WO-Sprint uit de startblokken



Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uw brief van. Bijlage(n)

HANDLEIDING MINOR LEREN LESGEVEN

FACULTEIT DER NATUURWETENSCHAPPEN, WISKUNDE EN INFORMATICA. ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING Masterschool Life and Earth Sciences studiejaar

Contextschets Techniek

Tweede Kamer der Staten-Generaal

UNIVERSITY OF INFINITE AMBITIONS. MASTER OF SCIENCE SCIENCE EDUCATION AND COMMUNICATION

Protocol PDG en educatieve minor

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers

Terugblik. - stedenreizen / EEPD / stadswandeling. - lustrum

Science. De nieuwe bètabrede bacheloropleiding van de Radboud Universiteit Nijmegen

Aanvraag beoordeling macrodoelmatigheid International Bachelor of Bioscience. Leiden, 17 januari 2017

Figuur 1: Aantal gediplomeerde studenten lerarenopleidingen studiejaar (bronnen: hbo-raad en vsnu, bewerkt door sbo)

LERAREN- OPLEIDINGEN OPEN DAG

Revisie Keuzegids Universiteiten 2015

Pieter Duisenberg Voorzitter Vereniging van Universiteiten

HANDLEIDING HANDLEIDING MINOR LEREN LESGEVEN LESGEVEN

1. Doelstelling Vormgeven van structurele bachelorsamenwerking tussen de negen (Technische) Wiskunde opleidingen in Nederland.

Feiten en cijfers. Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs

TUSSENBERICHT SELECTIE VAN VOLTIJD MASTEROPLEIDINGEN IN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS EN STUDENTENSTROMEN

d.d. 30 juni 2011 Overzicht Bestuurlijke Informatie voor Bilateraal Overleg 2011 Faculteit Wiskunde en Informatica

Aanvraagformulier nieuwe opleiding. Basisgegevens. Contactpersoon/contactpersonen Postbus GG Amsterdam

Van mbo en havo naar hbo

Studiekeuze van Amsterdamse VWO-leerlingen

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

BIJLAGE 1 BIJ 3TU.ONDERWIJS ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING

Digitale hulpmiddelen bij het toetsen en beoordelen in de universitaire lerarenopleiding

Deze brochure schetst de onderwijsvisie van onze universiteit op hoofdlijnen. De doelen die horen bij die visie kunnen we alleen samen bereiken.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nieuwe kans op extra instroom

Factsheet. Samenvatting

Factsheet Toelatingstoets PABO

SELECTIE EN TOEGANKELIJKHEID VAN HET HOGER ONDERWIJS SAMENVATTING EERSTE 2 RAPPORTEN:

LERAREN- OPLEIDINGEN Voorlichtingsbijeenkomst 26 mei 2015

logoocw De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag 20 december 2004 HO/prog/2004/55113

logoocw De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag 24 november 2005 HO/CBV/2005/51488

Investeren in kwaliteit Kansrijk op arbeidsmarkt. Onderzoek met impact. Hbo als emancipatiemotor. Hbo in vogelvlucht. #hbocijfers

Baan op niveau en in richting

SURF ALLE AAN DEK VERSLAG LIVE-EVENT

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013

Vragenlijst voor masterstudenten

Nanotechnologie voor de VWO bovenbouw

DOORSTUDEREN NA HET HBO

Tevredenheid over start en ontwikkeling op de arbeidsmarkt

BIJLAGE 1 BIJ 3TU.ONDERWIJS ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING

Enquêteresultaten QSK & studiekeuzetevredenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

4 Toegankelijkheid optimaliseren

Subsector overig. Subsector overig

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Partnerschap. en scholen werken op basis van een gezamenlijke verantwoordelijkheid samen met studenten aan hun ontwikkeling tot professional.

Zoek het uit! Studiekeuze123

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

Lerarenopleiding. Toke Egberts 10 nov. 2017

Voorlichtingsavond ILO

Vragenlijst voor minorstudenten

Tweede adviesnota. van het STEM-PLATFORM. aan de stuurgroep. donderdag, 12 december Brussel, Koning Albert II - Laan.

1. Welke routes tot leraar zijn er in het hoger onderwijs?

Onderwijs- en Examenregeling (OER) Bachelorprogramma Academische Opleiding Leraar Basisonderwijs. Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen

Het belang van leren programmeren

Jaarlijkse Studenten Enquete (JSE) Behaalde resultaten en samenvatting. Studiejaar

Samenvatting aanvraag

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Instellingsbeleid doelstellingen en profiel

Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants

Benchmark Axisopleidingen

Aantal ingeschreven studenten per universiteit naar onderwijstaal, studiejaar

Veel gestelde vragen over de U-Talent Academie

Advies Radboud Universiteit Nijmegen

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Naar transparanter hoger onderwijs. Het Nederlandse Nationale Kwalificatieraamwerk

DOORSTUDEREN NA HET HBO

Aanbod van opleidingen

OPeRA : Onderwijspartners Regio Amsterdam

Studenten aan lerarenopleidingen

Van de 293 Wageningse respondenten zijn er 109 man (37%) en 184 vrouw (63%). De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 28 jaar.

Veranderen van opleiding

Verder studer e n. Zoek de zeven verschillen: bachelor en master

Format samenvatting aanvraag. Opmerking vooraf

Studeren na het HBO. stand van zaken Informatie van het Avans Studentendecanaat

Veelgestelde vragen opleiding Tandheelkunde

Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO

HET APOLLO MODEL. Figuur 1: Ontwikkeling aantal studenten HBO en WO, Nederland,

VU PRE UNIVERSITY COLLEGE VOOR DE SCHOLIER DIE VERDER KIJKT

HET APOLLO MODEL. Figuur 1: Ontwikkeling aantal studenten HBO en WO, Nederland,

Subsector geografie. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs,

3D-PROJECT HOOGEVEEN !!! Talentontwikkeling door wetenschap en techniek. Kansen zien is. De aanpak

Belangstelling van vwo ers voor een bacheloropleiding Nanobiologie

Studeren na het HBO. stand van zaken Informatie van het Avans Studentendecanaat

Indeling hoger onderwijs

Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden

* 1. Wat is uw geslacht? Beste oud-studenten,

5. Onderwijs en schoolkleur

master leraar voortgezet onderwijs

Resultaten WO-monitor 2013

Interfacultaire Lerarenopleidingen (POWL) Voorlichtingsavond ILO

Informatieavond over de profielkeuze in de 3 e klas

Transcriptie:

WO-Sprint uit de startblokken Rapportage Audit 2006 Auditcommissie WO-Sprint December 2006 Auditrapport WO-Sprint Programma 2006 1

Inhoudsopgave Inleiding en achtergrond 3 1. De audit 5 1.1 Werkwijze 5 1.2 Auditcriteria 5 1.3 Verslaglegging 6 2. Reflecties op de beleidsdoelstelling 7 3. Observaties en conclusies 11 3.1 Instroom 12 3.2 Doorstroom 18 3.3 Uitstroom 20 3.4 Specifieke onderdelen 22 4. Aanbevelingen 23 Auditrapport WO-Sprint Programma 2

Inleiding en achtergrond In dit rapport presenteert de Auditcommissie WO-Sprint haar bevindingen uit de eerste ronde van de audit van het WO-Sprint Programma van het Platform Bèta Techniek (PBT). In 2000 is in Lissabon door regeringsleiders van de Europese Unie afgesproken dat in 2010 Europa tot de meest innoverende (en concurrerende) economieën van de wereld moet behoren. Er is ook afgesproken dat er meer geïnvesteerd moet worden in onderzoek en ontwikkeling en dat het aantal afgestudeerden, met name in de exacte en technische richtingen, in Europa moet toenemen. De toename in deze richting moet in 2010 15% zijn, waarbij extra aandacht voor het aandeel vrouwen wordt gevraagd. In Nederland is dat voor het wetenschappelijk onderwijs (WO) vertaald in een doelstelling om in 2010 15% meer afgestudeerden in de exacte en technische wetenschappen te hebben. In opdracht van de overheid, het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, heeft het Platform Bèta Techniek (PBT) een aantal stimuleringsprogramma s opgezet waardoor het bèta-onderwijs in Nederland aantrekkelijker kan worden gemaakt en uiteindelijk meer jongens, en vooral ook meisjes een bèta of technische studierichting en carrière zullen kiezen. De programma s beslaan het hele onderwijsveld, van basisonderwijs tot universiteiten en hogescholen. Het WO-Sprint Programma is hier één van en is gericht op de Nederlandse universiteiten. In 2006 maakten 11 universiteiten deel uit van het programma. Om te bepalen welke studierichtingen vallen onder de exacte en technische richtingen heeft het Platform Bèta Techniek gebruik gemaakt van de clusterindeling van de commissie Nulmeting 1 (commissie Sminia). Deze commissie heeft een indeling opgesteld bestaande uit vier clusters, waarbij clusters 1 en 2 voor het WO-Sprint Programma en dus voor deze autistrapportage van belang zijn: Cluster 1: alle opleidingen uit de CROHO 2 -sectoren Natuur & Techniek Cluster 2: alle opleidingen van buiten de CROHO-sectoren Natuur en Techniek, maar die wel bestaan uit meer dan 50% bètatechniek-vakken (ook wel snijvlakopleidingen genoemd). De doelstelling van het Platform Bèta Techniek verwijst dan ook naar een groei van 15% van het aantal afgestudeerden in het totaal van cluster 1 + cluster 2 opleidingen. Uitgangspunt van de programma s van het Platform Bèta Techniek is het versterken van bestaand beleid van onderwijsinstellingen alsook het aanzetten tot beproeven van nieuwe activiteiten en nieuw beleid. Aangetekend moet worden dat het startpunt uiteraard niet nul is. Zo is er bij de drie technische universiteiten al langer een beleid uitgezet om de in- en uitstroom te verhogen. Bovendien zijn er enkele enkele algemene universiteiten, zoals in Nijmegen, Utrecht en Leiden, die zich ook al enige jaren zich inzetten om de aansluiting tussen voortgezet en hoger onderwijs te verbeteren en zo de instroom en uitstroom in de bètastudies te verhogen. In 2005 heeft het Platform Bèta Techniek de miniconferentie "Innovatie inspireert Onderwijs" georganiseerd in samenwerking met universiteiten en een aantal grote bedrijven waar een aantal aanbevelingen is geformuleerd die zijn opgenomen in het kader voor het Sprint programma. Deze aanbevelingen betreffen het belang van verdergaande samenwerking van universiteiten met het bedrijfsleven, brede oriëntatie mogelijkheden van leerlingen op studie en beroep, de ketenaanpak waarbij samenwerking 1 Van Natuur en Techniek naar Science & Technology. Uitgave Platform Bèta Techniek, Den Haag. 2 CROHO = Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. Dit register wordt beheerd door de Informatie Beheer Groep in Groningen. Auditrapport WO-Sprint Programma 3

met scholen voor voortgezet onderwijs prioriteit heeft en tenslotte meer aandacht voor de doorstroom HBO-WO. Vanuit het WO-Sprint Programma wordt in een periode van drie jaar een bedrag van 20 miljoen Euro aan stimuleringsbijdragen verdeeld over de Nederlandse universiteiten met een of meer faculteiten exacte, aard- of levenswetenschappen, alsook de drie technische universiteiten. Het programma wordt geëvalueerd door middel van een jaarlijkse monitor en audit. De monitor wordt uitgevoerd door bureau Regioplan en elders gerapporteerd. De audit, waarvan voor het eerste jaar in dit rapport bevindingen en aanbevelingen worden gerapporteerd, wordt uitgevoerd door een onafhankelijke Auditcommissie. In deze samenvattende rapportage wordt eerst de opzet en uitvoering van de audit beschreven en zijn enkele reflecties op de beleidsdoelstelling opgenomen. Hierna worden de observaties en conclusies geformuleerd, onderscheiden naar instroom, doorstroom en uitstroom van studenten. Als laatste worden de aanbevelingen gepresenteerd. Auditrapport WO-Sprint Programma 4

1. De audit 1. 1 Werkwijze De eerste audit van het WO-Sprint Programma is uitgevoerd in de periode 5 september tot 31 oktober 2006. Elke universiteit werd bezocht door een afvaardiging van drie leden van de Auditcommissie en een projectleider Monitoring en Auditing van het Platform Bèta Techniek (PBT). De Auditcommissie bestaat uit de volgende personen: prof.dr. Tjeerd Plomp - voorzitter (emeritus hoogleraar onderwijskunde, Universiteit Twente) prof.dr. Marijk van der Wende (hoogleraar bestuurskunde, Vrije Universiteit en Universiteit Twente) dhr. Ad de Jager (voormalig Inspecteur Generaal van het Onderwijs, voormalig Eerste Kamerlid) prof.dr. Albert Pilot (hoogleraar scheikundedidactiek en curriculum, Universiteit Utrecht) prof.dr. Werner van der Weg (emeritus hoogleraar natuurkunde, Universiteit Utrecht) prof.dr. Wim Hogervorst (hoogleraar natuurkunde en voormalig decaan, Vrije Universiteit Amsterdam) De commissie wordt vanuit het Platform Bèta Techniek ondersteund door drs. Rebecca Hamer, projectleider Monitoring en Auditing. In het kader van het WO-Sprint Programma zijn in 2006 elf universiteiten bezocht, in volgorde van de audit vanaf 5 september 2006: Technische Universiteit Delft (TUD), Radboud Universiteit (RU), Universiteit Leiden (UL), de Vrije Universiteit (VU), Universiteit Twente (UT), Universiteit van Amsterdam (UvA), Wageningen Universiteit (WU), Technische Universiteit Eindhoven (TU\e), Erasmus Universiteit (EUR), Universiteit Utrecht (UU) en als laatste op 31 oktober 2006 de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). De Auditcommissie heeft de auditbezoeken gestructureerd als een (serie van) open gesprekken met betrokkenen binnen de respectievelijke instellingen, onder wie leidinggevenden (zowel uit het College van Bestuur als de bij Sprint WO betrokken faculteiten), en betrokkenen uit staf en lijn, zoals opleidingsdirecteuren en docenten. Bij bijna elk bezoek is ook gesproken met studenten en daar waar mogelijk met leerlingen die deelnemen (of genomen hebben) aan aansluitingsactiviteiten. Direct na afloop van elk bezoek werd mondeling een eerste terugkoppeling gegeven aan een vertegenwoordiging van de betrokkenen op de universiteit. Deze aanpak is goed bevallen, zowel bij de commissie als bij de universiteiten, en zal ook bij volgende audits worden gehanteerd. 1. 2 Auditcriteria Per audit worden de criteria toegesneden op de fase waarin het programma verkeert. Terwijl in alle audits aandacht besteed wordt aan de kwaliteit van de inzet en de realisatie van de plannen, is in het najaar 2006 met name aandacht besteed aan Urgentiebesef en voortgang: is na de planfase de vaart erin gekomen? Visie: is een instrumentarium ontwikkeld en ingezet waarmee qua inhoud en breedte van doelgroepenbereik de afgesproken ambities haalbaar lijken? Auditrapport WO-Sprint Programma 5

Leiding: is er sprake van een krachtige aanpak en commitment van leiding en betrokkenen bij de uitvoering. Houdt men de vinger aan de pols? Wordt de organisatie door de leiding in staat gesteld om te acteren? Verankering: In hoeverre zijn de ontwikkelde activiteiten, procedures en instrumenten ingebed in het toekomstige beleid van de instelling? Is te verwachten dat de aanpak in een ongoing effort zal resulteren? Deze criteria zijn vooraf met de universiteiten gecommuniceerd tezamen met per instelling - een korte lijst van specifieke onderwerpen die tijdens het auditbezoek besproken werden. Vaste punten hierbij waren Bèta 1 op 1 en de Bètabeurs, de onderdelen waarvan was overeengekomen dat elke universiteit die zou ondernemen. Bovendien is aangegeven dat in 2006 bijzondere aandacht zou zijn voor activiteiten die gericht zijn op het verhogen van de instroom. 1.3 Verslaglegging Van elk bezoek is een verslag gemaakt dat ter goedkeuring is aangeboden aan de universiteit. In het verslag worden per onderwerp de bevindingen neergelegd,geordend naar onderwerpen betreffende instroom, doorstroom en uitstroom. Bovendien worden visie, strategie en zorgen van de instellingen vastgelegd en zijn de bevindingen en aanbevelingen van de Auditcommissie opgenomen. Elk verslag blijft vertrouwelijk en heeft als belangrijk doel de instelling een spiegel voor te houden inzake de voortgang van de Sprintinspanningen. Naast de instellingspecifieke rapportages zijn de algemene bevindingen en conclusies op 23 november 2006 mondeling teruggekoppeld aan vertegenwoordigers van de bezochte universiteiten. Bij deze terugkoppeling hebben de universiteiten gebruikt gemaakt van de gelegenheid nadere informatie te vragen en commentaar te leveren. Deze opmerkingen zijn verwerkt in deze rapportage. Op basis van elk auditverslag brengt de Auditcommissie een instellingsspecifiek advies uit aan het Platform. Onderhavige rapportage die formeel vastgesteld wordt nadat alle elf universiteiten akkoord zijn met hun auditverslag - is een samenvatting van de bevindingen van de Auditcommissie en bevat de meer algemene conclusies en aanbevelingen over de stand van zaken en toekomstige richting van het WO-Sprint Programma. Auditrapport WO-Sprint Programma 6

2. Reflecties op de beleidsdoelstelling De Lissabondoelstelling die leidend is voor WO-Sprint luidt: "Increasing graduates in mathematics, science and technology by 15 per cent by 2010, while improving gender balance" De Auditcommissie heeft na reflectie op het bovenstaande een aantal observaties ten aanzien van de operationalisering van deze beleidsdoelstelling voor de Nederlandse situatie. Naar aanleiding van deze observaties heeft de Auditcommissie een aantal keuzes gemaakt ten aanzien van de invulling van haar taak binnen het auditproces. Hieronder zijn deze observaties en keuzes toegelicht. (1) Vanuit de beleidsdoelstelling is niet eenduidig af te leiden op welk niveau de 15% meer uitstroom is gedefinieerd: bachelor of master? Indien aangenomen wordt dat ingezet wordt op een uitstroom vergelijkbaar met de diplomastructuur van 2000 (Drs., Ing. en Ir.), kan afgeleid worden dat ingezet zou moeten worden op 15% meer mastergediplomeerden. Het is onduidelijk of en hoe de invoering van het Ba-Ma 3 systeem uitwerkt op de aantallen die met een masterdiploma de universiteiten zullen verlaten omdat het civiel effect van het bachelordiploma onbekend is. Naar verwachting zal een hoger percentage studenten (dan de toename met 15% ten opzichte van het aantal afgestudeerden in 2000) het bachelordiploma halen, en zal niet iedereen doorstuderen om een masterdiploma te behalen. Daarentegen maakt het Ba- Ma systeem het mogelijk dat aanvullend studenten vanuit het hbo en het buitenland instromen in masterstudies (zie Figuur 1). Het Platform geeft aan op dit moment binnen het programma - geen onderscheid te maken naar bachelor- of mastergediplomeerden. De commissie heeft voor de audit gekozen om zich vooral te richten op de bacheloruitstroom omdat deze in principe te meten is in de looptijd van het programma, maar zij zal zeker ook kijken naar de Mauitstroom. Overigens moet worden opgemerkt dat voor beide niveaus er problemen zijn bij het vergelijken met de uitstroom in 2000. 3 Bachelor-Master systeem Auditrapport WO-Sprint Programma 7

Bacheloropleiding Masteropleiding VWO +25% Ba: + 15% +25% Ma: +15% hbo-p β-brug Internationaal hbo Internationaal Figuur 1. In- en uitstroom varianten voor de universiteiten. (legendum: +25% betekent: in 2010 25% meer dan in 2000; etc.) (2) Het element gender balance is in de Nederlandse beleidsdoelstelling niet overgenomen. De Auditcommissie vraagt zich af waarom dit niet het geval is, hoe het PBT hier tegen aankijkt, en of er geen belangstelling zou moeten zijn voor ontwikkelingen op dit aspect? Juist in Nederland is de deelname van vrouwen in bèta en techniek relatief laag in vergelijking met andere Europese landen en is de populatie vrouwelijke leerlingen en studenten een belangrijke vijver om in te vissen. De commissie besteedt in haar audit wel uitdrukkelijk aandacht aan dit onderwerp, en beoordeelt in haar analyse ook initiatieven op dit terrein, waarbij de vier auditcriteria als leidraad worden gebruikt. De Auditcommissie WO-Sprint geeft hiermee ook op dit aspect invulling aan de ketenaanpak door aan te sluiten bij de doelstellingen van het Universum Programma (gericht op VWO/HAVO scholen) waarbij juist ook het thema meisjes als een belangrijk speerpunt van instellingsbeleid geformuleerd is. (3). Is het ambitieniveau van het WO-Sprint Programma en zijn de gemaakte prestatieinnovatie afspraken toereikend om de beoogde toename van 15% meer afgestudeerden in bèta en techniek te behalen? De basis voor de prestatie-innovatie afspraken met de resp. universiteiten zijn de volgende documenten: 1. het Deltaplan bèta techniek, 2. het WO-Sprintkader, 3. het instellingsplan en 4. de toekenningsbrief. Daarnaast spelen een rol de referenties naar de ambities in de sectorplannen van de 3TU's en de Natuurwetenschappen. Op basis van deze documenten plus het commitment aan de sectorplannen zijn afspraken tussen het Platform en de universiteiten gemaakt over de individuele bijdrage van elke universiteit aan de nationale ambitie om 15% meer instroom (in 2007) en 15% meer uitstroom (in 2010) te realiseren. Auditrapport WO-Sprint Programma 8

Uit de samenvatting van de monitorverslagen komt naar voren dat er mogelijke onduidelijkheid is over de reikwijdte van de afspraken. De commissie komt bij de aanbevelingen op dit punt terug. (4) Is het voorgestelde instrumentarium om de instroom- en uitstroomdoelstellingen te realiseren voldoende uitgewerkt: zijn er mogelijk verschillende instrumenten en strategieën nodig om de beoogde kwantitatieve doelstelling te kunnen halen? Figuur 1 schetst de complexiteit van de omgeving waarin de prestatie-innovatie afspraken met de universiteiten zijn gemaakt. Deze figuur illustreert dat er verschillende in- en uitstroomdoelgroepen zijn. Voor de instroom in de bachelorstudies is de instroom vanuit het VWO uiteraard de belangrijkste. Op termijn is er, naast de doorstroom vanuit de bachelorfase naar een masteropleiding, ook een uitstroom naar de arbeidsmarkt te verwachten. Voor de masterfase doemt een heel ander beeld op. Hier is sprake van een sterk gevarieerde instroom, namelijk - vanuit de eigen bachelorfase én vanuit de bachelorfase van andere universiteiten, - vanuit het HBO, al of niet voorafgegaan door schakelsemesters, WO-minoren in het HBO of andere aansluitingsprogramma s, - van internationale studenten (zowel vanuit EU als daarbuiten). De tijd zal leren of er te zijner tijd ook WO-bachelorinstroom vanuit de arbeidsmarkt zal ontstaan. Werving binnen deze doelgroepen zal een ander instrumentarium vereisen dan de werving voor de Ba-studies, waarbij de sectorplannen aanknopingspunten kunnen bieden. Bij de eerste audit lag de nadruk op de in Sprint opgenomen aansluitingsactiviteiten gericht op de instroom in de bachelorstudies vanuit VWO, HBO en andere bronnen. In de volgende jaren zal de focus verschuiven naar rendement (doorstroom) en uitstroom van de Ba-studies, alsook de instroom, doorstroom en uitstroom van de Ma-studies. (5) Op welke wijze onderscheiden de universiteiten zich van elkaar? Men kan hierbij denken aan onderwerpen als de balans tussen de bachelor- en mastersfase, research-focus per universiteit, de plaats van innovatie en ondernemerschap in de opleidingen naast de meer fundamentele onderzoeksoriëntatie van opleidingen, etc. 4 De bevinding van de Auditcommissie is dat de elf universiteiten verschillen tonen in de mate waarin zij het bachelor diploma als einddiploma zien. Over het algemeen is de mening dat universiteiten opleiden tot een masterdiploma. Er is een ontwikkeling waarbij onderzoek en onderwijs inhoudelijk meer geïntegreerd worden, en soms worden studenten vanaf de eerste cursus meer worden geconfronteerd met het eigen onderzoek van de universiteit. Bij een aantal universiteiten wordt ingespeeld op de behoefte de definitieve studiekeuze uit te stellen en wordt een zogenaamde brede bachelor of brede propedeuse aangeboden. Enerzijds wordt hiermee een groeiende 4 Voor dit punt kan worden verwezen naar het Sectorplan Natuurwetenschappen, fase II, zoals dat door de decanen van de exacte faculteiten van de algemene universiteiten momenteel wordt uitgewerkt. Dit plan zal naar verwachting eind januari 2007 gereed zijn. Auditrapport WO-Sprint Programma 9

instroom gerealiseerd terwijl er ook indicaties zijn dat een aanzienlijk deel van de studenten in deze brede studieprogramma s doorstroomt naar een exacte masteropleiding. Daarnaast is er een groeiend besef dat niet alle studenten een wetenschappelijke onderzoekscarrière nastreven en worden naast onderzoeksmasters ook meer toegepaste, dan wel professionele masteropleidingen ontwikkeld. Auditrapport WO-Sprint Programma 10

3. Observaties en conclusies Op alle universiteiten wordt een groot scala aan activiteiten ontplooid, waarbij geldt dat niet al deze activiteiten expliciet in de Sprintplannen zijn opgenomen. Om een goed beeld te krijgen van de inspanningen is tijdens de audit toch ook naar deze andere activiteiten gevraagd. Eerst geeft de Auditcommissie een algemene indruk en weging van de inspanningen van de universiteiten. Daarna worden observaties en conclusies ingedeeld naar instroom, doorstroom en uitstroom gepresenteerd. Totaalbeeld Het blijkt dat universiteiten een verschillende positie hebben ten aanzien van de opstart, implementatie en resultaten van het WO-Sprint programma. Vanuit het perspectief van het programma is naar de mening van de Auditcommissie een aantal aspecten van belang bij het vormen van een beeld van de inspanningen van een instelling, zoals - integraal beleid (dwz samenhang en focus) - ketenaanpak, dwz van profielkeuze in het VO tot en met alumnibeleid - monitoren van het eigen beleid resulterend in bijstellingen waar nodig - aanpak van bèta 1 op 1, - betrokkenheid bij een scholennetwerk. Op basis van deze overwegingen kan de volgende indeling worden gemaakt: Er zijn twee universiteiten (RU en UU) die op alle aspecten goed scoren: zij zijn al langer bezig met een samenhangend beleid waarbinnen monitoren en onderzoek vanzelfsprekend en structureel zijn opgenomen. Daarnaast hebben zij bèta 1 op 1 goed op de rails. Ondanks hun voorsprong leiden de Sprintmiddelen hier tot een duidelijke toegevoegde waarde. Er is een groep van vijf universiteiten (RUG, UL, UvA, VU en WU) waar weliswaar groei gerealiseerd is, maar die niet op alle punten even ver zijn gevorderd als de bovengenoemde instellingen. Soms is het beleid pas meer recent ingezet en is nog onvoldoende zicht op de resultaten dan wel is de focus of samenhang minder duidelijk (bijv. WU, RUG), of is de meerwaarde van Sprint op dit moment nog niet gerealiseerd (bijv. UL). Voor deze groep geldt bovendien dat er duidelijker ingezet kan worden op systematisch monitoren en onderzoek gericht op zelfreflectie en het ontwikkelen van een lerend vermogen. Sprint heeft bij deze universiteiten tot meer bewustwording geleid waardoor bij deze instellingen ook meerwaarde is ontstaan. De drie technische universiteiten (UT, TU\e, TUD), hebben nog veel aandacht nodig om focus en richting aan de Sprintactiviteiten te geven. TU\e en UT realiseren bovendien geen instroomgroei, waarbij TU\e aangeeft in te zetten op gelijkblijvende instroom. Auditrapport WO-Sprint Programma 11

Hieronder wordt meer specifiek ingegaan op de observaties en conclusies, waarbij deze zijn ingedeeld naar instroom, doorstroom en uitstroom. In kaders zijn aansprekende voorbeelden opgenomen. 3.1 Instroom Werving en prewerving voor bachelor-studies Op alle universiteiten worden (veel) wervingsactiviteiten ontplooid. Hoewel niet alle activiteiten opgenomen zijn in de Sprintafspraken, worden voorzover ze tijdens de audit aan de orde zijn geweest wel hieronder besproken. Opvallend is het enthousiasme dat de betrokkenen binnen de instellingen uitstralen en de persoonlijke inzet voor hun activiteit. Binnen de universiteiten is de volle omvang (in aantallen en opzet) van de wervingsactiviteiten niet altijd bekend - dit is vaker het geval op universiteiten met meer dan één betrokken faculteit. WO-Sprint en de audit lijken hier als katalysator te werken bij de bundeling en coördinatie van activiteiten. Enkele Sprint-afspraken hebben ook specifiek betrekking op het bundelen en inzichtelijker maken van het aanbod aan instroomgerelateerde activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn web-portals van bijv. TUD, RUG en UvA. Op zulke portals worden over het algemeen bestaande en nieuwe activiteiten die voorheen vaak uitsluitend op de pagina s van de verschillende faculteiten en diensten waren te vinden - gebundeld gepresenteerd zodat ze eenvoudiger terug te vinden zijn. Verreweg het grootste deel van de wervingsactiviteiten van de universiteiten is nu nog gericht op de bovenbouw van het VWO. Binnen Sprint wordt gefocust op de leerlingen met een N-profiel 5. Hierbij wordt naast de gewone activiteiten zoals open dagen, meeloopdagen, Master classes en proefstuderen, met name aandacht besteed aan ondersteuning bij profielwerkstukbegeleiding (bijv. Exo-steunpunt van de RU, Junior Science Program aan de EUR, Junior Science Lab bij de UL en het landelijk contactpunt). Deze activiteiten zijn vooral aanbodgestuurd: de universiteit biedt deze mogelijkheden aan en scholen en leerlingen reageren daarop. Daarnaast is er, onder het motto de wetenschap komt naar je toe een aantal mobiele laboratoria of activiteiten met het doel de interesse voor bèta te verhogen (bijv. RINO (UL), RUG Discovery, DNA lab (WU), Natuurkundecircus (TU\e)). Over het algemeen zijn deze mobiele activiteiten vraaggestuurd - de scholen vragen een bezoek aan - en veelal vooralsnog regionaal gericht. In het Junior Science Program van de EUR participeren leerlingen uit vijf en zes VWO (met biologie) één of meer weken in een lopend (fundamenteel biomedisch) onderzoek binnen het Erasmus Medisch Centrum. De leerlingen worden begeleid door de onderzoekers zelf, doen proeven, zitten bij besprekingen en leveren met hun resultaten een bijdrage aan het onderzoek. Vaak mondt de stage uit in een profielwerkstuk dat op de eigen school wordt gepresenteerd. Binnen het Erasmus MC doen 22 onderzoeksgroepen mee aan dit programma en worden per jaar 80 tot 120 leerlingen bereikt. 5 Natuurprofiel, te onderscheiden in NT (Natuur en Techniek) en NG (Natuur en Gezondheid). Andere profielen zijn EM (Economie en Maatschappij) en CM (Cultuur en Maatschappij) samen vaak als M-profielen aangeduid. Auditrapport WO-Sprint Programma 12

Er zijn ook universiteiten die zich met (een deel van) hun werving proactief richten op jongere leerlingen, bijvoorbeeld op de onderbouw van het VWO (bijv. RUG en UT via het Technasium, UvA/VU via Science Centre en Sciencelab, UL met Science4U en etc.). In een enkel geval wordt op verzoek, en op kleine schaal ook aan zogenaamde pre-werving gedaan. Het betreft hier dan activiteiten gericht op het primaire onderwijs, meestal op de leerlingen in groepen 7 en 8 (o.a. UT in TEAM, RUG Discovery). De TU s en de WU hebben door hun specifieke karakter als ingenieursopleidingen al een profilering voor de VO-leerlingen. Bij de werving van de algemene universiteiten blijkt diversificatie te ontstaan omdat deze ook zoeken naar een profilering van hun instelling - bijvoorbeeld: (1) Toptalent en profilering als onderzoeksuniversiteit (UL) (2) Elk talent telt en profilering als onderwijs én onderzoeksuniversiteit (bijv. VUA, RU, RUG), (3) Appelleren aan brede interesse en profilering met brede bachelors (bijv. UvA, RUG, UU), (4) Internationale oriëntatie (zonder daarbij de ook eigen studenten te vergeten; bijv. WU, UT). Er is een ontwikkeling zichtbaar waarin universiteiten graduate schools en undergraduate schools instellen. Leerlingen 5/6VO studeren een periode aan universiteit - Pre-University college(puc) Deze programma s bestaan onder een veelheid van namen (PUC, Topperstraject, Junior College Utrecht, LAPP-Top) en zijn gericht op de betere 5/6VO leerlingen met een N-profiel. De PUC varieert in omvang, van een enkele reguliere cursus (Toppertraject) tot een eigen curriculum van twee volle dagen per week gedurende het hele jaar (Junior College Utrecht). Bij enkele universiteiten (bijv. VU, TU\e ) zijn of bestaat het voornemen om bestaande activiteiten voor leerlingen, zoals master classes etc. te bundelen en uiteindelijk te laten evolueren tot een soort PUC. Deze activiteiten zijn over het algemeen zeer succesvol er is meestal meer belangstelling dan er plaatsen aangeboden worden - en ze bouwen voort op de ervaring dat als leerlingen eenmaal binnen de universitaire omgeving zijn geweest de kans dat ze ook daadwerkelijk inschrijven groter is. Meisjes Over het algemeen is er geen specifiek beleid bij de universiteiten gericht op het werven van meisjes. Voor de cluster 2 opleidingen (volgens de indeling van de commissie Nulmeting) lijkt dit ook niet nodig omdat daar het aandeel vrouwen voldoende is (Tabel 1 hieronder), maar bij de cluster 1 opleidingen kan wel degelijk meer aandacht voor het werven van vrouwen worden ontwikkeld. Bij die universiteiten die zich bewust zijn van de van meisjes als potentiële instroom zet men nu in op goede, ook voor meisjes aantrekkelijk wervingsmateriaal, daarnaast worden (vrouwelijke) rolmodellen duidelijker gepositioneerd 6 etc. Universiteiten winnen hiervoor over het algemeen geen extern advies in bij bijv. het expertise bureau VHTO 7. Er is (incidentele en uitermate prille) gedachtevorming over opleidingen die mogelijk aantrekkelijk zijn voor meisjes, meestal gericht op meisjes met een NG-profiel (bijv. UT, TU\e). Bèta 1 op 1 wordt vaak aangegrepen als middel om meer individuele aandacht aan meisjes te kunnen besteden. 6 Bijv. de Rosalyn Franklin leerstoelen bij de RUG. 7 Expertise bureau Vrouwen in Hoger Technisch Onderwijs (zie www.vhto.nl) Auditrapport WO-Sprint Programma 13

De TU\e zet binnen Bèta 1 op 1 een experiment op waarbij vrouwelijke mentoren gekoppeld worden aan vrouwelijke leerlingen. De pilot wordt opgezet in samenwerking met het VHTOproject Oriëntatiebrug voor N-profiel meisjes. Binnen deze proef worden de ouders van de leerlingen actief betrokken. Allochtonen Vooral in het westen van het land (o.a. UvA, VU) maar toch ook elders (bijv. TU\e) is meer oog voor allochtonen als potentiële markt voor groei dan in de rest van het land. Als groot nadeel wordt hier genoemd dat er eenvoudigweg nog te weinig allochtonen in het VWO zitten en bovendien kiezen deze VO-leerlingen minder vaak voor een N-profiel. Het aandeel allochtonen in het VO en HO neemt echter toe - volgens een recent rapport van het SCP 8 is het aandeel allochtonen in het HBO is sinds 1997 bijna verdubbeld, terwijl de groei binnen het WO is kleiner. Omdat allochtonen meer dan gemiddeld worden verwezen naar VMBO/HAVO (zoals ook blijkt uit CBS tellingen) zijn er ook relatief weinig in VWO. Een manier voor deze groep om door te stromen naar het WO is de omweg van MBO en HBO de universiteiten kunnen in principe door de aansluiting hbo-wo te verbeteren de instroom van deze groep alsmede ook leerlingen uit het autochtone laagopgeleide milieu (SCP) - vergroten. Deze redenering haakt aan bij aanbeveling 4.2 om het stapelen van opleidingen mogelijk te houden en op te nemen in de studiefinanciering.` Internationalisering Buitenlandse studenten vormen een duidelijke doelgroep voor de universiteiten in de grensstreek 9 waar de Auditcommissie expliciet ook deze groep heeft besproken. Het blijkt dat er instroom van buitenlandse studenten is op alle universiteiten. De instroom naar bètavakken in de bachelorfase is nog klein, maar er is zeker potentieel voor groei door instroom van o.a. Duitse studenten, die (naar verwachting) met een korte taalcursus de Nederlandstalige bachelors goed kunnen volgen. 10 Voor andere nationaliteiten is werving een optie vanaf het moment dat Engelstalig onderwijs wordt gegeven (dus vooral in de masterstudies). Een uitzonderlijke positie wordt ingenomen door de WU, waar bij sommige opleidingen 50-75% van de bachelorstudenten niet afkomstig uit Nederland is. Vooral vanaf het tweede jaar is deze instroom groot. WU heeft een actief beleid gericht op een aantal landen, waaronder China en Indonesië. Bij de UT is de positieve invloed van de buitenlandse instroom op de Nederlandse studentenpopulatie vormgegeven binnen het concept internationalisering@home. Aansluiting VO-HO (didactiek, docentendagen, etc.) De aansluiting VO-HO wordt op verschillende manieren benaderd. Enerzijds worden op een aantal universiteiten VO-docenten betrokken (al of niet via detachering op de universiteit) bij studiebegeleiding (bijv. als tutor) en/of bij het informeren van WO-docenten over de didactiek en inhoud van het huidige VO-programma (UvA, VU, RU, UU, etc.). Anderzijds worden VOdocenten begeleid bij inhoudelijke professionalisering, bijv. door docentendagen (RU, UU,WU) en decanendagen. Ook is er betrokkenheid van de universiteiten bij het ontwikkelen van modules voor het VO (zie volgende punt).. 8 SCP-publicatie 2006/21, Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, december 2006 9 UM, RU, UT, RUG, en WU 10 Gebaseerd op ervaringen met psychologiestudenten in o.a. Nijmegen en Twente. Auditrapport WO-Sprint Programma 14

In Nijmegen (RU) worden docenten uit het VO op verschillende manieren ingezet om de aansluiting VO-WO te versterken. Er zijn vier docenten in deeltijd werkzaam bij het EXOsteunpunt, die vragen beantwoorden m.b.t., en materiaal ter beschikking kunnen stellen voor profielwerkstukken. Daarnaast zijn VO-docenten in deeltijd aangesteld als tutor, gecombineerd met een aanstelling in het VO. De rol van de tutor verschilt overigens per studierichting, van het geven van werkcolleges aan studenten, tot individuele studiebegeleiding en advisering of het adviseren van de WO-docenten over de didactiek en inhoud van het VO-curriculum. Ook besteden universiteiten aandacht aan aansluitingsproblemen die studenten ervaren wanneer zij met hun WO-studie beginnen. Zo verzorgen veel instellingen remediaal wiskundeonderwijs. Vermeldenswaard is het initiatief van de TU\e om de aansluiting VO- HBO/WO op het gebied van de wiskunde te verbeteren. De TU/e ontwikkelt de experimentele leeromgeving (ELO) voor wiskunde, genaamd Wortel TU\e, voor VWOleerlingen en nieuwe studenten met deficiënties (eerste tests in 2006/2007). Curriculumvernieuwing Alle universiteiten zijn betrokken bij curriculumvernieuwing in het VO. Bijgedragen word aan nieuwe modules NL&T of wiskunde D, maar ook aan vernieuwing van scheikunde, natuurkunde en biologie via coaching van docenten, onderzoek en ontwikkeling. Vooral de UU is hier actief door het leveren van de voorzitter voor vier van de vijf vakvernieuwingscommissies. De TU/e is actief bij de curriculumvernieuwing voor wiskunde door het ontwikkelen van een interactieve methode voor wiskunde (MathAdore geheten) voor de tweede fase van het VO deze zal in 2007 op de markt komen. De UU is meer dan gemiddeld betrokken bij de curriculumvernieuwing in het VO. Naast de dubbelrol van het Junior College, waar vernieuwende didactiek wordt beproefd en materiaal wordt ontwikkeld, levert de Universiteit Utrecht vier van de vijf voorzitters voor verschillende vakvernieuwingscommissies en wordt in samenwerking met VO-docenten een scala aan materiaal ontwikkeld. Het vertrekpunt dat de Universiteit Utrecht hierbij hanteert is niet bèta makkelijker maken maar bèta juist uitdagender te maken. VO-netwerken Tien van de elf betrokken universiteiten hebben een regionaal netwerk van VO-scholen waar regelmatig contact mee is. WU is hierop een uitzondering omdat het bestaande netwerk van VO-campus al heel Nederland beslaat. Op dit moment richt men zich op het consolideren van een meer regionaal netwerk van 30-40 scholen. In totaal gaat het voor de elf universiteiten samen om ongeveer de helft van de VWO/HAVOscholen in Nederland. Hierbij moet aangetekend worden dat de intensiteit per netwerk aanzienlijk kan verschillen: van uitermate los en weinig onderwijsinhoudelijk (ca. 100 scholen bij UL) tot intensief en vanuit de universiteit ondersteund (ca.20 scholen UvA/VU/HvA) of gericht op professionalisering van de docenten (Studiestijgers, RUG, Linx College UT). Over het algemeen worden de studentmentoren aangesteld in het kader van β1-op-1 door universiteiten ingezet binnen het eigen netwerk. 11 11 WU heeft een overeenkomst met RU en UU over eventueel uitwisselen van leerlingen/scholen binnen bèta 1 op 1 Auditrapport WO-Sprint Programma 15

Het netwerk Studiestijgers van de RUG is meer een netwerk van docenten, dan van scholen. Het richt zich specifiek op het professionaliseren van docenten, waarbij de docenten worden begeleid door een vakdidacticus van de RUG. Studiestijgers bestaat nu uit een aantal min of meer zelfstandige werkgroepen die ook gericht zijn op het ontwerpen van nieuwe modules voor NL&T, Wiskunde D en Technasium (het vak O&O). Brede (of flexibele) bachelor Bij vier van de zeven algemene universiteiten (RUG, UU, RU, UvA) is er inmiddels ervaring met het fenomeen brede bachelor en bij de WU bestaan vergevorderde plannen hiervoor. Doelgroepen voor dit type onderwijs zijn - studenten die de keuze voor een (smallere) bèta-opleiding willen uitstellen omdat o ze het nog niet zeker weten o ze breder geïnteresseerd zijn - multi-getalenteerde studenten De groei vooral bij deze bacheloropleidingen is groot, bij RUG zelfs dit eerste jaar het dubbele van de verwachte instroom, wat een extra belasting meebrengt voor de staf en de organisatie. Er is goed overleg met studenten en staf om de ervaringen uit te wisselen en de kwaliteit te bewaken. De RU, waar brede bachelor-studies al langer bestaan, heeft de ervaring dat deze opleidingen veel studenten trekken en ook een ander type dan bij de strikt disciplinaire opleidingen, waardoor deze aanpak duidelijk bijdraagt aan het behalen van de beleidsdoelstelling van meer afgestudeerden in bèta en techniek. De nieuwe bacheloropleiding bètagamma van de UvA heeft een aandeel meisjes studenten van 40 tot 50%. Van de eerste lichting bètagammastudenten heeft 75% in het tweede jaar een Cluster 1 bèta major gekozen. Een aantal is zelfs voor die tijd overgestapt naar een Cluster 1 bèta studierichting. Een deel van de studenten die bèta kiezen geeft aan dat ze dit zonder deze opleiding niet hadden overwogen, omdat dit vak nu pas leuk is, wat aanleiding geeft te concluderen dat de opleiding inderdaad een nieuw potentieel naar bètastudies trekt. Een belangrijke observatie binnen WO-Sprint (en het aanpalende Universum programma) is dat problemen ten aanzien van de instroom naar bètastudies ook eerder in de keten zitten: de verwachting is dat grote winst is te behalen bij de profielkeuze (binnen het VWO maar ook de HAVO). De commissie heeft de zorg dat in de toekomst, wanneer het aantal 1 e - graadsbètadocenten afneemt, meer leerlingen een N-profiel zal worden ontraden. Bovendien is de kwaliteit van het bètaonderwijs in het algemeen een punt van zorg, met name door het toenemend aantal docenten met een 2e-graads bevoegdheid en het lesgeven door onbevoegden. Universiteiten moeten vanuit het WO-Sprint Programma worden gestimuleerd ook vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid dit probleem breder op te pakken. Auditrapport WO-Sprint Programma 16

Cijfers Op basis van de officiële in- en uitstroomcijfers van de betrokken universiteiten kan vastgesteld worden dat zeven universiteiten in 2005 al bij de bachelorinstroom in bèta technische studierichtingen een stijging van meer dan 20% hebben bereikt (zie Tabel 1). Bij drie universiteiten (RU, UvA en UL) stijgen de monodisciplinaire of cluster 1 studies meer dan de multi-disciplinaire of cluster 2 studierichtingen, waarbij bij de laatste twee de instroom in de cluster 2 opleidingen daalt. Bij drie universiteiten (RUG, UU en WU) is dit patroon juist andersom en stijgen de cluster 2 richtingen juist beduidend meer dan de cluster 1 richtingen. De instroom bij de TU/e is sinds 2000 stabiel en bij de UT is een kleine daling in de instroom ten opzichte van 2000 te constateren. Tabel 1. Instroom naar cluster en naar geslacht (excl. EUR) Instroom 2000 Instroom 2005 Groei Universiteit cluster (% /cl) totaal (% totaal) (% /cl) totaal (% totaal) /cluster totaal TUD 1 23% 2395 23% 21% 3006 21% 26% 26% TU\e 1 17% 1420 17% 14% 1407 14% -1% -1% UT 1 10% 899 10% 13% 779 16% -13% -3% 2-0 39% 96 * RU 1 35% 196 44% 35% 393 42% 101% 71% 2 63% 96 68% 106 10% RUG 1 35% 433 34% 31% 553 34% 28% 62% 2 27% 78 39% 274 251% UL 1 38% 262 45% 34% 308 38% 18% 12% 2 69% 68 59% 61-10% UU 1 37% 903 39% 40% 1099 43% 22% 34% 2 63% 86 60% 228 165% UvA 1 23% 341 33% 32% 501 36% 47% 25% 2 50% 216 47% 194-10% VU 1 26% 343 40% 34% 415 45% 21% 24% 2 58% 274 57% 350 28% WU 1 54% 67 54% 49% 69 53% 3% 59% 2 53% 460 53% 768 67% totaal cluster 1 24% 7259 25% 8530 18% totaal cluster 2 54% 1278 52% 2077 63% Totaal 8537 29% 10607 30% 24% Uit Tabel 1 kan afgeleid worden dat de meerderheid van de universiteiten hun kwantitatieve instroomdoelstelling hebben behaald. De totale groei in bètagerichte bachelorinstroom is bij deze 10 universiteiten 24% (EUR is niet opgenomen omdat daar geen instroomafspraken mee zijn gemaakt). Het aandeel vrouwen is gemiddeld 30% en is gemiddeld ca. 50% bij de cluster 2 opleidingen. Het aandeel vrouwen is het laagst bij de drie technische universiteiten, waarbij het grotere aandeel vrouwen in Twente niet het gevolg is van een hogere instroom van vrouwelijke studenten, maar bijna geheel kan worden toegeschreven aan de afname in de mannelijke instroom in cluster 1 opleidingen (16%). Auditrapport WO-Sprint Programma 17

3.2 Doorstroom Studiebegeleiding/mentoraat en studieadvies De algemene indruk van de Auditcommissie is dat invoering van het studiehuis binnen het VO de aansluiting met het WO niet ten goede is gekomen. Alle universiteiten passen dan ook een of andere vorm van studiebegeleiding toe. Zo wordt binnen de exacte faculteit van de RU de studiebegeleiding deels ingevuld met uit het voortgezet onderwijs gedetacheerde docenten, waarbij per studierichting de aanpak verschilt van zeer persoonlijke en laagdrempelige studieadvisering tot het verzorgen van tutor- en werkcolleges. Bij andere universiteiten worden studenten gedurende het eerste jaar ingedeeld bij een docent, die hen in daarvoor vrijgestelde tijd begeleidt en hen goed leert kennen, waardoor een speciale band ontstaat en de studenten duidelijk minder anoniem zijn binnen de faculteit (UU). Weer elders dragen medestudenten verantwoordelijkheid voor elkaars studiesucces en worden studenten ingedeeld in studiegroepen (WU). Studiebegeleiding richt zich - naast het begeleiden van studenten - veelal ook op inhoudelijke afstemming, het bijspijkeren van deficiënties of weggezakte kennis vastgesteld met diagnostische toetsen, het informeren van WO-docenten over inhoud en aanpak binnen het VO etc. Het Bindend Studie Advies (BSA) is nog nergens strikt ingevoerd, maar men zet in op een D(wingend)SA met het doel de student daar waar nodig tijdig te verwijzen naar een studie die beter zou passen. Over het algemeen gaat dat gepaard met een aantal toetsmomenten in het eerste semester, monitoring van eerstejaarsstudenten door student- of stafmentoren over deze resultaten en het aanbieden van studieadvies. De technische universiteiten met name TUD lijken hierin wat terughoudender dan de algemene universiteiten. Bij meeste universiteiten zijn er ruim voor het einde van het eerste semester de eerste beoordelingsmomenten en worden mogelijkheden geboden voor aanvullende studiebegeleiding de TUD is daarin vrij laat omdat de eerste beoordelingen pas na het kerstreces plaatsvinden. Een vroege signalering van problemen verhoogt de kans op omschakelen zonder tijdverlies naar een meer passende studierichting. Ba-Ma overgang In de perceptie van de Nederlandse universiteiten is heeft de Nederlandse arbeidsmarkt op dit moment weinig behoefte aan universitaire bachelorgediplomeerden, met als mogelijke uitzondering de informatica. De BaMa-structuur maakt het wel mogelijk de masteropleidingen apart te positioneren en te streven naar een aanvullende masters-instroom vanuit andere universiteiten (uit Nederland en daarbuiten). Wegens de perceptie van het ontbreken van een beroepsperspectief voor universitaire bachelors, hebben de universiteiten nog geen visie ontwikkeld over de benadering en aanpak van zogenaamde terugstromers, universitaire bachelors die na een onderbreking (bijv. in de arbeidsmarkt) instromen in een masteropleiding (zie hieronder). Andere Master-instroom Voor de aansluiting HBO-WO en instroom uit HBO zijn verschillende modellen aan het ontstaan, waarbij de vraag zich voordoet of een meer structureel (eenduidige) raamwerk of kader wenselijk is. Verschillende universiteiten hebben positief gereageerd op dit idee, met name de schakelprogramma s en voorbereidende WO-minors op het HBO zouden dan een meer formele inbedding kunnen krijgen. Op dit moment wordt op een aantal HBOinstellingen schakelprogramma s door universitaire docenten verzorgd. Het onderwijs kan Auditrapport WO-Sprint Programma 18

hierbij op de HBO-instelling worden gegeven (bijv als onderzoeksminor of wo-minor), dan wel op de universiteit zelf. Schakelprogramma s vallen niet onder de huidige regels Voor financiering, noch voor de instellingen noch voor de studenten. Zowel schakelprogramma s als wo-minoren in het hbo worden formeel vaak geregeld via een convenant tussen instellingen, dan wel een samenwerkingscontract tussen universiteit en hbo-instelling. Een schakelprogramma is ook toegankelijk voor HBO-studenten uit heel Nederland en voor buitenlandse bachelors. De instroom wordt dan geselecteerd op vooropleiding en inhoudelijk niveau. Alle universiteiten verwachten een verhoogde mobiliteit tussen universiteiten onderling bij de overgang van bachelor naar master. Enerzijds zal deze mobiliteit worden gevoed door de beperkte aanwezigheid van bepaalde masteropleidingen bijv de drie TU s hebben afspraken gemaakt over het afstemmen van Masters-opleidingen. Anderzijds is al enige ervaring met een trek naar andere universiteiten in de vier grote steden. Een mogelijke reden hiervoor ligt in de (perceptie van) arbeidskansen. Universiteiten denken door het aanbieden van honours- of +programma s de kansen van hun getalenteerde bachelorstudenten, zowel bij hun masterprogramma s als de masterprogramma s van andere universiteiten, te verhogen. Voor de meeste universiteiten is de instroom van buitenlandse studenten (uit de EU maar ook van daarbuiten) in de masterfase meer actueel. Er zijn veel universiteiten die zich hiermee willen profileren en zo goede studenten en uitstekende onderzoekers willen aantrekken (bijv. WU, UU, RU, UL, RUG). Als obstakels hierbij worden genoemd 1) de hoge collegegelden voor niet EU-studenten en 2) het strenge vreemdelingenbeleid dat tot administratieve lasten leidt en waardoor studenten na het laatste examen soms direct dan wel kort daarna het land dienen te verlaten. Voor de masterfase wordt gestreefd naar verhoging van de instroom tot 20% (of 50% in de top-master opleidingen). Vanuit het beleidskader staat niet vast dat de gewenste extra studenten per se uit Nederland moeten komen of dat zij in Nederland moeten blijven werken. Er is geen overwegend argument om te bepleiten dat het bij WO-Sprint als het gaat om de instroom in masterstudies om uitsluitend Nederlandse studenten zou moeten gaan (en het is ook nergens geëxpliciteerd). Het gaat immers om groei en om kwaliteit in het WO, en dan is vissen uit een grotere vijver altijd aantrekkelijk. Sommige universiteiten hebben dit als onderdeel van hun strategie (zoals de UT en WU). Wel is het van belang dat (een deel van) de graduates aan de Nederlandse kenniseconomie gaan bijdragen, waarvoor flankerend beleid nodig is bijv over het verkrijgen van werkvergunningen. De WU werft actief in het buitenland potentiële master studenten en biedt gedurende het studiejaar een Winterschool aan. De geworven Winterschool-studenten moeten vaak in eigen land hun studie nog afmaken of wachten op studiefinanciering voor voortzetting van hun studie in Nederland. De Winterschool betreft een week met een intensief programma van colleges, bedrijfs- en instellingsbezoeken. De cursus wordt gesponsord door het bedrijfsleven en wordt gratis aangeboden aan de studenten. Naast (succesvolle) werving is ook het verhogen van naamsbekendheid een doel van deze activiteit. Auditrapport WO-Sprint Programma 19

Er is op dit moment geen ervaring met zogenaamde Nederlandse terugstromers. Dit is in het buitenland een bekend fenomeen, bachelors die na enkele jaren afwezigheid (werkervaring) terugkeren naar de universiteit om alsnog een masterdiploma te halen. Het verdient aanbeveling om naar de opzet en de effecten van een dergelijke ontwikkeling onderzoek te doen, zodat universiteiten tijdig toegesneden instrumenten kunnen ontwikkelen en een bijpassend beleid formuleren. Hierbij kan aansluiting worden gezocht bij de huidige praktijk van de instroom van niet-nederlandse bachelors, maar dient tevens aandacht te worden besteed aan kwaliteiten die niet terug te voeren zijn op de gevolgde vooropleiding (dwz. erkenning van elders verworven competenties ). 3.3 Uitstroom Beroepsperspectief bachelor Op dit moment is bij geen van de universiteiten een duidelijke verwachting van een grote directe uitstroom van bachelor-gediplomeerden naar de arbeidsmarkt. De universiteiten zien het bachelordiploma nu als een administratieve tussenstap op de weg naar het mastersdiploma. In de beleving van de instellingen is de behoefte aan universitaire bachelors klein - het vakgebied van de informatica vormt mogelijkerwijs een uitzondering. Daarnaast lijkt er in regio s met veel MKB wel een potentiële behoefte te zijn aan hoger opgeleiden die nu beschreven worden als HBO-gediplomeerden. Universitaire bachelors zouden kunnen bijdragen in het voorzien van deze behoefte. Wel is er in de BaMa-opzet de mogelijkheid dat een deel van de studenten die in het oude system hun studie niet zouden afronden nu uitstroomt met een bachelordiploma in plaats van ongediplomeerd uit te vallen. De Auditcommissie is van mening dat de universiteiten zich moeten oriënteren op het civiel effect van de Ba-uitstroom, wellicht door internationale vergelijking en gesprekken met het bedrijfsleven. Toegepaste Masteropleidingen Alle algemene universiteiten bieden naast een onderzoeksmaster (research master) ook een educatie/communicatie master en een maatschappelijke master aan. Over het algemeen zijn deze drie mastersopleidingen opgenomen binnen dezelfde faculteit of studierichting. Alleen de UU heeft voor de toegepaste of (in UU-termen) academische masterprogramma s een meer zelfstandige structuur opgezet, de Utrecht School of Applied Sciences. In deze graduate school worden opleidingen aangeboden die meer praktisch gericht zijn, in enkele gevallen ook gericht op ondernemerschap. Het beroepsbeeld lijkt in de bèta en techniek richting toch gedomineerd te worden door het werken in een onderzoeksomgeving dan wel als docent. De toegepaste masteropleidingen kunnen meer onder de aandacht worden gebracht bij potentiële studenten (dwz de leerlingen in het VWO). De drie TU s hebben van oudsher al meer toepassingsgerichte masteropleidingen, zodat daar een aparte structuur met verschillende oriëntaties in de masteropleidingen niet nodig is. Auditrapport WO-Sprint Programma 20

Lerarentekort Er is, met name in het westen van het land en in de grote steden, een tekort aan 1 e -graads docenten voor de bètavakken en wiskunde. Deze constatering is een punt van zorg voor de toekomst. Op dit moment kiest ca. 50% van de VWO-leerlingen voor een N-profiel en wanneer over enkele jaren een groot deel van de huidige 1 e -graads docenten zal uitstromen is het niet ondenkbaar dat dit aandeel kan gaan dalen omdat - er steeds meer lessen gegeven (moeten) worden door niet- of onvoldoende gekwalificeerde docenten die met name vakinhoudelijk onvoldoende geschoold zijn waardoor de aansluiting VO-HO kan verslechteren - er mogelijk te weinig docenten zijn, waardoor leerlingen uit logistieke overwegingen wordt afgeraden een N-profiel te kiezen. Een dergelijke maakt dat het kiezen van N-profielen door meisjes en allochtonen extra onder druk komt te staan. De universiteiten zijn zich zeer bewust van deze problematiek. Bij de UU wordt door afdeling Wetenschap en Techniek Communicatie (WTC) een oriënterende cursus gegeven aan ca. 100 studenten per jaar, waarin ook de educatieve mogelijkheden van WTC worden toegelicht. Op dit moment bestaat formeel nog niet de mogelijkheid dat een universitaire bachelor, hoewel deze wel over de vakinhoudelijke kennis beschikt, in relatief korte tijd een 2 e - graadsonderwijsbevoegdheid zou kunnen behalen. Immers de bestaande route betekent dat de bachelor na het afstuderen nog minimaal twee jaar HBO-onderwijs dient te volgen op een HBO-lerarenopleiding. Een nieuwe route zou kunnen bestaan uit een educatieve minor in de bachelorfase gecombineerd met een half jaar voor de LIO-stage. De LIO-stage kan dan worden afgerond met een 2 e -graads bevoegdheid. De Opleiding Wiskunde van RU-FNWI wil een educatieve minor opnemen binnen het bachelorprogramma om zo een verkort traject naar een 2 e -graadsbevoegdheid te creëren. De combinatie van een 2 e -graadsbevoegdheid en aanstelling in de onderbouw VWO zou vervolgens als springplank kunnen dienen voor een duaal traject (masterstudie en leraarschap) leidend in drie tot vier jaar tot een 1 e -graads bevoegdheid wiskunde. Zo'n duaal vervolgtraject naar de 1 e -graadbevoegdheid zou bovendien een vorm van zekerheid bieden in de eerste jaren van de beroepspraktijk als leraar, de relatie tussen universiteit en school versterken en langdurig zekerheid bieden van feedback op het eigen functioneren. De commissie beveelt aan de voorlopers in WO sprint (zoals RU en UU) modellen te laten ontwikkelen om het dreigende tekort aan 1 e -graads leerkrachten af te wenden. Tijdens deze audit is al een aantal ideeën geopperd: - β1-op-1 mentoren door laten gaan als studentassistent binnen scholen (voor taken als begeleiding profielwerkstukken, brugfunctie naar universiteiten, etc) en vanaf de masterfase in te zetten als onderwijsassistent - AIO s voor 10-25% als onderwijsassistent inzetten op het VWO (bachelor zou een 2 e - graads bevoegdheid moeten kunnen halen via een didactische minor) Maar er zijn nog meer manieren denkbaar. De commissie tekent hierbij aan dat het onttrekken van bestaande vo-docenten aan het onderwijs om (in deeltijd) te promoveren een lovenswaardig streven is, maar twijfelt of dit zal bijdragen aan het opheffen van het lerarentekort en de reeds bestaande capaciteitsproblemen in het VO. Auditrapport WO-Sprint Programma 21