De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland



Vergelijkbare documenten
Arbeidsmigranten uit Roemenie en Bulgarije

Oost-Europese arbeidsmigranten

Opgave 3 Arbeidsmigratie in goede banen

Managementsamenvatting: Schaduweffecten van EU-arbeidsmigratie in Rotterdam

Immigratie uit Midden- en Oost-Europese (MOE-) landen

Enquête gemeenten & EU-migranten

Synthese onderzoek onder gemeenten en onderzoek EU-migranten

Enquête gemeenten & EU-migranten

Discriminatie van MOE-landers

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Meningen over het takenpakket van de overheid

MOE-landers in Eindhoven

Arbeidsdeelname van paren

Gezondheid Midden-, Oost- en Zuid-Europeanen

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Borgele en Platvoet Deventer

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Allochtonen in Nijmegen Gezondheid en zorggebruik

Enquête gemeenten & EU-migranten

Kernboodschappen Gezondheid Rijssen-Holten

Gebruik van kinderopvang

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

Seminar Oudere migranten in Nederland Gezondheid en welbevinden. Fatima El Fakiri onderzoeker

Mantelzorgers maken weinig gebruik van verlofregelingen

TOOLKIT Bekend maakt Bemind

Samenvatting Jong; dus gezond!?

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Beleidsadvies Midden- en Oost- Europeanen en Middelengebruik (Mainline)

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Alcohol en ouderen in de verslavingszorg in Nederland ( )

Diversiteit en Gezondheid: Geslacht, SES, Etniciteit

Weinig mensen sociaal aan de kant

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Samenvatting Losser. 2 van 5 Twentse Gezondheids Verkenning Losser. Versie 1, oktober 2013

Factsheet Maatschappelijke positie van Voormalig Antilliaanse / Arubaanse Migranten in Nederland

Kernboodschappen Gezondheid Losser

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

szw Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid s-gravenhage, 23 november 2000 Aanleiding

tweede nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk Een kwestie van verschil:

Even voorstellen.. Willy Hubers

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

Oost-Europese arbeidsmigranten

oinleiding 1 c oovergewicht en ernstig overgewicht (obesitas) in Nederlandd

Seksuele oriëntatie uitgesplitst per sekse, bevolking 18 jaar en ouder, 2016/2017 (in gewogen percentages)

Ouderenmonitor Gezondheidsonderzoek 65-plussers regio Nijmegen. Gezondheidsonderzoek kinderen 0-12 jaar regio Nijmegen

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Voorstad Deventer

Kernboodschappen Gezondheid Almelo

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwartewaterland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Kernboodschappen Gezondheid Enschede

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Meer of minder uren werken

Leidenincijfers Beleidsonderzoek draagt bij aan de kwaliteit van beleid en besluitvorming

Bewegen en overgewicht in Purmerend

CBS-berichten: Veranderingen in de arbeidsparticipatie in Nederland sinds 1970

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Kenmerken van wanbetalers zorgverzekeringswet

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Zorg in de G4; Verschillen tussen zorg in de G4 en daarbuiten

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Ommen? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

IJsselland. Wijkgezondheidsprofiel Rivierenwijk en Bergweide Deventer

Hoe gezond zijn de inwoners van Deventer? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Verslag expert meeting gezondheid en zorggebruik van Midden- en Oost-Europese migranten

Van Klacht Naar Kracht deelnemersresultaten april

Tabel 1: Plek waar de dak- en thuislozen onderdak vinden Onderdak Breda N=40 (%) Bergen op Zoom Totaal (N=81)

Hoe gezond zijn de inwoners van Hardenberg? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Arbeidsmigratie in vieren

De integratie van Antillianen in Nederland. Presentatie 9 juni: De Caribische demografie van het Koninkrijk der Nederlanden

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Gezondere leefstijl blijkt voor velen moeilijk haalbaar

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Uitdagingen in de multiculturele praktijk

40% Figuur 1 Stelt uw onderneming flexmigranten ter beschikking in Nederland? (N=118)

Gezondheid van volwassenen en ouderen; een gebiedsgerichte

Meedoen en erbij horen

N. Buitelaar, psychiater en V. Yildirim, psycholoog. Beiden werkzaam bij Altrecht Centrum ADHD Volwassenen.

Demografische kenmerken van Tsjechen en Slowaken in Nederland

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

Factsheet 24 november 2010 LO

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

Welzijn en (gezondheids)zorg

V O LW A S S E N E N

Bijlagen Bouwend aan een toekomst in Nederland

B en W-nummer ; besluit d.d Onderwerp

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

Huiselijk geweld in Limburg

Pensioenaanspraken in beeld

Arbeidsmigratie in vieren

Midden- en Oost-Europeanen in Den Haag. Een sociaal-economische verkenning van een betrekkelijk nieuwe migrantengroep

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Cultuur-sensitieve aspecten in de zorg

Jongeren op de arbeidsmarkt

kennislink.nl maakt nieuwsgierig

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Transcriptie:

De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland Een inventarisatie op beleidsniveau bij gemeenten, GGD-en en andere instanties Stephanie Dauphin Joke C.M. van Wieringen Februari 2012

De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 2

Colofon februari 2012, Pharos Kennis- en adviescentrum migranten, vluchtelingen en gezondheid. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door druk, fotokopie of microfilm of op een andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland is ontwikkeld door Pharos. Auteurs Stephanie Dauphin Joke C.M. van Wieringen Projectsecretariaat Pharos Herenstraat 35 Postbus 13318 3507 LH Utrecht Telefoon 030 234 98 00 E-mail info@pharos.nl www.pharos.nl De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 3

Voorwoord In toenemende mate is er in allerlei media aandacht voor de groep Midden- en Oost- Europeanen die naar Nederland komen. De meeste berichten gaan over werk en/of huisvestingsomstandigheden. We horen of zien weinig over de gezondheidstoestand van deze groep nieuwkomers. Voor Pharos, als kenniscentrum voor gezondheid van migranten en vluchtelingen, reden om een inventarisatie te laten doen naar de huidige kennis als het gaat om gezondheid van en zorggebruik door Midden- en Oost-Europeanen. Deze inventarisatie is in opdracht van Pharos uitgevoerd door Stephanie Dauphin, in het kader van een werkervaringsplaats. Zij is voortvarend op zoek gegaan maar er bleek maar weinig geregistreerd te worden over de gezondheid van en het zorggebruik van deze groep. Veel gesprekspartners realiseerden zich dat op dat moment ook, dus wellicht is deze inventarisatie de opmaat naar meer aandacht voor, en een betere registratie van de gezondheidstoestand van deze groep nieuwkomers. Pharos wil dit onderwerp in ieder geval op de agenda houden. Joke C.M. van Wieringen Programmamanager Jeugd Pharos De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 4

Inhoudsopgave Voorwoord 4 1. Inleiding 7 1.1. Aanleiding en vraagstelling... 7 2. Maatschappelijke relevantie 8 2.1. Verschillende migratiestromen... 8 2.2. Migratie en gezondheid... 8 2.3. Opbouw... 9 3. Demografische kenmerken doelgroep 10 3.1. Aantallen... 10 3.2. Geslacht, leeftijd en opleiding... 11 3.3. Andere schattingen... 12 3.4. Vestiging... 13 3.5. Arbeid... 13 3.6. Ambivalente positie Bulgaren en Roemenen... 13 4. Werkwijze 15 4.1. Literatuurstudie... 15 4.2. Veldverkenning... 15 4.3. G4 gezondheidsenquête 2008... 16 5. Resultaten 17 5.1. Ervaren gezondheid... 17 5.2. Fysieke gezondheid... 17 5.3. Psychische gezondheid... 17 5.4. Leefstijl... 18 5.4.1. Roken... 18 De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 5

5.4.2. Alcoholgebruik... 18 5.4.3. Bewegen... 19 5.5. Zorggebruik... 20 5.5.1. Psychische hulp... 21 5.5.2. Kennis gezondheidszorg en zorgverzekering... 21 5.5.3. Hoeveel onverzekerden en waar?... 22 5.5.4. Informatie & advieslijn... 22 6. Risicogroepen 23 6.1. Seizoenarbeiders, uitzendkrachten en flexwerkers... 23 6.2. Dak- en thuislozen... 24 6.2.1. Maatschappelijke opvang voor daklozen... 24 6.2.2. Aanpak dak- en thuisloze MOE-landers... 25 6.3. Alcohol- en middelengebruikers... 25 6.4. Kinderen en jongeren... 27 6.4.1. MOE-kinderen op de basisschool... 27 6.4.2. MOE-kinderen en jongeren in Den Haag... 27 6.4.3. Consultatiebureaus, AMK en Jeugdzorg in Den Haag... 28 6.4.4. MOE-kinderen op crisisplekken in Amsterdam... 28 6.5. Oost-Europese vrouwen en meisjes in de prostitutie... 29 7. Conclusies & aanbevelingen 30 8. Literatuurlijst 34 9. Bijlage: Geraadpleegde instanties veldverkenning 37 De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 6

1. Inleiding 1.1. Aanleiding en vraagstelling De afgelopen jaren zijn personen uit Midden- en Oost-Europa in grote getalen naar Nederland getrokken. Sinds 2007 is dit aantal Midden-en Oost-Europese migranten gestegen van 80.000 naar bijna 200.000 in 2011, blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (Wobma & van der Vliet 2011). Deze migranten, en dan voornamelijk Polen, zijn vaak in het nieuws, zowel positief als negatief. Er wordt ook veel onderzoek gedaan naar hun maatschappelijke positie en werk- en huisvestingsomstandigheden. Alleen, over hun gezondheid en/of zorggebruik hoor je eigenlijk weinig tot niets. Een recent artikel in het epidemiologisch bulletin geeft een sociaaleconomische verkenning van deze nieuwe migrantengroep in Den Haag (Starrenburg & Baraya 2011). Hierin presenteert men aan de hand van een monitor een aantal gegevens over deze migranten in de stad. De verkenning laat bijvoorbeeld zien waar ze wonen, waar ze werken en van welke opvang en voorzieningen ze gebruik maken. Er wordt vluchtig gesproken over dak- en thuislozen en alcohol- en middelengebruikers en hun gebruik van maatschappelijke opvangvoorzieningen. Meer gegevens over de gezondheid en/of het zorggebruik van de Midden- en Oost-Europeanen in Den Haag zijn nog niet voorhanden, aldus de onderzoekers. Mensen uit Midden- en Oost-Europa vertegenwoordigen op dit moment dus een aanzienlijk aantal van de migranten in Nederland. Dit feit en de Haagse verkenning in het epidemiologisch bulletin riep bij Pharos de vraag op: welke kennis is er op dit moment over de gezondheid en het zorggebruik van Midden-en Oost-Europeanen in Nederland? Dit rapport bevat de resultaten van een eerste algemene inventarisatie. De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 7

2. Maatschappelijke relevantie Onder migranten uit Midden- en Oost-Europa verstaan we personen uit de landen Polen, Bulgarije, Roemenië, Litouwen, Hongarije, Letland, Slowakije, Estland, Tsjechië en Slovenië. De toename van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland is het gevolg van de uitbreiding van de Europese Unie (EU) in 2004 en 2007. In 2004 werden Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen en Slovenië lid van de EU. Drie jaar later werden ook Bulgarije en Roemenië lid. Lidmaatschap van de EU houdt onder andere in dat er geen grenzen zijn tussen EU landen wat betreft goederen, diensten, personen en kapitaal. Mensen uit de nieuwe EU lidstaten hadden dus de mogelijkheid om in Nederland te komen wonen. Velen hebben die stap genomen en zijn als (arbeids)migranten naar Nederland gekomen. 2.1. Verschillende migratiestromen Uit onderzoek van Engbersen et al (2011) blijkt dat op deze Midden- en Oost-Europese migranten vier migratiestromen van toepassing zijn. Deze stromen classificeren ze als: circulaire en seizoensmigratie, transnationale migratie, vestigingsmigratie en footloose migratie. De binding met het bestemmings- dan wel thuisland is voor alle vier de stromingen verschillend. Migranten die onder het tijdelijke circulaire migratiepatroon vallen hebben bijvoorbeeld een sterke band met hun land van herkomst maar niet met Nederland. Deze mensen zullen naar verwachting niet langer dan 1-5 jaar in Nederland verblijven. Transnationale migranten hebben een relatief sterke relatie met zowel het thuisland als het bestemmingsland. Men verwacht dat deze personen op termijn zullen teruggaan naar het land van herkomst of zullen door migreren naar een ander land. De vestigingsmigranten willen in Nederland blijven, in ieder geval geven ze aan dat ze langer dan 5 jaar willen blijven. Degenen die nog geen idee hebben of en wanneer ze uit Nederland willen vertrekken, worden hier ook onder geschaard. En dan zijn er nog de personen die onder het footloose patroon vallen. Dit zijn mensen die nog niet zolang in Nederland verblijven en hier nog niet echt geworteld zijn. Ze hebben geen sterke band met Nederland maar ook niet met hun thuisland. Deze groep geeft vaker aan minder lang dan 5 jaar in Nederland te willen verblijven. Arbeidsmigratie in vieren Totaal Polen Bulgaren Roemenen Circulaire en seizoenmigratie 23% 24% 9% 29% Transnationale migratie 13% 16% 9% 10% Vestigingsmigratie 22% 24% 20% 14% Footloose migratie 41 % 34% 60% 31% Deze classificering biedt volgens de onderzoekers aanknopingspunten voor het toekomstige migratiebeleid. Nederland zal in de komende jaren in verschillende verhoudingen te maken krijgen met deze soorten migratie uit de Midden- en Oost-Europese landen. Dit houdt onder andere in dat er ook migranten zijn, en zullen komen, die langer in Nederland zullen blijven dan verwacht en zich zelfs permanent zouden kunnen gaan vestigen. 2.2. Migratie en gezondheid De veranderingen die migratie voor een migrant met zich meebrengt zijn talrijk en complex. Zo ongeveer alles, van de taal tot het klimaat tot de cultuur tot sociale relaties, (kunnen) veranderen als mensen emigreren naar een ander land. Het is een proces van verlies en De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 8

verandering (Carta et. al. 2005: 4-5). Dit proces, en de situatie waarin men terecht komt in het emigratieland, brengt uitdagingen en risico s met zich mee. De taalbarrière, de slechte sociaaleconomische positie in het bestemmingsland en eenzaamheid en depressie vanwege heimwee naar het land van herkomst zijn allemaal factoren die de gezondheidstoestand van migranten beïnvloeden (Carballo 2001: 271). Deze factoren kunnen een belemmering zijn voor de optimale participatie en integratie van migranten in Nederland. Uit een onderzoek van Keizer en Keuzenkamp (2011) van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) onder vrouwen en mannen van Nederlandse, Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse afkomst bleek dat gezondheid een belangrijke factor is bij het verklaren van verschillen in arbeidsdeelname. In een ander rapport van het SCP over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten vonden de onderzoekers dat fysieke en psychische gezondheidsproblemen een obstakel vormen voor het actief inburgeren en hun participatie op de arbeidsmarkt (Dourleijn & Dagevos 2011). Migranten hebben over het algemeen, vooral in het begin van hun tijd in Nederland, een lagere sociaaleconomische status dan autochtone Nederlanders. Ze hebben een lager inkomen, lagere opleiding, wonen in slechtere omstandigheden (ook op wijkniveau) en participeren minder in de samenleving. Dit kan invloed hebben op hun gezondheid. In een recente publicatie van Pharos (Kosec et al. 2011) over migratie en gezondheid staan legio feiten en cijfers die aantonen dat migranten in Nederland te maken hebben met achterstanden en of problemen op zorg- en gezondheidsgebied. Aangezien het aannemelijk is dat een substantieel deel van de nieuwe migranten lang in Nederland zal verblijven, of zich permanent zal vestigen, acht Pharos het van belang dat er kennis voorhanden is over de gezondheid en het zorggebruik van deze migranten. 2.3. Opbouw In dit rapport wordt eerst aan de hand van een aantal demografische kenmerken een beeld geschetst van de Midden- en Oost-Europese migranten in Nederland. Daarna volgt de werkwijze waarin men kan lezen over de gebruikte onderzoeksmethoden en de respondenten. Daarna worden de resultaten van de literatuurstudie en de resultaten van de gesprekken en interviews met respondenten weergegeven. Dit wordt gevolgd door de identificatie van een aantal risicogroepen. Als laatste leest u de conclusies over de gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland en worden enkele aanbevelingen gedaan. Voor de goede orde: als we hierna over Midden- en Oost-Europeanen spreken korten we dit gemakshalve en voor de leesbaarheid af tot MOE-landers. Midden- en Oost-Europa of Middenen Oost-Europees zal ook zoveel mogelijk worden afgekort tot MOE. De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 9

3. Demografische kenmerken doelgroep 3.1. Aantallen Volgens het CBS (Wobma & van der Vliet 2011) waren er begin 2011 bijna 200.000 Midden- en Oost-Europeanen in Nederland die geregistreerd stonden als werknemer of inwoner. Dit is meer dan een verdubbeling ten opzichte van vijf jaar geleden. Van die 200.000 waren er 117.00 geregistreerd in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Dit is 0,7 procent van de totale bevolking in Nederland. Als men langer dan 4 maanden in Nederland verblijft, is men verplicht zich in te schrijven in een gemeente. Ingeschreven MOE-landers in 2011 (gewijzigd op 24 oktober 2011) Nationaliteit Ingeschreven in GBA op 01-01-2011 Bulgarije 15.009 Hongarije 9.377 Slovenië 78 Polen 66.044 Roemenië 12.090 Estland 665 Letland 1.885 Litouwen 2.707 Voormalig Tsjecho-Slowakije 9.182 (bron: CBS, geraadpleegd op 10 januari 2012 ) Midden- en Oost-Europeanen naar hun land van herkomst, januari 2011 De Polen vormen de grootste groep MOElanders in Nederland met 136.000. Daarna volgen Bulgaren en Roemenen, samen goed voor 28.000. Bulgaren en Roemenen hebben een tewerkstelling vergunning nodig om in Nederland te mogen werken. Dit kan een verklaring zijn voor het lage aantal. Zij mogen wel als zelfstandige (ZZP er) werken in Nederland (Langelaar 2011). De MOElanders die niet ingeschreven zijn bij een gemeente, maar wel geregistreerd zijn door het CBS, zijn Midden- en Oost-Europese werknemers. Dit aantal bedraagt 81.000. Het CBS baseert dit aantal Midden- en Oost-Europese werknemers op loonaangiften die werkgevers bij de Belastingdienst indienen 1. Uitzendkrachten staan doorgaans niet ingeschreven in het GBA. Dit omdat zij vaak tijdelijk in Nederland verblijven. Ze werken hier een 1 Definitie Midden- en Oost-Europese werknemers van CBS. Verkregen op 16 november op http://www.cbs.nl/nl- NL/menu/methoden/toelichtingen/alfabet/m/midden-en-oost-europese-werknemers.htm De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 10

aantal maanden om geld te verdienen en gaan dan weer terug naar het land van herkomst. Soms pendelen ze zo jaren achter elkaar op en neer. Werknemers die wel ingeschreven zijn, werken veelal niet via een uitzendbureau. Ze hebben werk voor een langere periode en vestigen zich daarom in Nederland (van Rooijen & Eenkhoorn 2011). 3.2. Geslacht, leeftijd en opleiding In 2011 waren er meer vrouwen uit Midden- en Oost-Europa in Nederland geregistreerd dan mannen. Dit blijkt ook uit cijfers van het CBS van de afgelopen jaren. Men zou verwachten dat er meer mannen dan vrouwen uit Midden- en Oost-Europese landen naar Nederland trekken. Dit omdat deze migranten veelal terechtkomen in sectoren waar zwaar werk verricht wordt. Natuurlijk zijn er ook andere redenen dan werk om te migreren naar Nederland. Dirk Korf (2009: 18) stelt in zijn boek Polen in Nederland dat in de afgelopen tientallen jaren juist Poolse vrouwen hiernaar toe kwamen om een Nederlandse man te trouwen. Het zou ook kunnen dat vrouwen zich meer registreren dan mannen. Bevolking; geslacht, leeftijd en nationaliteit op 1 januari (gewijzigd op 25 mei 2011) Onderwerpen Mannen Vrouwen Perioden 2011 2011 Leeftijd Nationaliteiten Aantal Totaal alle leeftijden Bulgaars 6.918 7.192 Ests 223 487 Hongaars 2.943 3.603 Lets 784 1.125 Litouws 1.063 1.808 Pools 25.267 27.206 Roemeens 3.293 4.996 Sloveens 309 332 Slowaaks 1.726 1.688 Tsjechisch 1.014 1.840 Tsjechoslowaaks 5 10 (Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 10 januari 2012) Het zijn niet alleen volwassen mannen en vrouwen die naar Nederland komen. Volgens de bevolkingsgegevens van het CBS waren er in januari 2011 bijna 15700 geregistreerde jongeren en kinderen uit MOE-landen in de leeftijd van 0-20 jaar. De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 11

Onderwerpen Jongens & meisjes Perioden 2011 Leeftijd Nationaliteiten aantal 0-20 jaar Bulgaars 2.665 Ests 104 Hongaars 786 Lets 338 Litouws 497 Pools 9.426 Roemeens 1.030 Sloveens 49 Slowaaks 448 Tsjechisch 346 (Bron CBS Statline, geraadpleegd op 10 januari 2012) Als we kijken naar demografische kenmerken als leeftijd en opleidingsniveau blijkt dat de MOElanders zeker geen homogene groep zijn. Uit de gegevens van een omvattend onderzoeksproject door het NICIS Institute naar de leefsituatie en arbeidspositie van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa in verschillende Nederlandse gemeenten, blijkt dat er veel verschillen zijn in opleidingsniveau en leeftijd. In Den Haag zijn er veel jonge vrij hoogopgeleide MOE-landers (Snel et al. 2010b). In West-Brabant zijn de MOE-landers ook jong maar zijn er hoopopgeleiden en laagopgeleiden (Burgers et.al. 2010). In Rotterdam zijn er veel jongeren onder de 30 maar ook een grote groep van 31-40 jaar. Ook blijkt dat vooral de Bulgaren laagopgeleid zijn terwijl Polen en Roemenen juist hoger onderwijs hebben genoten (Snel et al. 2010a). In het Westland vond men alleen Poolse respondenten, die juist laagopgeleid waren. Ook hier was de grote meerderheid onder de 30 jaar (Engbersen et al. 2010). Deze verschillen zijn gerelateerd aan de aard van het werk in de gemeenten. In West- Brabant en het Westland vindt men vooral een aanbod van laaggeschoolde arbeid in de land-, glas- en tuinbouw. Dit type arbeid trekt lager opgeleiden. Dit betekent overigens niet dat de MOE-landers in bijvoorbeeld Rotterdam en Den Haag alleen hooggeschoolde arbeid verrichten. In andere regio s vindt men dezelfde diversiteit in leeftijd en opleidingsniveau. Uit een onderzoek van Forum, een instituut voor multiculturele vraagstukken, naar Esten, Letten en Litouwers in Nederland (Berger & Wolf 2011) blijkt dat de migranten uit deze landen die naar Nederland trekken jong en laagopgeleid zijn. 3.3. Andere schattingen Omdat het merendeel van de MOE-landers, volgens CBS cijfers 81.000, niet ingeschreven staat in het GBA is er weinig zicht op de totale omvang van deze groep in Nederland. Er zijn vele schattingen gedaan. Van der Heijden et al. (2011) laten in een onderzoek zien dat het aantal MOE-landers in Nederland in 2008 en 2009 veel hoger geschat moet worden dan de CBS De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 12

cijfers (verzameld via werkgevers en GBA) weergeven. In 2008 schatten ze dat het aantal Midden- en Oost-Europeanen in Nederland op ongeveer 260.000 tot 305.000. Voor 2009 geeft men een schatting van 286.000 tot 325.000. Over 2010 en 2011 zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar. Minister Kamp stelde in een uitzending van Buitenhof op 08/01/2012 dat hij het aantal Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten op dit moment op 340.000 schatte, gebaseerd op onderzoek van de Erasmus Universiteit. Aandeel MOE-landers van de eerste generatie per gemeente, 1 januari 2011 3.4. Vestiging Veel MOE-landers vestigen zich in land- en tuinbouw gebieden. Dit omdat zij in deze gebieden gemakkelijk aan werk kunnen komen. De gemeente Zundert heeft relatief gezien het grootste aandeel MOE-landers binnen haar grenzen, namelijk 3% van de bevolking. Den Haag staat op de tweede plaats met 2,5%. De gemeenten Lisse en Noordwijkerhout staan op een gedeelde derde plaats met iets meer dan 2%. Daarna volgen de gemeenten Aalsmeer en Maasdriel met een aandeel van net onder de 2% (Wobma 2011). In absolute aantallen scoren vooral Rotterdam en Den Haag hoog met ieder minstens 20.000 arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa in hun inwonersaantal (Tijdelijke Commissie 2011). 3.5. Arbeid De voornaamste reden dat MOE-landers in Nederland komen wonen en/of werken is vanwege de economie. Er is hier grote beschikbaarheid van (voornamelijk laaggeschoold) werk en het netto loon ligt hoger dan in andere landen. Veel uitzendbureaus rekruteren seizoenarbeiders door ze aantrekkelijke pakketten aan te bieden waar verblijf, werk en vervoer bij inbegrepen is. Hierdoor kunnen MOElanders meteen geld verdienen en hoeven ze zich niet druk te maken over trivialiteiten die afleiden van hun werk (Tijdelijke Commissie 2011). Toch zijn het niet alleen maar seizoenarbeiders die hier hun heil komen zoeken in de land- en tuinbouw. MOE-landers zijn ook aan het werk in de distributie-, transport- en bouwsector. Over het algemeen zijn mannen oververtegenwoordigd in deze sectoren, terwijl er juist veel vrouwen uit de MOE-landen naar Nederland zijn getrokken. Vrouwen werken ook in de land- en tuinbouw maar komen vaker terecht in de zorg of zakelijke dienstverlening, of in de informele sector als bijvoorbeeld schoonmaakster en babysitter. Daarnaast zijn er ook vrouwen en meisjes die, vaak via mensenhandel, terecht komen in de prostitutie. Dit is echter een algemene veronderstelling en er zijn geen harde cijfers en/of gegevens beschikbaar die dit staven. 3.6. Ambivalente positie Bulgaren en Roemenen Er is een belangrijk verschil tussen de Bulgaarse en Roemeense arbeidsmigranten ten opzichte van de migranten uit de andere MOE-landen. Voor Bulgarije en Roemenië geldt, maximaal tot 2014, geen vrij verkeer van werknemers. Personen uit deze landen mogen in Nederland alleen arbeid verrichten als zij in het bezit zijn van een tewerkstellingsvergunning (TWV). Een De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 13

werkgever kan een dergelijke vergunning aanvragen als hij tijdelijk een Bulgaar of Roemeen in dienst wil nemen. Aan het verlenen van een dergelijke vergunning zijn wel strikte voorwaarden verbonden. Een zelfstandige Bulgaar en/of Roemeen mag wel aan de slag in Nederland, vandaar dat veel personen uit deze landen zich (laten) registreren als ZZP er. Uit het onderzoek van Engbersen et al. (2011: 33) blijkt dat maar 36% van de 276 Bulgaren en Roemenen meldt daadwerkelijk een geldige TWV te hebben. Dit is ongunstig voor hun arbeidsmarktpositie omdat ze zonder een dergelijke vergunning geen rechten kunnen ontlenen aan hun arbeid. Het maakt hun positie zwak en mede hierdoor lopen ze meer risico om het slachtoffer te worden van malafide praktijken en/of uitbuiting. De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 14

4. Werkwijze Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden en dataverzameling. Een belangrijke beperking is dat er geen veldonderzoek is gedaan aan de hand van enquêtes of vragenlijsten onder Midden- en Oost- Europeanen zelf. In de korte tijd die voor deze verkenning beschikbaar was, ongeveer 10 weken, was een dergelijk omvangrijk onderzoek niet mogelijk. Er is gekozen voor een literatuurstudie en een verkenning op beleidsniveau bij gemeenten, GGD-en, migrantenorganisaties en andere zorg- en welzijnsorganisaties. Dit hangt samen met het doel van deze inventarisatie. Pharos wil zich een beeld vormen van de gezondheid en het zorggebruik van de MOE-landers in Nederland. Over het algemeen horen gemeenten en GGDen een goed beeld van de maatschappelijke positie en gezondheid van hun inwoners te hebben. Migrantenorganisaties kunnen daarnaast vanuit hun brede achterban informatie verstrekken en weten wat er leeft onder die achterban. Zorg- en welzijnsorganisaties kunnen vanuit hun werkveld informatie verschaffen. 4.1. Literatuurstudie Er is allereerst zo breed mogelijk gezocht naar informatie over MOE-landers in Nederland en over migratie uit de MOE-landen naar Nederland. Dit was nodig om de context te schetsen en data over de MOE-landers te kunnen interpreteren. Uit de literatuurstudie bleek dat er veel onderzoek is gedaan naar migranten uit de MOE-landen. Deze onderzoeken richtten zich voornamelijk op hun maatschappelijke positie en woon- en werkomstandigheden. De gemeenten Den Haag en Rotterdam hebben zelfs een monitor over de MOE-landers waarin ze de stand van zaken weergeven en beleidsontwikkelingen bespreken. Op regeringsniveau is een rapport uitgebracht over de recente arbeidsmigratie uit de MOE-landen. Daarnaast zijn er naar dak- en thuislozen, alcohol- en middelengebruikers en kinderen en jongeren uit de MOE-landen ook enkele studies verricht. Natuurlijk is er specifiek gezocht naar data over de gezondheid en het zorggebruik van MOE-landers in Nederland. 4.2. Veldverkenning Al snel werd duidelijk dat hierover weinig tot geen gegevens voorhanden zijn. Daarom heeft de onderzoeker telefonische en face-to-face gesprekken en interviews gevoerd met verschillende respondenten van gemeenten, GGD-en en andere relevante instanties. Er is contact opgenomen met 15 gemeenten. Dit betreft gemeenten waarvan bekend is dat er veel MOElanders wonen en/of werken (Westland, Duin- en Bollenstreek, Brabant en Limburg) en de vier grote steden. Vijf gemeenten verwezen gelijk door naar de GGD of speciale informatiepunten voor eventuele informatie en/of lieten weten dat er bij hen geen informatie over gezondheid en/of zorggebruik bekend was. De interviews en gesprekken waren semigestructureerd; de onderzoeker had alleen van tevoren een topiclijst opgesteld. Voor deze methode is gekozen omdat het op voorhand niet was in te schatten of de aangezochte respondent überhaupt informatie kon verschaffen over de gezondheid en/of het zorggebruik van MOE-landers (in hun regio). Naast gemeenten is ook contact opgenomen met de GGD-en van de desbetreffende gemeenten. Er is in totaal contact geweest met 7 regionale GGD-en en GGD Nederland. Tijdens de gesprekken en interviews is steeds gevraagd of men andere instanties kende die eventueel relevante informatie konden verschaffen. Door deze snowball methode is de onderzoeker in contact gekomen met Informatie Punt Polen, Service Point Meterik, Stichting Den Haag en Midden- en Oost-Europa (DHMOE), Stichting Migrada en andere zorg- en De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 15

welzijnsorganisaties. Bij deze instanties kunnen migranten uit de MOE-landen aankloppen met uiteenlopende vragen. De zorg- en welzijnsorganisaties waarmee gesproken is hebben allemaal in toenemende mate te maken met MOE-landers. Informatie Punt Polen en Service Point Horst aan de Maas zijn gemeentelijke instanties, terwijl stichtingen DHMOE en Migrada instanties zijn die voornamelijk de belangen van MOE-landers en/of arbeidsmigranten in Nederland behartigen. Via de literatuurstudie is de onderzoeker terecht gekomen bij de Poolse GGZ-instelling Keizersgracht, een pastoor van een Poolse Missie in Nederland en verenigingen van Bulgaren en Hongaren in Nederland. Met hen zijn dezelfde semigestructureerde gesprekken en interviews gevoerd als bij de gemeenten en GGD-en. In de verkenning is nadrukkelijk gestreefd naar zoveel mogelijk differentiatie wat betreft data over de verschillende migrantengroepen. Al snel bleek dit een lastige opgave te zijn. Over bepaalde migrantengroepen, zoals de Slovenen, Tsjechen, Slowaken, Hongaren en in mindere mate de Esten, Letten en Litouwers is weinig tot geen informatie te vinden. Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat er maar geringe aantallen personen uit deze landen in Nederland zijn, of in ieder geval geregistreerd staan. 4.3. G4 gezondheidsenquête 2008 GGD Rotterdam-Rijnmond heeft namens de G4 en op verzoek van Pharos gegevens aangeleverd van de G4 gezondheidsenquête uit 2008, die is uitgevoerd in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag. De gegevens zijn verkregen via zelfrapportage: aan een selecte steekproef van de algemene bevolking van 16 jaar en ouder is een enquête toegestuurd. Dit betreft personen die zijn ingeschreven bij het GBA, er is dus sprake van positieve selectie. Het totaal aantal respondenten was 20.865, waarvan 133 MOE-landers, 6.596 allochtonen en 14.136 autochtonen. Het betreft MOE-landers van de eerste generatie. De MOE-landers zijn uitgesplitst in MOE-landers van boven de 16 en MOE-landers van 16 t/m 54 jaar (N=97). Die laatste leeftijdscategorie kan worden gezien als de beroepsbevolking. Daarnaast is ook nog gekeken naar MOE-landers die korter en langer dan 10 jaar in Nederland wonen. Voor beide categorieën geldt dat hier 66 MOE-landers onder vallen. Het geringe aantal MOE-landers in dit onderzoek heeft tot gevolg dat de prevalentie schattingen een breed betrouwbaarheidsinterval hebben en verschillen tussen groepen niet significant verschillen. Indien een cel 5 of minder respondenten heeft, worden de gegevens daarvan niet gerapporteerd. Op dit moment zijn de gegevens uit deze enquête bijna de enige kwantitatieve gegevens die specifiek over MOElanders voorhanden zijn. Daarom zijn ze in dit onderzoek meegenomen. Toch moeten de uitspraken die worden gedaan aan de hand van deze gegevens met de nodige reserve worden bekeken. De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 16

5. Resultaten De G4 gezondheidsenquête 2008 levert specifieke gegevens over de ervaren gezondheid, fysieke en psychische gezondheid, leefstijl en het zorggebruik. Aan de hand hiervan zijn de resultaten in dit rapport gestructureerd. 5.1. Ervaren gezondheid Uit de gegevens van de G4 gezondheidsenquête blijkt dat MOE-landers van 16 jaar en ouder hun gezondheid vaker als matig tot slecht ervaren in vergelijking met de autochtone bevolking. Er is geen verschil met de allochtone bevolking. De gegevens zijn verder uitgesplitst naar de verblijfsduur en de leeftijdscategorie 16-54. De MOE-landers die langer dan 10 jaar in Nederland wonen, ervaren hun gezondheid minder goed dan MOE-landers die korter in Nederland wonen. De ervaren gezondheid van MOE-landers van 16 tot en met 54 jaar die 10 jaar of korter in Nederland wonen is vergelijkbaar met de autochtone bevolking, maar beter in vergelijking met de ervaren gezondheid van de allochtone populatie van 16 tot en met 54 jaar. In een hoofdstuk van een rapport over Poolse migranten in Nederland van het Sociaal Cultureel Planbureau (Dagevos 2011) stelt Schellingerhout (2011) dat er geen grote problemen zijn wat betreft de gezondheid en het gebruik van zorgvoorzieningen bij de Poolse migranten in Nederland. In zijn publicatie worden gegevens uit de Survey Integratie Nieuwe Groepen gebruikt om de gezondheid en het zorggebruik van recente Poolse migranten te onderzoeken. Het totale aantal respondenten is 602 en deze Polen wonen niet langer dan 6 jaar in Nederland (Dagevos 2011). Schellingerhout vergelijkt de Poolse migranten met autochtone Nederlanders in de leeftijdsgroepen 15 t/m 24 jaar, 25 t/m 34 jaar, 35 t/m 44 jaar en 44 t/m 64 jaar. Polen boven de 65 jaar blijven dus buiten beschouwing. Er zijn namelijk maar weinig Poolse 65- plussers die sinds 2004 in Nederland wonen. Volgens het onderzoek ervaren de meeste Polen hun eigen gezondheid even goed als of zelfs beter dan autochtone Nederlanders. Dit lijkt te komen door het healthy worker effect; gezonde jonge Polen komen en blijven hier om te werken. Degenen die gezondheidsproblemen hebben komen helemaal niet of gaan terug naar het land van herkomst als die problemen zich voordoen. 5.2. Fysieke gezondheid Volgens de G4 gezondheidsenquête rapporteren MOE-landers over het algemeen minder chronische aandoeningen dan de allochtone en autochtone bevolking. Uitgesplitst naar verblijfsduur zien we dat MOE-landers die langer dan 10 jaar in Nederland wonen vaker chronische aandoeningen rapporteren dan degenen die korter dan 10 jaar in Nederland verblijven. Uit het onderzoek van Schellingerhout blijkt dat de fysieke gezondheid van de Polen beter is dan die van autochtone Nederlanders. Dit kan ook weer verklaard worden door het healthy worker effect. 5.3. Psychische gezondheid De G4 gezondheidsenquête bevat gegevens over eenzaamheid en het risico op depressie. Deze gegevens kunnen we gebruiken om te kijken naar de psychische gezondheid van de MOE-landers. Uit deze gegevens blijkt dat MOE-landers eenzamer zijn dan autochtonen en allochtonen in Nederland. Volgens de gezondheidsenquête rapporteert bijna twee derde van de MOE-landers dat ze matig tot ernstig eenzaam zijn. Voor autochtonen is dit een derde en voor de allochtonen de helft. De groep die langer dan 10 jaar in Nederland is, rapporteert vaker eenzaamheid dan de groep die korter in Nederland is. MOE-landers verschillen qua risico op depressie bijna niet van allochtonen. Ongeveer de helft van beide groepen rapporteert een matig tot hoog risico op depressie. Bij de autochtonen is dit iets minder dan de helft. De MOElanders die langer 10 jaar in Nederland wonen, lopen meer risico dan de groep die korter dan De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 17

10 jaar in Nederland verblijft. Meer dan de helft van de eerstgenoemde groep rapporteert een matig tot hoog risico op depressie terwijl dit bij de laatstgenoemde groep minder is dan de helft. Schellingerhout heeft in zijn onderzoek gekeken naar de mate van gelukkig zijn als indicator voor psychisch welbevinden. Hieruit blijkt dat ongeveer een kwart van de Poolse migranten zich niet gelukkig voelt tegenover 10% van de autochtone Nederlanders. De jonge migranten in de leeftijd van 15-24 zijn het minst gelukkig. Dit kan volgens Schellingerhout te maken hebben met de woon- en werksituatie van de Polen. Volgens Starrenburg (2008) zijn Poolse migranten in Nederland behoorlijk ontevreden over hun werksituatie. Uit het onderzoek van Snel et al. (2010a) blijkt dat er ook ontevredenheid is over de woonsituatie. Daarnaast spelen bijeffecten van het migratieproces waarschijnlijk een rol: men is hier alleen in Nederland, vaak zonder gezin en moet hard en veel werken. Dit kan leiden tot gevoelens van eenzaamheid en depressie (de Graaff 2008). Naar Polen in Nederland zijn meerdere onderzoeken gedaan, dit is niet verrassend aangezien ze al langere tijd de grootste groep migranten uit de MOE-landen in Nederland zijn. Stichting Arka et al. (2011) heeft een inventarisatie gemaakt van het welzijn (of welbevinden zoals zij het noemen) van Poolse migranten in Noord Limburg. Ook wilden zij in beeld brengen met welke vragen en problemen de Polen kampen en of er behoefte is aan maatschappelijke activiteiten en dienstverlening. Eventuele problemen met vraag en aanbod van dienstverlening zouden daarmee ook in beeld worden gebracht. In totaal hebben ze 10 Polen geïnterviewd en mensen van relevante instanties. Hierin komt onder andere naar voren dat de Poolse respondenten zich gediscrimineerd en uitgebuit voelen, en weinig vertrouwen hebben in de Nederlandse samenleving. Ze hebben veel vragen over rechten, plichten en sociale voorzieningen. Ze maken ook melding van overmatig alcoholgebruik dat een slechte invloed heeft op sociale relaties. Vanuit de instanties wordt de taalbarrière veelvuldig genoemd als obstakel voor integratie en maatschappelijk welbevinden. De Graaff (2008) geeft in zijn artikel een overzicht van de veel voorkomende psychische problemen van Polen in Nederland, zoals stress, overwerktheid en depressie. Veelal zijn deze klachten gerelateerd aan het migratie proces en het zware werk wat ze doorgaans doen. Hij baseert zich hiervoor op gesprekken met de Poolse ambassade, een Poolse psychiater, en zijn eigen ervaringen in Polen en Nederland. 5.4. Leefstijl De gezondheidsenquête van de GGD bevat ook gegevens over leefstijl. Dit is natuurlijk een veelomvattend begrip, maar in de gezondheidsenquête richt men zich op een paar aspecten. Die worden hieronder weergegeven. 5.4.1. Roken Uit de gezondheidsenquête blijkt dat MOE-landers vaker roken dan autochtonen en allochtonen in Nederland: ongeveer een derde van de MOE-landers tegenover een kwart van de autochtonen en allochtonen. De deelpopulatie 16-54 jaar die korter in Nederland verblijft, rookt ook aanzienlijk vaker dan de groep die langer dan 10 jaar in Nederland is. 5.4.2. Alcoholgebruik Uit de gezondheidsenquête blijkt dat MOE-landers minder vaak drinken dan autochtone Nederlanders; 8 op de 10 MOE-landers drinkt terwijl dit bij de autochtone Nederlanders 9 op de 10 is. De betrouwbaarheidsintervallen bij de MOE-landers zijn wel zo groot dat dit een uiterst voorzichtige aanname is vanuit de gegevens. In de categorieën zware en overmatige drinkers komen MOE-landers minder vaak voor dan de dan autochtonen. Kijken we naar de De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 18

verblijfsduur, dan zien we dat MOE-landers die langer dan 10 jaar in Nederland wonen vaker alcoholgebruik rapporteren dan de groep die korter dan 10 jaar in Nederland verblijft. Een populaire veronderstelling over MOE-landers in Nederland, en dan voornamelijk Polen, is dat ze veel en vaak alcohol drinken. Vaak wordt dit ook in verband gebracht met overlast. Uit de monitor van de gemeente Den Haag (Gemeente Den Haag 2010) en een onderzoek naar daken thuisloze MOE-landers (Snel et al. 2011) blijkt dat excessief alcoholgebruik bij bepaalde arbeidsmigranten veel overlast veroorzaakt. In andere onderzoeken wordt hierover ook gerapporteerd aan de hand van politiegegevens. Uit de gesprekken met respondenten kwam naar voren dat zij alcoholgebruik of misbruik zien als een veel voorkomend probleem onder migranten uit de MOE-landen. In de gemeente Zundert was alcoholmisbruik onder Poolse migranten een groot probleem, ook onder kinderen en jongeren. De GGD West-Brabant is het jongerenprogramma Think before you drink gestart en men kijkt of dit ook voor kinderen van MOE-landers geschikt is. Stichting DHMOE bevestigt dat alcoholgebruik onder Polen hoog is en zeker een gezondheidsprobleem kan opleveren. Volgens hen wordt alcohol geassocieerd met recreatie, in de herkomstlanden zelf maar dus ook hier in Nederland. Als men kijkt naar cijfers van de WHO ziet men dat het alcoholgebruik in Polen hoger ligt dan in Nederland, voornamelijk onder mannen. Per capita consumeren Poolse mannen van boven de 15 jaar gemiddeld 26.13 liter pure alcohol over een periode van 3 jaar. In Nederland is deze alcoholconsumptie bijna de helt minder onder mannen, namelijk 15.57 liter (WHO 2011). 5.4.3. Bewegen De norm voor gezond bewegen houdt in dat men tenminste 5 dagen per week gedurende een half uur per dag matig intensief in beweging is. Bij matig intensief bewegen is de hartslag iets verhoogd. Dertig minuten fietsen of stevig doorwandelen kan al genoeg zijn om aan deze norm te voldoen 2. De MOE-landers voldoen iets minder aan de norm gezond bewegen dan de autochtone bevolking maar meer dan de allochtone populatie. De groep MOE-landers van 16-54 jaar die korter dan 10 jaar in Nederland is scoort lager dan de MOE-landers van 16-54 die langer dan 10 jaar In Nederland verblijft. Dit zou je ook verwachten aangezien de eersten de werkende populatie zijn. Het onderzoek van Schellingerhout (2011) levert ook kwantitatieve gegevens over leefstijl; namelijk de mate van overgewicht (uitgedrukt in een BMI score 3 ) en de frequentie van inspannende lichaamsbeweging en sporten. Als we kijken naar beweging blijkt dat de Polen veel minder lichamelijk actief zijn en minder sporten dan de Nederlanders. Ook Schellingerhout geeft aan dat dit waarschijnlijk te maken heeft met hun arbeidsparticipatie en het aantal uren dat Polen werken. Kijken we naar cijfers over gewicht uit de G4 gezondheidsenquête dan blijkt dat MOE-landers qua overgewicht ongeveer vergelijkbaar zijn met autochtonen en allochtonen. Een derde van alle drie de groepen rapporteert overgewicht. Als het gaat om obesitas komt dit wel vaker voor bij MOE-landers in vergelijking met autochtonen. Maar in vergelijking met allochtonen komt het minder vaak voor. Uit de gegevens van Schellingerhout (2011) blijkt dat overgewicht vaker voorkomt bij Polen dan bij autochtone Nederlanders; 35% van de Polen tegenover 30% van de autochtonen. Nederlanders lijden echter twee keer zo vaak aan ernstig overgewicht. 2 Definitie norm gezond bewegen verkregen van de site www.30minutenbewegen.nl op 3 januari 2011 3 De BMI wordt berekend op basis van gewicht en lengte. Een waarde van 25 of hoger geeft aan dat er sprake is van overgewicht. Bij een waarde van 30 of hoger is er sprake van obesitas (Schellingerhout 2011:95) De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 19

5.5. Zorggebruik De laatste gegevens van de G4 gezondheidsenquête gaan over het zorggebruik. Hier komt het contact met huisarts, medisch specialist, tandarts, GGZ en ander maatschappelijk werk, paramedici en de thuiszorg aan bod. Uit deze gegevens blijkt dat MOE-landers minder vaak gebruik maken van deze voorzieningen dan autochtonen. Er is één uitzondering, de medisch specialisten. Daar maakten MOE-landers het afgelopen jaar vaker gebruik van dan autochtonen en allochtonen. Op grond van de andere gegevens (leefstijl en ervaren gezondheid) valt dit op. Je zou namelijk verwachten dat ze qua score op zijn minst weer tussen de autochtone en allochtone bevolking in zouden zitten, oftewel toch vaker van zorgvoorzieningen gebruik zouden maken. Schellingerhout heeft ook het gebruik van zorgvoorzieningen onder Polen in Nederland onderzocht. Uit de gebruikspercentages blijkt dat de Poolse migranten veel minder vaak gebruik maken van de huisarts, medisch specialist, ziekenhuis en de GGZ. Hier scoren de Polen dus niet hoger dan autochtone Nederlanders bij de medisch specialist. Volgens Schellingerhout laten nadere analyses zien dat de ervaren gezondheid bepalend is voor het gebruik van zorgvoorzieningen. Omdat Poolse migranten hun gezondheid als goed ervaren kan dat volgens hem de verklaring zijn van het mindere zorggebruik. Dit geringe gebruik van zorgvoorzieningen kan ook verklaard worden door de bevindingen dat MOE-landers met gezondheidsproblemen vaak terug gaan naar hun eigen land voor zorggebruik. Uit gesprekken met belangenverenigingen en een Poolse psychiater en pastoor komt naar voren dat er bij MOE-landers een gebrek aan vertrouwen in de Nederlandse gezondheidszorg heerst. Dit komt voornamelijk door culturele factoren, die ook door De Graaff (2008) worden aangestipt. Men is niet te spreken over de behandeling van bijvoorbeeld de huisarts. In Nederland heeft een huisarts een poortwachtersfunctie en men is voor een verwijzing naar specialisten (met vaak allerlei dure behandelingen ten gevolg) aangewezen op een verwijsbrief. In Midden- en Oost-Europese landen is deze poortwachtersfunctie minder aanwezig. In Polen en Bulgarije kun je vaker en sneller behandeld worden door specialisten en kun je vaak ook nog eens contant afrekenen. De secretaris van de Bulgaarse vereniging in Nederland vertelt over een Bulgaarse vriendin die in Nederland verscheidene malen naar de huisarts is geweest met pijnklachten. Ze wilde graag doorverwezen worden naar een specialist maar dat wilde de huisarts niet doen. Keer op keer werd zij weggestuurd met de mededeling dat er niets aan de hand was, en dat mevrouw rust moest nemen. Uiteindelijk is ze in Bulgarije naar de huisarts geweest. Die verwees haar meteen door naar het ziekenhuis. Na verschillende testen bleek dat ze kanker had. De behandeling hiervoor ondergaat deze mevrouw momenteel in Bulgarije. MOE-landers in Nederland hebben dus andere verwachtingen van de gezondheidszorg. Omdat deze niet ingelost worden, gaan ze liever terug naar hun oude en vertrouwde omgeving om daar zorg te vragen. Het hoge zorggebruik bij medisch specialisten kan hierdoor worden verklaard. Men wil het liefst snel en uitgebreid door medische specialisten worden behandeld en niet te lang bij de huisarts blijven hangen. De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 20

5.5.1. Psychische hulp Volgens Schellingerhout laten andere analyses (die hij als niet gerapporteerd aanmerkt) zien dat er een significant verschil is tussen Nederlanders en Polen wat betreft het gebruik van de GGZ. De taalbarrière kan hierbij een rol spelen. Als men de Nederlandse taal niet goed beheerst, zal men waarschijnlijk minder snel gebruik maken van de GGZ. Culturele factoren kunnen ook een rol spelen. Uit het artikel van De Graaff (2008) blijkt dat er bij Polen een taboe heerst op het inschakelen van psychische hulp. Als men al die drempel over is, is het logisch dat ze met iemand in hun eigen taal willen kunnen communiceren. Misschien gaan sommigen ook terug naar land van herkomst voor deze hulp. Iwona Smoktunowicz is een psychiater van Poolse afkomst die de GGZ Keizersgracht heeft opgericht waar Polen terecht kunnen met hun problemen. Er werken onder andere psychiaters, psychologen en therapeuten die Pools en/of Nederlands spreken. De afgelopen twee jaar hebben zij ongeveer 900 hulpvragen van Polen behandeld. Volgens haar zijn veel voorkomende klachten eenzaamheid, depressie en problemen mede door slechte huisvesting, discriminatie en uitbuiting. Zij ziet geen verschillen in gezondheidsproblematiek ten opzichte van autochtone Nederlanders maar wel cultuurverschillen zoals het contact tussen de dokter en patiënt en de manier waarop onze gezondheidszorg is georganiseerd. Daarnaast vertelt ze dat het aanpassen en integreren in Nederland stress oplevert. Er zijn misschien minder grote verschillen tussen MOE-landers en Nederlanders dan tussen Nederlanders en bijvoorbeeld Turken en Marokkanen, maar het feit blijft dat die verschillen bestaan. Ook bevestigt zij dat onder Polen, en waarschijnlijk ook andere MOE-landers, een taboe rust op psychische problemen en behandeling hiervoor. 5.5.2. Kennis gezondheidszorg en zorgverzekering In een onderzoek van de Gemeente Den Haag (Starrenburg 2008) onder 68 Polen, Bulgaren en Roemenen in de hofstad is een hoofdstuk opgenomen over kennis van de gezondheidszorg. Hieruit blijkt migranten goed bekend met zijn met de Nederlandse gezondheidszorg en ons zorgstelsel. Hun familie, vrienden en kennissen zijn de voornaamste informatiebron maar men speurt ook op internet naar informatie over gezondheidszorg. 94% Van de respondenten heeft toegang tot de gezondheidszorg via hun ziektekostenverzekering. Het blijkt wel dat er onder de Bulgaren een kleine groep is (15%) zonder een zorgverzekering. Schothorst (2009) meldt dat 90% van de 447 respondenten in haar onderzoek naar de eerste generatie Poolse nieuwkomers in Nederland een Nederlandse zorgverzekering heeft. Die wordt bij de meerderheid (62%) door de werkgever geregeld. Volgens respondenten is juist het gebrek aan een zorgverzekering en de geringe kennis en begrip van en voor het zorgstelsel een probleem onder MOE-landers. De gemeente Horst aan de Maas en de gemeenten in de Duin en Bollenstreek hebben zelfs informatiepunten opgericht, waar Poolse migranten (en andere MOE-landers) terecht kunnen met hun vragen in hun moedertaal. Medewerkers vertellen dat migranten met uiteenlopende vragen komen over werk, verzekeringen, rechten en plichten. Men snapt niet of weet niet dat je in Nederland verplicht een zorgverzekering moet hebben of hoe een aanvullende verzekering werkt. Welke verzekering voor hen de beste is, is voor hen (uiteraard) ook niet duidelijk, allochtonen hebben hier al vaak moeilijkheden mee. De stichting DHMOE bevestigt dit beeld; zij hebben een infolijn waar MOElanders ook terecht kunnen met hun vragen. Zij horen vaak dat de zorgverzekering geregeld is door de werkgever. Het onderzoek van Schothorst bevestigt dit beeld (Schothorst 2009: 27). Stichting Migrada heeft een migranten informatie punt waar EU arbeidsmigranten terecht kunnen met hun vragen en/of problemen. Ook hier bevestigt men dat de zorgverzekering een heikel punt is. Zij horen vaak dat mensen premie betalen voor een verzekering die niet blijkt te De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 21

bestaan of werknemers hebben geen idee waar de zorgverzekering recht op geeft en hoeveel het kost. Deze kosten worden veelal ingehouden van het loon. Verliezen mensen hun baan, dan stopt ook de verzekering. Zonder inkomen kunnen ze of willen ze vaak niet zelf een verzekering afsluiten. De taalbarrière is ook een groot struikelblok. Migranten die nog maar kort in Nederland zijn of (van plan zijn) tijdelijk (te) blijven zijn de Nederlandse taal (nog) niet machtig. Het is moeilijk om over hun gezondheid of problemen in een andere taal of via een tolk te communiceren. Er is wel schriftelijke informatie in andere talen beschikbaar over praktische zaken voor migranten, voornamelijk bij ministeries. Daar kun je in elke EU taal brochures downloaden, onder andere over de gezondheidszorg in Nederland. Volgens Stichting DHMOE is die informatie te technisch en niet op maat gesneden. De informatiepunten bij gemeenten en spreekuren van een stichting blijken wel goed te werken. Stichting Migrada heeft zelfs onlangs een telefonisch informatiesysteem ontwikkeld waar EU arbeidsmigranten in alle talen informatie kunnen opvragen. In dit systeem worden de meest uiteenlopende zaken behandeld; van de aanmelding bij de gemeente tot het gebruik van kinderopvang tot de belastingaangifte. De invoering van dit systeem heeft enige vertraging opgelopen maar zal zo spoedig mogelijk worden ingezet. Het plan bestaat om dit in samenwerking met het ministerie van SZW op nationaal niveau te implementeren. Er zijn dus initiatieven op dit gebied. Gemeenten hebben geen cijfers over hoeveel en wat voor zorg wordt verleend aan onverzekerde MOE-landers. 5.5.3. Hoeveel onverzekerden en waar? Uit de VWS-verzekerden monitor 2011 4 blijkt dat er op 1 mei 2010 12.730 onverzekerde Polen, Bulgaren en Roemenen in Nederland waren. Het Amphia ziekenhuis in Breda geeft aan dat ze op de spoedeisende hulp veel onverzekerde MOE-landers zien. Hoeveel en voor welke aandoeningen is niet duidelijk. Exacte cijfers zijn op dit moment niet bekend. Ze benadrukken dat dit niet alleen in de regio Breda een probleem is, maar dat er vooral in ziekenhuizen in de grote steden ook een toename wordt gesignaleerd van onverzekerde MOE-landers die spoedeisende hulp nodig hebben of naar de spoedeisende hulp komen. 5.5.4. Informatie & advieslijn Het Informatie en adviespunt, bemand door medewerkers van Pharos, rapporteert een toename van het aantal meldingen over mensen uit Midden- en Oost-Europese landen. Bij dit adviespunt kunnen zorgverleners, zorginstellingen en anderen terecht met hun vragen over onder andere informatie over de financiering van de zorg aan illegalen, de relevante wetgeving en over de mogelijkheden van opvang en onderdak. In 2011 zijn er 13 meldingen binnengekomen die specifiek betrekking hadden op MOE-landers. De strekking van de meldingen betrof mogelijkheden tot zorg, behandeling en opvang voor MOE-landers door hulpverleners. Deze hulpverleners gaven aan in toenemende mate te maken te hebben met mensen uit deze landen en bij hen ontbreekt de kennis, voornamelijk op het gebied van wetgeving, om deze mensen adequaat te helpen. Hulpverleners zijn niet goed op de hoogte van het feit dat MOE-landers rechten hebben in Nederland vanwege hun EU lidmaatschap. Sommigen nemen bijvoorbeeld ten onrechte aan dat ze illegalen zijn. De taalbarrière maakt het er ook niet makkelijker op. 4 Monitor te downloaden op: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/08/01/vwsverzekerdenmonitor-2011.html. Ingezien op 3 februari 2012 De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland 22