Minima-effectrapportage gemeente Utrecht De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Vergelijkbare documenten
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage gemeente Hilversum De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage gemeente Venlo. De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage gemeente Enschede 2017

Minima-effectrapportage gemeente Leidschendam- Voorburg 2013

Minima-effectrapportage gemeente Ede 2016

Minima-effectrapportage Gemeente Maastricht. De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage gemeente Enschede De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage gemeente Wassenaar De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland

Minima-effectrapportage gemeente Nijmegen 2017

Minima-effectrapportage gemeente Gouda 2015

Minima-effectrapportage gemeente Voorschoten De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage gemeente X. De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

EEffecten minimabeleid. Nibud Corinne van Gaalen

Minima-effectrapportage gemeente Veenendaal 2014

Minima-effectrapportage gemeenten Tilburg en Goirle 2011

Rapportages Nibud ten behoeve Onderzoek Armoedebeleid gemeente Roosendaal. Nibud/Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting

Minima-effectrapportage Gemeente Waalwijk. De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage gemeente Ede 2014

Rapportages Nibud ten behoeve Onderzoek Armoedebeleid gemeente Drimmelen

Rapportages Nibud ten behoeve Onderzoek Armoedebeleid gemeente Moerdijk. Nibud/Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting

Naam en telefoon. Sille Dohmen 5772 Afdeling. Portefeuillehouder

Minima-effectrapportage Sociale Dienst Veluwerand 2015

Minima-effectrapportage gemeente Wassenaar 2017

Minima-effectrapportage gemeente Deurne De invloed van gemeentelijke ondersteuning op de financiële positie van inwoners met een laag inkomen

Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2018

BIJLAGE 5 INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE NOORDWIJK 2015

Minima-effectrapportage gemeente Breda 2012

Nibud minimumvoorbeeldbegrotingen

Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2016

Rapportages Nibud ten behoeve Onderzoek Armoedebeleid gemeente Etten-Leur

Onderwerp Vaststellen Minima-effectrapportage en besluit besteding middelen

BIJLAGE 5 INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE NOORDWIJK 2015

Benchmark Minimaeffectrapportages. Een vergelijking van de financiële positie van inwoners met lage inkomens in diverse gemeenten

Minima-effectrapportage gemeente Tiel 2015

Minima-effectrapportage gemeente Den Haag 2015

Minima-effectrapportage gemeente Zaanstad De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE HEERHUGOWAARD 2018

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE OLST-WIJHE

- 1 - RAADSVOOASTEL J

Minima-effectrapportage Bijlage I / 1

Minima Effect Rapportage Gemeente Apeldoorn Robin Stoof & Sanne Lamers Nibud

Nibud minimum-voorbeeldbegrotingen 2015 / 1

Minima-effectrapportage Sociale Dienst Drechtsteden 2016

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE RIDDERKERK 2018

Minima-effectrapportage gemeente Apeldoorn 2016

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE HATTEM

Minima-effectrapportage gemeente Eindhoven

Minimum-voorbeeld begrotingen en kostendelersnorm. Nibud, 2013

Onderzoek Armoedeval 2016 Zeist

INKOMENSEFFECTEN LANDELIJKE EN GEMEENTELIJKE MINIMAREGELINGEN

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE WAALWIJK 2014

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE ARMOEDE BESTRIJDING GEMEENTE DOETINCHEM

Effecten van zorgmaatregelen uit het regeerakkoord

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus 250

Inkomenseffecten van het basisinkomen 2.0

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE VLISSINGEN

Nibud Minima-effectrapportage Begrotingen 1 / 8

Koopkrachtverandering van ouderen

Nibud Minima-effectrapportage Begrotingen 1 / 9

Interne Memo nr. commissie MO G.E. Oude Kotte Datum: december 2014 Onderwerp: BOT-overleg armoedebeleid 2015 Afschrift aan: vul in

Aan de leden van de raad, raadscommissies, het college, genodigden en belangstellenden

Nibud Minima-effectrapportage Begrotingen 1 / 7

Nibud Minima-effectrapportage Begrotingen 1 / 10

Nibud Vaste Lasten 2019

Koopkrachtberekeningen voor huishoudens met extra zorgkosten naar aanleiding van de Miljoenennota 2012

Koopkracht bijstandsgerechtigden omhoog

Koopkrachtverandering van ouderen

Koopkrachtberekeningen Uitgewerkte voorbeelden januari 2017

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE WIJK BIJ DUURSTEDE 2015

Koopkrachtverandering van chronisch zieken en gehandicapten Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014

Uitgewerkte voorbeelden koopkracht Prinsjesdag 2012

Begrotingen TOTAAL UITGAVEN

INKOMENS EFFECT RAPPORTAGE GEMEENTE RIDDERKERK 2014

Overzicht huidige minimaregelingen

Minima-effectrapportage Bijlage I - hoge huur/ 1

Betaalbaarheid Haaglanden

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

Verandering van de koopkracht van chronisch zieken en gehandicapten in Nibud, september 2013

Koopkrachtberekeningen voor 2016 Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2015

Koopkracht van 65-plussers

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

Koopkrachtberekeningen voor 2014 Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2013

Notitie draagkracht naar 120 %

Koopkrachtveranderingen voor mensen met een beperking Prinsjesdag 2015 Nibud, september 2015

Koopkrachtberekeningen

Begrotingen na landelijke en lokale wijzigingen 1 / 10

EVALUATIE MINIMABELEID GEMEENTE OLST-WIJHE

1. Algemeen...1 Noodhulp... 1 Het voedselpakket Hoe berekenen we of iemand een voedselpakket krijgt?...2 Maatwerk... 2 Onze norm...

Aanvraagformulier Bijdrageregeling minima en collectieve zorgverzekering 2016

Gemeentelijke heffingen Kwijtschelding. Regel kwijtschelding op rotterdam.nl/mijnloket

De begroting als uitgangspunt

Koopkrachtberekeningen voor 100 huishoudens

Koopkracht van 65-plussers

Koopkrachtberekeningen voor 2016 Uitgewerkte voorbeelden januari 2016

Koopkrachtberekeningen voor 2015 Uitgewerkte voorbeelden januari 2015

Koopkrachtberekeningen

In deze informatiefolder leest u meer over het minimabeleid van de gemeente Brummen.

Vergeleken met gemiddeld in Nederland

Transcriptie:

Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2013 De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2013 De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens

Samenvatting Het Nibud heeft voor de gemeente Utrecht berekeningen gemaakt waarbij het effect van gemeentelijke regelingen, gemeentelijke tarieven en landelijke regelingen op het huishoudbudget van een aantal typen huishoudens inzichtelijk wordt gemaakt. De volgende negen huishoudtypen zijn onderzocht: 1. Alleenstaande, jonger dan 65 jaar; 2. Alleenstaande, van 65 jaar of ouder; 3. Een echtpaar, jonger dan 65 jaar; 4. Een echtpaar, van 65 jaar of ouder; 5. Eenoudergezin met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar); 6. Eenoudergezin met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar); 7. Een echtpaar met twee jongere kinderen (3 en 5 jaar); 8. Een echtpaar met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar); 9. Een echtpaar met vier kinderen (6, 8, 12 en 14 jaar). De berekeningen zijn gemaakt voor bovenstaande typen huishoudens met de volgende inkomenssituaties: WWB of AOW-niveau; 110% van de WWB; 120% van de WWB; 130% van de WWB. Bekeken is welke groepen huishoudens in de gemeente goed profiteren van de verschillende inkomensondersteunende maatregelen en welke groepen minder goed. Ook maakt deze rapportage een eventuele armoedeval inzichtelijk. Het doel van een minima-effectrapportage is inzicht te geven in de koopkracht van de armste groepen in de gemeente en in de effecten van landelijke en gemeentelijke maatregelen daarop. De resultaten van de effectrapportage kunnen als basis dienen voor de verdere ontwikkeling van het minimabeleid van de gemeente Utrecht. Resultaten Huishoudtypen De gemeente Utrecht voert een ruimhartig minimabeleid. Voor bijna alle huishoudtypen is het inkomen voldoende om de noodzakelijke uitgaven uit het te bekostigen. Er zijn twee uitzonderingen: het echtpaar met twee oudere kinderen en een inkomen op Minima-effectrapportage Gemeente Utrecht / 5

bijstandsniveau komt maandelijks 40 euro te kort. Het echtpaar met vier kinderen kan op geen van de onderzochte inkomensniveaus de maandbegroting rond krijgen. Wanneer ook de uitgaven uit het worden meegenomen, blijkt echter dat de meeste onderzochte huishoudtypen de begroting niet sluitend kunnen krijgen. Alleenstaande ouders met jonge kinderen en huishoudens van 65 jaar en ouder kunnen het wel bekostigen. In de gemeente Utrecht zijn het echtpaar met twee oudere kinderen en het echtpaar met vier kinderen het slechtste af. Dit heeft verschillende oorzaken: In de eerste plaats geven oudere kinderen hogere kosten dan jonge kinderen. Dit geldt niet alleen voor voeding en kleding. Ook de schoolkosten zijn voor oudere kinderen hoger, evenals de zakgeldbedragen. Ten tweede liggen de kosten van kinderen altijd hoger dan de kindgebonden toeslagen die bij het Rijk en de gemeente kunnen worden aangevraagd. Grofweg betekent dit: hoe meer kinderen, hoe moeilijker het wordt om rond te komen. Ten slotte heeft een echtpaar met kinderen nog kosten van een extra volwassene die een alleenstaande met kinderen niet heeft. Hierbij valt te denken aan de kosten van de zorgverzekering, kleding en voeding. Deze extra kosten wegen niet op tegen het hog ere bijstandsniveau voor echtparen. Echtparen ontvangen 100 procent van de bijstandsnorm, eenoudergezinnen krijgen 90 procent (70 procent plus een toeslag van 20 procent). Dit verschil van 10 procent is te weinig om alle kosten van een extra volwassene op te vangen. Van alle huishoudens met een laag inkomen binnen een gemeente is het aandeel alleenstaande ouders vaak groter dan het aandeel echtparen met kinderen. Niettemin is het goed om als gemeente in de gaten te houden dat echtparen met (oudere) kindere n met een laag inkomen het over het algemeen financieel moeilijker hebben dan vergelijkbare alleenstaande ouders. Eventueel kan de gemeente besluiten het eigen minimabeleid hier op aan te passen. In de gemeente Utrecht gebeurt dit al door een extra hoge langdurigheidstoeslag voor gezinnen met minimaal twee kinderen, waarvan een kind 12 jaar of ouder is. Huishoudens van de AOW-gerechtigde leeftijd zijn in de gemeente Utrecht over het algemeen goed af. Zij hebben bij geen enkel inkomensniveau met een tekort te maken. Hierbij moet in het achterhoofd worden gehouden dat ouderen een steeds groter deel van hun zorgkosten zelf moeten gaan betalen en dat zij meestal niet in staat zijn hun inkomen nog te verhogen. 6 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Inkomensniveaus Soms leidt een hoger inkomen tot een beperktere bestedingsruimte. Dit wordt een armoedeval genoemd. Doordat berekeningen zijn gemaakt op verschillende inkomensniveaus, zijn deze armoedevallen zichtbaar geworden. In de gemeente Utrecht concentreert de armoedeval zich op twee punten: 1. Tussen WWB-niveau en 110 procent van deze norm is een armoedeval zichtbaar bij zeven van de negen onderzochte huishoudtypen. Bij de twee huishoudtypen waar deze armoedeval zich niet voordoet (het echtpaar met twee jonge kinderen en het echtpaar met vier kinderen), neemt de bestedingsruimte op 110 procent nauwelijks toe. De extra kosten voor woon-werkverkeer zijn de belangrijkste oorzaak van deze inkomensterugval. Voor huishoudens met alleen een WWB-uitkering zijn geen reiskosten in de begroting opgenomen, voor huishoudens met een inkomen (net) hierboven rekenen we deze kosten wel mee. Vaak worden deze kosten door de werkgever vergoed. Mocht dit niet het geval zijn dan kan de gemeente ervoor kiezen bijzondere bijstand te verstrekken, net zolang totdat het inkomen hoog genoeg is om de extra reiskosten zelf te betalen. De armoedeval zal zich dan niet (of in veel mindere mate) voordoen. Dat ook huishoudens van de AOW-gerechtigde leeftijd met deze armoedeval te maken krijgen, hangt vooral samen met de gehanteerde systematiek van dit onderzoek. Op 100 procent gaan we uit van een volledige AOW -uitkering, terwijl op 110 procent gerekend wordt op basis van de WWB-norm voor 65 jaar of ouder. Deze laatste norm bepaalt immers of er recht is op gemeentelijke vergoedingen. 2. Alle echtparen onder de 65 jaar krijgen te maken met een armoedeval tussen 120 en 130 procent van de geldende bijstandsnorm. Deze armoedeval wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren, zoals een lagere huurtoeslag, een lagere zorgtoeslag, en het wegvallen van het recht op (gedeeltelijke) kwijtschelding van gemeentelijke heffingen en waterschapslasten. Daarnaast speelt het wegvallen van de U-pas de belangrijkste rol. Voor gezinnen met kinderen vervalt het recht op de vergoeding voor extra schoolkosten (de School xtra-regeling). Is er een kind in het gezin dat de overstap maakt van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs dan is er op 120 procent recht op een vergoeding voor een computer en een bijdrage voor een internetaansluiting (CompU4school); op 130 procent is dit niet het geval. Ten slotte vervalt voor alle huishoudens de vergoeding voor sportieve en sociaal-culturele activiteiten. 7 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Aanbevelingen Omdat niet alle onderzochte huishoudtypen alle ten kunnen bekostigen én omdat er in sommige gevallen sprake is van een armoedeval, zou de gemeente het minimabeleid op de volgende punten kunnen aanpassen: De U-pas is een prima middel om minima te stimuleren deel te nemen aan sociaal-culturele en recreatieve activiteiten. Het Nibud adviseert deze regeling te handhaven. Omdat echtparen en (in mindere mate) alleenstaanden onder de 65 jaar niet alle uitgaven uit het kunnen bekostigen, zou de gemeente de mogelijkheid kunnen onderzoeken om de vergoeding voor volwassenen te verhogen. Anderzijds zou de gemeente kunnen overwegen het budget voor sportieve en culturele activiteiten toe te kennen aan kinderen vanaf een bepaalde leeftijd, bijvoorbeeld vier of vijf jaar. Jonge kinderen zullen over het algemeen weinig van een dergelijke regeling gebruik maken. Bovendien zijn gezinnen met jonge kinderen financieel gezien beter af dan gezinnen met oudere kinderen. Het eenoudergezin met jonge kinderen kan zowel het als het bekostigen, zonder dat tekorten op de begroting ontstaan. De gemeente Utrecht biedt huishoudens met een inkomen tot en met 125 procent van de geldende bijstandsnorm een collectieve zorgverzekering aan, waarbij het eigen risico kan worden herverzekerd. Huishoudens met een inkomen (vlak) boven de gehanteerde inkomensgrens zullen er wellicht voor kiezen om een goedkopere, minder uitgebreide verzekering af te sluiten. Eventuele kosten zullen dan niet via de bijzondere bijstand worden vergoed. Het Nibud adviseert om de betreffende huishoudens hier goed over voor te lichten, zodat zij niet onverwacht voor hoge kosten komen te staan. De eigen bijdrage voor de kinderopvang wordt door de gemeente vergoed aan een beperkte groep ouders. Voor de groep alleenstaande ouders zonder Wwb, met een inkomen dat past binnen de regels van het minimabeleid, is geen vergoeding mogelijk. Deze kosten drukken dus op de begroting van eenoudergezinnen met een klein baantje. Bovendien is sinds 2011 de vergoeding van het Rijk sterk afgenomen. Anderzijds heeft het eenoudergezin met een inkomen op 110 procent van de geldende bijstandsnorm geen tekort op de begroting. Wel wordt op dit inkomensniveau een armoedeval zichtbaar. Als de gemeente de eigen bijdrage voor deze specifieke groep zou vergoeden, zou deze armoedeval zich niet voor doen. 8 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

De meeste onderzochte huishoudtypen krijgen te maken met een armoedeval wanneer zij van een uitkeringssituatie naar betaald werk gaan. Dit is vooral het gevolg van werkgerelateerde kosten, zoals woon-werkverkeer, en wordt dus niet veroorzaakt door het wegvallen van diverse vormen van inkomensondersteuning. Momenteel kent de gemeente al een reiskostenvergoeding voor klanten in een re-integratietraject en voor klanten die scholing volgen. Deze regeling zou uitgebreid kunnen worden naar huishoudens met een laag inkomen uit arbeid. Echtparen onder de 65 jaar zijn op 130 procent van het sociaal minimum, ondanks het hogere inkomen, financieel slechter af dan op 120 procent van het norminkomen. Het wegvallen van de vergoedingen vanuit de U-pas speelt hier de grootste rol. Huishoudens met een inkomen hoger dan 125 procent van de norm kunnen nog wel ondersteund worden vanuit de individuele bijzondere bijstand of via particuliere fondsen zoals de Stichting Leergeld of het Jeugdsportfonds. Het Nibud adviseert de gemeente om deze mogelijkheden actief bij de betreffende huishoudens onder de aandacht te brengen. Vergelijking 2010 In vergelijking met 2010 hebben de meeste huishoudtypen nu minder bestedingsruimte. Het feit dat de uitgaven over de afgelopen jaren meer zijn gestegen dan de inkomsten, wordt voor de meeste huishoudens niet voldoende gecompenseerd door (landelijke) toeslagen. Uitzondering zijn de echtparen onder de 65 jaar. Bij een vergelijkbare huur (537 euro in 2010, 530 euro in 2013), zijn deze huishoudens bijna altijd beter af in 2013. Hoewel echtparen met (oudere) kinderen net als in 2010 financieel gezien het slechtste af zijn, is het een positieve ontwikkeling dat echtparen over het algemeen beter af zijn dan drie jaar geleden. 9 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

10 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Voorwoord Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) is een onafhankelijke stichting. Het Nibud heeft tot doel particuliere huishoudens inzicht te laten verkrijgen in hun inkomsten en uitgaven, en vaardigheid aan te leren om planmatig met geld om te gaan. Het Nibud probeert dit doel te bereiken door rechtstreeks voorlichting te geven, zowel via de massamedia als via eigen brochures over diverse budgetonderwerpen, zoals kostgeld en alimentatie. Daarnaast wil het Nibud hetzelfde doel bereiken via professionals die zich bezighouden met vormen van financiële advisering en voorlichting. Dit zijn functionarissen uit zowel de maatschappelijke hulp- en dienstverlening als het financieel bedrijfsleven, en sectoren van het onderwijs. Het Nibud ondersteunt deze groepen met eigen publicaties (Budgethandboek, Prijzengids, Rekenprogramma s) en door deskundigheidsbevordering in de vorm van opleidingen en trainingen. Bij dit alles gaat het Nibud uit van een standaardmethode van begroten. Dit resulteert in een reeks voorbeeldbegrotingen met referentiecijfers die zijn gebaseerd op empirisch wetenschappelijk onderzoek. Het Nibud stelt de keuzevrijheid en de eigen verantwoordelijkheid van de huishoudens voorop. Het Nibud geeft gemeenten meer inzicht in het effect van hun minimabeleid. Door middel van een minima-effectrapportage (MER) helpt het Nibud gemeenten het geld bestemd voor minimabeleid, optimaal te besteden. Deze rapportage is uitgevoerd door het Nibud, in opdracht van de gemeente Utrecht. In voorgaande jaren heeft het Nibud vergelijkbare onderzoeken voor de gemeente uitgevoerd. Het laatste onderzoek dateert uit 2010. Met het onderliggende onderzoek wil de gemeente Utrecht inzicht krijgen in hoe het minimabeleid er op dit moment voor staat. Utrecht, oktober 2013 11 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

12 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Inhoud Voorwoord... 11 1. Inleiding... 15 1.1 Centrale vraag... 15 1.2 Kern minima-effectrapportage... 15 1.3 Leeswijzer... 17 2. Onderzoeksmethode: begrotingen... 19 2.1 Inleiding... 19 2.2 Basispakket... 19 2.3 Restpakket... 20 2.4 Inkomsten... 21 2.5 Uitgavensoorten... 21 2.6 De begrotingen... 22 3. Minimabeleid... 23 3.1 Landelijk minimabeleid... 23 3.2 Lokaal minimabeleid... 23 3.2.1 Kwijtscheldingsbeleid... 23 3.2.2 Collectieve (aanvullende) zorgverzekering... 24 3.2.3 Langdurigheidstoeslag en reserveringstoeslag... 24 3.2.4 U-pas... 25 3.2.5 School xtra... 25 3.2.6 CompU4school... 25 3.2.9 Kinderopvang en peuterspeelzaal... 26 3.2.10 Individuele bijzondere bijstand... 27 4. Resultaten... 29 4.1 Huishoudsamenstelling... 29 4.1.1 Vóór invulling van het... 29 4.1.2 Na invulling van het... 29 4.2 Inkomensniveau... 33 4.2.1 Vóór invulling van het... 33 4.2.2 Na invulling van het... 34 4.2.3 Langdurigheidstoeslag... 35 13 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

5. Vergelijking 2010... 38 5.1 Inleiding... 39 5.2 Huishoudtypen... 39 5.3 Inkomensniveaus... 42 6. Conclusies en aanbevelingen... 45 6.1 Algemeen... 45 6.2 Regelingen... 46 6.3 Aandachtspunten... 49 6.4 Vergelijking 2010 2013... 52 Bijlage 1: Begrotingen... 53 Bijlage 2: Inkomsten... 55 Bijlage 3: Verantwoording uitgaven... 57 14 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

1. Inleiding 1.1 Centrale vraag Iedere gemeente beschikt over mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens. Dat kan bijvoorbeeld door het kwijtschelden van gemeentelijke heffingen en/ of door bijzondere bijstand. Het is echter niet direct zichtbaar wat in de praktijk de effecten van die maatregelen zijn op het budget van verschillende groepen huishoudens. De centrale vraag van dit onderzoek luidt: Wat is het effect van landelijke en lokale inkomensondersteunende regelingen op de financiële positie van huishoudens met een laag inkomen in de gemeente Utrecht? Bekeken wordt welke groepen huishoudens in de gemeente goed profiteren van de verschillende inkomensondersteunende maatregelen en welke groepen minder goed. Ook maakt deze rapportage een eventuele armoedeval inzichtelijk. Het doel van een minima-effectrapportage is inzicht te geven in de koopkracht van de armste groepen in de gemeente en in de effecten van landelijke en gemeentelijke maatregelen daarop. De resultaten van de effectrapportage kunnen als basis dienen voor de verdere ontwikkeling van het minimabeleid van de gemeente Utrecht. 1.2 Kern minima-effectrapportage In deze minima-effectrapportage wordt voor een aantal huishoudtypen de koopkracht inzichtelijk gemaakt. In overleg met de gemeente Utrecht is een keuze gemaakt voor de volgende negen voorbeeldsituaties: 1. Een alleenstaande jonger dan 65 jaar 1 ; 2. Een alleenstaande van 65 jaar en ouder; 3. Een eenoudergezin met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar); 4. Een eenoudergezin met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar); 5. Een echtpaar onder de 65 jaar; 6. Een echtpaar van 65 jaar en ouder; 7. Een echtpaar met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar); 8. Een echtpaar met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar); 9. Een echtpaar met vier kinderen (6, 8, 12 en 14 jaar). 1 Vanaf 2013 is de AOW-leeftijd met één maand verhoogd. Waar in deze rapportage gesproken wordt van 65 jaar wordt bedoeld de AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar plus één maand. 15 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

De rapportage laat zien welke effecten de landelijke en gemeentelijke maatregelen hebben op de koopkracht van de huishoudtypen bij verschillende inkomensniveaus. Voor elk van de negen huishoudens worden berekeningen gemaakt bij de volgende inkomens: netto minimum inkomen (WWB of AOW); 110 procent van het netto minimum inkomen; 120 procent van het netto minimum inkomen; 130 procent van het netto minimum inkomen. Onder netto minimum inkomen verstaan we het toepasselijk minimum inkomen voor een specifiek type huishouden. Voor een alleenstaande onder de 65 jaar is dit gelijk aan 50 procent van het wettelijk minimumloon aangevuld met de maximale toeslag van 20 procent van het wettelijk minimumloon. Voor een alleenstaande van 65 jaar of ouder is dit gelijk aan de hoogte van de AOW. Bij 110, 120 en 130 procent van het netto minimum inkomen vermenigvuldigen we de toepasselijke bijstandsnorm met 1,1, 1,2 en 1,3. Het kan vóórkomen dat een huishouden met een inkomen op 120 procent van het minimum hiervan minder overhoudt dan een huishouden op 110 procent van het minimum, omdat de eerste groep huishoudens buiten de regelingen voor financiële ondersteuning valt. Dit rapport maakt dit effect, de armoedeval, inzichtelijk. Bij ouderen wordt officieel niet gesproken van een armoedeval, omdat ouderen gewoonlijk niet uitstromen van een uitkering naar betaald werk. Toch kan er bij hen ook sprake zijn van een geringere bestedingsmogelijkheid bij een hoger inkomen. Voor het gemak wordt dit ook als armoedeval aangemerkt. De huur vormt in de meeste huishoudens de hoogste uitgave op de begroting. De huurprijs is vastgesteld in overleg met de gemeente Utrecht. Voor eenpersoonshuishoudens bedraagt de huur 435 euro per maand, voor tweepersoonshuishoudens is dit 580 euro, voor eenoudergezinnen 500 euro en voor paren met kinderen is de huur 530 euro. Deze cijfers zijn gebaseerd op het landelijke woningmarktonderzoek WoON2012 dat in 2012 door het ministerie van BZK en het CBS in Utrecht is uitgevoerd. De gemeente heeft op eigen kosten het aantal enquêtes in de stad opgehoogd, waardoor er een betrouwbaar gegevensbestand is ontstaan. 16 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

1.3 Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 gaat in op de onderzoeksmethode waarbij tevens de methodiek van begroten staat beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op de lokale inkomensondersteunende regelingen die worden doorberekend in deze effectrapportage. Vervolgens geeft hoofdstuk 4 de onderzoeksresultaten. In hoofdstuk 5 wordt een vergelijking gemaakt met de MER die in 2010 is uitgevoerd. Tot slot staan in hoofdstuk 6 de conclusies en aanbevelingen. De begrotingen met toelichting staan in een aantal bijlagen. Ook wordt in de bijlage meer informatie gegeven over bronnen van de referentiecijfers en de inkomensopbouw. 17 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

18 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

2. Onderzoeksmethode: begrotingen 2.1 Inleiding Om het effect van inkomensondersteunende regelingen op de financiële positie van huishoudens te berekenen, maakt het Nibud gebruik van begrotingen. Uit deze begrotingen zijn de inkomsten en uitgaven van de huishoudens af te lezen. De begrotingen in deze rapportage zijn gemaakt voor negen verschillende huishoudtypen op vier verschillende inkomensniveaus. Hierbij gaan we er vanuit dat huishoudens in een huurwoning leven. De begrotingen zijn voor groepen van huishoudens. De bedragen in de begrotingen zijn gemiddelden; in werkelijkheid zal de financiële situatie van de individuele huishoudens er anders uitzien. De begroting laat dus niet zien in hoeverre een individueel huishouden een sluitende begroting heeft. Wel wordt duidelijk in hoeverre een groep huishoudens een sluitende begroting heeft. Bij het opstellen van de begrotingen wordt geen rekening gehouden met schulden, omdat daarover niets algemeens te zeggen valt. Schulden komen echter vaak voor onder mensen met lage inkomens. Alle begrotingen zijn maandbegrotingen, waarbij de inkomsten en u itgaven zijn omgerekend naar gemiddelde maandbedragen. In de praktijk kunnen er flinke verschillen zijn tussen de maanden van het jaar. Vakantiegeld wordt bijvoorbeeld jaarlijks uitgekeerd, maar wordt in deze rapportage uitgedrukt in een maandelijks bedrag. Het inkomen is in iedere begroting een vast gegeven. De uitgavenkant vullen we in volgens de methode van het en het. 2.2 Basispakket Het omvat alle uitgaven die als noodzakelijk kunnen worden beschouwd. Hierin zijn de kosten opgenomen die een huishouden moet maken voor wonen, kleden, voeden, gezondheid, zekerheid (verzekeringen) en informatie (telefoon, internet en tv). Het pakket wordt in overleg met anderen (bijvoorbeeld de Sociale Alliantie) regelmatig aangepast. Vanaf 2006 maakt een computer met internetaansluiting deel uit van het voor alle huishoudens. Sinds 2002 is een computer al onderdeel van het voor gezinnen met kinderen vanaf 6 jaar. Voor iedere kostenpost is een minimumprijs genomen. In bijlage 3 worden de diverse onderdelen van het nader beschreven. 19 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Naast de noodzakelijke uitgaven van het zijn er in individuele gevallen moeilijk of niet-vermijdbare uitgaven. Dit zijn uitgaven die voor een bepaald persoon onontkoombaar zijn. Bijvoorbeeld wanneer iemand een speciaal dieet moet volgen. Voor dit soort uitgaven is individuele bijzondere bijstand mogelijk. Dit is niet in de begrotingen opgenomen. 2.3 Restpakket Het bedrag dat overblijft nadat alle uitgaven uit het zijn gedaan, is bestemd voor vrije bestedingen. Alle vrije bestedingen vormen samen het. Huishoudens zijn vrij om het zelf in te vullen. Het geld kan besteed worden aan nieuwe uitgavenposten (vakantie of hobby) of aan extra uitgaven aan posten in het (extra voeding of kleding). De uitgaven in het worden in twee delen gesplitst: de uitgaven voor sociale participatie en de overige uitgaven. Onder sociale participatie vallen de posten contributies en abonnementen, op bezoek gaan, bezoek ontvangen, vakantie en uitgaan en vervoer. Sociale participatie wordt door velen als noodzakelijk beschouwd en is in veel gemeenten op de een of andere manier onderdeel van het minimabeleid. De overige uitgaven van het zijn andere uitgaven die niet in het en het pakket sociale participatie zitten. In dit onderzoek zijn dat kosten voor een huisdier, de kosten voor woon-werkverkeer en zakgeld voor de kinderen (bedragen zijn gebaseerd op regulier onderzoek van het Nibud). Het gekozen is sober; het omvat vrij elementaire uitgaven. Zie bijlage 3 voor de samenstelling van het. De kosten van het nemen toe, naarmate het inkomen stijgt. In de eerste plaats komt dit door hogere reiskosten. Iemand met een inkomen (net) boven het sociaal minimum zal een laagbetaalde baan hebben en kosten voor woon-werkverkeer maken. Soms worden deze kosten door de werkgever vergoed, maar in deze rapportage wordt daar niet vanuit gegaan. Bovendien worden de kosten voor participatie verminderd met het bedrag dat de gemeente hiervoor beschikbaar stelt. Veel gemeenten kennen een bijdrage voor sociaal-culturele uitgaven. Deze bijdrage wordt verstrekt tot een bepaald inkomensniveau. Boven dit inkomensniveau vervalt de bijdrage, waardoor de kosten van participatie hoger uitvallen en het dus duurder wordt. 20 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Het en het zijn op bepaalde punten verschillend voor de diverse huishoudtypen. Een alleenstaande staat immers voor andere kosten dan bijvoorbeeld een gezin met kinderen. 2.4 Inkomsten In deze rapportage worden op vier inkomensniveaus begrotingen opgesteld voor de betreffende voorbeeldhuishoudens: het minimuminkomen (WWB/AOW -uitkering), 110, 120 en 130 procent van het netto minimuminkomen. Uitgangspunt in deze rapportage is het totaal besteedbaar maandinkomen. Dat inkomen bestaat uit alle inkomsten van het huishouden, zoals netto salarissen, uitkeringen, kortingen op de belasting, huurtoeslag, vakantiegeld, kinderbijslag en kindgebonden budget. In de begrotingen is geen rekening gehouden met eigen vermogen of eventuele inkomsten daaruit. Hoe deze regelingen doorwerken in de begrotingen en wat de invloed is op het inkomen van de verschillende huishoudens is te zien in bijlage 1. In de rapportage wordt verondersteld dat de huishoudens maximaal gebruik maken van alle regelingen die op hen van toepassing zijn. In bijlage 2 staat aanvullende informatie over de gekozen uitgangspunten bij de inkomens. 2.5 Uitgavensoorten In alle begrotingen onderscheidt het Nibud drie soorten uitgaven: Vaste lasten Dit zijn uitgaven die regelmatig terugkomen. Er ligt meestal een contract aan ten grondslag. Voorbeelden zijn de huur, energiekosten en verzekeringen. Reserveringsuitgaven Dit zijn uitgaven die niet regelmatig voorkomen en waarvan de hoogte vooraf niet precies bekend is. Er moet in principe een bedrag voor gereserveerd worden. Voorbeelden hiervan zijn de kosten voor inventaris en kleding. Huishoudelijke uitgaven Dit zijn de steeds terugkerende uitgaven, zoals uitgaven aan voeding, reiniging, persoonlijke verzorging. In deze rapportage wordt gerekend met minimale bedragen die huishoudens nodig hebben om deze uitgaven te kunnen betalen. 21 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Voor de uitgaven is waar mogelijk uitgegaan van lokale tarieven. Voorbeelden hiervan zijn de tarieven voor heffingen, de premie van de zorgverzekering en de kosten van de peuterspeelzaal. De landelijke bedragen zijn gebaseerd op berekeningen van het Nibud. Meer informatie over de uitgaven staat in bijlage 3. 2.6 De begrotingen Volgens de methodiek die hierboven staat beschreven, worden de begrotingen opgesteld. Deze begrotingen staan in bijlage 1. 22 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

3. Minimabeleid In dit hoofdstuk worden diverse landelijke en gemeentelijke regelingen voor inkomensondersteuning van minima beschreven. Alleen de regelingen die in de berekeningen zijn meegenomen komen in dit hoofdstuk aan bod. Paragraaf 3.1 beschrijft de landelijke regelingen; in paragraaf 3.2 komen de lokale inkomensondersteunende regelingen aan bod. Per regeling wordt een korte beschrijving gegeven van de belangrijkste kenmerken en voorwaarden. 3.1 Landelijk minimabeleid Bij het opstellen van de begrotingen worden de landelijke heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de (alleenstaande) ouderenkorting), landelijke toeslagen (zorgtoeslag, huurtoeslag, kinderopvangtoeslag, kindgebonden budget) en de kinderbijslag in de berekeningen opgenomen. 3.2 Lokaal minimabeleid Naast de landelijke inkomensondersteunende maatregelen heeft de gemeente Utrecht voor huishoudens met een laag inkomen ook een lokaal minimabeleid. De regelingen die worden opgenomen in de berekeningen komen in de volgende paragrafen aan bod. 3.2.1 Kwijtscheldingsbeleid In de gemeente Utrecht kan kwijtschelding worden aangevraagd voor de afvalstoffenheffing, de rioolheffing en de hondenbelasting. De gemeente hanteert hierbij een norm van 100 procent van de grondslag WWB. Dat wil zeggen dat afhankelijk van het vermogen, huishoudens met een inkomen op WWB-niveau in principe geen gemeentelijke heffingen hoeven te betalen. Bij een inkomen hierboven wordt de betalingscapaciteit berekend door het inkomen te verminderen met het norminkomen. Er vindt een correctie plaats voor de eigen uitgaven aan huur en voor nominale ziektekostenpremies. Vanaf 2012 kunnen gemeenten bij de berekening van de kwijtschelding ook rekening houden met de kosten van kinderopvang. De gemeente Utrecht maakt (nog) niet van deze mogelijkheid gebruik. Van de betalingscapaciteit dient 80 procent te worden aangewend voor de betaling van de gemeentelijke heffingen. 23 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Bij het waterschap is kwijtschelding mogelijk voor de zuiveringsheffing en de watersysteemheffing. Bij de berekening van de kwijtschelding hanteert het waterschap, net zoals de gemeente, de norm van maximaal 100 procent van de bijstandsnorm. De berekening van de kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen en van het waterschap gebeurt gezamenlijk. De betalingscapaciteit wordt dus maar een keer ingezet. De gemeente en waterschap doen daarbij aan bestandsafstemming: als inwoners kwijtschelding van de gemeente krijgen, dan krijgen ze dat ook van het waterschap en andersom. 3.2.2 Collectieve (aanvullende) zorgverzekering Het verzekeren tegen ziektekosten is voor iedereen wettelijk verplicht. Daarom bied t de gemeente Utrecht inwoners met een laag inkomen een collectieve zorgverzekering aan bij zorgverzekeraar Agis. De premie voor de basisverzekering bedraagt 100,13 euro, de aanvullende verzekering kost 39,75 euro. In 2013 geldt een eigen risico van 350 euro per jaar. Dit bedrag is herverzekerd door de collectieve verzekering, voor een bedrag van 23,94 per maand. In de begrotingen is dit verrekend met de post extra ziektekosten. Naast de collectiviteitskorting verstrekt de gemeente een bijdrage in de premie van 6,55 euro per maand. De totale premie voor de collectieve zorgverzekering komt daarmee uit op 157,27 euro per maand. Om voor deelname aan de collectieve zorgverkering in aanmerking te komen, hanteert de gemeente Utrecht een inkomensgrens van 125 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Echter, voor de bijdrage in de premie van 6,55 euro per maand geldt een inkomensgrens van 110 procent. De zorgtoeslag die huishoudens ontvangen is in de begrotingen opgenomen bij de inkomsten. 3.2.3 Langdurigheidstoeslag en reserveringstoeslag De langdurigheidstoeslag in de gemeente Utrecht is bedoeld voor huishoudens van 21 tot 65 jaar, die gedurende een periode van minimaal drie jaar over een gemiddeld inkomen beschikken dat niet hoger is dan 110 procent van de geldende bijstandsnorm. De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt 375 euro per jaar voor alleenstaanden, 482 euro voor alleenstaande ouders en 535 euro voor gehuwden/ samenwonenden. Voor gezinnen met twee of meer kinderen, waarvan tenminste een kind 12 jaar of ouder is, geldt een hogere norm voor 602 euro per jaar. Voor huishoudens van 65 jaar en ouder geldt een soortgelijke regeling, de reserveringstoeslag. De hoogte van deze toeslag bedraagt voor eenpersoonshuishoudens 200 euro per jaar en voor meerpersoonshuishoudens 300 euro per jaar. 24 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Bij de resultaten van deze rapportage wordt een vergelijking gemaakt tussen huishoudens die in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag of de reserveringstoeslag en huishoudens die hier geen recht op hebben. 3.2.4 U-pas Inwoners van de gemeente Utrecht met een inkomen tot 125 procent van het sociaal minimum, komen in aanmerking voor de U-pas. Met deze pas kunnen zij een budget krijgen voor deelname aan sportieve en sociaal-culturele activiteiten. 2 Pashouders tot 18 jaar komen in aanmerking voor een bijdrage van 225 euro per jaar, voor pashouders vanaf 18 jaar is dit 100 euro per jaar. Verder geeft de U-pas korting op bibliotheek en eettafels. Ook de korting op de zorgverzekering (zie paragraaf 3.2.2) loopt via de U -pas. De activiteitenvergoeding is in de begrotingen verrekend in de post vergoeding. De korting op de bibliotheek is verrekend in de post contributies en abonnementen. De korting op de eettafels is niet in de begrotingen opgenomen, omdat dit geen invloed zal hebben op de totale kosten voor voeding (waar we uitgaan van een zelfgemaakte maaltijd). 3.2.5 School xtra Kinderen met een U-pas komen in aanmerking voor School xtra. Via deze regeling kunnen zij een bijdrage krijgen voor activiteiten die scholen organiseren gericht op participatie, zoals schoolkampen, schoolreisjes, excursies, e.d. Voor kinderen op de basisschool geldt een vergoeding van 50 euro per schooljaar, voor kinderen in het voortgezet onderwijs is deze vergoeding jaarlijks 100 euro. In de begrotingen is de bijdrage verrekend bij de post schoolkosten voor die huishoudens waarop de regeling van toepassing is. 3.2.6 CompU4school Voor kinderen met recht op een U-pas, die de overstap maken van het basis onderwijs naar het voortgezet onderwijs, is er CompU4school. Via deze regeling kunnen kinderen in aanmerking komen voor een computer (maximaal 1 computer per huishouden, per v ijf jaar) en voor een eenmalige bijdrage van 100 euro voor een internetaansluiting plus printer. CompU4school is in de begrotingen alleen meegenomen bij het huishouden met een kind van 12 jaar. De kosten voor een computer en printer zijn verrekend met de post inventaris, de eenmalige vergoeding voor een internetaansluiting is verrekend bij de post internet. 2 Tot 1 januari 2014 geldt voor volwassenen een inkomensgrens van 110 procent van het sociaal minimum. 25 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

3.2.9 Kinderopvang en peuterspeelzaal Op grond van de Wet Kinderopvang kunnen ouders van kinderen tot en met twaalf jaar een tegemoetkoming toegekend krijgen voor de kosten van kinderopvang. Vervolgens resteert een eigen bijdrage voor deze kosten. De hoogte van de eigen bijdrage hangt af van het aantal kinderen, het aantal uren opvang en de uurprijs van de opvang. De gemeente keert vanaf 1 januari 2013 een vergoeding in de eigen bijdrage uit aan ouders die: Een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw-uitkering hebben én een re-integratietraject volgen of een WWB-uitkering als aanvulling op een inkomen uit werk hebben. De hoogte van de compensatie bedraagt 5 procent van de totale kosten kinderopvang per kind. Dit komt in 2013 ongeveer overeen met de helft van de eigen bijdrage. Een ouder die vanuit de WWB volledig uitstroomt naar werk, heeft in 2013 recht op een eenmalig tegemoetkoming van 300 euro. Een ouder jonger dan 27 jaar zonder startkwalificatie die geen recht heeft op een WWB uitkering en terug naar school wordt geleid, heeft in 2013 recht op een tegemoetkoming die gelijk is aan de eigen bijdrage. Daarnaast worden kinderopvangkosten via de bijzondere bijstand vergoed aan ouders die vanwege sociaal/ medische problematiek van hun kind kinderopvang nodig hebben. Echtparen zonder werk (met een bijstandsuitkering) of echtparen waarvan een van beide partners werkt (met een inkomen van 110, 120 of 130 procent van de norm), maken geen gebruik van de kinderopvang, maar van de peuterspeelzaal. Ook een alleenstaande ouder met een volledige bijstandsuitkering hoeft geen gebruik van de kinderopvang te maken (tenzij een re-integratietraject wordt gevolgd, maar daar wordt in dit onderzoek niet vanuit gegaan). Voor deze huishoudens is in de begrotingen een bijdrage voor de peuterspeelzaal opgenomen. Deze bijdrage is in de gemeente Utrecht inkomensafhankelijk. De bijdrage per jaar is omgerekend naar een maandbedrag. Bij een inkomen boven bijstandsniveau gaan we ervan uit dat de alleenstaande ouder enkele dagen per week werkt en wel gebruik maakt van de kinderopvang. Bij 110 procent van het minimuminkomen wordt gerekend met 20 uur kinderopvang per week, bij een inkomen op 120 en 130 procent wordt uitgegaan van 30 uur kinderopvang. De kosten voor kinderopvang en de peuterspeelzaal zijn verwerkt in de post schoolkosten/ kinderopvang. De kinderopvangtoeslag die de betreffende huishoudens ontvangen is bij de inkomsten opgenomen. 26 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

3.2.10 Individuele bijzondere bijstand De gemeente Utrecht verstrekt voor bijzondere en noodzakelijke kosten individuele bijzondere bijstand. Bij het vaststellen van de hoogte van de individuele bijzondere bijstand wordt de volgende draagkrachtberekening gehanteerd: a. 5 procent voor een inkomen tot en met 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm; b. 30 procent voor een inkomen groter dan 110 procent, maar kleiner dan of gelijk aan 200 procent van de toepassing zijnde bijstandsnorm; c. 100 procent voor een inkomen groter dan 200 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De bijzondere bijstand wordt in dit onderzoek niet meegenomen omdat deze sterk afhankelijk is van de persoonlijke situatie. 27 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

28 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

4. Resultaten Dit hoofdstuk bevat de resultaten van het onderzoek. Eerst komen de verschillen tussen de huishoudtypen in de gemeente Utrecht aan bod. Vervolgens worden de verschillende inkomensniveaus met elkaar vergeleken. Een en ander wordt schematisch weergegeven in tabel 1. Deze tabel geeft een overzicht van de bestedingsruimte die de onderzochte huishoudtypen hebben, nadat zij de uitgaven uit het en het hebben gedaan. In de laatste twee kolommen wordt het saldo weergegeven van huishoudens die in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. Een negatief saldo op de maandbegroting is in rood weergegeven. Indien een hoger inkomen leidt tot minder bestedingsruimte (de zogenoemde armoedeval) dan is dit bij het betreffende inkomensniveau aangegeven met een rood pijltje. 4.1 Huishoudsamenstelling 4.1.1 Vóór invulling van het Uit de tweede kolom ( ) blijkt dat de meeste huishoudens voldoende inkomen hebben om de noodzakelijke uitgaven uit het te bekostigen. Uitzonderingen zijn het echtpaar met twee oudere kinderen met een bijstandsuitkering en het echtpaar met vier kinderen op alle onderzochte inkomensniveaus. De belangrijkste oorzaak van dit tekort is de combinatie van de relatief hoge kosten van oudere kinderen en het feit dat een echtpaar de kosten van twee volwassenen moet dragen, zoals de kosten van de zorgverzekering, kleding en voeding. De hogere bijstandsnorm voor een echtpaar (100 procent tegenover 90 procent voor eenoudergezinnen) is veelal niet voldoende om deze extra kosten op te vangen. 4.1.2 Na invulling van het Wanneer ook naar de bestedingen in het wordt gekeken, krijgen meer huishoudens te maken met een tekort op hun maandbegroting. Alle echtparen onder de 65 jaar (met en zonder kinderen) kunnen op geen van de onderzochte inkomensniveaus de uitgaven uit het bekostigen. Hetzelfde geldt voor het eenoudergezin met oudere kinderen. De alleenstaande onder de 65 jaar kan alleen rondkomen bij een inkomensniveau van 130 procent. 29 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

Tabel 1. Overzicht saldo inkomsten min uitgaven a. Alleenstaande onder de 65 jaar inclusief langdurigheidstoeslag 100% 51-48 83-17 110% 115-51 146-19 120% 132-39 132-39 130% 190 8 190 8 b. Alleenstaande 65 jaar of ouder inclusief reserveringstoeslag 100% 229 130 246 146 110% 248 105 265 122 120% 261 117 261 117 130% 322 162 322 162 c. Eenoudergezin met tw ee jonge kinderen (3 en 5 jaar) inclusief langdurigheidstoeslag 100% 250 94 290 134 110% 251 29 291 70 120% 267 39 267 39 130% 371 96 371 96 d. Eenoudergezin met tw ee oudere kinderen (14 en 16 jaar inclusief langdurigheidstoeslag 100% 107-110 147-70 110% 171-112 211-71 120% 233-55 233-55 130% 297-39 297-39 e. Echtpaar onder de 65 jaar inclusief langdurigheidstoeslag 100% 13-132 58-88 110% 75-136 119-92 120% 120-91 120-91 130% 117-119 117-119 f. Echtpaar 65 jaar of ouder inclusief reserveringstoeslag 100% 233 87 258 112 110% 232 43 257 68 120% 318 129 318 129 130% 364 151 364 151 g. Echtpaar met tw ee jonge kinderen (3 en 5 jaar) inclusief reserveringstoeslag 100% 86-115 131-71 110% 154-114 198-69 120% 173-94 173-94 130% 189-141 189-141 h. Echtpaar met tw ee oudere kinderen (14 en 16 jaar) inclusief reserveringstoeslag 100% -40-303 10-253 110% 23-305 73-255 120% 47-281 47-281 130% 49-342 49-342 i. Echtpaar met vier kinderen (6, 8, 12 en 14 jaar) inclusief reserveringstoeslag 100% -97-433 -47-383 110% -27-430 23-380 120% -8-410 -8-410 130% -26-527 -26-527 30 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

a. Alleenstaande onder de 65 jaar In Utrecht komt een alleenstaande onder de 65 jaar met een WWB-uitkering na invulling van het 48 euro per maand te kort. Op 110 procent van de norm komt dit tekort uit op 51 euro en bij een inkomen van 120 procent van de bijstandsnorm is er nog 39 euro te kort. Op 130 procent van de bijstandsnorm is er een positief saldo van 8 euro. Alleenstaanden kunnen hun kosten niet delen met anderen en hebben dus niet de schaalvoordelen waar (eenouder)gezinnen wel van profiteren. Nadat alle noodzakelijke uitgaven uit het zijn bekostigd, houden zij te weinig inkomen over voor sociale participatie. b. Alleenstaande van 65 jaar en ouder Alleenstaanden van 65 jaar of ouder hebben voldoende bestedingsruimte om alle uitgaven te betalen. Zij houden, na invulling van het, 130 euro over om vrij te besteden als zij alleen een AOW-uitkering hebben. c. Eenoudergezin met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar) Ook het eenoudergezin met twee jonge kinderen heeft voldoende inkomsten om naast de uitgaven uit het, de uitgaven uit het te kunnen bekostigen. d. Eenoudergezin met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar) Eenoudergezinnen met oudere kinderen hebben onvoldoende bestedingsruimte om alle uitgaven uit het te kunnen bekostigen. In Utrecht komt dit eenoudergezin met een bijstandsuitkering 110 euro te kort. Op 110 procent van het minimuminkomen is het tekort 112 euro, op 120 procent 55 euro en op 130 procent is er nog een tekort van 39 euro. Dat eenoudergezinnen met jonge kinderen de begroting wel sluitend krijgen en alleenstaande ouders met oudere kinderen niet, heeft te maken met het feit dat de kosten voor oudere kinderen over het algemeen hoger zijn dan voor jonge kinderen. Dit geldt bijvoorbeeld voor voeding, kleding, schoolkosten en zakgeld. De hogere kinderbijslag en het kindgebonden budget kunnen dit verschil niet compenseren. e. Echtpaar onder de 65 jaar Ook het echtpaar onder de 65 jaar heeft te weinig bestedingsruimte om alle uitgaven uit het te bekostigen. Een belangrijke oorzaak van dit tekort is al eerder genoemd: een echtpaar moet de kosten van twee volwassenen dragen, terwijl de bijstandsnorm voor een echtpaar maar 10 procent hoger ligt dan de norm voor een eenoudergezin. Dit is veelal niet voldoende om de uitgaven van een extra volwassene te bekostigen. 31 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

f. Echtpaar van 65 jaar en ouder Evenals de alleenstaande van 65 jaar en ouder, kan het oudere echtpaar alle uitgaven uit het bekostigen. Dit geldt voor alle onderzochte inkomensniveaus. Echtparen met alleen een AOW-uitkering houden maandelijks 87 euro vrij te besteden over. g. Echtpaar met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar) Het echtpaar met twee jonge kinderen kan de uitgaven uit het niet bekostigen. Dit geldt voor alle onderzochte inkomensniveaus. Evenals bij het echtpaar zonder kinderen, zijn het vooral de kosten voor twee volwassenen die het tekort veroorzaken. Daar komen de kosten voor de (jonge) kinderen nog bij. Net als bij de meeste andere huishoudtypen die niet rond kunnen komen, zijn het de kosten voor sociale participatie die het tekort veroorzaken. De kosten uit het kunnen wel uit de bijstandsnorm voldaan worden. h. Echtpaar met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar) In paragraaf 4.1.1 is al aangegeven dat het echtpaar met oudere kinderen en een bijstandsuitkering te weinig ruimte heeft om alle uitgaven uit het te bekostigen. Dit tekort loopt op tot 303 euro per maand, als ook alle uitgaven uit het gedaan zouden worden. Zoals hierboven al aangegeven, weegt de hogere bijstandsnorm voor een echtpaar niet op tegen de extra kosten van twee volwassenen. Hier bovenop komen de kosten voor twee oudere kinderen, die hoger liggen dan de uitgaven voor jonge kinderen. Deze combinatie maakt de inkomenspositie van dit specifieke huishoudtype zeer precair. i. Echtpaar met vier kinderen (6, 8, 12 en 14 jaar) Het echtpaar met vier kinderen heeft van alle onderzochte huishoudtypen de minste bestedingsruimte. Wat geldt voor het echtpaar met twee oudere kinderen, geldt in versterkte mate ook voor het echtpaar met vier kinderen. De gemeentelijke inkomensondersteuning in Utrecht werkt zeker in het voordeel van dit huishouden. Zo is er de bijdrage voor maatschappelijke participatie waar zes personen van kunnen profiteren. Ook de School xtra regeling pakt gunstig uit voor dit huishoudtype. In het jaar dat kinderen overgaan van het basis- naar het voorgezet onderwijs is bovendien een extra bijdrage mogelijk voor een computer, printer en internetaansluiting (CompU4school). Dit alles is echter niet voldoende om de ongunstige uitgangssituatie van dit gezin te compenseren. 32 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

4.2 Inkomensniveau Voor elk huishoudtype zijn verschillende inkomensniveaus doorgerekend. Naast het minimum inkomen zijn inkomens op 110, 120 en 130 procent van het netto minimuminkomen gespecificeerd. Soms leidt een hoger inkomen tot een beperktere bestedingsmogelijkheid. Dit komt doordat landelijke en gemeentelijke inkomensondersteunende maatregelen, zoals huurtoeslag en kwijtschelding van gemeentelijke heffingen, er niet op voorhand toe leiden dat een huishouden meer te besteden heeft bij een hoger inkomen. In dat geval is sprake van een armoedeval. Deze situatie ontstaat vaak wanneer huishoudens vanuit een uitkering uitstromen naar betaald werk. Op dat moment nemen de k osten door werk toe en komen rechten op diverse inkomensondersteunende regelingen (gedeeltelijk) te vervallen. 4.2.1 Vóór invulling van het Na invulling van het (en vóór invulling van het ) neemt over het algemeen de bestedingsruimte toe naarmate het inkomen toeneemt. Op drie plaatsen is dit niet geval: Het echtpaar onder de 65 jaar zonder kinderen heeft op 130 procent van het sociaal minimum minder bestedingsruimte dan op 120 procent. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn een lagere huurtoeslag, een lagere zorgtoeslag, en het wegvallen van het recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen en waterschapslasten. Ook de echtparen met kinderen krijgen te maken met een lagere huurtoeslag en een lagere zorgtoeslag. Zij hebben op 120 procent van de norm echter geen recht op volledige kwijtschelding van gemeentelijke heffingen en waterschapslasten (wel op gedeeltelijke kwijtschelding). Hierdoor wordt het verschil tussen 120 en 130 procent kleiner en wordt een armoedeval voorkomen. Alleen het echtpaar met vier kinderen krijgt op 130 procent van de geldende bijstandsnorm te maken met een armoedeval. Dit heeft te maken met het wegvallen van het recht op de U-pas. Hierdoor verliest dit huishouden vier maal de vergoeding voor extra schoolkosten (de School xtra-regeling) plus de vergoeding voor een computer en de bijdrage voor een internetaansluiting (CompU4school), waar het kind van twaalf jaar op 120 procent van de norm recht op heeft. Ten slotte houdt het echtpaar van 65 jaar en ouder op 110 procent net een euro minder over dan op 100 procent. Dit kan grotendeels verklaard worden vanuit de gehanteerde 33 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

systematiek van het onderzoek. Op 100 procent gaan we uit van een volledige AOW - uitkering, terwijl op 110 procent gerekend wordt op basis van de WWB-norm voor 65 jaar of ouder. Deze laatste norm bepaalt immers of er recht is op gemeentelijke vergoedingen. 4.2.2 Na invulling van het Na invulling van het worden meer armoedevallen zichtbaar. Voor zeven van de negen onderzochte huishoudtypen geldt dat zij bij een inkomen op bijstandsniveau meer overhouden dan bij inkomen op 110 procent van deze norm. Het echtpaar met twee jonge kinderen en het echtpaar met vier kinderen krijgen weliswaar niet met een armoedeval te maken, maar hun tekort op 110 procent is slechts één tot drie euro lager dan het tekort op bijstandsniveau. Andersom geldt dat voor de huishoudtypen die wel met een armoedeval te maken hebben, het saldo op 100 procent maar enkele euro s hoger ligt dan op 110 procent. Uitzonderingen zijn het eenoudergezin met jonge kinderen en de huishoudens van 65 jaar en ouder. Voor de alleenstaande van 65 jaar en ouder is het verschil 25 euro per maand, voor het echtpaar van 65 jaar en ouder scheelt het 44 euro en het eenoudergezin houdt met een bijstandsuitkering maandelijks 65 euro meer over dan op 110 procent van deze norm. De belangrijkste oorzaak van de armoedeval op 110 procent van de bijstandsnorm zijn werkgerelateerde kosten, zoals kosten voor woon-werkverkeer (deze extra vervoerskosten zijn opgenomen bij de post overig ). Bij een inkomen gelijk aan het bijstandsniveau gaan we er vanuit dat niemand binnen het huishouden werkt en dat er dus ook geen werkgerelateerde kosten zijn. Maar bij een inkomen boven het WWB-niveau veronderstellen we dat er sprake is van een (kleine) baan. Vanzelfsprekend is het mogelijk dat de werkgever voorziet in een vergoeding van deze kosten, maar daar wordt in deze rapportage niet vanuit gegaan. Huishoudens die geen vergoeding van hun werkgever ontvangen en huishoudens met een hoger inkomen, zullen in de regel wel met deze kosten te maken hebben. Vandaar dat de werkgerelateerde kosten wel in de begrotingen zijn opgenomen. Dat de armoedeval bij het eenoudergezin met jonge kinderen groter is dan bij andere huishoudtypen hangt vooral samen met de kosten voor kinderopvang. Een eenoudergezin met een bijstandsuitkering maakt gebruik van de peuterspeelzaal. Deze kosten zijn inkomensafhankelijk en komen voor het betreffende huishouden uit op 45 euro per jaar, wat neerkomt op 3,75 euro per maand. De kosten voor kinderopvang op 34 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht

110 procent van de bijstandsnorm bedragen 563 euro, waarvan 496 euro wordt gecompenseerd door de kinderopvangtoeslag. Per saldo is dit een kostenpost van 67 euro per maand. Een oorzaak van de sterkere armoedeval bij huishoudtypen van 65 jaar en ouder is al eerder genoemd, namelijk het feit dat op 100 procent van de norm gerekend wordt met een volledige AOW-uitkering, terwijl we bij 110 procent uitgaan van 1,1 maal de WWBnorm voor 65 jaar en ouder. Daarnaast krijgen ook ouderen bij een inkomen boven het sociaal minimum te maken met extra kosten, vergelijkbaar met de werkgerelateerde kosten van huishoudens beneden de 65 jaar. Als het inkomen en de bestedingsruimte toenemen, zien we over het algemeen een stijging van de uitgaven. Vervoer is hierbij een belangrijke post waaraan vaak meer uitgegeven wordt dan minimaal noodzakelijk. Vanwege de vergelijkbaarheid met huishoudens jonger dan de AOW-leeftijd, rekenen we ook voor ouderen extra uitgaven bij een inkomen boven het minimum. Deze extra uitgaven liggen echter wel lager dan bij huishoudens jonger dan 65 jaar. Naast de armoedeval op 110 procent, zijn enkele armoedevallen zichtbaar op 130 procent van de geldende bijstandsnorm. Dit geldt voor alle echtparen onder de 65 jaar. Hier speelt vooral het wegvallen van het recht op de U-pas vergoedingen een rol. Bij het echtpaar zonder kinderen en het echtpaar met vier kinderen was deze armoedeval ook al zichtbaar vóór invulling van het. Na invulling van het, als ook de vergoeding voor sportieve en sociaal-culturele activiteiten wegvalt, krijgen ook de andere echtparen onder de 65 met deze armoedeval te maken. 4.2.3 Langdurigheidstoeslag Huishoudens die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen, kunnen in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag (LDT). In de gemeente Utrecht geldt dit voor huishoudens met een inkomen tot maximaal 110 procent van de geldende bijstandsnorm. Voor huishoudens van 65 jaar en ouder geldt een soortgelijke regeling, de reserveringstoeslag (RT). In de tabel op pagina 30 staan in de laatste twee kolommen de saldi van de inkomsten min de uitgaven uitgewerkt waarbij ook rekening is gehouden met de LDT en de RT. Uit de tabel valt af te lezen dat een alleenstaande onder de 65 jaar die LDT ontvangt, maandelijks 83 euro over houdt nadat alle uitgaven uit het zijn gedaan en 17 euro te kort komt als ook alle uitgaven uit het zijn gedaan. Hiermee is het tekort dat een alleenstaande onder de 65 jaar had zonder LDT (48 euro) kleiner 35 / Minima-effectrapportage gemeente Utrecht