Hoge Raad , LJN AC0442, (Hesseling/Stichting de Ombudsman)

Vergelijkbare documenten
1 HR 29 oktober 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC0442 (Hesseling/Ombudsman)

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

Hoge Raad , BJN , (Slijkoord/Hekkema)

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/ Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

I n z a k e: T e g e n:

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

Hoge Raad , BJN , (Den Haan/The Box Fashion)

Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 oktober 2006 is door [Afbouw Noord B.V.] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d.

Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen.

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Hoge Raad der Nederlanden

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

1 Het geding in feitelijke instanties

Hof van Cassatie van België

Hoge Raad , LJN AC6801, (Possemis/Hoogenboom)

Uitspraak. RECHTBANK BREDA Sector kanton. Locatie Bergen op Zoom. zaak/rolnr.: AZ VERZ beschikking d.d. 22 juli 2009.

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:HR:2002:AE4366

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Hoge Raad , BJN , (Van Zijl/Koppen)

Hof van Cassatie van België

Bewijslastverdeling bij gestelde uitputting

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:GHAMS:2014:4363 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 5 maart 2012.

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

Hoge Raad , BJN , (Imam)

O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen. vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. M.J. Vlasveld, secretaris)

Hoge Raad der Nederlanden

IN NAAM DER KONINGIN

Hoge Raad , BJN , (Schoenmaker)

ECLI:NL:GHDHA:2017:1150

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:HR:2003:AF2831

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Hof van Cassatie van België

Hoge Raad , BJN , (Sietses/Sneek)

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Jubilee Europe B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

LJN: BZ0031, Rechtbank 's-hertogenbosch, / HA ZA Print uitspraak

ECLI:NL:HR:2003:AF3057

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Hoge Raad , BJN , (Groen/Schoevers)

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

Hof van Cassatie van België

P. Kruit, C. Loonstra en E. van Vliet

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

Hoge Raad 10 oktober 2003 nr. C02/122HR mrs. Neleman, Aaftink, De Savornin Lohman, Hammerstein, Kop concl. P-G Hartkamp

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

Monuta Verzekeringen N.V, gevestigd te Apeldoorn, hierna te noemen: Aangeslotene,

ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

: London General Insurance Cy. Ltd, gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Verzekeraar

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL6273 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHARN:2011:BT6748

GERECHTSHOF AMSTERDAM

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8542

Hof van Cassatie van België

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

Hof van Cassatie van België

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH9935

Transcriptie:

UJA-Nummer Instantie UJA_101907 Hoge Raad datum 29-10-1982 wetsartikelen Art. 1637a oud-bw (thans art. 7:610 BW) Hoge Raad 29-10-1982, LJN AC0442, (Hesseling/Stichting de Ombudsman) Samenvatting Casus In de periode van 1 september 1977 tot 1 juli 1978 verricht Hesseling voor 30 uur in de week diverse werkzaamheden op het kantoor van Stichting de Ombudsman (hierna: de Stichting). De werkzaamheden vinden plaats in het kader van een praktisch jaar van de sociale academie De Horst te Driebergen, waar Hesseling in dezelfde periode gedurende één dag in de week onderwijs volgt. Uit een tussentijdse evaluatie blijkt dat de werkzaamheden van Hesseling primair zijn gericht op bepaalde door Hesseling geformuleerde leerdoelen. Voor deze werkzaamheden ontvangt Hesseling f 406,04 bruto per maand. Hesseling vordert van de Stichting een aanvulling van zijn loon tot het minimumloon voor volwassenen, in totaal een bedrag van f 13.654,67 bruto (inclusief rente en kosten). Ter onderbouwing van de vordering voert hij aan dat er naast de met de Stichting gesloten stageovereenkomst ook een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, aangezien hij onder het gezag van de Stichting voor deze productieve arbeid heeft verricht. De Stichting verweert zich hiertegen. Kantongerecht Nadat Hesseling is toegelaten rechtens te bewijzen dat er tussen hem en de Stichting een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, oordeelt de kantonrechter dat het bewijs niet slaagt en dat er tussen Hesseling en de Stichting de Ombudsman geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Hesseling gaat hiertegen in beroep. Rechtbank Bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarop Hesseling in cassatie gaat. Cassatiemiddel Richt zich op de vraag of de tussen de partijen gesloten stageovereenkomst op basis van de door de rechtbank vastgestelde omstandigheden tevens moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, zodat eiser ten onrechte is belast met het bewijs ervan. Hoge Raad Is van oordeel dat Hesseling ten onrechte uit diverse omstandigheden opmaakt dat er naast de stageovereenkomst tevens sprake is van een arbeidsovereenkomst. Zo is de HR van oordeel dat uit de door Hesseling voor akkoord ondertekende aanstellingsbrief, het stagecontract en het tussentijdse verslag van de stagebegeleider, niet kan worden opgemaakt dat partijen zich als werknemer en werkgever wensten op te stellen. Dit valt evenmin af te leiden uit de onder De opzet van de stage-begeleiding opgenomen bepaling dat de stichting te allen tijde verantwoordelijk blijft. Ook de omstandigheid dat Hesseling zich tijdens zijn stage diende te richten naar de aanwijzingen en instructies van de Stichting en het feit dat de stage voor de Stichting een mogelijk productief resultaat heeft afgeworpen, brengen op zichzelf niet mee dat er tevens sprake is van een arbeidsovereenkomst. Naar het oordeel van de HR heeft de rechtbank derhalve de artikelen 1637a en 1637c lid 1 oud-bw niet geschonden. Voorts merkt de HR op dat het oordeel van de rechtbank zozeer is verweven met de feiten, dat het zich aan toetsing in cassatie onttrekt. De HR bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Uitspraak Paulus Hendrikus Johannes Hesseling, te Utrecht, eiser tot cassatie, adv. Mr. H.G.T.J. Jansen, tegen de stichting Stichting De Ombudsman, te Hilversum, verweerster in cassatie, adv. Mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt. 1 Het geding in feitelijke instanties: Bij op 10 nov. 1978 ter griffie ingekomen verzoekschrift heeft eiser tot cassatie Hesseling zich gewend tot de Ktr. Hilversum ter inleiding van een vordering tot veroordeling van verweerster in cassatie Ombudsman tot betaling van een bedrag groot ƒ 13 680,73 bruto, later verminderd tot ƒ 13 654,67 bruto, met rente en kosten, in hoofdzaak bestaande uit aanvulling van zijn loon tot het minimumloon van volwassenen over een

tot ƒ 13 654,67 bruto, met rente en kosten, in hoofdzaak bestaande uit aanvulling Uittreksels van zijn Jurisprudentie loon tot het minimumloon rechtspraak UJA_101907, van volwassenen PDF over gemaakt een voor periode van 1 sept. 1977 tot 1 juli 1978, waarin Hesseling, naar hij stelde, als correspondent in de sectie Sociale Verzekeringen bij Ombudsman in dienst is geweest. Nadat Ombudsman tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Ktr. bij vonnis van 17 okt. 1979, alvorens nader te beslissen, Hesseling toegelaten en voor zoveel nodig ambtshalve bevolen door getuigen en/of andere middelen rechtens te bewijzen: dat er tussen pp. een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Tegen dit vonnis heeft Hesseling hoger beroep ingesteld bij de Rb. Amsterdam. Bij vonnis van 29 okt. 1980 heeft de Rb. het vonnis van de Ktr. Hilversum bekrachtigd en de zaak naar deze Ktr. ter verdere afdoening verwezen. Het vonnis van de Rb. is aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in cassatie: Tegen het vonnis van de Rb. heeft Hesseling beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding van 29 jan. 1981 en een aanvullend exploit van 3 febr. 1981 zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Ombudsman heeft geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijkheid en subs. tot verwerping van het beroep. Pp. hebben vervolgens de Hoge Raad verzocht eerst uitspraak te willen doen over de ingeroepen niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarna de HR bij arrest van 8 juli 1981, gepubliceerd in de RvdW 1981, 107, onder bepaling dat onderdeel III C van het middel niet in aanmerking zal kunnen worden genomen, het beroep op niet-ontvankelijkheid heeft verworpen. Vervolgens hebben pp. voortgeprocedeerd. De zaak is voor pp. bepleit door hun advocaten. De concl. van de A G Biegman-Hartogh strekt tot verwerping van het beroep. 3 Beoordeling van het middel: Voorop dient te worden gesteld dat de Rb. bij haar oordeel dat het bestaan van de door Hesseling gestelde arbeidsovereenkomst niet reeds voortvloeit uit de in het geding gebrachte bewijsstukken, niet slechts heeft betrokken de in de aanhef onder A van het middel opgesomde feiten en omstandigheden, doch mede de vaststellingen in haar derde r.o. onder 3, 4 en 5, te weten dat de werkzaamheden van Hesseling plaatsvonden binnen het kader van het praktisch jaar van de sociale academie De Horst te Driebergen, alwaar Hesseling gedurende 1 (vrij)dag per week onderwijs bleef volgen, en dat die werkzaamheden primair gericht waren op de in het vonnis nader aangeduide, door Hesseling zelf geformuleerde en tussentijds gewijzigde leerdoelen. In verband daarmede moeten de overwegingen van de Rb. waartegen het middel zich richt, aldus worden verstaan dat de Rb. van oordeel was dat naar de bedoeling van beide pp. de activiteiten van Hesseling zozeer gericht waren op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring, zulks mede met het oog op de voltooiing van zijn opleiding aan de sociale academie, dat behoudens nader door Hesseling te leveren bewijs niet gesproken kan worden van een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor de andere arbeid te verrichten in de zin van art. 1637a BW. Aldus oordelend heeft de Rb., anders dan in het middel onder I, II en III sub A en B wordt betoogd, de art. 1637a en 1637c eerste lid niet geschonden, evenmin als de art. 1902 e.v. van dat Wetboek, door Hesseling te belasten met nader bewijs. Overigens is dat oordeel zozeer met de feiten verweven dat het zich aan toetsing in cassatie onttrekt, terwijl het ook niet onbegrijpelijk is, zodat de daartegen gerichte motiveringsklachten eveneens falen. Zoals reeds is beslist in het onder nr. 2 genoemde in deze zaak door de HR gewezen arrest van 8 juli 1981, kon onderdeel III sub C van het middel niet in aanmerking worden genomen. 4 Beslissing: De HR: verwerpt het beroep; compenseert de kosten van het geding in cassatie, voor zover gevallen op het incident beslist bij het arrest van 8 juli 1981; veroordeelt Hesseling in de kosten van het geding in cassatie, voor het overige aan de zijde van Ombudsman gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 230,45 aan verschotten en ƒ 1700 voor salaris. De r.o. van het vonnis der Rb. in bovenstaande zaak luiden (Red.): 1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.

2. De voorgedragen grief houdt in, zakelijk weergegeven, dat de Ktr. Hesseling ten onrechte heeft belast met het bewijs van de door hem gestelde arbeidsovereenkomst. 3. Als enerzijds gesteld dan wel anderzijds niet of onvoldoende betwist en op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde bewijsstukken staat in dit geding vast: 1. Hesseling heeft van 1 sept. 1977 tot 1 juli 1978 ingevolge een tussen pp. gesloten zgn. stage-kontrakt gedurende 30 uur per week ten kantore van Ombudsman werkzaamheden verricht die o.m. bestonden uit: schriftelijk en telefonisch behandelen van zaken die betrekking hebben op Sociale Verzekeringswetten/Voorzieningen, e(en maal per week een middag telefoondienst, het bijwonen van sectie en plenaire vergaderingen; 2. Hesseling heeft voor deze werkzaamheden overeenkomstig de betreffende omroepregeling een bedrag van ƒ 406,04 bruto per maand ontvangen; 3. De werkzaamheden vonden plaats binnen het kader van het praktisch jaar van de sociale academie De Horst te Driebergen, alwaar Hesseling gedurende 1 (vrij)dag per week onderwijs bleef volgen; 4. Blijkens de Tussentijdse evaluatie van mijn stage bij de Stichting de Ombudsman waren de werkzaamheden primair gericht op de volgende door Hesseling geformuleerde leerdoelen: Kennis en ervaring opdoen voor het toekomstig beroep (Soc. Raadsman); Leren hanteren van de Sociale Verzekeringswetten/Voorzieningen; Leren functioneren in teamverband; Organisatorische vaardigheden aanleren in verband met het opzetten van Teams van Vrijwillige medewerkers. 5. Blijkens een notitie van Hesseling van 27 april 1978 heeft hij deze leerdoelen vervolgens tussentijds gewijzigd. 4. Hesseling stelt dat er naast de met Ombudsman gesloten stage overeenkomst ook een arbeidsovereenkomst heeft bestaan aangezien hij staande onder het gezag van Ombudsman voor deze produktieve arbeid heeft verricht. 5 Hij voert hiertoe aan dat hij zich bij de uitvoering van zijn werkzaamheden diende te richten naar de aanwijzingen en instructies van Ombudsman en hij beroept zich op een passage uit het jaarverslag van Ombudsman luidende: Door een duidelijker beleid, een efficientere wijze van werken en het aantrekken van meer vrijwilligers en stagiaires konden we de toegenomen hoeveelheid werk toch aan, hoewel nu de grens van de werkbelasting eigenlijk iets is overschreden.. Daaraan verbindt hij de conclusie dat Ombudsman stagiairs (mede) met het oog op door dezen te verrichten produktieve arbeid in dienst nam. 6 Verder wijst hij op zijn aanstellingsbrief van 8 sept. 1977, waarin melding wordt gemaakt van een honorarium overeenkomstig de betreffende omroepregeling. Hierin komt aldus Hesseling duidelijk naar voren dat het in deze ging om een loonbetaling. 7 Ombudsman heeft hiertegen aangevoerd dat er geen sprake was van een dienstbetrekking: er was geen werkgeversgezag en geen op het bedrijfsdoel gerichte arbeidsprestatie. De stage-overeenkomst is een drie partijenverhouding tussen de onderwijsinstelling, de stagiair en het bedrijf. De in deze aantoonbaar niet produktieve werkzaamheden van de stagiair worden bekeken vanuit het in deze verhouding centraal staande onderwijsperspectief. De stagiair blijft leerling van de onderwijsinstelling. Het gezag dat het bedrijf uitoefent is afgeleid van het gezag van de onderwijsinstelling. Hesseling kreeg als stagiair een stipendium uitgekeerd overeenkomstig de betreffende omroepregeling van de commissie coordinatie arbeidsvoorwaarden, hetgeen niet geinterpreteerd dient te worden als een loonbetaling. 8 Omtrent Hesselings grief tegen de beslissing van de Ktr. overweegt de Rb. als volgt. 9 De in het geding gebrachte stukken, met name de hiervoor genoemde, door Hesseling voor akkoord ondertekende aanstellingsbrief van 8 sept. 1977, het stage-contract van juni 1976 en het tussentijdse verslag van de stagebegeleider Berthe de Boer wettigen niet de conclusie dat pp. zich als werknemer en werkgever wensten op te stellen. Hieraan doet niet af dat Ombudsman Hesseling in tegenstelling tot hetgeen bij stagiairs gebruikelijk is als werknemer op grond van de WW heeft verzekerd, hetgeen volgens Ombudsman bij vergissing is gebeurd. 10 Evenmin is de juistheid van Hesselings standpunt af te leiden uit de bepaling dat de stichting (Ombudsman) te allen tijde verantwoordelijk blijft. Deze bepaling komt voor in het stage-contract van juni 1976 onder het hoofdje De opzet van de stage-begeleiding, en dient dan ook slechts in dat verband gelezen te worden. 11 Ook brengen de omstandigheden dat Hesseling zich tijdens zijn stage diende te richten naar de aanwijzingen en instructies van Ombudsman alsmede het feit dat de stage mogelijk een voor Ombudsman produktief resultaat heeft afgeworpen hetgeen overigens door Ombudsman wordt ontkend op zichzelf niet mee dat hier sprake is van een arbeidsovereenkomst. Immers de aard van de werkzaamheden alsmede het onderwijsdoel van de stage kunnen tot gevolg hebben dat de stagesituatie de werksituatie benadert, zodat een stagiair dezelfde werkzaamheden verricht als een gewone werknemer, maar een belangrijk onderscheid tussen werknemer en stagiair blijft dat de stagiair slechts beperkt inzetbaar is. 12 Nu ook de Rb. van oordeel is dat het bestaan van de door Hesseling gestelde arbeidsovereenkomst niet reeds voortvloeit uit de in het geding gebrachte bewijsstukken en Hesseling zijn in eerste instantie gedaan bewijsaanbod niet uitdrukkelijk heeft ingetrokken, terwijl door Ombudsman tegen de door de Ktr. aan Hesseling verstrekte bewijsopdracht niet incidenteel geappelleerd werd (in hoger beroep zeggende dat zij aan Hesseling geen bewijsmogelijkheid wil ontnemen), dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. Het cassatiemiddel tegen het vonnis der Rb. luidt (Red.):

Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen doordat de Rb. op gronden, welke als hier overgenomen en ingelast dienen te worden beschouwd het tussen pp. door de Ktr. Hilversum op 17 okt. 1979 gewezen vonnis heeft bekrachtigd, zulks ten onrechte op grond van de hierna volgende, ook in hun onderlinge samenhang te beschouwen redenen: Vooropgesteld zij: A. dat de Rb. voor zover in cassatie van belang in het onderhavige geding vaststelt a. Dat Hesseling van 2 sept. 1977 tot 1 juli 1978 ingevolge een tussen pp. gesloten zogenaamd stage-contract gedurende 30 uur per week ten kantore van Ombudsman nader in het vonnis omschreven werkzaamheden heeft verricht, b. dat Hesseling voor deze werkzaamheden een bedrag van ƒ 406,04 bruto per maand ontvangen heeft, c. dat Hesseling zich tijdens zijn stage diende te richten naar de aanwijzingen en instructies van Ombudsman, d. dat Hesseling's stage een voor Ombudsman produktief resultaat heeft afgeworpen. Immers heeft de Rb. de juistheid van deze laatste door Ombudsman weliswaar bestreden stelling van Hesseling in het midden gelaten, zodat van de juistheid daarvan in cassatie mag worden uitgegaan. Zowel de sub a tot en met d als (subs.) de sub a. t/m c. genoemde feiten zullen hierna worden aangeduid met deze feiten en omstandigheden. B. dat de Rb. beslist dat het bestaan van de door Hesseling gestelde arbeidsovereenkomst niet reeds voortvloeit uit de in het geding gebrachte bewijsstukken. I. Door ondanks het vaststaan van deze feiten en omstandigheden het door de Ktr. gewezen vonnis te bekrachtigen ziet de Rb. eraan voorbij dat een overeenkomst, welke deze feiten en omstandigheden bevat ook indien een of enkele ervan mede als kenmerk(en) van enige andere soort van overeenkomst zou(den) moeten c.q. kunnen worden beschouwd ingevolge de artt. 1637a en 1637c lid 1 BW in ieder geval, en zo nodig mede als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt. Door kennelijk impliciet anders te oordelen heeft de Rb. het recht, in het bijzonder deze artikelen geschonden en daarnaast en dientengevolge tevens de artt. 1902 e.v. BW, welke o.m. met zich mede brengen dat van vaststaande feiten, c.q. van het recht (nl. het op grond van deze feiten en omstandigheden bestaan van een arbeidsovereenkomst) geen bewijs behoeft te worden geleverd. II. De Rb. overweegt als weerlegging van Hesseling's tegen het vonnis van de Ktr. gerichte grief o.m. dat de in het geding gebrachte stukken (de aanstellingsbrief van 8 sept. 1977; het stage-contract van juni 1976; het tussentijds verslag van de stage-begeleider) niet de conclusie wettigen dat pp. zich als werkgever en werknemer wensten op te stellen. A. De Rb. ziet er aldus oordelend aan voorbij dat voor de beantwoording van de vraag of tussen pp., zoals Hesseling stelt, een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen niet (mede) van belang is, noch zoals de Rb. kennelijk oordeelt van doorslaggevend belang is de vraag of pp. bij een overeenkomst zich als werkgever en werknemer wensten op te stellen, doch slechts of de een zich verbonden heeft in dienst van de ander tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten, althans of de een voor de ander in ondergeschiktheid gedurende zekere tijd arbeid, althans werkzaamheden heeft verricht en daarvoor loon, althans betaling heeft ontvangen, zodat de Rb. anders oordelend het recht, in het bijzonder art. 1637a BW heeft geschonden. B. De Rb. ziet er aldus oordelend aan voorbij dat het uit de gereleveerde stukken blijkende voornemen van pp. met elkaar in ieder geval een zgn. stage-contract aan te gaan geenszins uitsluit dat pp. daarnaast een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan, althans ziet de Rb. eraan voorbij dat, ook indien zij terecht van oordeel is dat uit de gereleveerde stukken niet kan blijken dat pp. zich als werkgever en werknemer wensten te gedragen, dit oordeel geenszins uitsluit dat, zoals hier andere, te weten de eerder gereleveerde feiten en omstandigheden niettemin het bestaan van een arbeidsverhouding met zich meebrengen, zodat het oordeel van de Rb. in de aanhef van het middel sub B gereleveerd ook innerlijk tegenstrijdig, althans onbegrijpelijk is, en aldus in ieder geval niet naar de eis der wet met redenen omkleed. III. De Rb. overweegt dat de omstandigheden dat Hesseling zich tijdens zijn stage diende te richten naar de aanwijzingen en instructies van Ombudsman alsmede het feit dat de stage mogelijk een voor Ombudsman produktief resultaat heeft afgeworpen hetgeen overigens door Ombudsman wordt ontkend op zichzelf niet meebrengt dat hier sprake is van een arbeidsovereenkomst. Immers de aard van de werkzaamheden alsmede het onderwijsdoel van de stage kunnen tot gevolg hebben dat de stage-situatie de werksituatie benadert, zodat een stagiair dezelfde werkzaamheden verricht als een gewone werknemer, maar een belangrijk onderscheid tussen werknemer en stagiair blijft dat de stagiair slechts beperkt inzetbaar is. A. Aldus oordelend ziet de Rb. eraan voorbij dat de in deze overweging gereleveerde omstandigheden niet op zichzelf staan, doch dat zij daarnaast nog andere feiten en omstandigheden heeft vastgesteld, in het bijzonder de in de aanhef van het middel sub A gereleveerde, waarmee zij naast de in deze overweging genoemde bij de beoordeling van Hesseling's grief rekening had dienen te houden en welke zij in haar oordeelsvorming had dienen te betrekken, zodat haar het oordeel niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. B. Ook heeft de Rb. door te oordelen dat een belangrijk onderscheid tussen werknemer en stagiair blijft dat de stagiair slechts beperkt inzetbaar is het recht, in het bijzonder art. 1637a BW geschonden dat immers het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet doet afhangen van dit door de Rb. gehanteerde criterium, althans ziet de Rb. er aan voorbij dat dit criterium niet, althans niet zonder meer aan het niettemin bestaan van een

gehanteerde criterium, althans ziet de Rb. er aan voorbij dat dit criterium niet, Uittreksels althans niet Jurisprudentie zonder meer aan rechtspraak het niettemin UJA_101907, bestaan van PDF eengemaakt voor arbeidsovereenkomst in de weg staat, noch behoeft te staan, althans heeft de Rb., zo zou moeten worden aanvaard dat zij aldus oordelend het recht niet heeft geschonden, haar oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed, immers heeft zij na vaststelling van de omvang en de aard van de werkzaamheden welke Hesseling ten kantore van de Ombudsman moest verrichten niet vastgesteld dat Hesseling daadwerkelijk slechts beperkt inzetbaar is geweest. C. Indien deze overweging en het mede daarop gebaseerde oordeel aldus zou moeten worden verstaan dat de Rb. zij het implicite heeft vastgesteld dat Hesseling daadwerkelijk slechts beperkt inzetbaar is geweest heeft zij in strijd met art. 48 Rv de feitelijke grondslag van haar beslissing aangevuld, daar door pp. niet gesteld is dat Hesseling slechts beperkt inzetbaar is geweest.