Pleegzorg onderzoek in Vlaanderen

Vergelijkbare documenten
Welkom. Nieuwsbrief 4, December I N D I T N U M M E R : 1 Welkom

Welkom. Even voorstellen... Nieuwsbrief 1, Februari I N D I T N U M M E R : 1 Welkom 1 Even voorstellen 2 Ervaringen tijdens de testfase

Hoe gaat het met pleegkinderen in Nederland?

Welkom. Testfase. Nieuwsbrief 2, Mei 2011

Perspectief in Pleegzorg:

Werkbladen. Wat werkt in de pleegzorg?

Samenwerking Ondersteunen in Pleegzorg (SOP)

PLEEGZORG PLEEGZORGPROCES WERKKAART 1

Begeleiden van pleegouders: wat werkt? Willeke Daamen

Werken met het beste bewijs

RIA-dag 31 mei 2017 : pleegzorg

Placement breakdown in foster care: Reducing risks by a foster parent training program? Maaskant, A.M.

Prima Pleegzorg in beeld

Anouk Goemans THE DEVELOPMENT OF CHILDREN IN FOSTER CARE

Samenvatting (Dutch summary)

Pleegouders Versterken in Opvoeden: behandelpleegzorg. Frank Van Holen Dr. Femke Vanschoonlandt Prof. Dr. Johan Vanderfaeillie

u Stel een zorgteam samen (zie hoofdstuk 5).

Pleegzorg: een evidente keuze?

Goed voorbeeld doet volgen. Martine Noordegraaf

Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming Pleegzorg en meer

Wat beantwoordt. De Pleegouder Pleegkind Interventie. (Over stress en reactie) Door H.W.H. van Andel; GGZ Dimence

Jij bent okay! Een competentietraining voor jongeren met LVB en hun ouders met psychische en/of verslavingsproblemen

Samen de schouders eronder

Nederlandse samenvatting

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Wennen in een pleeggezin

GENERATIE 2020 E E N BLIK OP DE RESULTATEN

Pleegouders Versterken in Opvoeden: Ondersteuning volgens het Sociaal-Interactioneel Model (SIM)

Professionaliteit in de zorg voor de jeugd

Autisme en geluk. Peter Vermeulen

GGZ aanpak huiselijk geweld

Keeping Youth in Play: the Effects of Sports-Based Interventions in the Prevention of Juvenile Delinquency A. Spruit

3/13/2014 EFFECTIEVE HULPVERLENING VOOR KINDEREN NA PARTNERGEWELD. Preventieve cursus voor kinderen blootgesteld aan partnergeweld

Zorg op Tijd. EIF Conferentie Nijmegen

Continuïteit van pleegzorg Mariska Zoon

Overzicht van diverse studies over Geweldloos Verzet. Hans Bom Eliane Wiebenga. Lorentzhuis Haarlem

De inzet van familienetwerkberaden in de jeugdzorg:

Hans Grietens, Ramón Lindauer & Marca Geeraets. Kind en Trauma

Traumasensitief opvoederschap

INFORMATIE VOOR VERWIJZERS. Pleegzorg Visie op perspectief

met een breakdown. Hierbij is het onderzoek specifiek gericht op langdurige pleegzorgplaatsingen van adolescente pleegkinderen. Naast de continuïteit

Doelgroepanalyse Centrum voor Trauma en Gezin

Risico- indicatoren Maart 2014

Driehoeksverhoudingen

Selectie, voorbereiding en matching in pleegzorg: wat werkt? Mariska de Baat

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

Samenvatting Het draait om het kind

Nederlandse samenvatting

PREVENTIE VOOR POH-GGZ

Empirisch onderbouwde modules in de Vlaamse pleegzorg Verdieping

Ouder van mijn ouder(s) Werkgroep KVBO van belangenvereniging Sien

Behoefte Onderzoek Pleegkinderen De ervaringen van pleegkinderen zelf

VIPP-Foster Care. Nikita Schoemaker, MSc. November Discover the world at Leiden University. Centre for Child and Family Studies

preventie mentale ondersteuning direct en dichtbij

Ouderschap en Ouderbegeleiding. Vaardig en weerbaar ouderschap

Uithuisplaatsing van een kind zou nooit in het vrijwillig kader moeten plaatsvinden. TRENDS en ONTWIKKELINGEN in de PLEEGZORG

Pleegzorg onder de loep. Anne Maaskant

Bijlage 1-3 Bouwstenen Blok C1

- workshop 1 juni pleegzorg

Ouderlijke betrokkenheid en het welzijn van kinderen

The Whole is More. A Contextual Perspective on Attitudes and Reactions of Staff towards Aggressive Behaviour of Clients with ID in Residential

Helping infants and toddlers in Foster family care van Andel, Hans

Screening van gedragsproblemen en consequenties hiervan op effect van interventies. Walter Matthys

Jan Dirk van der Ploeg publicaties (4)

Pleegoudertevredenheid. Resultaten P-toets 2.0

Samen sterk voor jeugdigen in gezinnen

Noodondersteunend opvoeden van kinderen en jongeren met CP: Inzichten vanuit zelfdeterminatietheorie

Risico-indicatoren pleegzorg

Samenvatting (Summary in Dutch)

Parlan heeft verschillende vormen van jeugdzorg, van licht tot zwaar:

Pleeggrootouders, het begin van een zoektocht naar een onderbelichte groep

Zorgmodule Minder Boos en Opstandig

Gedragsondersteuningsplannen gebaseerd op de functie van het gedrag

Opvoeden Plus Opvoeden van een kind met autisme

Procedure pleegzorg Bestandspleegzorg pleegouderbestand Netwerkpleegzorg

Stress Less Project. Verbinding Onderwijs & Jeugdzorg

Richtlijn Multidisciplinaire richtlijn Excessief huilen

Een Kind met het Syndroom van Down: Gezondheid en Stress bij de Moeder Sophie Ummels Universiteit van Amsterdam

Zorgen voor getraumatiseerde kinderen: een training voor opvoeders

Kennissynthese arbeid en psychische aandoeningen. Dr. F.G.Schaafsma Dr. H. Michon Prof. dr. J.R. Anema

Perceelbeschrijving Pleegzorg

Samen sterk. voor jeugdigen 1n gezinnen

Triple P (Positive Parenting Program): effectief bij gedragsproblemen?

Marja Cozijn MSc o.l.v. Dr. Peter van den Bergh Universiteit Leiden In opdracht van Pleegzorg Advies Nederland

18/03/2016. inhoud. Zorg voor jongeren met psychiatrische problemen. jongeren populatie. jongeren populatie. jongeren populatie. jongeren populatie

FACTSHEET PLEEGZORG 2012

Zorgen voor de veiligheid van pleegkinderen: Onderzoek bij Xonar

SAMENWERKEN ONDERSTEUNEN BINNEN PLEEGZORG: OVERZICHT VAN METHODIEKEN EN MODELLEN

hoofdstuk 2 hoofdstuk 3

Partners van een borstkanker patient, waar blijft u? Erik van Muilekom MANP verpleegkundig specialist

Onderlinge verbondenheid. begeleiding en zorg voor mensen met een verstandelijke en/of andere beperkingen

Samenvatting. (Summary in Dutch)

PrOP Tussen Je Oren. gebaseerd op het PrOP-model. the PrOP-model. Mariëtte J.C.P. van der Stappen

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

Meer dan alleen een goed idee: van prak0jk naar wetenschappelijke onderbouwing. Frank Van Holen & Johan Vanderfaeillie

Multidimensional Treatment Foster Care for Preschoolers

Preventie van gedragsproblemen Maatschappelijke relevantie en beleid

Transcriptie:

Pleegzorg onderzoek in Vlaanderen Wat weten we van onze zuiderburen? Lisa Kerkhof april 2016 Nederlands Jeugdinstituut In Vlaanderen is veel onderzoek gedaan naar factoren die gerelateerd zijn aan ( breakdown van) plaatsing van een pleegkind in een pleeggezin. De belangrijkste aanbevelingen voor pleegzorgwerkers om een plaatsing succesvol te laten verlopen, worden in deze factsheet besproken. Oorzaken uithuisplaatsing De plaatsing van een kind in een pleeggezin kan door verschillende problemen in het gezin veroorzaakt worden. In 13% van de gevallen komt de plaatsing van het pleegkind door kindproblemen (zoals gedragsproblemen), 81% door gezinsproblemen (zoals geldproblemen) en 68% door ouderproblemen (zoals slechte opvoeding en kindermishandeling) (Vanderfaeillie, Pijnenburg, Damen, & Van Holen, 2015). Op basis van het onderzoek kunnen de twee meest voorkomende typen pleegkinderen onderscheiden worden: Het eerste type (cluster 1) pleegkind is een ouder kind, met veel probleemgedrag en heeft daarom een verhoogd risico op breakdown van plaatsing. Dit type pleegkind is vaker een meisje en de plaatsing is vooral veroorzaakt door kindproblemen. Het tweede type (cluster 2) pleegkind is een jong kind met minder gedragsproblemen en is vaker een jongen. Bij dit type pleegkind komt de plaatsing vooral door ouder- en gezinsproblemen. 1

Omdat verscheidene problemen de oorzaak kunnen zijn van de plaatsing van het kind in een pleeggezin, is het belangrijk om een goede analyse te maken welke problemen de oorzaak zijn van de plaatsing (Vanderfaeillie et al., 2015). Maar ook wat nodig is voor terugkeer naar huis of wat nodig is voor de ondersteuning van pleegouders als zij voor langere tijd voor het kind gaan zorgen. Verzamel informatie over de problemen die de plaatsing hebben veroorzaakt. Bedenk of pleegzorg nu, maar ook in de toekomst een goede maatregel is voor het kind en zijn gezin. Beoordeel of de nodige ondersteuning voor ouders en het kind kunnen worden geboden en of de verwachte uitkomsten kunnen worden gerealiseerd binnen een redelijke termijn. Indien dit het geval is: biedt ouders intensieve ondersteuning bij gezinsen ouderproblemen. Indien dit niet het geval is: voorzie de nodige ondersteuning zodat de pleegzorgplaatsing een zo groot mogelijke kans van slagen heeft. Bij het eerste type pleegkind is er sprake van veel probleemgedrag, wees hiervan bewust en weet dat deze kinderen meer intensieve ondersteuning nodig hebben. Invloed ouder op stabiliteit van de plaatsing Probleemgedrag van het kind wordt voorspeld door het aantal voorafgaande plaatsingen (Vanschoonlandt, Vanderfaeillie, Van Holen, De Maeyer, & Andries, 2012a). Waarbij meer plaatsingen samenhangt met meer probleemgedrag. Stabiliteit in de pleegzorgplaatsing is daarom belangrijk voor het pleegkind. De relatie en houding van de ouders ten opzichte van de plaatsing kunnen bijdragen aan de stabiliteit van de pleegzorgplaatsing. Het blijkt dat moeders van kinderen in een bestandspleeggezin een positievere houding ten opzichte van de plaatsing hebben dan moeders van kinderen in een netwerkpleegezin (Vanschoonlandt et al., 2012a). Daarnaast geven moeders van kinderen in een bestandspleeggezin vaker toestemming aan het kind om in het pleeggezin te wonen en hebben zij een betere relatie met de pleegouders dan moeders van kinderen in een netwerkpleeggezin. Om stabiliteit in de plaatsing bij netwerkgezinnen te vergroten moeten ouders en pleegouders bij een netwerkplaatsing beter ondersteund worden in het maken van goede afspraken over hun nieuwe rol om zo een betere relatie tussen ouders en pleegouders te creëren (Vanschoonlandt et al., 2012a). Ouders en pleegouders bij een netwerkplaatsing moeten beter ondersteund worden. Goede screening en training voorafgaand aan plaatsing Het opvoedgedrag van pleegouders is een belangrijke factor voor een succesvolle plaatsing van een pleegkind en het voorkomen van een breakdown (De Maeyer, Vanderfaeillie, Robberechts, Vanschoonlandt, & Van Holen, 2015). Pleegouders moeten 2

voorafgaand aan de pleegzorgplaatsing dus goed geselecteerd worden. Toch blijkt dat dit tot dusver in Vlaanderen nog niet altijd wordt gedaan. Zo heeft 0,5 tot 8% van de Vlaamse pleegouders een groot risico op negatief opvoedgedrag (De Maeyer et al., 2015). Een goed screeningsinstrument is nodig zodat een groot risico op negatief opvoedgedrag wordt herkend en meegenomen in de selectie. Naast goede screening op negatief opvoedgedrag, kan het ook waardevol zijn om te onderzoeken welke coping strategie een pleegouder gebruikt (De Maeyer et al., 2015). Coping is de manier waarop iemand omgaat met een stressvolle situatie (Lazarus & Folkman, 1984). Er zijn verscheidene coping strategieën die worden gebruikt zoals bijvoorbeeld taakgeoriënteerde-, emotionele-, en vermijdende coping strategieën (Jaspers, Van Asma, & Van den Bosch, 1989). In Vlaanderen is onderzocht welke coping strategieën pleegouders gebruiken en daaruit kwam dat zij gebruik maken van zowel taakgeoriënteerde-, emotionele- als vermijdende coping strategieën (De Maeyer et al., 2015). Hierbij is wel verschil in gebruik tussen de drie coping strategieën gevonden. Zo worden taakgeoriënteerde coping strategieën het vaakst gebruikt, namelijk in 51% van de gevallen (De Maeyer et al., 2015). 24% van de pleegouders maakt daarentegen vooral gebruik van emotionele coping en 25% van vermijdende coping strategieën. Meer gebruik van taakgeoriënteerde coping strategieën, zoals probleem oplossen en plannen, hangen samen met meer adaptieve uitkomsten, zoals minder depressie en stress (Smith, Saklofske, Keefer, & Trembley, 2015). Terwijl het gebruik van meer emotiegeoriënteerde strategieën, zoals rumineren en jezelf de schuld geven, samen hangen met slechtere aanpassingsuitkomsten, zoals meer depressie en stress. Ook vermijdende coping 3 strategieën hangen samen met meer stress en depressiesymptomen op latere leeftijd (Holahan, Moos, Holahan, Brennan, & Schutte, 2005). Wanneer pleegouders voorafgaand aan de plaatsing gescreend worden welke coping strategieën zij gebruiken, kunnen de situaties waarbij pleegouders vaker gebruik maken van slechtere coping strategieën worden herkend en kan zo bepaald worden op welke gebieden de pleegouders hulp nodig hebben (De Maeyer et al., 2015). Pleegouders moeten voorafgaand aan de plaatsing goed gescreend worden. Invloed van pleegoudergedrag op probleemgedrag Probleemgedrag komt veel voor bij pleegkinderen en vormt een verhoogd risico op breakdown van plaatsing (Vanderfaeillie, Van Holen, Vanschoonlandt, Robberechts, & Stroobants, 2013). De verwachting van pleegouders en pleegzorgbegeleiders is dat het probleemgedrag tijdens de pleegzorgperiode afneemt. Dit gebeurt echter maar in 16% van de gevallen (Vanderfaeillie et al., 2013). In 47% van de gevallen blijft het totale probleemgedrag (zowel internaliserend- als externaliserend probleemgedrag) gelijk en bij 37% van de pleegkinderen wordt het probleemgedrag juist erger. Gezinsfactoren, zoals het gedrag van pleegouders en stress van

pleegouders, hangen samen met af- en toename van het totale probleemgedrag (Vanderfaeillie et al., 2013). Andere factoren als algemene factoren (zoals opleidingsniveau), contextuele factoren (zoals soort plaatsing) en kindfactoren (zoals geslacht) hangen niet samen met de toe- of afname van het totale probleemgedrag van het kind. Negatief opvoeden (bijvoorbeeld negatieve controle zoals disciplineren, hard straffen en inconsequent of ongepast straffen) heeft invloed op een toename van het totale probleemgedrag, waarbij negatief opvoeden meer samenhangt met een toename in internaliserend probleemgedrag dan een toename in externaliserend probleemgedrag (Vanderfaeillie et al., 2013). Het is daarom belangrijk om pleegouders goed voor te bereiden hoe zij om moeten gaan met internaliserend probleemgedrag. In tegenstelling tot negatief opvoeden heeft ondersteunend opvoeden (bijvoorbeeld positieve betrokkenheid, warmte en consequent regels stellen) invloed op een afname van het totale probleemgedrag (Vanderfaeillie et al., 2013). Pleegouders moeten daarom ondersteund worden in het verminderen van negatief opvoeden en het versterken van ondersteunend opvoeden om zo het probleemgedrag van de pleegkinderen te verminderen. Pleegouders moeten ondersteund worden in het verminderen van negatief opvoederschap en het versterken van ondersteunend opvoederschap. Ondersteuningsbehoeften pleegmoeders De juiste ondersteuning bieden aan de pleegouders is belangrijk om ervoor te zorgen dat de plaatsing slaagt en de kans op breakdown zo klein mogelijk is (Vanschoonlandt, Van Holen, Vanderfaeillie, De Maeyer, & Andries, 2014a). Toch blijkt dat de juiste hulp nog niet altijd wordt geboden. Zo heeft 46% van de pleegmoeders behoefte aan ondersteuning bij het gedrag van het pleegkind, vooral bij angst, agressie en depressieve gevoelens van het kind (Vanschoonlandt et al., 2014a). 40% van de pleegmoeders wil ondersteuning bij eigen opvoedgedrag, met name bij problemen oplossen en omgaan met regels. Verscheidene kenmerken van de pleegmoeder en het pleegkind hangen samen met de ondersteuningsbehoefte van de pleegmoeder. Zo willen pleegmoeders die onzeker zijn over hun opvoedbekwaamheid meer 0ndersteuning bij zowel kindgedrag als eigen opvoedgedrag dan pleegmoeders die zeker zijn over hun opvoedbekwaamheid (Vanschoonlandt et al., 2014a). Het is dus belangrijk dat deze pleegmoeders goed in de gaten worden gehouden of zij behoefte aan ondersteuning hebben of niet. Daarnaast hebben pleegmoeders met meer eigen kinderen minder ondersteuningsbehoeften bij 4

het gedrag van het pleegkind (Vanschoonlandt et al., 2014a). Terwijl oudere pleegmoeders met pleegkinderen met veel Kenmerken die samenhangen met de ondersteuningsbehoeften van pleegmoeder bij eigen opvoedgedrag probleemgedrag en pleegmoeders waarbij pleegkinderen maar korte tijd in het pleeggezin verblijven juist meer ondersteuning bij het gedrag van het pleegkind willen. Pleegmoeders met meer pleegkinderen hebben minder ondersteuningsbehoeften bij hun eigen opvoedgedrag (Vanschoonlandt et al., 2014a). Daarentegen willen pleegmoeders die goede ondersteuning krijgen van Meer behoefte aan ondersteuning Meer onzekerheid over opvoedingsbekwaamheid Goede ondersteuning pleegzorgbegeleider Minder behoefte aan ondersteuning Meer pleegkinderen pleegzorg-begeleiders juist meer ondersteuning. Dit laatste kan betekenen dat pleegmoeders die het meeste behoefte hebben aan ondersteuning, het intensiefst worden geholpen of dat pleegmoeders die meer ondersteuning ontvangen, meer behoefte aan ondersteuning hebben (Vanschoonlandt et al., 2014a). Al met al is het dus belangrijk goed te monitoren of pleegouders behoefte hebben aan opvoedingsondersteuning. Daarbij moet vooral gelet worden op pleegmoeders die kenmerken hebben die samenhangen met meer ondersteuningsbehoefte. Het blijkt dus dat pleegmoeders met pleegkinderen met veel probleemgedrag meer behoefte aan ondersteuning hebben dan pleegmoeders met pleegkinderen met minder probleemgedrag (Vanschoonlandt et al., 2014a). Dit kan komen doordat het probleemgedrag van het pleegkind voorafgaand aan de plaatsing niet goed in kaart wordt gebracht (Vanschoonlandt et al., 2012a). Wanneer het probleemgedrag van het kind goed gescreend wordt, kunnen pleegouders voorafgaand aan de plaatsing goed geïnformeerd worden over het probleemgedrag van het kind. Ook kunnen de kinderen met extreem veel probleemgedrag Kenmerken die samenhangen met de ondersteuningsbehoeften van pleegmoeder bij kindgedrag Meer behoefte aan ondersteuning Meer onzekerheid over opvoedingsbekwaamheid Oudere leeftijd Meer probleemgedragingen bij het pleegkind Plaatsing van korte duur Minder behoefte aan ondersteuning Meer biologische kinderen worden herkend. Bij deze kinderen moet overwogen worden of een pleeggezin de juiste plek is (Vanschoonlandt et al., 2012a). De grotere ondersteuningsbehoefte bij pleegmoeders met kinderen met veel probleemgedrag kan ook komen doordat pleegouders voorafgaand aan de plaatsing niet goed getraind zijn hoe zij om moeten gaan met de gedragsproblemen van het kind (Vanschoonlandt et al., 2014a). Naast goede screening van het gedrag van het kind is voorafgaand aan de plaatsing dus ook goede training in omgang met probleemgedrag van het pleegkind voor de pleegouder nodig. 5

Het is belangrijk om goed te monitoren of pleegouders behoeften hebben aan ondersteuning. Monitor vooral de pleegmoeders met kenmerken die samenhangen met meer behoefte aan ondersteuning. Het probleemgedrag van het pleegkind moet voorafgaand aan de plaatsing goed in kaart worden gebracht. Pleegouders moeten voorafgaand aan de plaatsing goed voorbereid en getraind worden in (het omgaan met) het probleemgedrag van het kind. interventie pleegouders versterken in opvoeden (PVO) ontwikkeld om pleegouders intensief te ondersteunen bij de opvoeding van hun pleegkind met externaliserend probleemgedrag en zo effectief opvoeden te vergroten en gedragsproblemen, opvoedstress en kans op breakdown van plaatsing te verminderen (Vanschoonlandt et al., z.j.). PVO wordt tijdens tien individuele huissessies en drie groepssessies gegeven en bestaat uit twee verschillende modules. Eén module is gebaseerd op het sociale interactie model (SIM) en is voor pleegouders van pleegkinderen met externaliserend probleemgedrag van drie tot twaalf jaar (Vanschoonlandt et al., 2012b). De andere module is gebaseerd op Non-Violent- Resistance model (NVR; geweldloos verzet) en is voor pleegouders van pleegkinderen met externaliserend probleemgedrag van zes tot achttien jaar (Van Holen et al., 2015). Onderzoek naar effectieve interventies en aandacht voor trauma-perspectief nodig Zoals eerder besproken is er bij pleegkinderen vaak sprake van gedragsproblemen (Vanderfaeillie et al., 2013). Deze problemen hangen samen met meer opvoedstress, ineffectievere opvoeding en meer breakdown van plaatsing (Van Holen, Vanderfaeillie, & Omer, 2015). Pleegouders hebben dan ook ondersteuning nodig bij de opvoeding van pleegkinderen met probleemgedrag. Interventies kunnen pleegouders hierbij helpen en zo de kans op succesvolle plaatsing vergroten (Vanschoonlandt, Vanderfaeillie, Van Holen, & De Maeyer, 2012b). In Vlaanderen is de De nadruk van de SIM module ligt op positieve betrokkenheid, positief bekrachtigen, effectief disciplineren, toezicht houden en probleem oplossen (Vanschoonlandt et al., 2012b). Uit de eerste resultaten over de effectiviteit van PVO blijkt dat de interventie bij 35% van de pleeggezinnen zorgt voor een vermindering van externaliserend probleemgedrag bij het pleegkind, bij 15% van de pleeggezinnen een vermindering van ouderlijke stress en bij 20% een vermindering van beiden (Vanschoonlandt et al., 2012b). Daarnaast laten de pleegouders na de interventie een combinatie van voorspelbaarheid, positieve benadering en effectief grenzen stellen zien waarbij weinig gebruik gemaakt wordt van negatieve consequenties van ongepast gedrag. 6

Naast positief effect op externaliserend probleemgedrag lijkt de SIM module van PVO ook een positief effect te hebben op vermindering van traumatische stresssymptomen ondanks dat de interventie hier niet voor is ontwikkeld. Pleegkinderen in de PVO interventiegroep lieten namelijk minder stresssymptomen zien dan kinderen in de controle (care as usual) groep (Vanschoonlandt, Vanderfaeillie, Van Holen, De Maeyer, & Robberechts, 2014b). Dit effect was echter alleen te zien bij de follow-up meting (drie maanden na interventie) en niet direct na de interventie. Het effect op vermindering van traumatische stresssymptomen kan komen door de aandacht aan meer algemene vaardigheden, zoals positieve aandacht, positieve betrokkenheid en structuur bieden aan het begin van de interventie (Vanschoonlandt et al., 2014b). De andere module van de PVO interventie die gebaseerd is op geweldloos verzet bestaat uit vier onderwerpen: vergroten van actieve aanwezigheid in verzet tegen probleemgedrag, emotieregulatie, creëren van een ondersteunend netwerk en relatiegebaren (Van Holen et al., 2015). Deze interventie is getest op een groep pleegouders met pleegkinderen met externaliserend probleemgedrag. Hieruit kwam een positief resultaat waarbij bij 80% van de pleegkinderen sprake is van een afname van het totale probleemgedrag en bij 72% een afname van externaliserend probleemgedrag (Van Holen et al., 2015). Ondanks dat de focus van de interventie ligt op het verminderen van externaliserend probleemgedrag, is er bij 44% van de kinderen ook een afname in internaliserend probleemgedrag gevonden. Naast het effect van de interventie op het kindgedrag is er bij pleegouders ook een kleine afname van ouderstress gevonden (Van Holen et al., 2015). De eerste resultaten over pleegouders versterken in opvoeden zien er veelbelovend uit. De onderzoeken zijn echter uitgevoerd op kleine steekproeven (Van Holen et al., 2015; Vanschoonlandt et al., 2012b; Vanschoonlandt et al., 2014b) en niet bij alle onderzoeken zijn de effecten van PVO op de interventiegroep vergeleken met een controlegroep (Van Holen et al., 2015; Vanschoonlandt et al., 2012b).Verder onderzoek naar (werkzame elementen voor) de interventie voor pleegouders en ontwikkeling en implementatie van effectieve interventies voor pleegouders zijn nodig om pleegouders van pleegkinderen met probleemgedrag te ondersteunen (Van Holen et al., 2015). Naast meer onderzoek naar interventies voor pleegouders met pleegkinderen met probleemgedrag moet er ook meer onderzoek gedaan worden naar effectieve interventies voor pleegouders van getraumatiseerde kinderen (Vanschoonlandt et al., 2014b). Het is namelijk gebleken dat veel pleegkinderen met externaliserend probleemgedrag kampen met traumatische stresssymptomen. Om het welzijn van de pleegkinderen te bevorderen, is het daarom zinvol om zowel in onderzoek naar pleegkinderen als in de dagelijkse 7

hulpverleningspraktijk aandacht te besteden aan het trauma-perspectief (Vanschoonlandt et al., 2014b). Zo zouden pleegouders met pleegkinderen met getraumatiseerde stresssymptomen goed ondersteund en geïnformeerd moeten worden hoe zij het beste om kunnen gaan met pleegkinderen met traumatische ervaringen. Dit kan door bijvoorbeeld psycho-educatie en hulp bij het omgaan met emoties van het pleegkind (Vanschoonlandt et al., 2014b). Meer onderzoek (naar effectieve interventies voor pleegouders) is nodig. Er moet aandacht zijn voor traumatische ervaringen van pleegkinderen en de invloed daarvan op pleegkinderen. Het onderzoek naar de effectiviteit van PVO loopt nog steeds in Vlaanderen. Inmiddels wordt PVO ook in Nederland aangeboden door Rubicon jeugdzorg en Xonar in Limburg en loopt er momenteel een training bij Parlan in Noord-Holland. Naast de ontwikkeling van de PVO interventie voor pleegouders zijn er in Vlaanderen ook nog twee andere pleegzorgprojecten. In het project matching zijn Vlaamse onderzoekers bezig met de ontwikkeling van een matchingsinstrument om matchers te helpen bij het matchen van pleegouders en pleegkind. In het project Samenwerking Ondersteunen in Pleegzorg (SOP) wordt een methodiek voor de samenwerking van ouders, pleegouders en pleegzorgwerkers ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd. Voor meer informatie over deze drie Vlaamse projecten zie: http://www.pleegzorgonderzoekvlaanderen. be/ Alle aanbevelingen uit Vlaams onderzoek op een rij: Verzamel informatie over de problemen die de plaatsing hebben veroorzaakt. Bedenk of pleegzorg nu, maar ook in de toekomst een goede maatregel is voor het kind en zijn gezin. Beoordeel of de nodige ondersteuning voor ouders en het kind kunnen worden geboden en of de verwachte uitkomsten kunnen worden gerealiseerd binnen een redelijke termijn. Indien dit het geval is: biedt ouders intensieve ondersteuning bij gezins- en ouderproblemen. Indien dit niet het geval is: voorzie de nodige ondersteuning opdat de pleegzorgplaatsing een zo groot mogelijke kans van slagen heeft. Er kunnen twee meest voorkomende typen pleegkinderen onderscheiden worden: o Het eerste type (cluster 1) pleegkind is een ouder kind, met veel probleemgedrag en heeft daarom een verhoogd risico op breakdown van plaatsing. Dit type pleegkind is vaker een meisje en de plaatsing is vooral veroorzaakt door kindproblemen. o Het tweede type (cluster 2) pleegkind is een jong kind met minder gedragsproblemen en is vaker een jongen. Bij dit type pleegkind komt de plaatsing vooral door ouder- en gezinsproblemen. Bij het eerste type pleegkind is er sprake van veel probleemgedrag, wees hiervan bewust en weet dat deze kinderen meer intensieve ondersteuning nodig hebben. 8

Ouders en pleegouders bij een netwerkplaatsing moeten beter ondersteund worden. Pleegouders moeten voorafgaand aan de plaatsing goed gescreend worden. Pleegouders moeten ondersteund worden in het verminderen van negatief opvoederschap en het versterken van ondersteunend opvoederschap. Het is belangrijk om goed te monitoren of pleegouders behoeften hebben aan ondersteuning. Monitor vooral de pleegmoeders met kenmerken die samenhangen met meer behoefte aan ondersteuning. Het probleemgedrag van het pleegkind moet voorafgaand aan de plaatsing goed in kaart worden gebracht. Pleegouders moeten voorafgaand aan de plaatsing goed voorbereid en getraind worden in (het omgaan met) het probleemgedrag van het kind. Meer onderzoek (naar effectieve interventies voor pleegouders) is nodig. Er moet aandacht zijn voor traumatische ervaringen van pleegkinderen en de invloed daarvan op pleegkinderen. 9

Literatuurlijst De Maeyer, S., Vanderfaeillie, J., Robberechts, M., Vanschoonlandt, F., & Van Holen, F. (2015). Foster parents coping style and attitudes toward parenting. Children and Youth Services Review, 53, 70-76. Holahan, C. J., Moos, R., Holahan, C. K., Brennan, P. L., & Schutte, K. K. (2005). Stress generation, avoidance coping, and depressive syptoms: A 10-year model. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 658-666. Jaspers, J. P. C., Van Asma, M. J. O., & Van den Bosch, R. J. (1989). Coping en psychopathologie: een overzicht van theorie en onderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, 31, 587-599. Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal and coping. New York, NY: Springer Publishing Company. Smith, M. M., Saklofske, D. H., Keefer, K. V., & Tremblay, P. F. (2015). Coping strategies and psychological outcomes: The moderating effects of personal resiliency. The Journal of Psychology, 150. 318-332. Van Holen, F., Vanderfaeillie, J., & Omer H. (2015). Adaptation and evaluation of a nonviolent resistance intervention for foster parents: A progress report. Journal of Marital and Family Therapy,1, 1-16. Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., Vanschoonlandt, F., Robberechts, M., & Stroobants, T. (2013). Children placed in long-term family foster care: A logitudinal study into the development of problem behaviour and associated factors. Children and Youth Services Review, 35, 587-598. Vanderfaeillie, J., Pijnenburg, H., Damen, H., Van Holen, F. (2015). Foster care assessment: A study of the placement decision process in Flanders. Child Abuse & Neglect, 49, 119-127. Vanschoonlandt. F., Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., Janssens, D., Holvoet, K., & Bunckens, J. (z.j.). Pleegouders versterken in opvoeden: Ondersteuning volgens het sociaalinteractioneel model (SIM). Verkregen op http://www.kekidatabank.be/opac/doc_num.p hp?explnum_id=1429 Vanschoonlandt, F., Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., De Maeyer, S. (2012b). Development of an intervention for foster parents of young foster children with externalizing behaviour: Theoretical basis and program description. Clinical Child and Family Psychology Review, 15, 330-344. Vanschoonlandt, F., Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., De Maeyer, S., & Andries, C. (2012a). Kinship and non-kinship foster care: Differences in contact with parents and foster child s mental health problems. Children and Youth Services Review, 34, 1533-1539 Vanschoonlandt, F., Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., De Maeyer, S., Robberechts, M. (2014b). De effecten op traumatische stressproblemen van een pleegouderinterventie voor kinderen met externaliserende gedragsproblemen. Kind & Adolescent, 35, 189-204. Vanschoonlandt, F., Van Holen, F., Vanderfaeillie, J., De Maeyer, S., Andries, C. (2014a). Flemish foster mothers perception of support needs regarding difficult behaviours of their foster child and their own parental approach. Child and Adolescent Social Work Journal, 31, 71-86. 10