeft aan verzet of oppositie. Het is de tegenkracht van de één, als reactie op de druk, beweging of uitspraak van de ander. Weerstand kent vele uitingsvormen: Taalgebruik: ontkenning, het bagatelliseren van zaken, switchen naar een ander onderwerp, afwijzend (negatief) taalgebruik; Manieren van handelen: autoriteit, uitdagen, expertise in twijfel trekken ( wat weet jij er nou van ); Non verbale houding: zwijgen; Vijandigheid: negeren, ontkennen, niet meewerken, anderen/de buitenwereld de schuld geven van alles, ja, maar zinnen. Wat de uitingsvorm ook is, hoe meer weerstandsgedrag bij de cliënt, hoe onwaarschijnlijker het zal zijn dat hij zal veranderen. Herken je weerstand, dan mag deze daarom nooit genegeerd worden. Als hulpverlener dien je direct te anticiperen. Vanaf het moment dat weerstand zich manifesteert is er nog maar één doel: de weerstand bij de cliënt weg te nemen en/of om te buigen. 106 Een uitgebreide beschrijving van ambivalentie onderzoek boek van adviseren naar motiveren (De Laat & Kuipers, 2010) 420151/Opleiding BC 147

Enkele weerstandsuitspraken Ik ben niet degene met een probleem. Ik heb schulden omdat mijn partner niet met geld kan omgaan. (beschuldigend) Jij zegt dat ik in de problemen zit, maar dat is onzin. Ik heb helemaal geen problemen. (verwerpen) Wie ben jij nou helemaal om mij te zeggen wat ik moet doen? Je weet nog niet half hoe ik mij voel. Wat weet jij nou over rood staan? (betwijfelen, vijandigheid) Ik kan niet veranderen ook al zou ik het willen. Ik heb mijn hele leven al problemen met geld gehad. Zo ben ik nou eenmaal. (zelfwaarde) Ik overzie nog steeds mijn financiële situatie. En dat terwijl steeds meer mensen daar moeite mee hebben. (rechtvaardiging) Mijn man kan altijd zo overdrijven. Onze schulden vallen heus wel mee. (bagatelliseren) Bedenk dat weerstand altijd een product is van de relatie tussen jou en de cliënt. En dus niet alleen maar voortkomend uit de rugzak van de cliënt. De basishouding om met weerstand om te gaan moet zijn de vraag wat jij als hulpverlener deed waardoor er weerstand on tstond of kon ontstaan. Met andere woorden, weerstand moet een reactie van zelfreflectie oproepen bij de hulpverlener. Weerstand betekent dat jij wellicht een slechte vraag hebt gesteld o.i.d. Het benoemen van de waargenomen weerstand is een tweede. Misschien interpreteer je een reactie/observatie van de cliënt wel verkeerd. Omgaan met weerstand: meebewegen Stap 1: Het vraagt lef om tot op zekere hoogte mee te bewegen met een schuldenaar die in de weerstand zit. Met andere woorden, de weerstand te exploreren: wat is er aan de hand? Wat gebeurt er? Wat maakte dat de cliënt in de weerstand schoot? Een veel toegepaste communicatietechniek hierbij is Het ik-ik-jij principe: o Beschrijf gedrag dat je hebt waargenomen ( ik ) Niet: "Jij luisterde niet naar wat ik zeg" (vooringenomen vooroordeel) Maar: "Toen ik je vertelde, zag ik dat jij een sms'je verstuurde en in je agenda bladerde." (beschrijving van feitelijke observaties) o Geef aan welk effect dat gedrag op je heeft ( ik-ik ): laat je gevoel spreken Niet: "Dat vind ik belachelijk." (met krachtige negatieve termen) Maar: "Dat gaf mij het gevoel dat het niet interessant was wat ik vertelde (beschrijving van eigen gevoel) o Maak de stap naar de ander Geef de ander de gelegenheid te reageren. Check of je boodschap is overgekomen. "Klopt dit volgens jou?" "Begrijp je wat ik bedoel?" Stap 2: Begrip tonen, een stukje meepraten, tot op zekere hoogte gelijk geven, of je gewoon te verontschuldigen voor het veroorzaken van de weerstand bij de cliënt, zijn vervolgens effectieve strategieën om weerstand te verminderen, motivatie te behouden of zelfs te vergroten. Immers, weerstand is niet negatief. Integendeel, weerstand geeft je veel informatie. Het raakt blijkbaar aan iets wat belangrijk is voor de cliënt. 420151/Opleiding BC 148

Waargenomen weerstand noopt altijd tot zelfreflectie: Heb ik wel de juiste vraag gesteld? Heb ik de juiste inschatting gemaakt omtrent de fase van gedragsverandering? Push ik de cliënt teveel een richting op die ik wil? Complimenteer ik wel voldoende? Toon ik genoeg begrip? Moedig ik wel voldoende aan in het gesprek? Leg ik niet teveel nadruk op wat niet goed gaat? Adviseer ik niet bovenmatig: te veel je zou moeten -zinnen? Etc. Voorbeeld Antwoorden van de hulpverlener om met weerstand om te gaan vanuit zelfreflectie: 1. "Ik begrijp dat het je stoorde dat ik met mijn de laptop bezig was. En dat dat jou het gevoel gaf dat ik niet goed luisterde. (tot op zekere hoogte gelijk geven) 2. "Goed dat je me dit zegt. Ik was me hiervan niet bewust." (stukje meepraten) 3. "Je zegt dat je het gevoel had dat ik je niet serieus nam. Wat had ik volgens jou moeten doen?" (exploreren van de weerstand) 4. "Je hebt gelijk. Misschien was dit niet de juiste vraag om nu te stellen. (gepaste verontschuldiging) En: a. Weerstand: Ik weet wel dat jullie willen dat ik helemaal stop met roken en dat dat geld kost maar daar begin ik toch niet aan, dus het is zinloos wat je doet. Schuldhulpverlener: Beschrijf mij eens jouw leefstijl, want daar ben ik wel nieuwsgierig naar. (negeren negatieve reactie, verandering van focus/onderwerp) Schuldhulpverlener: Ik merk dat dat lastig is en je hebt gelijk, het is jouw leven, jij bepaalt dat ind erdaad zelf. (benadrukken eigen autonomie/keuzevrijheid, tot op zekere hoogte gelijk geven) b. Weerstand: Mijn vrouw zit ook zo door te zeuren dat mijn hobby zo veel geld kost? Mag ik ook een verzetje hebben. (slachtofferrol) Schuldhulpverlener: Neem mij niet kwalijk dat ik daarover zeur als jij dat zegt. En uiteraard mag je je verzetje hebben. Tegelijkertijd gaf je ook aan dat je teveel geld uitgeeft. Hoe moet ik dat zien? (gepaste verontschuldiging, nadruk op eigen autonomie, ambivaleren: mee veren, maar.) 420151/Opleiding BC 149

c. Weerstand: Wie ben jij om mij te vertellen wat ik zou moeten doen? Schuldhulpverlener: Zit wat in wat je zegt. (stilte) Inderdaad. Ik kan en wil dat niet bepalen. En ik kan je al helemaal niet veranderen. Dat kun jij alleen zelf. Als je niets doet, verandert er ook niets. Vind ik prima, dat kan ook. Dat is jouw eigen keuze. (benadrukken van de keuzevrijheid & verantwoordelijkheid die de cliënt heeft). Ja, ik zou zeker doorgaan met al je geld in je hobby te steken. Hopelijk komt er geen deurwaarder langs. Ik wens je veel succes. Ik geef het maar op, ik ben uitgedacht, ik hoor ook dat je het veel beter weet dan ik. (de uitdagende paradox) Let op: dit is wel een gevaarlijke Don t: Tegen weerstand ingaan is uit den boze. Gesprekken, die ontaarden in welles/nietes gesprekken zijn niet effectief. Evenals gevoelens te laten merken van boosheid, wanhoop, frustratie, beschuldiging, ongeduld, of ergernis met betrekking tot het gedrag van de cliënt. Een kalme, neutrale, bijna onverschillige, luchtige houding en toon is noodzaak. Tot slot nog dit: Met meebewegen behoudt je de sturing op het proces van het gesprek en voorkom je dat je de cliënt kwijtraakt en dus ook de sturing in het gesprek. Meebewegen doe je om weer op dezelfde golflengte te komen, om de verloren gegane afstemming tussen jou en de cliënt weer te herstellen. Luisteren, verwonder en verbaas je Laat je in het gesprek leiden door de antwoorden van de cliënt, en niet door je eigen vooropgezette structuur (vanwege tijdsdruk, targets et cetera). Zorg dat je blanco het gesprek in gaat, het hoofd leeg is. Immers, door bezig te zijn met je eigen planning (graag snuiv pav whofe boven water binnen 30 minuten!) ben je vooral met jezelf bezig en vergeet je te luisteren. Je hoort niet wat de de cliënt je vertelt. Communicatieruis, -misverstanden, en het risico van weerstand liggen dan op de loer. Daarom, concentreer op wat de cliënt je vertelt en laat je verwonderen en verbazen over datgene wat hij je vertelt. ( Je had het over je kleinkinderen. Goh, wat leuk. Vertel daar eens iets meer over? ) Reflectief en non-verbaal luisteren De kunst van het vragen stellen, begint met luisteren. Luisteren doe je met je hele lichaam. Niet alleen aandachtig horen wat de ander zegt, maar ook met een open houding, met oogcontact, met knikken, met aantekeningen maken. Door je lichaamshouding laat je de ander zien dat je geïnteresseerd bent in wat hij te zeggen heeft. Met luisteren let je op de woorden, die de cliënt gebruikt, de manier waarop hij de woorden uitspreekt (emotie, toon, volume, kracht) en op zijn lichaamstaal (houding, gebaren, gezichtsexpressie). Luisteren dient nauwkeurig te gebeuren, gericht op het begrijpen van wat de cliënt zijn standpunt is, zijn situatie en zijn beleving. Reflectief luisteren is het herhalen of onder woorden brengen van dat wat de cliënt zei en wat de schuldhulpverlener denkt dat de cliënt bedoelde te zeggen of non -verbaal uitdrukte. Je hebt dus niet alleen oor voor de feitelijke informatie van de cliënt maar ook voor datgene wat mogelijk wordt bedoeld door de cliënt, maar niet wordt uitgesproken. 420151/Opleiding BC 150

Een reflectief luisterende uitspraak getuigt van meer begrip. Het herhaalt niet wat de ander heeft gezegd, maar gaat net een stapje verder. Een reflectieve respons vraagt in wezen: "Is dit wat je bedoelt?" Je doet niets anders dan bij jezelf testen of datgene wat je hebt gehoord ook goed door jezelf is geïnterpreteerd. Je vraagt de cliënt of jij hem goed hebt begrepen en zo stem je dus voortdurend af op de cliënt. Dit maakt elk gesprek tot een voortdurende afstemming om de belevingswereld van de cliënt in kaart te brengen. Het is de hulpverlener die dit afstemmingsproces dient te monitoren. Voorbeeld En is er een deurwaarder bij jou aan de deur geweest, klopt dat? Door jouw vraag Klopt dat? krijgt de cliënt de gelegenheid om méér te vertellen. Ja, precies, zo is het, en bovendien blabla... en hij vertelt meer. Afstemmen Het voeren van een gesprek is een continu afstemmingsproces. Begrijp ik de beweegredenen van de cliënt? Wat is de beleving van de cliënt? De schuldhulpverlener moet steeds bewust zijn of hij en zijn cliënt nog op dezelfde golflengte zitten in het gesprek. Afwijkingen zorgen voor ruis, onbegrip en mogelijk elkaar kwijtraken. Vraagstelling en zelfreflectie Is een antwoord van de cliënt informatiearm, dan moet de eerste overweging zijn dat de vraag, die je stelde minder effectief was. Hoe rijker de informatie van het antwoord, hoe beter je vraag was. Hetzelfde geldt voor de mate van weerstand in het antwoord. Hoe minder weerstand in het antwoord, hoe effectiever je vraag was, hoe meer bevestiging en afstemming tijdens het gesprek en hoe meer open de cliënt staat voor verandertaal. Herken verandertaal Veranderuitspraken zijn uitspraken van de cliënt waarin hij de positieve kanten van nieuw ged rag verwoord als waardevol en deze prefereert boven handhaving van oud gedrag. Anders geformuleerd: de redenen vóór gedragsverandering en tégen handhaving van de huidige situatie worden door de cliënt geformuleerd en niet door de professional. Verandertaal is de tegenhanger van weerstandsgedrag. Verandertaal is een direct resultaat van het opbouwen van intrinsie ke motivatie. Dat is wanneer de cliënt zelf bewust is (geworden) van het belang van de verandering, en vertrouwt op de positieve aspecten van de verandering. Men raakt overtuigd dat men de verandering aankan. Geloof in eigen kunnen, ik kan het wél (selfefficacy). 420151/Opleiding BC 151

Voorbeeld Schuldhulpverlener: Als de verandering, die je wilt, ook lukt, hoe zou je leven er dan uit gaan zien? Als je zou besluiten het anders aan te pakken, wat zou je dan het liefst willen bereiken? (Toekomstvragen: vooruitkijken, idealen in de toekomst schetsen) (Stimuleren om te detailleren en nader te specificeren) Schuldhulpverlener: Is er nog meer? Zijn er nog meer dingen waarover je je zorgen maakt? Welke gevoelens had je daar nog meer bij? Wat kunnen nog meer redenen zijn om het gedrag te veranderen? Laat de klant uitweiden. Vooral effectief als het proces van verandertaal eenmaal begonnen is. Zoek het goudklompje Ga in het gesprek op zoek naar wat de cliënt werkelijk beweegt. Dit versterkt niet alleen het wederzijds vertrouwen maar is de weg naar verandering. Wat is belangrijk voor de cliënt in zijn/haar leven. Welke waarden zijn belangrijk, welke doelen wil hij/zij bereiken? Waar wil de cliënt over 3 jaar zijn/staan. En welke stappen kan en wil hij daarvoor nemen? Welke wensen heeft de cliënt? Praten over wat wél mogelijk is, wat wel kan, wat wel goed gaat, hoort bij het verkennen van waarden en doelen van de cliënt. En benoemen wat al wel is gedaan aan stappen om doelen te bereiken. Het is in deze verkenning belangrijk om het te hebben over de toekomst, niet over het verleden (waa r de schuldenproblematiek ligt). Groot maken wat goed gaat, klein houden (of negeren wat minder goed gaat). Is het goudklompje eenmaal gevonden dan is het de kunst iets te bedenken in het uitvoeringstraject dat én de problematiek oplost én de verwezenlijking van het goudklompje weet te behouden. Vragen stellen, niet adviseren Het stellen van vragen, de juiste vragen, is lastig. In een goede vraag komen alle basisv aardigheden die je nodig hebt samen. Je competenties en je sociale vaardigheden komen er direct in terug. Sturing: in hoeverre stuurt jouw vraag het gesprek? Neem je initiatief om een gesprek te starten? Effectiviteit: in hoeverre formuleer je je vragen zo dat je snel, maximaal informatie van de gesprekspartner weet te verzamelen? In hoeverre ben je in staat zo te luisteren dat je met een goede vraag terug kan komen? Hoe kort, bondig, helder en duidelijk kun je je vraa g formuleren? Interpersoonlijke sensitiviteit: in hoeverre klinkt in jouw vraag empathie en inlevingsvermogen door? Hoe positief en stimulerend is jouw vraag gesteld? Kun je je daadwerkelijk in zijn gevoelens verplaatsen? Kun je je vragen met tact formuleren? Zelfvertrouwen en impact: hoe krachtig en overtuigend breng je je vragen, hoe breng je slecht nieuws, hoe confronteer je de cliënt met zijn eigen (minder effectieve) gedrag? Durf je vragen te stellen? Te prikkelen? Klantgerichtheid: hoe ondersteun je met jouw vraag de schuldenaar in zijn zoektocht naar ambivalentie en intrinsieke motivatie? 420151/Opleiding BC 152

Objectiviteit en zelfkennis: jouw vraag moet geheel ontdaan zijn van eigen subjectiviteit, dus van jouw persoonlijke kijk op zaken: jouw normen en waarden. Hoe onbevooroordeeld zijn jouw vragen? Hoe suggestief? Hoe objectief? Hoe neutraal? Het betekent dat, voordat je überhaupt begint met vragen stellen aan de cliënt, heel goed moet weten waar je zelf staat als persoon. Je moet beschikken over een gedegen zelfkennis, je sterke kanten en minder sterke kanten; je sterke persoonlijke kenmerken en vaardigheden en waar je valkuilen liggen, en je kunnen wapenen tegen je eigen subjectiviteit, je eigen gekleurde kijk op zaken. Doelgerichtheid: je moet duidelijk voor ogen hebben wat je beoogt te bereiken met je vraag; m.a.w. het doel van de vraag moet helder zijn. Structuur en organisatie zo rgt voor samenhang en geen chaotisch verloop van het gesprek. Vragen moeten dus logisch in volgorde en opbouw zijn. Uit de vragen moeten de stappen kunnen worden afgeleid via welk je het beoogde doel denkt te bereiken. Analytisch vermogen: Op basis van antwoorden van de cliënt moet je kunnen bepalen: o Of het om een hoofdzaak of bijzaak gaat; o Of een mening of een feit wordt verwoord. Je moet een patroon herkennen, verbanden leggen, symptomen dan wel oorzaken destilleren uit het antwoord. Voordat je een volgende vraag stelt, dient het voorafgaande antwoord te zijn geanalyseerd. Dit vraagt veel van je flexibiliteit, creativiteit en vermogen tot afstemmen. Kun je luisterend analyseren wat de belangrijkste boodschappen van de ander zijn? Tot slot: C est le ton, qui fait la musique De inhoud van de vraag is niet alleen belangrijk, het is ook de manier waarop je je vraag stelt, en welke non-verbale houding je erbij gebruikt. Ook timing van de vraag is belangrijk. Wanneer vraagt een gesprek om ontspanning, een luchtig vraagje of een grapje, of juist een confronterende vraag, of een aftastende vraag. Aanvoelen van de sfeer van het gesprek is dus belangrijk. Een goede vraag prikkelt, maakt nieuwsgierig, zonder offensief te zijn. Een goede vraag vraagt één ding tegelijk en vermijdt zgn. vlagwoorden : woorden, die de strekking van de vraag verzwakken, of niets toevoegen aan de vraag. Woorden als eventueel, nu eigenlijk, wel eens, vallen hiero nder. Voorbeeld: Zou je misschien eventueel willen. (in plaats van wil je ). Let op Open vragen die beginnen met waarom of hoe komen vrij direct over en kunnen de cliënt in de verdediging drukken. Denk hierbij aan hoe heb je het zo kunnen doen? of waarom heb je het zo gedaan?. Beter is te vragen naar de achterliggende beweegredenen wat zijn je redenen geweest om het zo te doen? of wat dacht je toen je dit deed?. Voordat je er erg in hebt, heb je immers weer een waardeoordeel in je vraag verpakt zitten. Doorvragen ter verduidelijking en/of op vaagheden Het antwoord van de cliënt kan heel informatief zijn ( ik heb problemen met deurwaarders, de relatie met mijn partner is verstoord, op het werk ben ik gestrest, ik durf de brieven niet meer open te maken en zo zijn er nog wel meer dingen... ), of juist heel vaag ( nou, met de huur heb ik vaak niet zo veel problemen ) of tegenstrijdigheden bevatten. 420151/Opleiding BC 153

Bevat het antwoord één van deze drie componenten dan is het tijd om door te vragen. Om vaagheden en tegenstrijdigheden helder te krijgen, informatie te specificeren, om hoofd - van bijzaken en feiten met interpretaties te scheiden. Focus op het antwoord en zoek naar aanknopingspunten in het antwoord om door te vragen. Wees alert op vaagheden en containerbegrippen, subjectieve uitlatingen, aannames, algemene waarheden en formuleringen met 'moeten' of 'kunnen'. Deze taalpatronen verhullen vaak waardevolle informatie en dan is het tijd om door te vragen. Voorbeeld Doorvragen Wat bedoel je precies? Welk bui zag je hangen? Je zegt dat je problemen hebt met je baas. Kun je daar een voorbeeld van geven? Je wilt van je schulden af. Wat maakt de schulden zo lastig? Aan het begin van het gesprek zei je dat je overzicht hebt op je schulden. Nu hoor ik je zeggen dat je niet weet of je een huurachterstand hebt. Kun je dit voor mij verduidelijken? En in dit kader: bezig zelf geen vaagtaal, wees duidelijk in je bewoordingen. Oordeelloos zijn, niks vinden, neutraliteit Houd OMA thuis en NIVEA bij de hand. Geen OMA (oordelen, meningen en aannames) verkondigen en vooral NIVEA (niet invullen voor een ander, laat de cliënt vertellen wat hij ermee bedoelt, wat hij wil en hoe hij het ziet). Objectiviteit is vereist, subjectieve interpretatie, vooringenomenheid is uit den boze. Hoed je voor aannames!! Vermijd hokjes denken, labellen en etiketteren. Als de cliënt antwoordt: Ik vind het lastig om de administratie goed bij te houden. Dan mag jij er niet van uitgaan dat de administratie wel een puinhoop zal zijn. Doorvragen in zo n situatie kan bijvoorbeeld met: Waarom is de administratie niet op orde? Ook om de vaagheid in het antwoord te exploreren en op te helderen: Wat vind je er lastig aan? Wanneer is voor jou de administratie goed bijgehouden? 107 Specifiek positief complimenteren Een effectieve techniek tijdens het voeren van gesprekken is het geven van complimenten en het uiten van begrip en waardering aan de cliënt. Dit vergroot het zelfbeeld en bouwt vertrouwen op. Positiviteit en luchtigheid dienen het gesprek te beheersen. Het heeft bijvoorbeeld geen zin het almaar te hebben hoe vervelend, schaamtevol of ongemakkelijk het is om schulden te hebben. Dat voelt hij zelf ook wel, ook zonder jouw tekst. Veel effectiever is te focussen wat binnen dit kader al wél goed gaat en hem hierover een compliment te geven. Tracht in het geven van complimenten en/of positieve feedback altijd specifiek te zijn. Goed is: Goed dat u er bent. Beter is: Dat u hier bent gekomen zal niet gemakkelijk zijn geweest voor u en u heeft het toch gedaan. Dat getuigt van lef en durf. Samenvatten 107 De techniek van scaling kan hierbij helpen: welk cijfer tussen 0 en 10 geef jij je administratie, welk cijfer heeft voor jou een goede administratie, wat maakt dat jouw administratie een x is en niet een punt minder (positieve punten zien te vinden en complimenteren), wat heb je nodig om een punt meer te halen voor je administratie (kleine stapjes zetten, niet meteen naar het eindresultaat willen), et cetera. 420151/Opleiding BC 154

Samenvatten kan gezien worden als een specifieke toepassing van reflectief luisteren. En is daarmee een afstemmingsinstrument bij uitstek in het gesprek. De drie elementen, die samen een goede samenvatting vormen, zijn: 1. De voordelen benoemen; 2. De nadelen benoemen; 3. En een uitnodiging om verder te exploreren. Als je gaat samenvatten, is het verstandig om het SMART op te stellen en je samenvatting aan te kondigen. De ander weet dan dat hij even goed moet luisteren, omdat er anders verkeerde conclusies getrokken worden. Een samenvatting geven heeft de volgende functionele waarden: 1. Structuur aanbrengen Een samenvatting ordent de hoeveelheid informatie en helpt in het maken van een goede analyse betreffende de situatie. Dus als ik je mag samenvatten, wil je budgetbeheer omdat je het zelf niet meer overziet. 2. Controleren of je het goed hebt begrepen afstemming Vooral wanneer de verstrekte informatie ingewikkeld is of nog niet helemaal helder. Is het nuttig te controleren of je de kern van het verhaal van de ander scherp hebt of nog niet. Je hebt je werkgever dus drie keer om hulp gevraagd en toen hij dat voor de derde keer weigerde, durfde je zijn hulp niet meer te vragen. Heb ik dat goed begrepen? 3. Geruststelling De schuldenaar heeft erg zijn best gedaan om een duidelijk antwoord op je vraag te geven. Als jij met een goede samenvatting laat merken dat je aandachtig hebt geluisterd en hem bovendien goed hebt begrepen, geeft dat de ander een prettig gevoel. In het vervolg zal hij bereid zijn je nog meer nuttige informatie te geven. Je bent dus heel blij met het budgetplan? Ja absoluut, dat heb je goed gezien! Bij de samenvatting dien je alle relevante elementen op te nemen omtrent probleemherkenning, bezorgdheid, redenen voor gedragsverandering en optimisme over verandering. Heeft de cliënt ambivalentie uitgedrukt, dan is het belangrijk beide kanten van de ambivalentie in de samenvatting te benoemen. Een samenvatting eindigt altijd door de samenvatting te laten staven door de cliënt. Heb ik het zo juist verwoord? Is er iets dat u hieraan wilt toevoegen of iets dat ik vergeten ben? Valkuilen bij het samenvatten Na-papegaaien; precies dezelfde woorden herhalen voegt geen enkele waarde toe; Te snel conclusies trekken, terwijl je nog niet alle info hebt; Verkeerd interpreteren en geen ruimte geven voor correctie door de cliënt (direct doorgaan op het volgende onderwerp); Zeggen wat al overduidelijk is, vragen naar de bekende weg, bijvoorbeeld (als een cliënt komt vertellen dat zijn huis net ontruimd is): U ziet er verslagen uit. Klopt dat? ; Samenvatting te lang maken; Vanuit eigen perspectief samenvatten: Ja, ik vind het ook altijd irritant als je het bos in gestuurd wordt. 420151/Opleiding BC 155

Kenmerken van een goede samenvatting Gebruik van nieuwe eigen woorden; Gebruik u of jij in je samenvatting. Daarmee maak je duidelijk dat het gaat om wat de ander heeft gezegd en niet om jouw mening: "U geeft aan dat het lastig voor u is om contact op te nemen met schuldeisers omdat zij altijd meer geld willen hebben." ; Verwerk zowel de inhoud als het gevoel in je samenvatting. Het gevoel is immers ook belangrijke informatie. Bovendien laat je daarmee empathie zien. Ook is het nuttig omdat je daarmee de ander uitdaagt nog eens te reflecteren op wat hij zelf heeft gezegd. Moderate selfdisclosure Ondersteuning en het versterken van zelfwaarde helpt wanneer je als hulpverlener een stukje over jezelf vertelt om aan te geven dat het iedereen kan overkomen. Wees menselijk. Toon ook je kwetsbare kanten tot op de hoogte die goed voelt voor jezelf. Vertel bijvoorbeeld dingen uit je alledaagse leven. Deze disclosure (openheid) zorgt voor openheid en vertrouwen en schept luchtigheid in het gesprek. Schuldhulpverlener: Ik heb ook wel eens een incassobureau aan de deur gehad Het slechtnieuwsgesprek Voor het overbrengen van goed nieuws is het geen moeite boodschappers te vinden, bij slecht nieuws is dat wel anders. Er bestaat een behoorlijke weerstand om het slechte nieuws over te brengen. Er bestaat zelfs een neiging het slechte nieuws te verzwijgen of te verdoezelen. Door de angst die wij hebben voor het overbrengen van slecht nieuws, gebruiken we een arsenaal a an uitstel- en vermijdingstrucs. Talmen, dralen, onzinnig werk gaan doen, praten over koetjes en kalfjes, zijn middelen om de klap van het slechte nieuws uit te stellen. Bekende en helaas veel (onbewuste) gebruikte vermijdingstrucs zijn; De hang yourself techniek Hierbij zorgt de brenger van het slechte nieuws dat de ontvanger zelf het nieuws verteld. Bijvoorbeeld de dokter die aan zijn patiënt vraagt hoe hij zelf het ziekteproces ziet en of hij zelf nog gelooft in het genezen van zijn ziekte. De Pil vergulden Hierbij wordt het slechte nieuws gebracht als goed nieuws. Voorbeeld de manager die te horen krijgt bij een reorganisatie: Tot onze blijdschap zijn we er in geslaagd een baan aan de lopende band voor u te vinden. Compenseren Hierbij wordt het slechte nieuws verhuld met een positieve tegenhanger. Zoals het meisje dat net is afgewezen is door haar minnaar en van hem te horen krijgt dat hij altijd haar beste vriend zal blijven. Rechtvaardiging Hierbij wordt het slechte nieuws omslachtig onderbouwd direct na de klap. De onderbouwing dient alleen voor de gemoedsrust van de brenger van het slechte nieuws. Opsommen ongunstiger alternatieven Hierbij wordt het slechte nieuws afgezet tegen nog slechter nieuws. Het had erger kunnen zijn, of Het is een geluk dat hij op slag dood was. 420151/Opleiding BC 156

De techniek om slecht nieuws te brengen: Stap 1. Klap uitdelen Na een (zeer) korte inleiding/aanleiding wordt de boodschap kort en duidelijk meegedeeld. Stap 2. Tijd geven voor verwerking en ondersteuning/reacties opvangen Na het brengen van de klap geeft de brenger de ontvanger de tijd het nieuws tot zich door de laten dringen. In eerste instantie zal de ontvanger vaak geëmotioneerd op het slechte nieuws reageren, variërend van schrik en agressie tot ongeloof en het vervallen in de slachtofferrol. Het is belangrijk de ander de ruimte te geven om te reageren en de getoonde emotionele reacties zo goed mogelijk op te vangen. Wees stil en ondersteun de reacties van de ontvanger. Aandachtig luisteren in deze fase is vereist. In de tweede plaats kan men de reacties opvangen door begrip te tonen door mee te gaan met de gedachten en gevoelens van de andere partij en zelf rustig en ernstig blijven (gevoelsreflectie geven). Stap 3. Wissel informatie uit betreffende de boodschap Geef duidelijke en eerlijke antwoorden op de vragen van de ontvanger. Stap 4. Onderzoek samen met de ontvanger de mogelijkheden Hoe moet het nu verder? Stap 5. Afsluiten met een heldere afspraak Afspraak maken over het vervolg, de consequenties en randvoorwaarden. Tot slot een tip voor het slechtnieuwsgesprek: Wees duidelijk. Hard op de inhoud, maar zacht op de relatie. Vermijd de dramadriehoek Drie rollen aannemen in een hulpverlenend gesprek zijn niet effectief. Dat zijn de rol van de aanklager, het slachtoffer of die van de redder. Dit geldt zowel voor de cliënt als voor de schuldhulpverlener. Echter, maar al te vaak neemt de cliënt en/of de hulpverlener één van deze rollen aan zonder er erg in te hebben. Het verlies van afstemming, controle over het proces van het gesprek en toename van weerstand is het gevolg. De aanklager De aanklager benadrukt de zwakke plekken van de ander om daarmee de schuld bij anderen neer te leggen. Een aanklager creëert zo zijn eigen veiligheid: de moeilijkheden zijn aan anderen te wijten en niet aan hem. 420151/Opleiding BC 157

Het slachtoffer Het slachtoffer gedraagt zich hulpeloos, heeft angst voor het nieuwe, durft geen risico s te nemen, is bang om fouten te maken. Hij wil gered worden en bereikt dat door zielig te doen of juist irritant. De redder De redder is iemand die veelal ongevraagd zijn hulp aanbiedt. Hij maakt anderen door zijn hulp afhankelijk. Hij denkt, voelt en handelt zonder dit eerst met de betrokkene te overleggen waardoor hij de verantwoordelijkheid van de ander overneemt. Hierdoor bevordert de redder de p assiviteit van de ander en maakt zichzelf onmisbaar. In vrijwel alle lastige gesprekken of conflictsituaties doen de ze drie dramaposities zich voor. Uit deze rollen blijf je door neutraliteit uit te dragen. Door te communiceren vanuit betrokkenheid (niet pamperen), zonder waardeoordelen. Je bent respectvol en nieuwsgierig, maar ook open en eerlijk. Behoudt kalmte en overzicht door regelmatig te schakelen van de inhoud van het gesprek naar het proces van het gesprek (het meta-niveau) en deze kritisch te evalueren. De kracht van stiltes Een stilte laten vallen kan een krachtige uitnodiging voor de cliënt zijn meer informatie te verstrekken, een moeilijke emotie bij de cliënt de ruimte te geven of een zelfreflectie op gang te brengen. Zeker wanneer de hulpverlener er in slaagt neutraal in houding en gedrag te blijven, en respect uit te stralen dan is het laten vallen van een stilte een sterk communicatie-instrument. De eerste indruk (en de laatste) Al eerder is gemeld dat het opbouwen van veiligheid en wederzijds vertrouwen de basis is voor welke oplossing in een financieel zorgtraject ook. Met een eerste indruk, die respectvol, vol interesse, oprecht belangstellend en met overgave wordt ingezet, maak je direct een slag in wekken van vertrouwen. Vertrouwen dat nodig is om legitimiteit te verwerven voor het verdere verloop om wat te mogen zeggen, te vinden of te adviseren aan de cliënt (en dit dan geaccepteerd te krijgen). De eerste klap is een daalder waard geldt hier zeker. In het begin is het creëren van sfeer en ontspanning vele malen belangrijker en efficiënter. Door juist niet het beladen onderwerp van de financiële problematiek klinisch en zakelijk te benaderen, maar te vragen naar al ledaagse leuke dingen, de koetjes en de kalfjes. In een sfeer van opgebouwd vertrouwen, waarin je legitimiteit ontwikkelt, zal de cliënt niet alleen meer informatie verschaffen, maar zal ook meer betrouwbaar zijn. Ook zal de bereidheid om tot een oplossing te komen (inclusief de noodzakelijke gedragsverandering) bij de cliënt groter zijn. 420151/Opleiding BC 158

Reflecteer op eigen gedrag Reflectie draait vooral op het terugkijken op eigen ervaringen en gedrag met het doel daarvan te kunnen leren. Reflecteren betekent dat je jezelf een spiegel voorhoudt om zo stil te staan bij hoe je bijvoorbeeld werkt, keuzes maakt, communiceert, hoe je houding is tijdens het gesprek. Bij reflecteren: Onderzoek je de situatie en omgeving waarbinnen je opereert; Onderzoek je je eigen gedrag hierin; Stel je vragen over je eigen vaardigheden en gedrag; Achterhaal je je eigen motivatie, overtuigingen, aannames en oordelen ; Sta je stil bij de rol die je jezelf aanmat. Door te reflecteren op eigen gedrag leer je veel over jezelf, je gedrag, je valkuilen en de manier waarop je reageert en hoe dat op de ander overkomt. Reflecteren moet een vaste taak van de hulpverlener zijn na afloop van ieder gesprek. Oordeel niet, maar stel jezelf vragen of de gekozen strategieën het meest effectief waren. En reflecteer niet alleen op probleemsituaties, maar vooral ook op de succesvol verlopen gesprekken om zo bewust je eigen sterke vaardigheden en competenties te ontdekken. 8.6 VALKUILEN IN HET GESPREK De Laat en Kuiper (2010) noemen in het boek Van adviseren tot motiveren 12 roadblocks, of valkuilen, bij motivational interviewing: 1. Opdrachten geven, sturen of commanderen; 2. Waarschuwen, alarmeren of dreigen; 3. Adviseren, aanwijzingen geven of oplossingen aandragen; 4. Overtuigen door middel van logica, discussie of belering; 5. Mensen vertellen wat ze moeten doen, moraliseren; 6. Het met iemand oneens zijn, oordelen, bekritiseren of beschuldigen ; 7. Het met iemand eens zijn, goedkeuren of prijzen; 8. Iemand belachelijk maken of etiketteren; 9. Interpreteren, of analyseren; 10. Geruststellen, sympathiseren of troosten; 11. Ondervragen of op de proef stellen; 12. Terugtrekken, afleiden, grappen maken of ineffectief van onderwerp veranderen. 13. De valkuil van de reparatiereflex: Luister naar mij: ik weet wat goed voor je is. De cliënt wordt met zachte dwang de richting van een oplossing ingeduwd. Je adviseert, maar motiveert niet. De cliënt leert zo niet, en leunt achterover. Er is geen intrinsieke motivatie om te veranderen, wordt ook geen beroep op gedaan, slechts druk van buitenaf (extrinsiek). Het risico zal toenemen dat de cliënt terugvalt in oude gewoontes. 420151/Opleiding BC 159

8.7 TOT SLOT NOG WAT TIPS 1. Bedenk je steeds dat het gaat om het proces, en niet om het resultaat. Het gaat er om dat cliënten oplossingsgericht leren denken, zich ontwikkelen in zelfredzaamheid en geloof in eigen capaciteiten vinden, opbouwen en bekrachtigen. Dit zijn processen die ook leiden tot resultaat, dat niet per se het beoogde resultaat hoeft te zijn van de schuldhulpverlener. Een klassieke misser van vele financiële zorgverleners is dat cliënten met schulden moeten bezuinigen. Wellicht bedenkt de cliënt zélf wel dat hij meer wil gaan werken. 2. Probeer altijd te geloven in mensen, dat het hen gaat lukken en dat zijzelf allerlei oplossingen kunnen en zullen verzinnen en slechts jouw ondersteuning daarbij nodig hebben. Probeer dit geloof in zelfredzaamheid zoveel mogelijk uit te stralen. Ook al presenteren mensen zich als een hopeloos geval of als ongemotiveerd. Geloof in hun kunnen en de mogelijkheden van mensen. Zoveel mogelijk positief over je cliënten praten helpt hierbij. Vermijd dus roddelen en negatief praten en denken over cliënten. 3. Tot slot nog een opmerking over het taalgebruik. Probeer deze kort en eenvoudig te houden. Vermijd moeilijke woorden, pas woordkeuze aan aan de kennis, competentie en intelligentie van je cliënt. En vermijd vaktaal. Dus niet: Het Vtlbeetje wat ik net heb uitgerekend betekent bijna geen afloscapaciteit dus lijkt een schuldsanering via een MsnPeetje onvermijdelijk. Maar: Volgens de regels in Nederland mag u per maand 1.040 besteden. De rest van uw inkomen ga ik reserveren om al uw schulden af te lossen. 420151/Opleiding BC 160

8.8 COMMUNICATIE MET SCHULDEISERS: NVVK Need to know De NVVK heeft in het kader van de financiële dienstverlening nieuwe stijl een module communicatie met schuldeisers opgesteld. Het doel van de activiteit Communicatie met schuldeisers is om schuldeisers tijdig te informeren over de situatie van de klant, zodat de schuldeiser geen extra kosten maakt en de klant geen extra schulden. Schuldeisers zijn belangrijke partners bij het oplossen van schulden en het voorkomen van financiële problemen van de klant. Schuldeisers willen liever geen overeenkomst aangaan met klanten die al in de financiële problemen zitten. Daarvoor kunnen zij onder meer de BKR-registratie raadplegen. Daarnaast kunnen zij ook zelf informatie opvragen bij de klant. Schuldeisers willen ook voorkomen dat zij extra kosten maken om vorderingen betaald te krijgen, terwijl de betreffende klant bij schuldhulpverlening bekend is en wellicht al duidelijk is dat hij niet 100% kan betalen. Daarom is het van belang dat de financiële dienstverlening communiceert met schuldeisers. In de nieuwe norm is opgenomen dat op het moment dat er een plan van aanpak gemaakt wordt voor een klant (de intakefase), dit geregistreerd wordt in het op handen zijnde landelijk informatiesysteem schulden (LIS). Bij uitblijven van een landelijk systeem neemt het NVVK-lid de verantwoordelijkheid om de betrokken schuldeisers indien mogelijk, gewenst of noodzakelijk te informeren over het feit dat er een plan van aanpak gemaakt wordt en hoe dat plan van aanpak zich verhoudt tot de vordering van de schuldeiser op de klant. Aan deze actieve benadering van de schuldhulpverlener wordt een vervolg gegeven op het moment dat men met de schuldeisers moet komen tot een betalingsregeling, herfinanciering en/of schuldregeling. Dit kan schriftelijk gebeuren of per e-mail, maar in ieder geval op papier vastgelegd. Bij de uitvoering van crisisinterventie wordt ook actief contact gelegd met de betrokken schuldeiser. De schuldhulpverlener moet actief contact zoeken met de schuldeisers op de volgende momenten: Bij het opzetten van een betalingsregeling, herfinanciering of schuldregeling; Als de klant stopt met het traject, nadat er actieve communicatie heeft plaatsgevonden met de schuldeisers. Dan vermeldt men ook de reden waarom de klant stopt; Bij het oplossen van een crisissituatie. Het gaat dan alle en om de betrokken schuldeiser; Als het traject langer gaat duren dan van te voren geanticipeerd. In ieder geval bij overschr ijding van de 120-dagen termijn. 420151/Opleiding BC 161

8.9 COMMUNICATIE MET DE SCHULDEISERS: ONDERHANDELINGSTECHNIEKEN Het door middel van effectieve communicatie een cliënt aanzetten tot gedragsverandering is één aspect dat de financieel zorgverlener dient te beheersen, het aangaan van onderhandelingen om een betalingsregeling en/of percentage akkoord er dooreen te krijgen bij de schuldeisers is het tweede aspect. Deze communicatietechniek de onderhandeling volgt andere wetmatigheden. Hieronder worden 7 technieken van het onderhandelen besproken. 1. Een band smeden, investeer in de relatie Laat merken dat u het beste voor heeft met uw schuldeiser. U kunt dit zelfs duidelijk uitspreken: Ik vind het belangrijk dat u krijgt waar u recht op heeft. Of gewoon: Ik verdedig uw belangen! Dat is voor de financieel zorgverlener vaak ni et zo lastig als het lijkt. Men behartigt namelijk de belangen van beide partijen. En uitgangspunt was nog altijd dat de financiële problemen het resultaat is van minder effectieve keuzen van de cliënt in het verleden, en dat het de cliënt is die een overeenkomst is aangegaan en deze niet nakomt. Dus: Ik stel mijn relatie met u bijzonder op prijs en heb uw belangen scherp op mijn netvlies. Als u nu een kleine concessie doet, denk ik wel dat ik het voor elkaar krijg. Let hierbij wel op zorgvuldig in het midden te blijven. Investeren in de relatie betekent vanaf het begin open, eerlijk transparant communiceren en uw afspraken altijd stipt nakomen. Nergens anders is het hier belangrijk precies te doen wat uw zegt of belooft. Het kan leiden tot een situatie waarbij uw slechts een deurwaarder hoeft op te bell en als financieel zorgverlener en deze zonder de case te horen zegt: regel het maar. 2. Scheid problemen van personen Een veel gemaakte fout tijdens onderhandelingen is dat men zaken persoonlijk opvat. Hierdoor raakt de sfeer vertroebelt. Onderhandelen is een spel. Ieder speelt daarin zijn rol. Aanvaard dat schuldeisers op niet mis te verstane (botte) wijze jouw integriteit in twijfel trekken, afwijzend reageren of je zelfs niet te woord willen staan. Blijf geduldig en zakelijk, en gefocust op je doel. Vat het niet persoonlijk op. 3. Doelgerichtheid: ken uw eigen wensen en doelen Weet wat u wilt bereiken tijdens onderhandelingen. Bepaal van te voren een punt waarop u niet bereid bent de onderhandelingen voor te zetten. Onderzoek op welke punten u bereid bent concessies te doen. Kortom: bepaal een hoofddoelstelling en enkele subdoelen. 4. Het gemeenschappelijke doel Beide partijen hebben tijdens onderhandelingen vooral oog voor hun persoonlijke doelstellingen. Dat is logisch. Maar is er ook een gezamenlijk doel? Doe er moeite voor om deze gezamenlijke doelstelling te formuleren. Als de partijen daarover overeenstemming bereiken, verlopen de onderhandelingen soepeler. Zeg bijvoorbeeld: Ik vind het belangrijk dat wij hier samen uitkomen en voor onze beider organisaties een elegante oplossing kunnen maken. Ik denk dat ik wel mag veronder stellen dat het ook uw wens is dat u zoveel mogelijk van uw vordering terug zal krijgen. Zie ik dat goed? De onuitgesproken gedachte is: een win-win situatie tot stand te brengen. 420151/Opleiding BC 162

5. De verlangens van de tegenpartij Het negeren van de verlangens van de andere partij is onhandig. Hierdoor lopen onderhandelingen snel stuk. Beide partijen verlaten de onderhandelingstafel met een blauw oog. Onlangs vroeg ik aan een bevriende collega of hij interesse had om als freelancer voor mij te werken. Omdat ik niet goed wist welke beloning ik hem moest geven (fout natuurlijk, zie de 3e onderhandelingstechniek), stelde ik voor dat hij zelf een openingsbod deed. Een paar dagen later ontving ik een mailtje waarin hij een dagprijs voorstelde die vrijwel gelijk was aan de mijne. Saillant detail: hij zinspeelde ook al op prijsstijgingen in de toekomst (!?). Er bleef voor mij geen marge over. De sfeer was meteen verziekt omdat hij totaal geen oog voor mijn belangen leek te hebben. Ik brak de onderhandelingen met een bittere smaak i n mijn mond af. 6. Werk naar een win-win situatie Streef er naar dat beide partijen de onderhandelingstafel met opgeheven hoofd kunnen verlaten. Soms komt het voor dat de ene partij flink wint en de andere partij met lege handen blijft staan. Bij eenmalige transacties is dat wellicht verdedigbaar, maar een dergelijke uitkomst is fnuikend voor langdurige relaties. De ander blijft met een kater zitten en is er op uit om op een voor hem passend moment zijn gram te halen. 7. De eerste stap zetten Het is een slimme zet: doe ergens aan het begin van de onderhandelingen een concessie op een ondergeschikt punt. Het is goed voor de sfeer. U zegt als het ware: met mij valt goed te praten. Het stemt de tegenpartij mild. Met milde mensen is het veel gemakkelijker onderhan delen dan in situaties waarin de standpunten onwrikbaar vastliggen. 420151/Opleiding BC 163

420151/Opleiding BC 164

8.10 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk: weet u effectief diverse communicatietechnieken te gebruiken om de cliënt de motiveren zijn financieel gedrag te veranderen; kunt u en positieve eerste indruk neer te zetten; weet u vertrouwen op te bouwen/ legitimiteit te verwerven; heeft u een klantvriendelijke en open houding (non-verbaal); bezit u interpersoonlijke sensitiviteit en inlevingsvermogen; weet u op een professionele wijze, binnen de context van de module, een gesprek te voeren en te leiden door middel van: o Luisteren; o Overtuigen; o Motiveren; o Doorvragen; o Confronteren; o Slechtnieuwsgesprekstechnieken. weet u op professionele wijze resultaatgerichte gesprekken te voeren en initiatief te nemen; weet u een wederzijds gezamenlijke overeenkomst/doel te creëren; weet u verbaal en non-verbaal te overtuigen zodat u voldoende impact weet te bereiken. Casus 8.1 Theorie 1. Beschrijf de techniek voor het voeren van een slecht nieuw gesprek. 2. Beschrijf hoe u om dient te gaan met weerstand in een gesprek. 3. Beschrijf de techniek van ambivaleren. 4. Geef de definitie van verandertaal. 5. Welke van de in dit hoofdstuk genoemde communicatietechnieken spreken u het meest aan? En welke het minst? Motiveer. 420151/Opleiding BC 165

420151/Opleiding BC 166

9 BUDGETCOACHING EN NAZORG 9.1 INLEIDING 108 Iemand met financiële zorgen, met wie het steeds slechter gaat, heeft vaak niet de kracht en het vermogen zelfstandig de draad weer op te pakken. Eerder treden onverschilligheid, ont lopen van verantwoordelijkheid, vermijdingsgedrag en apathie op. Ontkenning van het probleem is makkelijker dan het oplossen ervan. Dit gedrag en de hierdoor doorwoekerende financiële pr oblemen kunnen tijden lang doorgaan en zelfs van ouders op kinderen worden doorgegeven. Het is daarom enorm belangrijk het fatalistische gedrag aan te pakken. De afgelopen jaren is in de financiële zorgverlening duidelijk geworden dat het zinloos is om alleen boekhoudkundig naar schuldhulpverlening te kijken, zonder naar het gedrag van de cliënt te kijken. Dat de praktijk weerbarstig is bewijst tot op heden de uitvoering van de Wsnp. De wet bepaalt nog steeds dat de Wsnp bewindvoerder alleen de boedel moet vullen ten behoeve van de schuldeisers en geen handvatten hoeft aan te reiken aan de schuldenaar. En dus is het niet verwonderlijk dat veel cliënten na beëindiging van de Wsnp terugvallen in recidivistisch gedrag. De activiteit budgetcoaching is een stabiliserende activiteit, bedoeld die handvatten aan te reiken aan de cliënt om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw in financiële problemen komt. Handvatten, die de cliënt laten (in)zien dat een leven financieel gezien anders, duurzamer, ingericht kan worden. Handvatten, die het geloof en vertrouwen in eigen (financiële) kwaliteiten opvijzelt, die leiden tot financieel duurzaam welzijn. De coachings- en communicatieve vaardigheden van de schuldhulpverlener in dit proces is van cruciaal belang. Mits goed uitgevoerd is budgetcoaching zo een sterk curatief en preventief instrument. In hoofdstuk 8 werden de communicatieve technieken beschreven om dit proces van budgetcoaching vorm te geven. Hier bekijken we vooral naar de taken die de activiteit budgetcoaching met zich meebrengt. Het instrument van de activiteit budgetcoaching is coachen en communiceren, het doel het aanleren van financiële competentie en vergroten van het zelfvertrouwen bij de cliënt. 108 In hoofdstuk 10 wordt aandacht besteed aan stabilisatie in het algemeen. In dit hoofdstuk gaan we vooral in op het onderdeel budgetcoaching, zodat na dit hoofdstuk de examenstof voor SHV III / Budgetcoaching is behandeld. 420151/Opleiding BC 167

9.2 BUDGETCOACHING: EEN OMSCHRIJVING Need to know Budgetcoaching is: het aanleren van budgetvaardigheden en het leren omgaan met geld vanuit het oogpunt van zelfredzaamheid en het nemen van eigen verantwoordelijkheid over de eigen situatie. Centraal staat het verkrijgen van inzicht, het aanleren van financiële competenties en het vergroten van weerbaarheid en zelfvertrouwen. Het vindt plaats op basis van gelijkwaardige 1 op 1 interactie tussen zorgverlener en cliënt, waarbij twee experts informatie uitwisselen aan elkaar. De schuldhulpverlener met betrekking tot effectief financieel beheer, de cliënt met betrekking tot zijn eigen leven. Verantwoord financieel beheer is gedrag en dus stuurt budgetcoaching op gedragsverandering. Budgetcoaching leert cliënten om zelfstandig financieel beheer te willen voeren. Deze eigen wilskracht voorkomt recidive, garandeert een financiële balans ter realisatie van toekomstige doelen. De schuldhulpverlener als budgetcoach is steunpunt, adviesorgaan, vertrouweling, klankbord, doce nt, voorlichter, motivator, inspirator en monitor van het proces. Budgetcoaching begint bij het eerste contact met de cliënt, en eindigt pas bij het laatste contact met de cliënt. Het is een doorlopend proces, dat na een schuldhulpverleningstraject overgaat in de activiteit nazorg. 9.3 BUDGETCOACHING: NORMEISEN 109 Need to know Het doel van budgetcoaching is dat de cliënt zelfstandig in staat is om zijn financiële huishouden te kunnen voeren. Tijdens de budgetcoaching moet de schuldhulpverlener de volgende activiteiten ondernemen: - Een overeenkomst voor budgetcoaching afsluiten met de cliënt; - Een budgetcoachingsplan opstellen; - Een budgetcoachingsplan uitvoeren; - Het budgetcoachingsproces en -plan evalueren. Stap 1, 2 en de eerste uitvoering van stap 3 moeten uiterlijk binnen 3 maanden zijn afgerond. Tevens moet de schuldhulpverlener de eindevaluatie registreren. In de overeenkomst voor budgetcoaching moeten minimaal de volgende elementen worden opgenomen: 1. De cliënt verklaart door ondertekening van de overeenkomst van zijn financiële situatie een volledige en juiste opgave aan de budgetcoach te hebben gedaan; 2. De cliënt geeft volledige openheid van alle zaken ten aanzien van alle inkomsten, uitgaven en lopende betalingsverplichtingen en van het saldo van alle bank- en/of girorekeningen die op zijn naam zijn gesteld; 109 NEN 8048-1, 2013, pag. 17 420151/Opleiding BC 168

3. De cliënt verplicht zich ertoe om de budgetcoach van wijzigingen in zijn financiële omstandigheden en persoonlijke omstandigheden onmiddellijk en op eigen initiatief in kennis te stellen; 4. De budgetcoach verplicht zich ertoe om in overleg met de cliënt een budgetcoachingsplan op te stellen, dit voor akkoord te laten tekenen door de cliënt en dit op basis van de hierin vastgelegde afspraken gezamenlijk uit te voeren; 5. De budgetcoach kan niet aansprakelijk worden gesteld voor handelingen van de cliënt voortvloeiend uit het coachingstraject; 6. De budgetcoach is gerechtigd voor de uitvoering van de werkzaamheden een ve rgoeding in rekening te brengen (de hoogte, wijze en frequentie van de vergoeding); 7. Opzegtermijn en voorwaarden voor opzegging; 8. Looptijd van het contract en wijze van verlenging. De overeenkomst moet in tweevoud worden ondertekend. De budgetcoach en de cliënt ontvangen hiervan een exemplaar. In het budgetcoachingsplan moeten minimaal de volgende elementen worden opgenomen: Doel; Duur en frequentie van de coaching; Coach, bereikbaarheid, vervanging; Wijze van coaching; Het beoogde resultaat. In de eindevaluatie, het rapport, dient vermeld te worden: In hoeverre de in het budgetcoachingsplan genoemde beoogde resultaten zijn gerealiseerd; Vermelding van de factoren die geleid hebben tot de (al dan niet) behaalde resultaten; Reflectie op de gevoerde coaching. De eindevaluatie stelt je in staat verantwoording af te leggen naar eventuele opdrachtgevers (zoals de gemeente, re-integratiebureau, thuiszorginstelling). In het proces van budgetcoaching wordt: Aangeleerd hoe huishoudelijke financiën efficiënt worden bijgehouden; Aangeleerd hoe maand- en jaarbegrotingen worden opgesteld om overzicht te verkrijgen; Aangespoord om financiële achterstanden volledig in te lossen t en behoeve van schuldeisers; Aangeleerd om te sparen, verantwoord te lenen en te verzekeren; Een plan voor de toekomst geformuleerd. Wat wil de cliënt binnen een bepaalde termijn hebben bereikt. Voorbeelden van budgetcoaching zijn 110 : - Het ordenen van belangrijke papieren ten behoeve van de huishoudfinanciën en het bijhouden van contante uitgaven; - Het maken van een overzicht van de eigen inkomsten en uitgaven (gemiddelde maandbegroting en jaarbegroting), met speciale aandacht voor reserveringsuitgaven. Op deze wijze verkrijgt de cliënt overzicht op zijn eigen budget door papieren te ordenen, een opbergsysteem aan te leggen etc; 110 NEN 8048-1, 2013, Bijlage E, pag. 29 420151/Opleiding BC 169

- Het regelen van betalingen, bijvoorbeeld automatisch of gespreid; - Het vergroten van het inkomen door gebruik te maken van financiële regelingen en voorzieningen en verwerving van werk. Nagaan welke mogelijkheden er zijn om het inkomen te verhogen met toeslagen, voorzieningen, belastingteruggaven, kwijtscheldingen, meerwerk e.d. - Het geven van besparende tips; - Het omgaan met betalingsachterstanden; - Het sparen, lenen en verzekeren. 9.4 BUDGETCOACHING: HET PROCES NADER BEKEKEN Nice to know Uit het voorgaande wordt duidelijk dat budgetcoaching staat voor het leren budgetteren en de cliënt aansporen om achterstallige betalingen te verrichten. Budgetcoaching stuurt aan om anders te denken over en om te gaan met geld. Het is een proces van bewustwording, acceptatie van de realiteit, het verkrijgen van nieuwe inzichten en het overwinnen van dilemma s: 1. Dat je niet álles kan hebben. Zelfs de meest rijke mensen moeten kiezen; 2. Dat je niet steeds moet vergelijken met mensen die meer hebben. Wat is meer trouwens? Je kunt jezelf ook vergelijken met mensen die het minder goed hebben. Ook met de bijstandsnorm, zoals wij die in Nederland kennen, behoor je tot de rijkste 13% van de wereld. Meer dan 5 miljard mensen hebben dus minder geld te besteden. 111 3. Dat sparen voor iets in de toekomst ook een leuke bezigheid kan zijn. Gesprekken voeren over de toekomst en het formulieren van een (realistisch) plan voor de toekomst werkt bijzonder heilzaam in een proces van het oplossen van betalingsachterstanden. Realisatie van een dergelijk plan kan niet zonder de motivatie van de cliënt om het (gezamenlijk) opgestelde budgetcoachingsplan ook daadwerkelijk na te volgen. Gelooft de cliënt zélf dat het plan reëel is? En wil de cliënt ook daadwerkelijk daarin slagen? Alleen dan is de kans groot dat de cliënt het afgesproken regime volhoudt. 4. Dat het aanleren van de noodzakelijke financiële competenties noodzakelijk is. Voorwaarde voor een moderne financiële huishouding is het ontwikkelen en/of hebben van bepaalde vaardigheden. Van hoever moet de cliënt komen? Welke vaardigheden en competenties bezit de cliënt al en hoe worden deze verder ontwikkeld? Uit het bovenstaande moge duidelijk worden dat het proces van budgetcoaching moeilijk en soms frustrerend kan zijn voor beiden. Alle aspecten, beschreven in hoofdstuk 8 zijn in dit proces van toepassing. Budgetcoaching moet altijd opbouwend blijven, hoe moeilijk dat soms ook kan zijn. Er bestaat dan ook geen vaste werkwijze of makkelijk trucje. Elke cliënt is uniek en moet als zodanig worden benaderd. Leef je in in de moeite die iemand kan hebben als hij afstand moet doen van bepaalde zaken. Het kan voor een deelnemer verschrikkelijk zijn om zijn kinderen geen merkkleding te kunnen geven, of de auto weg te moeten doen, of in te ruilen voor een goedkoper exemplaar, of huisdieren weg te moeten doen. Dit soort zaken liggen vaak gevoelig. 111 Bron: Henselmans (2009). 420151/Opleiding BC 170

Ga niet met de deelnemer meehuilen hierover, maar kom met alternatieven. Het is aan de andere kant van belang de cliënt duidelijk te maken dat hijzelf verantwoordelijk is voor het budget en de keuzes in deze. Het is nooit de schuld van de schuldhulpverlener als uite indelijk toch de auto verkocht moet worden. Het is de keus van de cliënt om uit de problemen te komen in plaats van in een auto te blijven rijden. Sommige cliënten zijn erg handig om deze verantwoordelijkheden bij de schuldhulpverlener te leggen en daarbij flink op het gemoed te spelen: Voorbeeld Van u moet ik toch de brommer verkopen", "Van u moet ik toch de kinderen op rantsoen zetten", en Het is jouw schuld als ik straks mijn baan verlies omdat ik niet meer op tijd op mijn werk kan komen zonder auto. De rol van de budgetcoach is ook ondersteunend. Emoties opvangen als slecht nieuws doordringt bij de cliënt. Maar ook om (oudere) cliënten uit een bepaald sociaal isolement te halen. Vaak kan het contact zelf al een stimulans zijn voor deze mensen iets aan hun situatie te gaan doen. Niet voor niets gaan budgetcoaches meer en meer op bezoek bij de cliënt thuis in hun eigen vertrouwde omgeving. 9.5 DE ACTIVITEIT NAZORG 112 Need to know Doel van de activiteit nazorg is het voorkomen van recidive. Het is een instrument om vroegtijdig een eventuele terugval te herkennen in gedrag. Nazorg kan ook beschouwd worden als een verlengstuk van budgetcoaching na beëindiging van een schuldhulptraject. Binnen het eerste jaar na beëindiging van het schuldhulpverleningstraject moet de schuldhulpverlener het initiatief nemen tot één of meer contactmomenten met de cliënt. Daarin wordt gecheckt of er sprake is van een situatie bij de cliënt waarin inkomsten en uitgaven in evenwicht zijn. Deze contactmomenten moeten worden geregistreerd. Het eerste contactmoment dient gepland te worden tenminste binnen twee maanden na beëindiging van een traject. Indien blijkt dat de inkomsten en uitgaven niet in evenwicht zijn, dan moet men de cliënt wijzen op mogelijkheden om de financiële situatie weer in evenwicht te brengen. Indien er redenen zijn waarom nazorg niet uitvoerbaar is of kan worden verleend, dan moet de schuldhulpverlener deze redenen daarvoor in het dossier van de cliënt vermelden. Voor het kunnen uitvoeren van de activiteit nazorg moet de zorgverlener beschik ken over dezelfde eisen als de activiteit budgetcoaching : - Kennis hebben van het schuldhulpverleningsproces; - In staat zijn om de persoonlijke financiële situatie van de cliënt te inventariseren en te analyseren; - Kennis hebben van inkomenscomponenten, inclusief financiële tegemoetkomingsregelingen; - In staat zijn om signalen van terugval en/of recidive van de cliënt te herkennen, te erkennen, te 112 NEN 8048-1, 2013: pag. 21 420151/Opleiding BC 171

analyseren, hierop adequaat te reageren en activiteiten te initiëren gericht op het voorkomen ervan; - In staat zijn om op professionele wijze coachingsgesprekken te voeren en te leiden volgens de Motivational Interviewing methode. Daaronder vallen luisteren, overtuigingskracht, richting geven, motivatietechnieken toepassen, doorvraag- en reflectietechnieken, confronteren, slechtnieuwsgesprekken voeren, bekrachtigen positief (financieel) gedrag, technieken om met weerstand om te gaan, ambivalentie onderzoek verrichten, verandertaal herkennen; - Klantgerichtheid: eerlijkheid, duidelijkheid, inlevingsvermogen, empat hie, afstemming, zelfreflectie; - Coachingsvaardigheden. 420151/Opleiding BC 172

9.6 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk kunt (en/of kent) u: de cliënt wijzen op uitgavenverlagende maatregelen en hoe deze te realiseren; aan de hand van de inkomsten en uitgaven een logische indeling hierin maken en de cliënt advies geven welke hulpmiddelen er zijn om de financiële papieren geordend op te bergen; na beëindiging van het schuldhulptraject de activiteit nazorg zoals gedefinieerd in NEN 8048-1 opstarten en uitvoeren; benoemen welke gedragingen van een cliënt kunnen wijzen op mogelijke recidive en aangeven welke acties er kunnen worden ondernomen om recidive te voorkomen; de verschillende technieken op het gebied van coaching toepassen; de eisen kennen die aan een budgetcoachingsplan worden gesteld; een dergelijk plan plus uitvoeringsschema opstellen en aan de cliënt toelichten en vervolgens de voortgang ervan bewaken. Casus 9.1 Familie De Jong Het echtpaar De Jong meldt zich voor schuldhulpverlening. Zij geven aan dat er schulden zijn ontstaan door de ziekte van meneer De Jong. Hij werkt in het onderwijs. Drie jaar geleden is er reuma bij hem geconstateerd. Hierdoor is hij niet in staat volledig te werken en is hij een jaar geleden gekort op zijn inkomen. Aan de andere kant zijn de kosten als gevolg van zijn ziekte toegenomen. Voor aanpassingen aan het huis zijn leningen aangegaan (2 e hypotheek en familie, 15.000) Hierbij is geen rekening gehouden met de korting op het inkomen. Nu er een WAO traject dreigt te komen, zal het inkomen nog meer gaan afnemen. Naast de lening van 15.000 zijn ook de volgende schulden ontstaan: Achterstand betalen schoolgeld voor twee studerende kinderen 2.100 Hypotheekachterstand van 3 maanden 2.400 Achterstand energiebedrijf van 3 maanden 450 Niet voldoen aan terugbetalingsregeling lening schoonouders 1.200 Achterstand postorderbedrijf van 4 maanden 300 Uitgaven Vaste lasten (huis, GWE) 1.100 (waarvan 400 GWE) Huisdieren 300 Huishoudgeld 400 Media, internet, mobile telefonie 300 Additionele Verzekeringen 300 Geen reserveringen 420151/Opleiding BC 173

Na het intakegesprek bereken je als budgetcoach het Vtlb, 1.100. Het inkomen was 1.725 p/m, is inmiddels teruggebracht tot 1.400 p/m en zal met de Aow verder zakken naar ongeveer 1.000. 1. Is hier sprake van een problematische schuldsituatie? Motiveer je antwoord. 2. Hoe ga je deze zaak als budgetcoach aanpakken? Noem tenminste 6 aspecten. Casus 9.2 Bezuinigingen In gesprek met een cliënt wordt een relatief hoge energierekening geconstateerd. 1. Wie constateert dat: de budgetcoach of de cliënt? Motiveer. 2. In welke twee richtingen kan het gedrag beïnvloed worden? 3. Hoe zou je de cliënt ondersteunen om te realiseren dat de energierekening inderdaad wordt verlaagd? Noem 4 coachingstechnieken. Casus 9.3 Mevrouw De Mier Mevrouw De Mier meldt zich bij schuldhulpverlening. Zij is een gescheiden vrouw met drie kinderen. Zij maakt zich grote zorgen om de toekomst. Dit wordt veroorzaakt doordat haar ex-man is gestopt met het betalen van de alimentatie voor de kinderen. Zij weet niet waar haar ex -man is en kan geen contact met hem krijgen. Dit is al enige maanden het geval. Door het wegvallen van de alimentatie is zij aardig door haar financiële reserves aan het raken. Naast de alimentatie verdient mevrouw De Mier wat bij als schoonmaakster. Zij heeft echter geen volledige betrekking en wordt opgeroepen indien het schoonmaakbedrijf haar nodig heeft. Zij vraagt bij het schoonmaakbedrijf wel of zij meer mag werken maar dit is erg onzeker. Bij de huis aan huis Bakker heeft zij inmiddels een schuld van 85. Als de bakker aanbelt doet mevrouw De Mier net of zij niet thuis is. Zij durft hem eigenlijk niet onder de ogen te komen. Ook bij de school van haar kinderen loopt zij achter met de maandelijkse betalingen voor het jaarlijkse schoolreisje. Dit is inmiddels opgelopen tot 145. Zij schaamt zich zeer voor de situatie waarin zij verkeert maar heeft toc h de moed gehad om jou te vragen haar te helpen. Maar dat mag absoluut niemand weten. 1. Is hier sprake van een problematische schuldsituatie? Motiveer je antwoord. 2. Waaruit bestaat de budgetcoaching aan mevrouw De Mier? a. Noem de coachingstechnieken die je gebruikt. Motiveer. b. Noem de inhoudelijke onderwerpen die je zou aanstippen. Motiveer. 420151/Opleiding BC 174

10 STABILISATIE: BUDGETBEHEER EN DUURZAAM FINANCIËLE DIENSTVERLENING 10.1 DE ACTIVITEIT STABILISATIE Need to know In de gedragscode NVVK wordt als uitgangspunt onder meer gesteld dat financiële hulptrajecten beginnen onder de voorwaarde dat vanaf dat moment álle vaste lasten (weer) worden betaald. Niet alleen vergroot dit de bereidheid van schuldeisers om in onderhan deling te gaan over een eventuele schuldsanering, maar maak je als schuldhulpverlener ook een psychologische knip voor de schuldenaar dat vanaf dat moment de toekomst weer in beeld is en dat de opgelopen schulden iets van het verleden is. Elk schuldhulptraject begint met het stabiliseren van de bestaande situatie. Stabilisatie -instrumenten zijn budgetcoaching, budgetbeheer, duurzame financiële dienstverlening en beschermingsbewind. Vaak is de cliënt het overzicht kwijtgeraakt wat er maandelijks wordt uit gegeven, hoeveel er maandelijks aan inkomsten binnenkomt, zodat de balans weg is tussen uitgaven en inkomsten. Het doel van de activiteit stabilisatie is het (weer) in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de cliënt. Hierbij is het van belang dat inkomsten worden gemaximaliseerd, de uitgaven worden geminimaliseerd, er geen sprake is van een crisis en de beslagvrije voet wordt gegarandeerd. De activiteit stabilisatie hoeft niet standaard te worden ingezet. Het kan rust brengen, behe ersing van financiën, zodat de klant beter in staat is om te werken aan (gedrags)aspecten, die samenhangen met de schuldenproblematiek. Nadat stabilisatie is bereikt kan een uitvoeringstraject 113 in de vorm van een betalingsregeling, herfinanciering of een schuldregeling worden opgezet en kans van slagen hebben. Stabilisatie kent een maximale tijdsduur van 4 maanden. Bij de start van een stabilisatietraject wordt een stabilisatieovereenkomst getekend. Deze overeenkomst is belangrijk omdat de Belastingdienst haar dwanginvorderingsmaatregelen 4 maanden opschort 114 en zorgverzekeraars bij achterstanden in betaling twee keer 4 maanden uitstel van betaling verlenen. 115 Aandachtspunten bij Stabilisatie. Bij het inzetten van de activiteit stabilisatie zijn de volgende aandachtspunten van belang: Eigen verantwoordelijkheid van de klant De klant is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn schulden. Eerst wordt bekeken of de klant zelf in staat is om met de schuldeisers betalingsregelingen op te zetten. Pas als dit niet mogelijk blijkt, kunnen producten ingezet worden die de verantwoordelijkheid tijdelijk bij de klant wegnemen. De oplossing die wordt geboden, moet duurzaam zijn. 113 Hoofdstuk 13 114 Leidraad Invordering Belasting (2008). 115 Zorgverzekeringswet, Wanbetalerregeling Zorgverzekeraars en Convenant NVVK-ZN. 420151/Opleiding BC 175

Maatwerk Elke klant heeft verschillende wensen en behoeften. Per cliënt moet daarom bekeken worden of stabilisatie en/of andere producten noodzakelijk zijn. Laagdrempelig Schuldhulpverlening moet laagdrempelig zijn. Dat betekent dat er aan de voordeur zo min mogelijk voorwaarden gesteld moeten worden. In een later stadium, bij het plan van aanpak, wordt pas duidelijk wat er nodig is voor de cliënt. Dan kunnen eventueel wel extra voorwaarden worden gesteld. 10.2 BUDGETBEHEER: EISEN AAN DE SCHULDHULPVERLENER Need to know Budgetbeheer is: Het geheel van activiteiten in het kader van het beheren van de inkomsten van de cliënt en het overeenkomstig het vastgestelde budgetplan verrichten van betalingen. Het doel van budgetbeheer is het garanderen dat betalingen tijdig worden gedaan en da t er geen (nieuwe) schulden dan wel betalingsachterstanden ontstaan. Dit heeft minimaal betrekking op huur/hypotheek, nutsvoorzieningen en wettelijk verplichte verzekeringen. Bij budgetbeheer moeten de volgende activiteiten worden uitgevoerd: 1. Een overeenkomst voor budgetbeheer sluiten met de cliënt; 2. Een budgetplan opstellen; 3. Geaccordeerde machtigingen verzorgen en verwerken; 4. Een budgetplan uitvoeren. Stappen 1-3 en de eerste uitvoering van stap 4 moeten uiterlijk binnen 3 maanden zijn afgerond. Budgetbeheer kan een volledige overname van de financiën betekenen, maar kan ook een gedeeltelijke overname van bijvoorbeeld alleen de vaste lasten. Er worden drie vormen binnen de activiteit budgetbeheer onderscheiden: 1. Budgetadvisering (basis); 2. Budgetondersteuning en -begeleiding (basis plus); 3. Inkomensbeheer (volledig beheer). Budgetbeheer is een veelgebruikt instrument binnen de financiële zorgverlening. De schuldhulpverlener neemt voor een bepaalde periode het budget van de cliënt over en beheert deze. Zo wordt gegarandeerd dat betalingen tijdig worden gedaan en dat er geen (nieuwe) schulden dan wel betalingsachterstanden ontstaan. De cliënt krijgt op vooraf bepaalde tijden huishoudgeld, ook wel leefgeld genoemd. De schuldhulpverlener opent hiervoor een beheerrekening voor de cliënt bij de bank. Rekeningen worden via deze rekening voor de cliënt betaald omdat alle betalingen via deze beheerrekening lopen, geïnitieerd door- en onder toezicht van de schuldhulpverlener. Budgetbeheer heeft altijd een tijdelijk karakter omdat een secundair doel is dat de cliënt weer zelfstandig zijn financiën zal gaan regelen. Wanneer, in hoeverre en onder welke omstandigheden het beheer wordt teruggegeven aan de cliënt, bepaalt de schuldhulpverlener, afhankelijk v an de mate van zelfredzaamheid en ontwikkeling van financiële vaardigheden van de cliënt. 420151/Opleiding BC 176

10.3 OVEREENKOMST BUDGETBEHEER Need to know In de overeenkomst voor budgetbeheer tussen de financiële zorgverlener en de cliënt moeten minimaal de volgende elementen worden opgenomen 116 : Betrouwbaarheid: de cliënt verklaart door ondertekening van de overeenkomst een volledige en juiste opgave van zijn financiële situatie aan de budgetbeheerder te hebben gedaan; Informatieplicht: de cliënt geeft volledige openheid van alle zaken ten aanzien van alle inkomsten, uitgaven en lopende betalingsverplichtingen en van het saldo van alle bank - en/of girorekeningen die op zijn naam zijn gesteld; De cliënt verplicht zich ertoe om geen nieuwe schulden en/of andere financiële verplichtingen aan te gaan die het opgestelde of gewijzigde budgetplan zouden kunnen frustreren; De cliënt verplicht zich ertoe om de budgetbeheerder van wijzigingen in zijn financiële omstandigheden en persoonlijke omstandigheden onmiddellijk en op eigen initiatief schriftelijk in kennis te stellen, indien deze wijzigingen van belang zijn voor de uitvoering van het budgetbeheer, onder bijvoeging van de daarop betrekking hebbende schriftelijke bewijsstukken; Machtiging: de cliënt machtigt de budgetbeheerder om alle huidige en toekomst ige inkomsten en uitgaven, van welke aard dan ook, te beheren; de cliënt machtigt hierbij de budgetbeheerder alles te doen wat voor een goed verloop van het budgetbeheer noodzakelijk is. De cliënt machtigt de budgetbeheerder in het bijzonder om inlichtingen bij derden in te winnen; Eigen verantwoordelijkheid: de cliënt blijft te allen tijde zelf verantwoordelijk voor een toereikend saldo, zodat de budgetbeheerder tot betaling volgens het overeengekomen budgetplan kan overgaan; De budgetbeheerder zal niet tot betaling op basis van het budgetplan overgaan indien het saldo ontoereikend is; De cliënt heeft gedurende de looptijd van het budgetbeheer te allen tijde recht op inzage in het verloop daarvan; De budgetbeheerder verplicht zich ertoe om in overleg met de cliënt een budgetplan op te stellen en dit op basis van de hierin vastgelegde afspraken uit te voeren. De budgetbeheerder behoudt zich het uitdrukkelijke recht voor om bij een wijziging van de financiële dan wel persoonlijke omstandigheden van de cliënt het budgetplan aan te passen; De budgetbeheerder aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van het niet tijdig inleveren van rekeningen en evenmin voor de gevolgen van het niet kunnen voldoen van nota s of rekeningen vanwege ontoereikend saldo; De budgetbeheerder is gerechtigd voor de uitvoering van de werkzaamheden een vergoeding in rekening te brengen; Informatie over de hoogte, wijze en frequentie van de vergoeding voor de budgetbeheerder; Beëindiging van de overeenkomst is mogelijk op schriftelijk verzoek van de cliënt; Informatie over de opzegtermijn en voorwaarden voor opzegging; Informatie over de bestemming van het saldo in geval van tussentijdse beëindiging; Informatie over de looptijd van contract en wijze van verlenging; Wijzigingen kunnen alleen worden aangebracht door een nadere schriftelijke overeenkomst tussen de budgetbeheerder en de cliënt; 116 NEN 8048-1, 2013: pag. 18 420151/Opleiding BC 177

De overeenkomst moet in tweevoud worden ondertekend. De schuldhulpverlener en de cliënt ontvangen hiervan een exemplaar. Het budgetplan geeft: Regelmatig overzicht van geverifieerde inkomsten en uitgaven van de cliënt; Informatie over inkomensverstrekkende organisaties en crediteuren; Een overzicht van uit te voeren betalingen en reserveringen. Verder geldt: - Na informatie door de cliënt over wijzigingen in de persoonlijke of financiële omstandigheden dient het budgetplan te worden bijgesteld. Deze wijziging moet uiterlijk zijn verwerkt aan het eind van de maand volgend op het moment waarop de cliënt de in formatie heeft verstrekt; - Indien men constateert dat de inkomsten en uitgaven structureel niet met elkaar in evenwicht zijn, moet de schuldhulpverlener overleggen met de cliënt over de te nemen vervolgstappen om tot bijstellingen te komen; - Tijdens de uitvoering van het budgetplan moet men minimaal eenmaal per maand een schriftelijk overzicht geven aan de cliënt van de ontvangen inkomsten en uitgevoerde betalingen en reserveringen; - Het budgetbeheer vindt plaats conform art. 3:5 Wft. 10.4 EEN BUDGETPLAN OPSTELLEN In de budgetbeheerovereenkomst wordt gesproken over het opstellen van een budgetplan. Het budgetplan is het uitgelezen instrument om (weer) controle en overzicht over geldzaken te krijgen. Controle over geldzaken betekent dat je weet wat je saldo is, hoe j e uitgavenpatroon eruit ziet, wat je verdient en mogelijk kan verdienen, wat je bereid bent te sparen, waarvoor je aankopen doet en onder welke omstandigheden en nog veel meer. Een budgetplan geeft inzicht in je eigen financiële gedrag. In een budgetplan kunnen drie stappen worden onderscheiden, die hieronder worden beschreven. 10.4.1 Het ordenen en bijhouden van de (financiële) administratie Post openmaken en ordelijk opruimen in mappen met duidelijke categorieën zijn taken die vallen onder administratiebeheer. Dit is een moeizaam proces voor de cliënt. Hij wordt geconfronteerd met de eigen (onoverzichtelijke) situatie en eigen gedrag hierin ( bijvoorbeeld ongeopende post). Deze is in de regel minder gunstig dan wat de cliënt dacht. Het motiveren van de cliënt aan de slag te gaan met de administratie is in deze fase belangrijk. Hulpmiddelen die men hierbij kan inzetten zijn: 1. (Digitale) kasboekjes en/of huishoudboekjes: de cliënt kan zelf (al of niet begeleid) invullen wat maandelijkse kosten en inkomsten zijn en krijgt zo (hernieuwd?) inzicht in de eigen financiële situatie. Er zijn op het internet verschillende digitale kasboekjes, of maandove rzichten te downloaden; 2. Voorlichtingsmateriaal over bijvoorbeeld verzekeringen en tegemoetkomingsregelingen; 3. (Digitaal) bankmapje om afschriften van de bank in te bewaren; 4. Afsprakenmap: een overzicht van afspraken en doelen, die schriftelijk zijn overeeng ekomen met elkaar. 420151/Opleiding BC 178

De beginsituatie van cliënten kan enorm verschillen. Post is wel geopend of niet, betaalrekeningen en/of advertentiemateriaal zijn wel of niet gescheiden, geordend op stapels of her en der verspreid door het hele huis. Sommigen ordenen wel, leggen de belangrijke papieren op een vaste plek in het huis, maar openen het niet, net zo lang totdat pinnen niet meer mogelijk is. Deze groep laat alles vooral op zijn beloop. Anderen vermijden omdat geopende post hen angst inboezemt. Tot slot kan een groep onderscheiden worden, die wel ordent en structureert maar zodanig inefficiënt dat hierdoor het overzicht is kwijtgeraakt. Een geordende, simpele doch efficiënte administratie 117 geeft overzicht, zorgt voor rust en geeft het gevoel van controle weer terug. De volgende suggesties kunnen in dit ordeningsproces voorgelegd worden aan de cliënt: Post openen: dagelijks; Ongevraagde post (reclame, brochures) en lege enveloppen direct weggooien en de inhoud verzamelen op één vaste plek; Sorteren: naar onderwerp (bijvoorbeeld huiszaken, autozaken, verzekeringen, werk) en op datum, de meest recente bovenop; Opbergen en archiveren; Breng routine aan: bankier (internet?) en archiveer op vaste tijdstippen, op een vaste dag van de week; Richtlijnen bewaartermijnen voor gesorteerde post: o Salarisstroken of uitkeringspapieren één jaar, behalve de jaaropgaven, die bewaar je altijd; o Toeslagen, polisbladen van verzekeringen en belasting 5 jaar; o Huurcontracten en hypotheekakten zorgvuldig bewaren, net als bankafschriften en contracten/abonnementen van telefoon, kabel en internet; o Betaalde rekeningen waar verder geen problemen mee zijn, kunnen weg wanneer deze ook op bankafschriften terug te vinden zijn; o Rekeningen van zorgverzekeringen en medische kosten bewaren; o Aankoopbonnen van artikelen met garantie op volgorde van meest recente datum bewaren. Is de garantie verlopen, dan kan de bon weg. Een opbergsysteem/administratie kan verdeeld worden in drie categorieën: 1. Financiële administratie: a. Rekeningen en betalingsbewijzen van producten en diensten; b. Verzekeringspapieren, -polissen en contracten; c. Documenten over leningen, hypotheken, aandelen, waardepapieren; d. Documenten over erfenissen en testamenten; e. Autopapieren. 117 Zoals in hoofdstuk 8 is benoemd, bepaalt de cliënt de definitie van ordelijk : het gaat erom dat hij weet hoe zijn administratie eruit ziet en niet jij als schuldhulpverlener. 420151/Opleiding BC 179

2. Persoonlijke administratie: a. Paspoorten b. (Kopie van) rijbewijs en identiteitskaart; c. Trouwboekje; d. Arbeidscontracten, loonfiches; e. Diploma s, getuigschriften, certificaten; f. Medische gegevens en inentingsbewijzen; g. Testament, codicil. 3. Huishoudelijke administratie: a. Gebruiksaanwijzingen; b. Wasvoorschriften; c. Garantiebewijzen; d. Reservesleutels; e. Uitleenboekje; f. Recepten. Een goed opbergsysteem zorgt voor orde en structuur. Het vergroot het zicht op nota's, die betaald moeten worden binnen een gestelde termijn en verkleint d e kans dat ze blijven liggen met alle extra kosten van incasso van dien. Een efficiënt opbergsysteem bespaart vele euro s. Let op Leer je cliënt administratie niet weg te gooien met daarop nog naam, adres of rekeningnummers. Dit zijn gewilde zaken voor fraudeurs. Versnipper het zorgvuldig, schaf een papiervernietiger aan, of gooi het in de open haard. 10.4.2 Het opstellen van een maandoverzicht: begroting Een tweede belangrijke stap bij het opstellen van een budgetplan is het opstellen van een maandoverzicht door een begroting op te stellen. Nu de administratie overzichtelijk is, volgt het op een rijtje zetten van de inkomsten en uitgaven over een periode van een maand. Ofwel, het maken van de begroting. Onder een begroting wordt verstaan: Een overzicht van de inkomsten en uitgaven die je in een bepaalde periode kan verwachten. Een begroting (ook wel een maandoverzicht genoemd) geeft overzicht in wat besteed kan worden en aan welke zaken geld wordt uitgegeven. Net als het administreren is het maken van een begroting voor veel mensen moeilijk, vaak een confrontatie met het feit dat er meer uitgaat dan inkomt. Dat er evenwicht moet komen is een moeilijk (acceptatie) proces. Coachend en communicatief 118 dient de schuldhulpverlener de cliënt te begeleiden in het maken van keuzes om het maandelijks budget kloppend te krijgen. Welke uitgaven dienen geschrapt te worden of omlaag te worden bijgesteld? Welke prioriteiten? 118 Zie hoofdstukken 8 en 9. 420151/Opleiding BC 180

Moet ik bezuinigen dan wel zorgen voor meer inkomsten? Een begroting opstellen, vooral wanneer er sprake is van langdurige structurele overbesteding, is een proces van vallen en opstaan. Een begroting maakt duidelijk waar de cliënt recht op kan hebben; welke tegemoetkomingsregelingen niet zijn aangevraagd, maar waar hij wel recht op heeft. Ordening en structuur via administreren en begroten leveren dan ook regelmatig financiële meevallers op. Een begroting zorgt er ook voor dat men in staat is vooruit te plannen, op life events, die in de toekomst zullen plaatsvinden en vergroten de kans dat gestelde wensen en doelen in de toekomst, bijvoorbeeld een vakantie, ook daadwerkelijk verwezenlijkt kunnen worden. Tot slot kan met een begroting een inschatting worden gemaakt binnen welk tijdsbestek achterstallige betalingen kunnen worden ingelopen. 10.4.3 Het opstellen van een jaarbegroting De laatste stap in het maken van een budgetplan is het maken van een jaarbegroting. Een maandbegroting alleen is niet genoeg. Sommige kosten zijn maandelijks, andere twee- of driemaandelijks, weer andere één keer per jaar. Deze worden ook wel de meer maandelijkse vaste lasten genoemd. Dit zijn: Alle uitgaven die niet iedere maand terugkeren, maar waarvoor wel elke maand gereserveerd hoort te worden. Een jaarbegroting maakt inzichtelijk voor welke maanden (met minder inkomsten en meer uitgaven) gereserveerd moet worden en voor welke maanden (meer inkomsten, minder uitgaven) juist niet. Inzichtelijk wordt welke maanden relatieve dure maanden zijn (bijvoorbeeld de maand december met Sinterklaas, Kerst en Oud en Nieuw) en welke maanden relatief goedkoop. Schema 10.1 Een voorbeeld van een jaarbegroting Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sept Okt Nov Dec Uitgaven Gem. heffing 360 Abonn. 75 Telefoon 145 145 145 145 145 145 AVPverz 100 Vakantie 900 Inkomsten Vakantiegeld 900 Kinderbijslag 400 400 400 400 Reserveren 900 Vakantie 900 Extra ink. 50 100 - - 75 150 150 200-50 - - Enz. 420151/Opleiding BC 181

Een jaarbegroting houdt beter rekening met voorzienbare wijzigingen in de financiële situatie, bijvoorbeeld wijzigingen in zorg- en huurtoeslag, overgang van een Ww-uitkering naar een Wwbuitkering, een aangekondigde verhoging van huur, een eindafrekening van het energiebedrijf, jaarlijks terugkerende gemeentebelastingen, vrijval in spaarloon, lijfrente of winstuitkeringen et cetera. Het is aan te bevelen dat de cliënt zoveel mogelijk zelf de jaarkalender ontwerpt en invult. Hij kan dan zelf zien en uitrekenen in welke maand hij geld overhoudt en in welke maand hij geld tekort komt, wat de dure en de goedkope maanden zijn. De cliënt kan vervolgens zelf bepalen hoe hij gaat reserveren. 10.5 INKOMSTEN EN UITGAVENPLAATJE: DE UI UIT SNUIV PAV WHOFE Om tot een verantwoorde en betrouwbare begroting te komen moeten inkomsten en uitgaven bekend zijn. Het inkomstenplaatje is uitvoerig behandeld in hoofdstuk 5. Hier kijken we naar aspecten van het uitgavenplaatje. 10.5.1 Uitgaven Een dak boven het hoofd, een kachel die brandt, water uit de kraan en naar de dokter kunnen gaan bij gezondheidsproblemen, zijn in de grondwet aangeduid als basisbehoeften, waar iedereen in Nederland recht op heeft. Daarnaast zijn het hebben of afsluiten v an een WA- en inboedelverzekering bij een schuldregeling verplicht. Mocht er iets gebeuren en de cliënt is niet verzekerd, dan zullen er nieuwe schulden ontstaan met als gevolg ontbinding van de schuldregeling. Deze zaken vallen onder het begrip maandelijkse vaste lasten. Vaste lasten zijn: Alle uitgaven die maandelijks terugkeren en waar een contract of verplichting aan ten grondslag ligt. Daarnaast kunnen we de uitgaven, naast maandelijkse vaste lasten, verder onderverdelen in vermijdbare vaste lasten, reserveringsuitgaven en huishoudelijke uitgaven. De inkomsten die dan overblijven worden het vrij besteedbare inkomen (leefgeld) genoemd. 420151/Opleiding BC 182

10.5.2 Vaste lasten De belangrijkste vaste lasten die betaald moeten worden: Huur of hypotheek; Energie (gas en elektra); Water; Premie Zorgverzekering; Wettelijke Aansprakelijkheidsverzekering; Inboedelverzekering; Overige verzekeringen (autoverzekering, opstalverzekering); Telefoon, internet en kabel; Heffingen (OZB, reinigingsrecht / afvalstoffenheffing, rioolrecht, waterschapsomslag/waterzuivering, opstal-/brandverzekering. Huur Huur wordt vaak betaald aan een huurbaas, een woningbouwvereniging of corporatie, maar kan ook aan een makelaar of een particuliere verhuurder zijn. De huur wordt bijna altijd in maandelijkse termijnen betaald. Naast huur moeten er vaak ook servicekosten betaald worden. Bijvoorbeeld voor klein onderhoud of een glasverzekering, of als er sprake is van gedeelde kosten bij flatbewoners. Soms heeft er al een verrekening plaatsgevonden in het huurbedrag met ontvangen huurtoeslag. Controle is mogelijk door middel van het huurcontract, de jaarlijkse huurspecificatie en wanneer de huur recentelijk nog betaald is via bank- of giroafschriften. Hypotheek De maandelijkse hypotheek, die schuldenaren betalen, bestaat uit een deel rente en een deel aflossing of premie. Het bedrag wordt meestal als één betaling met een automatische machtig ing van de bank- of girorekening van de schuldenaar afgeschreven. Voor de berekening van de afloscapaciteit is het noodzakelijk dat de hoogte van de twee afzonderlijke bedragen bekend is. Energie (gas en elektra) Gas en elektra wordt vooraf voldaan, met voorschotnota's. Eens per jaar wordt de meterstand opgegeven en zal blijken of de voorschotten voldoende waren voor de afname van gas en elektra. Het is belangrijk rekening te houden met een eventuele bijstelling van de kosten op basis van de opgemeten meterstanden. Water De afrekening van het water is per regio verschillend. Soms wordt het water via de energienota voldaan. Ook aparte kwartaalnota's of tweemaandelijkse nota's zijn mogelijk. Navraag bij het water - en energiebedrijf brengt aan het licht hoe het in de betreffende regio geregeld is. Premie zorgverzekering Op grond van artikel 2 van de Zorgverzekeringswet geldt er voor nagenoeg iedereen in Nederland de verplichting om zich voor ziektekosten te verzekeren. Iedereen vanaf 18 jaar betaalt een nomi nale premie aan de zorgverzekeraar. Voor kinderen onder de 18 jaar wordt geen premie betaald. De premie verschilt per verzekeraar en per verzekering, dus het kan de moeite waard zijn om op de verschillen te letten. 420151/Opleiding BC 183

WA-verzekering Ook wel AVP-verzekering (aansprakelijkheidsverzekering particulieren) genoemd. Een verzekering die uitkeert als de schuldenaar bij een andere persoon schade aanricht. Het risico dat de schuldenaar loopt als er iets gebeurt en hij onverzekerd is, is onaanvaardbaar hoog. De WA -verzekering is in het kader van schuldhulpverlening dan ook een verplichting. Inboedelverzekering De inboedelverzekering dekt de schade aan de inboedel. Een inboedelverzekering is in het kader van schuldhulpverlening een verplichte verzekering. Autoverzekering Een auto kan noodzakelijk zijn om inkomen te verwerven. Ook op medische gronden kan een auto noodzakelijk zijn. Wettelijk geldt de verplichting om minimaal een WA -verzekering af te sluiten 119. Opstalverzekering Een opstalverzekering is noodzakelijk op het moment dat de schuldenaar een eigen huis heeft. Het betreft de verzekering voor het huis zelf. De inboedelverzekering is alleen bedoeld voor alles wat in het huis staat. Een opstalverzekering is een verplichte verzekering in de schuldhulpverlening als d e verkoop van de woning geen reële optie is in relatie tot de kosten van een huurwoning of omdat het huis onverkoopbaar is. Alle eventuele andere verzekeringen zijn persoonlijke keuzes van de schuldenaar en kunnen worden beschouwd als vermijdbare vaste lasten. Is er ruimte in het vrij te laten bedrag, dan is het aan de schuldenaar zelf om hier keuzes in te maken. Telefoon, internet en kabel Een telefoonaansluiting, internet en kabel is in de huidige tijd niet meer weg te denken. Bij na iedereen heeft thuis een vaste telefoonaansluiting en daarnaast vaak ook nog meerdere mobiele telefoons in geval van een huishouden met kinderen. De vraag is of dat allemaal nodig is. Heffingen 1. Afvalstoffenheffing/ reinigingsrecht Meestal eens per jaar en per gemeente verschillende bedragen. In sommige gemeenten betalen de inwoners per kwartaal. 2. Rioolrecht Een gemeentelijke belasting voor de kosten die de gemeente moet maken i.v.m. rioolvoorzieningen. 3. Waterzuiveringsheffing en waterschapsomslag. Deze heffingen worden opgelegd door de waterschappen. Alleenstaanden betalen minder dan gezinnen. Het verschilt per gemeente of alle bovenstaande heffingen tegelijk of per heffing betaald moeten worden. Vaak wordt bij de rekening de mogelijkheid geboden om de rekening in twee of meer termijnen te betalen. 119 Op grond van artikel 2, lid 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) 420151/Opleiding BC 184

Kwijtschelding of vermindering van de gemeentelijke heffingen Inwoners uit een gemeente met een inkomen op of vlak boven bijstandsniveau komen in veel gevallen in aanmerking komen voor kwijtschelding van bovengenoemde heffingen. De hoogte van de kwijtschelding, en of de schuldenaar daadwerkelijk voor kwijtschelding i n aanmerking komt, hangt af van het gemeentelijk beleid. 10.5.3 Vermijdbare vaste lasten Voor deze lasten moet de cliënt, indien hij deze zaken wil behouden, zoveel mogelijk zelf reserveren. Het onderscheid tussen zgn. vermijdbare vaste lasten en reserveringsuitgaven is een kunstmatig onderscheid. Dat we hier toch een onderscheid maken ligt in het feit dat de vermijdbare vaste lasten uitgaven zijn die min of meer vastliggen en ingecalculeerd kunnen worden, terwijl dat met de reserveringsuitgaven om zaken gaat die zich plots kunnen voordoen. Enkele vermijdbare vaste lasten zijn: Overlijdensrisico, levens-, pensioen-, reis-, uitvaart-, ongevallen verzekering; Hondenbelasting; Motorrijtuigenbelasting; Studiekosten, schoolgeld; Transport- en vervoerskosten; Abonnementen; Contributies verenigingen. Een goede start om evenwicht in inkomsten en uitgaven te verkrijgen middels bezuinigingen ligt bij deze vermijdbare vaste lasten. Wel dient rekening gehouden te worden met de termijnen waarmee de verbinding is aangegaan. Ook geldt voor veel lange termijn abonnementen een ingewikkelde opzegtermijn. 10.5.4 Reserveringsuitgaven Elk budgetplan voorziet in het aanleggen van een extra spaarpot voor incidentele, onvoorziene uitgaven. Onder een incidentele uitgave verstaan we: Alle uitgaven die (meestal) niet qua tijdstip of omvang vooraf te bepalen zijn, maar waarvoor wel elke maand gereserveerd dient te worden. Hieronder vallen onder meer: Kleding en schoeisel; Vervanging van apparatuur en inventaris; Onderhoudskosten auto, huis en tuin; Afschrijving en vakantie; Onderhoud sociale contacten (cadeaus, verjaardagen en dergelijke); Schoolgeld. 420151/Opleiding BC 185

10.5.5 Huishoudelijke uitgaven Hieronder vallen onder meer voeding (dagelijks levensonderhoud), schoonmaakartikelen, huisdieren en persoonlijke verzorging. Iedereen doet boodschappen. Het doen van boodschappen is veelal een onderwerp waar men niet echt bij stilstaat. Ook is vaak niet bekend hoeveel geld hieraan besteed wordt per week. Het is vaak een post waar aardig op bezuinigd kan worden. Handleiding bij het doen van boodschappen voor mensen met financiële problemen: Bepaal van tevoren wat je eet, maak een boodschappenlijst; Houd thuis een voorraad aan (en bij) voor huishoudelijke artikelen of levensmiddelen die houdbaar zijn en die de cliënt in de aanbieding kan kopen, waardoor hij geld bespaart; Doe geen boodschappen met een hongerige maag. Bewezen is dat men dan meer uitgeeft; Doe de boodschappen zoveel mogelijk alleen. Hoe meer gezinsleden meegaan met het doen van de boodschappen, des te meer geld moet aan de kassa worden betaald; Probeer de huis- of onbekende merken. Merkartikelen worden vaak gekocht om de naam. Huis- of onbekende merken hebben vaak dezelfde kwaliteit en zijn altijd aanzienlijk goedkoper; Ken de supermarkttrucs. De meest bekende truc is merkartikelen op ooghoogte zetten die wat duurder zijn. Ten aanzien van aanbiedingen geldt meestal dat deze verspreid staan door de winkel. De klant die de aanbieding zoekt, kan in de verleiding komen onderweg meerdere boodschappen mee te nemen, ook dingen die hij niet nodig heeft; Vergelijk prijzen. De verschillende supermarkten zijn beslist niet even duur. Verschillen van meer dan 10% worden gemeten; Gebruik een vast weekbedrag; Gebruik eventuele kortingspassen die de winkel (gratis) uitreikt. Controleer in de winkel altijd de kassabon. Er zijn twee redenen om de kassabon te controleren: o De prijzen van de goederen worden door mensenhanden ingevoerd en mensen maken fo uten; o De persoon achter de kassa kan onbewust de fout maken een artikel twee maal langs de scanner te halen, waardoor het bedrag dubbel op de rekening voorkomt. Neem de kassabon ook mee naar huis. Deze maakt een onderdeel uit van uw financiële administratie. Het Nibud heeft normen voor huishoudgeld opgesteld als men rond moet komen van een bijstandsuitkering 120. 10.5.6 Leefgeld Dit is het vrij te besteden bedrag, voor bijvoorbeeld hobby s, uitgaan en dergelijke, nadat alle boven genoemde uitgaven zijn gedaan. Bankafschriften van de cliënt geven veel informatie hoe men feitelijk met geld omgaat. Wordt bijvoorbeeld direct na storting van een inkomen een groot bedrag van de rekening gepind, dan duidt dit ergens op. 120 Zie website Nibud 420151/Opleiding BC 186

10.5.7 Betalingsmanieren In een budgetplan wordt omschreven welke manieren van betaling de cliënt gebruikt. Manieren van betaling kunnen zijn: 1. Contante betaling Betalen met contant geld of met de pinpas. Het maken van een bewuste keuze hierin, vergt de nodige zelfkennis. Wordt iemand snel in de verleiding gebracht, dan is het verstandig om contant geld te gebruiken want dan geldt het motto: op is op. 2. Betaling per acceptgiro Deze vorm van betalen wordt veel toegepast en is veilig en overzichtelijk. Afschri jvingen zijn te zien op de bankafschriften. Betaling per acceptgiro verhoogt het bewustwordingsproces van de cliënt over betalingen. Ook kan op deze manier de opzegtermijn van zaken in de gaten worden gehouden. Er is meer controle over betalingen, maar het zijn ook meer handelingen, meer werk. 3. Automatische incasso De cliënt machtigt een schuldeiser om elke maand een bepaald bedrag van zijn rekening te laten schrijven. Deze wijze van betalen zorgt ervoor dat betalingen met zekerheid worden gedaan. Men heeft er dus geen omkijken naar. Het initiatief tot inhouding ligt bij de vorderende instantie, wat minder controle en overzicht betekent voor de cliënt. Nadeel is dat betalingen buiten het zicht van de cliënt kunnen worden teruggeboekt op de rekening van de cliënt indien het saldo onvoldoende is. Dit wordt ook wel storneren genoemd. De cliënt verkeert in de veronderstelling dat alle betalingen correct verlopen terwijl dat dus niet zo hoeft te zijn. Er ontstaan dus nieuwe schulden. 4. Periodieke overschrijving De cliënt geeft de bank de opdracht om periodiek een bepaalde betaling te verrichten. Groot voordeel van deze wijze van betaling is dat er wel automatisch geïncasseerd wordt, maar de cliënt zelf de regie over de betalingen behoudt. 5. Eenmalige overschrijving Deze vorm van betaling is vooral gemakkelijk voor eenmalige betalingen die niet veel voorkomen. De verantwoordelijkheid van het juist invullen ligt wel bij de betaler en een verkeerde of onterechte betaling kan vaak niet worden teruggedraaid. Ook blijft dit formulier snel liggen en wordt vergeten. 6. Internet bankieren Dit is een veilig systeem om betalingen te doen. Men kan zelf een periodieke overboeking invoeren, wijzigen of opheffen of een acceptgirobetaling uitvoeren. Er is 24 uur per dag inzicht in eigen bankzaken. Wel is een internetabonnement nodig (kosten) en moet de cliënt met een computer om kunnen gaan. Eigen verantwoordelijkheid voor een goed beheer van de betalingen is dan noodzakelijk. 420151/Opleiding BC 187

10.6 VASTSTELLEN VAN KNELPUNTEN IN DE BEGROTING Nu we de inkomenspositie en de uitgavenposten op een rijtje hebben dient er evenwicht aangebracht te worden, zodanig dat er ook ruimte vrij komt om betalingsachterstanden in te lopen. De maandelijkse begroting moet kloppend gemaakt worden. Hier begint het proces tussen schuldhulpverlener en cliënt om de vermijdbare uitgaven te bepalen; uitgaven waarop bezuinigd kan worden. Vanuit het basisprincipe van de autonomie van de cliënt om keuzes te maken is het een goed begin om de cliënt zelf zijn begroting te laten opstellen. Houd hierbij rekening met het feit dat de cliënt zich rijk rekent. Dat wil zeggen: uitgavenposten over het hoofd zien, die er wel zijn, of inkomstenposten zien, die er niet zijn, zoals: Telefoonkosten: de cliënt houdt rekening met de abonnementskosten, maar niet met de gesprekskosten; De cliënt beschouwt de huursubsidie als inkomen en ziet de uitgave huur als een netto huur, dus zonder de huursubsidie; Reparatiekosten auto. Veel gehoorde reacties over deze post zijn: o "Reparatiekosten heb ik niet, ik doe alles zelf"; o "Mijn auto is nooit stuk"; Brandstofkosten: o "Ik rijd alleen af en toe naar een ziek familielid"; Geen rekening houden met de verplichte WA- en inboedelverzekering.; Kledinggeld en onderhoudskosten. Veel gehoorde reacties op deze posten zijn: o "Ik koop nooit kleding"; o "Ik krijg alles van mijn familie"; o Zoveel dagelijkse boodschappen doe ik niet ; De cliënt zal vervolgens prioriteiten moeten stellen in zijn opgestelde budget en zaken moeten schrappen. Een moeilijk proces. 420151/Opleiding BC 188

10.7 BALANS AANBRENGEN Dat er een balans tot stand moet komen is duidelijk, hoe de balans tot stand komt is aan de cliënt. De cliënt kiest om te bezuinigen of meer inkomsten te derven. De noodzaak tot afstemming van inkomsten versus uitgaven moet duidelijk worden gemaakt, niet de wijze waarop. De volgende vragen zijn richtinggevend in het afstemmingsproces: Hoe hoog is de overbesteding? Hoe groot is het verschil tussen uitgaven en inkomsten? Welke uitgaven vindt de cliënt onvermijdbaar, welke vermijdbaar? Binnen welke termijn zijn (structurele) uitgaven opzegbaar? Wat is op korte en lange termijn de feitelijke vrije best edingsruimte van de cliënt? In een schuldsanering zal deze klein zijn omdat de klant in feite op het bijstandsniveau wordt geplaatst. 10.8 EISEN AAN DE SCHULDHULPVERLENER BBR Need to know Voor het kunnen uitvoeren van budgetbeheer moet de schuldhulpverlen er beschikken over de volgende kennis en vaardigheden 121 : Kennis van het schuldhulpverleningsproces; In staat zijn om de persoonlijke financiële situatie van de klant te inventariseren en te analyseren zoals beschreven in de module probleemanalyse; Kennis van inkomenscomponenten inclusief financiële tegemoetkomingregelingen; Juridische kennis; In staat zijn om op professionele wijze een gesprek te voeren en te leiden: luisteren, overtuigingskracht, motivatietechnieken, doorvraagtechnieken, confronteren, slechtnieuwsgesprektechnieken; Klantvriendelijkheid: eerlijk, duidelijk, inlevingsvermogen; In staat zijn een budgetplan op te stellen conform de eisen in deze norm, dit budgetplan uit te voeren en mutaties kunnen verwerken; 121 Nen 8048-2, 2013 420151/Opleiding BC 189

10.9 DE NVVK GEDRAGSCODE BUDGETBEHEER 2004 Aansluitend op de normeisen van de NEN heeft de NVVK-richtlijnen uitgevaardigd voor het uitoefenen van budgetbeheer. Deze staan in de gedragscode Budgetbeheer 2004 122. De belangrijkste toevoegingen op de normeis zijn: Titel 3: Acceptatie, beleid en overeenkomst budgetbeheer Artikel 3.1 Voorwaarden aanvraag budgetbeheer Een aanvraag tot budgetbeheer kan uitsluitend worden ingediend, indien door de aanvrager aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. De aanvrager dient meerderjarig te zijn; b. De aanvrager dient te beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats dan wel een vast postadres binnen het werkgebied van een budgetbeheerder; c. De aanvrager dient zich te kunnen legitimeren met een geldig identiteitsbewijs; d. De aanvrager dient te beschikken over een inkomen; e. De aanvrager moet in staat zijn de kosten voor het budgetbeheer te voldoen dan wel te beschikken over een garantstelling passend binnen het lokale beleid; f. Toelating tot budgetbeheer is afhankelijk van het acceptatiebeleid van de budgetbeh eerder. Artikel 3.3 Looptijd overeenkomst budgetbeheer a. De overeenkomst tot budgetbeheer wordt voor een periode van maximaal 36 maanden aangegaan; b. Na afloop van de maximale looptijd kan de budgetbeheerrekening op verzoek van de rekeninghouder en/of de verwijzer worden verlengd; c. De overeenkomst tot budgetbeheer kan te allen tijde door de rekeninghouder en de budgetbeheerder onder opgaaf van redenen worden beëindigd. Dit dient schriftelijk te geschieden en daarbij dient een opzeggingstermijn van minimaal één maand in acht te worden genomen. Titel 4: Vormen van budgetbeheer Artikel 4.1 Algemene bepaling Bij budgetbeheer kan sprake zijn van: Budgetbeheer basis: tenminste voor de kosten van huur/hypotheek, energie en de ziektekostenverzekering; Budgetbeheer plus: Bbr basis en één reservering uitgevoerd op basis van het vastgestelde budgetplan; Budgetbeheer totaal: de budgetbeheerder verricht ten behoeve van de rekeninghouder een onbeperkt aantal betalingen. Artikel 4.5 Schuldregeling en budgetbeheer Een schuldregelende instelling kan aan een schuldregeling de voorwaarde van budgetbeheer stellen. 122 www.nvvk.eu/schuldhulpverlening/gedragscode-nvvk 420151/Opleiding BC 190

Overige titels Artikel 7.3 Intrekking machtigingen De rekeninghouder is bevoegd te allen tijde zijn machtigingen in te trekken. De budgetbeheerder is bevoegd de overeenkomst tot budgetbeheer te beëindigen als de machtigingen worden ingetrokken. Artikel 9.2 Registratie De registratie van de geanonimiseerde statistische gegevens voortvloeiende uit de overeenkomst tot budgetbeheer zal plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen in de Wbp. 10.10 ARTIKEL 3.5 WET OP HET FINANCIEEL TOEZICHT Need to know Ingevolge de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening kunnen gemeenten mensen in een schuldhulptraject met een bijstandsuitkering een (gedeeltelijk) budgetbeheer opleggen. Voor het opstarten van de activiteit budgetbeheer dient een beheerrekening geopend te worden, ook wel derdengeldrekening genoemd. Dit gebeurt meestal door de Gemeentelijke Kredietbank (GKB) of de Stadsbank. Gemeenten zijn vrijgesteld van de verbodsbepaling u it artikel 3:5 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Deze wet omschrijft het verbod, opgelegd aan natuurlijke personen, om opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te krijgen of ter beschikking te hebben. Doel hiervan is het beschermen v an de eigendomsrechten van het publiek met betrekking tot de aan derden in ontvangst gegeven opvorderbare gelden. Het verbod geldt niet voor o.a. banken en gemeentelijke kredietbanken. 10.11 DE ACTIVITEIT DUURZAAM FINANCIËLE DIENSTVERLENING (DFD) 123 Need to know Het doel van duurzaam financiële dienstverlening is het in evenwicht brengen en houden van inkomsten en uitgaven van de klant, waarbij is vastgesteld dat het bestaande schuldprobleem door bij die cliënt gelegen omstandigheden (nog) niet duurzaam opgelost kan worden. DFD is er op gericht om de maatschappelijke positie van de cliënt niet te laten verslechteren. De schuldhulpverlener draagt hieraan bij door voor een financiële basis te zorge n. En zoekt, indien van toepassing, samenwerking met vertegenwoordigers vanuit de hoek flankerende hulpverlening. De schuldhulpverlener maakt zo deel uit van een hulpverleningsketen. DFD hoeft niet standaard ingezet te worden bij alle cliënten. Het wordt gebruikt om cliënten te helpen, van wie het schuldprobleem niet opgelost kan worden middels een herfinanciering, betalingsregeling, saneringskrediet of schuldbemiddeling. 123 NEN 8048-1, 2013, pag. 20 420151/Opleiding BC 191

Dit kan het geval zijn als er sprake is van niet-regelbare schulden, zoals: Niet saneerbare CJIB-vorderingen; Bij cliënten met een psychosociale problematiek van dien aard, waardoor ze niet in staat zijn het schuldhulpverleningstraject van drie jaar met goed gevolg te doorlopen; Cliënten waarbij geen schuldregelingstraject en/of Wsnp-traject doorlopen kan worden (bijvoorbeeld fraude bij uitkering) In de activiteit Stabilisatie komt men wel tot een herfinanciering, betalingsregeling, saneringskrediet of schuldbemiddeling. Bij de activiteit DFD niet. Daar gaat het om pappen en nathouden in een situatie waarbij schulden niet te regelen zijn. Taken binnen DFD Inkomen wordt gemaximaliseerd, uitgaven worden geminimaliseerd. Het doel van minimaliseren is dat de uitgaven binnen de beslagvrije voet vallen; Een check of de beslagvrije voet correct berekend is. Indien het mogelijk en noodzakelijk is, wordt deze gecorrigeerd; Regelmatig overleg met de zorgketen waarin de cliënt centraal staat met extra aandacht voor de afstemming, regiefunctie en verantwoordelijkheden van betrokkenen; Er wordt een doelstelling van de DFD geformuleerd in het plan van aanpak. Alle bekende schuldeisers worden schriftelijk in kennis gesteld van het feit dat de cliënt het DFD traject ingaat; Minimaal 2 keer per jaar, of vaker als het noodzakelijk is, wordt beoordeeld of de cliënt nog in dit traject hoort. Bij een eventuele wijziging van de situatie worden de schuldeisers, met wie contact is geweest, indien noodzakelijk, daarvan in kennis gesteld. Kenmerken DFD Bij DFD wordt geen gebruik gemaakt van de bestaande stabilisatieovereenkomst. Indien DFD wordt ingezet, is dit onderdeel van het plan van aanpak en gaat de cliënt met de ondertekening van het plan van aanpak akkoord met de inzet van DFD. Er kunnen binnen DFD betalingsafspraken met schuldeisers gemaakt worden als dat mogelijk, gewenst of noodzakelijk is. Om DFD te kunnen realiseren en het maatschappelijk aanvaarde bestaansminimum van cliënten te kunnen garanderen kan het voorkomen dat er geen gelijkheidsbeginsel van schuldeisers wordt toegepast. Aandachtspunten bij DFD De aandachtspunten bij de activiteit komen overeen met die van de activiteit stabilisatie, eerder genoemd in 10.1 Extra zijn: 1. De regierol Het is van belang te bewaken dat men die taken uitvoert die behoren bij DFD en dat flankerende taken die zijn afgesproken met de ketenpartners door hen worden uitgevoerd. Duidelijk moet zijn wie in deze samenwerking de hoofdregie heeft. 2. Tijdspanne en tijdsinvestering De duur van DFD is in principe onbeperkt. Dit neemt niet weg dat er ook in DFD termijnen aan doelstellingen geformuleerd moeten worden. De doelstelling en de daaraan gekoppelde termijn zijn maatwerk en worden niet voorgeschreven in deze module. 420151/Opleiding BC 192

Eisen aan de schuldhulpverlener 124 Voor het kunnen uitvoeren van DFD moet de schuldhulpverlener beschikken over de volgende kennis en vaardigheden: Kennis van het schuldhulpverleningsproces; In staat zijn om de persoonlijke financiële situatie van de cliën t te inventariseren en te analyseren zoals beschreven in de Module Probleemanalyse; Kennis van inkomenscomponenten inclusief financiële tegemoetkomingsregelingen; In staat zijn om de beslagvrije voet te berekenen en toe te passen op de situatie van de cli ënt; Kennis van de lokale aanbieders van flankerende hulp; Kennis en vaardigheden zoals genoemd bij de Module Aanmelding en Intake; In staat zijn om samenwerkingsafspraken te maken met andere partijen; In staat zijn om processen te bewaken; Juridische kennis; In staat zijn om op professionele wijze een gesprek te voeren en te leiden: luisteren, overtuigingskracht, motivatietechnieken, doorvraagtechnieken, confronteren, slechtnieuwsgesprekstechnieken; Klantvriendelijkheid: eerlijk, duidelijk, inlevingsvermogen. 10.12 HET BUREAU KREDIET REGISTRATIE (BKR) In een schuldhulpverleningstraject is het van belang dat de cliënt zijn schuldenpositie opgeeft. Het is gebruikelijk dat de cliënt ten behoeve van het proces daarbij een BKR -overzicht opvraagt om uit te sluiten dat hij bepaalde kredieten vergeet. Alle leningen, die een consument bij een kredietverstrekker of bank aangaat, worden geregistreerd bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) in Tiel. Gegevens uit de financieringsovereenkomst worden door de financier aan het BKR gemeld. Op deze wijze wordt inzichtelijk wie in Nederland welk krediet op zijn naam heeft staan. Financieringsinstellingen zijn verplicht om een betalingsachterstand te melden bij het BKR. Zij zijn daarbij verplicht de schuldenaar vooraf te waarschuwen dat de achterstand wordt gemeld. De registratie dient om problematische schuldsituaties te voorkomen. Het beschermt tegen overkreditering. De schuldhulpverlener gebruikt het BKR-overzicht als aanvulling op de informatie die hij tijdens de intakefase van de cliënt krijgt. 124 NEN 8048-2, 2013 420151/Opleiding BC 193

10.12.1 Feiten BKR Bureau Krediet Registratie (BKR) is in 1965 opgericht. De kredietinformatie heeft een wettelijke basis in de Wet op het financiële Toezicht (Wft). Van ongeveer 11 miljoen consumenten zijn bij het BKR kredieten geregistreerd. Elk jaar worden ongeveer 1 miljoen nieuwe kredieten bij het BKR geregistreerd 125. Elke instelling met een bankvergunning is wettelijk verplicht te zijn aangesloten bij het BKR. Het zijn echter niet alleen banken. Ook postorder-, telecombedrijven en leasemaatschappijen zijn aangesloten. 10.12.2 Werkwijze BKR Het is belangrijk om te weten dat het BKR alleen registreert, informeert en beheert en niet beslist. Een financieringsinstelling, bijvoorbeeld de bank, besli st of een krediet wordt verstrekt. Verder worden alleen consumptieve kredieten geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR. Een hypothecair krediet wordt in principe niet geregistreerd behalve als er een betalingsachterstand is van 120 dagen. Registratie blijft zolang de looptijd van het krediet of abonnement bestaat. Na beëindiging van het krediet of het abonnement gaat de bewaartermijn in. De gegevens blijven dan nog vijf jaar zichtbaar en verdwijnen dan automatisch uit het systeem. Het doel van het registreren bij het BKR is: Kredietwaardigheid beoordelen van mensen die een lening aanvragen. Het geregistreerd zijn van een betalingsachterstand bij een persoon is voor de meeste geldverstrekkers een reden geen lening aan deze persoon te verstrekken. Consumenten beschermen tegen overkreditering (teveel lenen). Daarnaast worden financiële instellingen beschermd tegen kredietnemers die hun leningen niet kunnen aflossen. Geregistreerd worden kredieten: Met een minimale looptijd van 3 maanden; Die zijn verleend aan een natuurlijke persoon (inclusief ZZP ers); Die tussen een ondergrens 500 en bovengrens 125.000 liggen. De gegevens die worden geregistreerd zijn: De hoogte van het krediet; Het moment waarop het krediet ontstond; De voorziene laatste aflossingsmaand; De daadwerkelijke laatste aflossingsmaand; De kredietsoort; Eventuele bijzonderheden in de aflossing van het krediet; Persoonsgegevens (naam, adres, woonplaats, geboortedatum). Naast eerder genoemde hypothecaire leningen worden ook zaken als inkomen, huurschuld, belastingschuld of onbetaalde rekeningen bij het energiebedrijf niet bij het BKR geregistreerd. 125 Bron: Wikipedia (2013). 420151/Opleiding BC 194

Ook studiefinancieringen van de DUO-IB Groep komen niet bij het BKR voor. De consument kan inzage vragen in zijn dossier en, zo nodig, een verzoek indienen om dit te laten corrigeren. Daarnaast kan hij navragen welke instellingen in de afgelopen 12 maanden zijn dossier hebben opgevraagd. Vaak is een afgewezen lening voor de consument aanleiding om inzage op te vragen. De cliënt kan een overzicht opvragen via postkantoor of bankfiliaal. De kosten zijn 4,50. Het overzicht wordt naar de cliënt zelf opgestuurd binnen zeven werkdagen. Indien de cliënt het niet eens is met de registratiegegevens dan kan de cliënt een beroep doen op de Geschillencommissie BKR. Dit onafhankelijke orgaan beoordeelt of de instantie/bedrijf/schuldeiser en het BKR zich hebben gehouden aan de BKR-regels. De uitspraken van de Geschillencommissie zijn bindend. Achterstand melding en herstel Bij BKR aangesloten organisaties zijn verplicht een betalingsachterstand op een overeenkomst te melden bij het BKR. Deze periode tussen het moment dat de betalingsachterstand ontstaat en het moment waarop deze bij het BKR wordt aangemeld, varieert tussen de twee en vier maanden. Officieel heet het melden van een achterstand een 'Achterstandsmelding'. In de gegevens over de consument is deze zichtbaar met een 'A' bij het betreffende krediet. Een achterstand wordt altijd geregistreerd, ongeacht de hoogte van de achterstand. Heeft de consument de achterstand ingelopen, dan is dit ook zichtbaar bij het BKR. Een 'H' van Herstel bij de betreffende overeenkomst geeft dit aan. De 'H' wordt alleen vermeld als de overeenkomst doorloopt. Als de consument de achterstand heeft ingelopen en daarmee de overeenkomst heeft beëindigd, wordt een einddatum bij de overeenkomst geplaatst. BKR codes en codes kredietsoort A Achterstand melding: op een lening is een achterstand melding gegeven door de kredietgever; H Herstel: een lening met achterstand melding (code A) krijgt code H zodra de betalingsachterstand is ingelopen; 1 Eer is sprake van een betalingsachterstand waarbij inmiddels een regeling getroffen is voor de nog openstaande lening; 2 Het nog openstaande gedeelte van de lening is opeisbaar gesteld. Dit betekent dat de lening uit handen is gegeven aan een incassobureau; 3 250 of meer op de schuld is afgeboekt. Slechts wanneer afboeking wegens finale kwijting plaatsvindt, moet tegelijkertijd met de code 3 een einddatum worden gemeld. In andere gevallen wordt geen einddatum gemeld; 4 Degene die de lening is aangegaan is voor de kredietgever onbereikbaar; 5 Er is een preventieve betaalregeling getroffen 126. Deze code is, in tegenstelling tot andere coderingen, tijdelijk van aard. Na beëindiging van de betaalregeling wordt deze verwijderd. 126 Ingevoerd per 1-1-2010. 420151/Opleiding BC 195

Toelichting op de codes BKR codering A1 De BKR codering A1 houdt in dat er een betalingsachterstand geweest is, maar dat er een betalingsregeling getroffen is. Sommige banken zullen huiverig zijn een hypotheek of lening te verstrekken met deze codering, omdat er toch een periode geweest dat een bepaalde lening niet op tijd betaald of afgelost is. BKR codering A2 De BKR codering A2 houdt in dat het restant van de vordering op de debiteur voor de kredietverstrekker opeisbaar is gesteld. Dit betekent dat de kredietverstrekker de schuld kan opeisen. Deze kan via een rechter beslag laten leggen op het huis, inboedel, auto en eventueel het inkomen en/of vermogen van de debiteur. Zo is er een kans dat er beslag gelegd wordt op salaris/inkomen. BKR codering A3 Een BKR codering A3 houdt in dat er een bedrag van 250 of meer is afgeboekt van het schuldbedrag. Wanneer een afboeking wegens totale kwijting plaatsvindt, moet tevens bij de BKR A3 codering een einddatum worden gemeld. Bij alle andere gevallen wordt er geen einddatum vermeld. BKR codering A4 Een BKR codering A4 houdt in dat iemand onvindbaar of ontraceerbaar is voor de betrokken instanties. Er is in dit geval geen vast verblijf- of woonplaats bekend. BKR codering H Een BKR codering met een H codering houdt in dat de betalingsachterstand is ingelopen. De eerdere A-codering zal dan veranderen in een H-codering. Deze codering heeft geen consequenties meer! Bij het BKR worden naast de codes zeven verschillende basisvormen van kredietverlening onderscheiden, namelijk: Aflopend krediet (AK), zoals persoonlijke leningen; Schuldregeling (SR); Doorlopend krediet (RK); Hypotheek (HY); Overige obligo's (RO); Telecommunicatievoorziening (TC Verzendhuiskrediet (VK), dit zijn postorderkredieten; 420151/Opleiding BC 196

10.13 CASUÏSTIEK Na bestudering van dit hoofdstuk heeft u kennis van/ bent u in staat om: de activiteit stabilisatie: u kent de termijn waarbinnen deze uitgevoerd moet worden en bent in staat om binnen deze termijn de juiste stappen te ondernemen; de activiteit DFD, voor welke doelgroep DFD bestemd is, en welke aandachtspunten bij DFD van belang zijn; periodiek de situatie van de cliënt te herbeoordelen en te bepalen of DFD gecontinueerd dient te worden of een andere activiteit geïndiceerd kan worden; zowel een verkort als een uitgebreid overzicht van Bureau Krediet Registratie correct interpreteren; de relevante formulieren en weet deze op een juiste wijze in te vullen, toe te lichten; aan de hand van financiële correspondentie (bankafschriften e.d.) van de cliënt een globaal overzicht op te maken welke inkomsten en uitgaven van toepassing zijn; inkomsten- en uitgavencomponenten in een maandbegroting te plaatsen en deze te salderen; de cliënt te wijzen op uitgavenverlagende maatregelen en hoe deze te realiseren; aan de hand van de inkomsten en uitgaven een logische indeling te maken en kunt u de cliënt advies geven welke hulpmiddelen er zijn om de financiële papieren geordend op te bergen; het Besluit Reikwijdtebepalingen Wft (Brb Wft) over de bepalingen ter uitvoering van, op basis van artikelen art. 3:5 lid 4 Wft (art 27-34); de activiteit budgetbeheer uit te voeren; o benoemen welke elementen in een overeenkomst budgetbeheer moeten worden opgenomen; o benoemen wat de rechten en plichten zijn van partijen; o welke onderwerpen tenminste in een budgetplan moeten zijn opgenomen; o een budgetplan op te stellen. Casus 10.1 Familie Krap bij kas Vader Remco is vrachtwagenchauffeur en verdient 1.645 p/m. Zijn werk ligt op ongeveer 20 km afstand. Hij gaat met de auto naar zijn werk. In november en juni is het topdrukte en dan maakt Remco flinke overuren. Dan verdient hij 2.100 per maand. In mei krijgt hij vakantiegeld uitgekeerd, 1.200. In december krijgt hij naast zijn salaris een bonus uitgekeerd van 100. Jacqueline, zijn vrouw, ontvangt heffingskorting 240 p/m. van de Belastingdienst. De kinderbijslag is 580 per kwartaal en wordt ontvangen in januari, april, juli en oktober. De huur bedraagt 495 p/m, geen huurtoeslag. Gas en elektriciteit is 225 p/m. De rekening van het waterbedrijf bedraagt 60 per 2 maanden. De 1 e rekening wordt betaald in januari, de volgende in maart, mei, juli, enz. De gemeentelijke belasting bedraagt 445 per jaar. Dit mag in 6 termijnen betaald worden. De familie heeft een gezinspolis ziektekostenverzekering, 197 p/m. De WA, de inboedelverzekering, de autoverzekering en de uitvaartverzekering zijn ondergebracht bij één verzekeraar in een pakketpolis. De verzekering moet per kwartaal betaald worden in de maanden januari, april, juli en oktober. Het bedrag is 139 per kwartaal. De vaste telefoonaansluiting bij de KPN is per 2 maanden 84, beginnend in februari. Autoverzekering, eenmalig in februari, 300. Een dochter zit op voetbal, de tweede op korfbal. De contributie bedraagt voor beiden 30 p/m. Internet provider 15 p/m, MRB 30 p/m, benzinekosten 160 p/m, ouderbijdrage voor de scholen van de 2 kinderen in september 180. Verder nog een aangegane lening bij Bol.com (17% rente, 420151/Opleiding BC 197

openstaand bedrag 480), de aflossing daarvan is per maand 25. Voor kleding en schoenen wordt ongeveer 500 per jaar uitgegeven. Apparaten die stuk gaan en kosten voor het onderhoud van het huis en de tuin levert een gemiddelde kostenpost van 1100 p/j op, het vakantiegeld is 600. Voor extra ziektekosten per maand 20. Voor dagjes uit per maand 100. Verder wordt standaard per maand 50 gespaard en de helft van het vakantiegeld opzij gezet voor twee weken op de camping in Frankrijk. Aan dagelijkse boodschappen geeft de familie Krap bij Ka s 450 p/m uit. Aan was- en schoonmaakmiddelen 25, voor persoonlijke verzorging 25. Het zakgeld voor de 2 kinderen 20 p/m. Abonnementen voor de mobiele telefoon (4) in totaal 20 p/m per abonnement. 1. a. Maak een jaaroverzicht van de inkomsten en uitgaven van dit gezin. b. Onderscheid de uitgaven in vaste, vermijdbare lasten, en huishoudelijke uitgaven. 2. In welke maanden heeft de familie Krap bij Kas hogere en lagere inkomsten ten opzichte van andere maanden? 3. a. Wanneer heeft de familie KbK de duurste maand(en) met betrekking tot de vaste lasten? b. En wanneer de goedkoopste maand(en) met betrekking tot de reserveringsuitgaven? 4. Klopt de begroting? 5. Kunnen de kinderen 30 zakgeld p/m krijgen? Waarom niet/wel? 6. Kan de familie KbK een nieuwe LCD TV t.w.v. 2.000 kan aanschaffen. Waarom wel/niet? Casus 10.2 Fatima Atatürk Fatima is 24 jaar, alleenstaand. Zij werkt bij een bankinstelling, reist met het openbaar vervoer, een salaris van 1.400 netto p/m. Qua werk is Fatima toe aan een nieuwe uitdaging. Daarnaast zou zij haar 2 - kamer appartement graag verruilen voor iets groters. Via een kennis is ze in contact gekomen met een groot overslagbedrijf. Bij dit bedrijf kan zij assistent-controller worden, een aanzienlijke verbetering. Haar salaris zou toenemen tot 1.650 netto p/m. Het overslagbedrijf ligt niet alleen verder weg (40 km), maar is ook niet te bereiken met het openbaar vervoer. Daarom overweegt Fatima een auto te kopen, een VW Polo. Deze kost nieuw 18.000, rijklaar gemaakt 19.495. Fatima heeft tot nu toe 9.500 gespaard en wil de rest lenen. De bank wil deze lening verstrekken tegen een rentepercentage van 10%, betalingsregeling 200 p/m. 1. Benoem 5 levensgebeurtenissen, die een grote invloed kunnen hebben op het budget. 2. De maandbegroting van Fatima in de nieuwe situatie ziet er als volgt uit: 420151/Opleiding BC 198

Inkomen Uitgaven Salaris 1.650 Huur 310 Zorgtoeslag 29 Energie 140 Ziektekostenverzekering 93 Gem. belastingen 35 Overige verzekeringen 20 Telefonie 50 Abonnement krant 25 Abonnement sportschool 50 Afbetaling studieschuld 70 Kleding en schoenen 90 Boodschappen 340 Overige 106 Sparen 150 Lening tbv auto 200 Totaal 1.679 1.679 3. Indien Fatima besluit de nieuwe baan te nemen en de auto te kopen, welke consequenties heeft dit voor haar budget? 4. Wat kun je zeggen over de door Fatima gemaakte maandbegroting? Is het verantwoord om de nieuwe baan te accepteren volgens bovenstaande gegevens? Licht je antwoord toe. 5. Welke advies geef je Fatima? Casus 10.3 Sylke Osinga Sylke is een alleenstaande moeder met schulden. Er is een herfinanciering via het GKB van start gegaan. Er is sprake van een PL met een aflossing in 36 termijnen. De volgende gegevens zijn bekend: omschrijving bedrag Inkomen per maand 2.000 Vtlb per maand 1.750 Afloscapaciteit per maand 250 totaal schulden 9.000 aflossing + rente in 36 termijnen 11.045 1. Hoe verwerkt u de PL in een budgetplan met herfinanciering? 2. Bij het BKR blijkt Sylke geregistreerd te staan met de codes A3, RK, TC en Sr. Wat houden de coderingen in? Wat betekent dit voor een schuldhulptraject? 3. Wat is de TAC? En welk traject kan worden opgestart? 420151/Opleiding BC 199

420151/Opleiding BC 200

11 VORDERINGEN EN VERHAALRECHT 11.1 PREFERENTE EN CONCURRENTE SCHULDEN De wet gaat ervan uit dat alle schuldeisers gelijk zijn, tenzij de wet anders bepaalt. De schuldeiser met een in de tijd oudere vordering gaat niet voor op een schuldeiser met een jongere vordering. De schuldeiser met een hoge vordering krijgt geen voorrang ten opzichte van de schuldeiser met een lagere vordering. Deze gelijkheid van schuldeisers staat bekend als 'paritas creditorum'. Bij de verdeling van de executieopbrengst na een beslag wordt het paritas creditorum toegepast. De schuldeiser die als eerste beslag heeft gelegd, mag zich niet als eerste zijn recht op invordering opeisen en als eerste uit de executieopbrengst (boedel) verhalen. Zodra andere schuldeisers zich in het beslag en de openbare verkoop voegen, moet de opbrengst gelijk onder hen worden verdeeld naar omvang en ratio van ieders vordering. 11.2 JURIDISCH PREFERENTE SCHULDEN Echter, er is een aantal schuldeisers met een wettelijk vastgelegde preferentie. Juridisch preferente schuldeisers zijn schuldeisers die volgens de wet voorrang hebben boven anderen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen schuldeisers die voorrang hebben op alle goederen en schuldeisers, die voorrang hebben op bepaalde goederen, d.w.z. zij hebben voorrang op een bepaald deel van het vermogen. Een voorbeeld hiervan is de hypotheekverstrekker. Een hypotheekverstrekker is juridisch preferent, maar heeft alleen voorrang wat betreft het onderpand: het huis. De wet bepaalt voorts dat voorrang voortvloeit uit pand, hypotheek en voorrecht en andere in de wet aangegeven gronden. Deze lijst van preferente schuldeisers is in volgorde van voorrang opgesteld door Steiner en is te vinden in addendum 2. Hieronder staan een aantal juridisch preferente schuldeisers met specificatie op welke zaak of deel van het vermogen het voorrecht van toepassing is. Waterschapsbelasting: op alle goederen; Eigen woninghypotheekhouder op de onroerende zaak en de woning; Huurkoopsom: op de onroerende zaak; Pandrecht: op het verpande goed; Kosten faillissementsaanvraag: op alle goederen; Inkomstenbelasting, premieheffing en motorrijtuigenbelasting op alle goederen; Teruggevorderde en verhaalde bijstand: op alle goederen; Kosten van verblijf bejaardenoorden: op alle goederen. In de Wsnp en minnelijke schuldregeling krijgen schuldeisers met een wettelijke preferentie twee keer zo veel als de niet preferente (concurrente) schuldeisers. 420151/Opleiding BC 201

11.3 PREFERENTIE DOOR PAND- OF HYPOTHEEKRECHT Een schuldeiser kan van de schuldenaar voorrang bedingen in de vorm van een pandrecht of een hypotheekrecht (op onroerende zaken en vorderingen van de schuldenaar op een derde). Zo n sterke zekerheidsrecht stelt de desbetreffende schuldeiser in staat zijn vordering bij voorrang op alle andere schuldeisers volledig te verhalen via de executieopbrengst van de zaak of via de vordering, waarop zijn pand- of hypotheekrecht rust. Hypotheek- en pandrecht hebben dus voorrang boven alle bij de wet geregelde preferenties, conform Bw art. 3:279. Blijft na verkoop van het onroerende goed nog iets van de executieopbrengst over, dan wordt dit aan de overige schuldeisers ter beschikking gesteld ter verhaal van hun vordering. Voor zover de opbrengst van het met pand of hypotheek bezwaarde goed niet toereikend is om de gehele vordering van de pand- of hypotheekhouder te voldoen, behouden zij voor het resterende deel een gewone (concurrente) vordering op de schuldenaar. Voorbeeld De schuldenaar sluit een hypotheek van 180.000. Op deze lening is niets afgelost, en er is een schuld ontstaan van 6.000 achterstand hypotheek. Daarnaast nog 20.000 aan schulden. De bank heeft een hypotheekrecht op het huis en is op grond daarvan bevoegd om zelfstandig, geheel buiten een schuldhulptraject om, het huis op een openbare veiling te verkopen. De opbrengst van het huis is 160.000. De bank mag haar vordering ( 180.000 + 6.000) als eerste uit deze opbrengst voldoen. De restschuld bij de bank bedraagt 26.000 en is concurrent. De TSP van de schuldenaar wordt hiermee 46.000. Levert het huis na executie verkoop daarentegen meerwaarde op, bijvoorbeeld 200.000 dan is de schuld aan de bank van 186.000 aan de bank vereffend en wordt het restant ( 14.000) gestort in de boedel. De schuldenaar heeft dan nog een restschuld van 6.000 over. 11.4 SOORTEN PANDRECHT Als een lening wordt verstrekt met onderpand, spreekt men van verpanding. In ruil voor een krediet geeft men een pand aan de kredietverstrekker, een pandrecht. Een pandrecht heeft betrekking op niet registergoederen. Voor het vestigen van een pandrecht is de tussenkomst van de notaris niet vereist, mag dus onderhands. Er zijn vier soorten pandrecht, te weten: Vuistpandrecht; Vuistloos of bezitloos pandrecht; Stil pandrecht; Openbaar pandrecht. Verschillen en overeenkomsten Bij een vuistpandrecht wordt het pand aan de kredietverstrekker overgedragen. Deze houdt het pand onder zijn beheer en kan er ook over beschikken. Hij moet het wel in goede staat houden. Bij een bezitloos pandrecht blijft het pand in handen van diegene, die de lening aanging. Nadeel van het bezitloos pandrecht voor de kredietverstrekker is dat hij minder controle over het pand heeft. De debiteur kan het onderpand aan een derde overdragen of het opnieuw in onderpand geven aan een tweede kredietverstrekker, zonder eerst over te gaan tot aflossing van zijn schuld. Het is dan voor de schuldeiser lastig om het onderpand terug te krijgen. Het zal duidelijk zijn dat een vuistpandrecht dan ook veel sterker is. Daarbij kan immers de pandhouder over het onderpand beschikken en niet de pandgever! 420151/Opleiding BC 202

Teneinde een betere juridische positie te verkrijgen is het verstandig om als houder van een bezitloos of vuistloos pandrecht de akte te deponeren bij de belastingdienst dan wel een notariële akte te laten opmaken. In dat geval wordt de akte voorzien van een tijdstempel. Dat is nodig om aan te kunnen tonen dat de akte op dat moment bestond om zo eventueel voorrang te kunnen claimen ten opzichte van partijen die later vorderingen hebben verkregen. Vuistpandrecht en vuistloos pandrecht worden gebruikt voor zaken. Dat zijn tastbare goederen, goederen die je beet kan pakken, die fysiek in de macht van iemand anders gebracht kunnen worden. Stil en openbaar pandrecht daarentegen worden gebruikt bij vorderingen. Bijvoorbeeld het verpanden van huurpenningen, dividendontvangsten, renteontvangsten, debiteurenbetalingen, kredietverzekeringen, maar ook akte van cessies. Bij stil pandrecht wordt een (toekomstige) vordering verpand en de schuldenaar niet ingelicht. Bij openbaar pandrecht wordt de verpanding wel bekend gemaakt aan de debiteur. 11.5 WETTELIJK VOORRECHT Uit het voorgaande werd duidelijk dat de opbrengst van de zaak waarop het pand- of hypotheekrecht rust, als eerste volledig ten goede komt aan de pandhouder respectievelijk hypotheekhouder. Een eventueel restant moet bij het overige vermogen van de schuldenaar worden gevoegd. Daarop mogen de fiscus (niet betaalde belasting) en de bedrijfsverenigingen (bijvoorbeeld UWV, Socialde Dienst e.d.) en andere (overheids)instanties (bijvoorbeeld CJIB) zich met hun voorrecht als eerste verhalen. Zij hebben krachtens de wet preferentie bij de verdeling van de executieopbrengst. Zij hebben een zogenaamd 'eerste voorrecht'. Pas als hun vordering volledig is voldaan, komt een eventueel restant ten goede aan de overige preferente en concurrente schuldeisers. 11.6 BEDINGEN VAN EIGENDOMSVOORBEHOUD (BW ART. 3:92) Weer andere schuldeisers verkrijgen voorrang door het bedingen van een eigendomsvoorbehoud. Bij eigendomsvoorbehoud worden goederen geleverd, maar gaat het eigendom nog niet op de ontvanger over. Dat gebeurt pas als aan een aanvullende voorwaarde (de betaling van de overeengekomen prijs) is voldaan. Indien en zolang niet aan de voorwaarde is voldaan, verkrijgt de ontvanger nog niet het eigendom. Huurkoopsompolissen en autolease zijn hiervan voorbeelden. De verkoper bedingt dat, ofschoon de zaak al meteen aan de koper wordt geleverd, deze daarvan pas eigenaar wordt als hij de verschuldigde koopprijs (plus eventuele levering van samenhangende werkzaamheden) volledig heeft voldaan. Eigendomsvoorbehoud biedt echter net als bezitloos pandrecht weinig garantie voor de schuldeiser als de koper - inmiddels schuldenaar - het goed al heeft doorverkocht en de nieuwe koper is te goeder trouw geweest, dan hoeft deze de goederen niet terug te geven. De leverancier kan dan van de schuldenaar-koper alleen een schadevergoeding dan wel betaling eisen. 420151/Opleiding BC 203

11.7 BORGTOCHT Een andere manier om zekerheid te verkrijgen is het bedingen van een borgtocht. In dat geval stelt een derde zich garant voor betaling, mocht de schuldenaar failliet gaan of anderszins niet aan zijn verplichtingen voldoen. De schuldeiser kan zich in dat geval dus rechtstreeks tot die derde wenden om van hem betaling van de schuld te verlangen. Na betaling kan de derde (borgsteller) zich weliswaar verhalen op de eigenlijke schuldenaar, maar als deze failliet is valt er bij hem niet veel te halen. Is de borgtocht verleend door een bank, dan spreekt men van een bankgarantie. 11.8 FEITELIJK PREFERENTE SCHULDEN Sommige schuldeisers zijn niet volgens de wet preferent, maar hebben bepaalde machtsmiddelen waardoor ze voorrang ten opzichte van anderen kunnen afdwingen. Een woningbouwvereniging kan iemand uit zijn huis zetten en een energiebedrijf kan iemand afsluiten van gas en licht. Deze schulden noemen we feitelijk (praktisch) preferent. 11.9 CONCURRENTE SCHULDEISERS Alle schulden die niet juridisch preferent zijn, noemen we concurrent. Preferent is de uitzondering, concurrent is de regel. Sommige schuldeisers zijn geneigd zichzelf te profileren als preferent. Als je er na een discussie niet uitkomt, kun je de schuldeiser vragen het wetsartikel te faxen waarin de preferente positie staat genoemd. Preferente schuldeisers staan immers in de wet genoemd. 11.10 OVERJARING VAN RECHTSVORDERINGEN Verjaring betekent dat door verloop van de tijd een bepaalde vordering niet langer in rechte afdwingbaar is. De algemene verjaringstermijn voor rechtsvorderingen is gesteld op 20 jaar, conform Bw 3:306, tenzij de wet anders bepaalt. Na deze verjaringstermijn van 20 jaar is de vordering niet meer opeisbaar of afdwingbaar. Wat resteert is slechts een morele verplichting voor de schuldenaar om alsnog de vordering te betalen. De morele verplichting tot nakoming wordt een natuurlijke verbintenis genoemd. Voor een aantal rechtsvorderingen heeft de wet de verjaringstermijn ingekort naar vijf jaar. Zoals de verjaringstermijn voor contractuele vorderingen en vorderingen, die uit een overeenkomst voortvloeien, bijvoorbeeld een geldvordering of een huurvordering, conform BW 3:307. Ook voor belastingschulden geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Is er sprake van een consumentenkoop, dan geldt een verjaringstermijn van twee jaar, conform BW 7:28. Na twee jaar kan de verkoper geen betaling meer afdwingen. Verder kent de wet enkele bijzondere verjaringstermijnen, waaronder schadevergoeding wegens milieuverontreiniging (30 jaar). Overigens kunnen de schuldeisers verjaringen stuiten of schorsen, door vóór het verstrijken van de verjaringstermijn een aangetekende brief te sturen waarin gesommeerd wordt de rekening alsnog te voldoen. Dit wordt stuiting genoemd en betekent dat de verjaringstermijn helemaal van nul af aan opnieuw begint te lopen. 420151/Opleiding BC 204

420151/Opleiding BC 205