De werkgelegenheidsimpact van innovatie: is de aard van de innovatie-strategie belangrijk?



Vergelijkbare documenten
Zuinige Superinnovatoren. Deelrapport Noord-Nederlandse Innovatiemonitor. Prof.Dr. Dries Faems

Samenvatting (Summary in Dutch)

DynaMiek van de werkgelegenheid bij KMO s in Vlaanderen vanuit bedrijfsperspectief

ONDERZOEKSRAPPORT TOPSECTOREN

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

Amsterdamse haven en innovatie

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Innovatiebenchmark Noord-Nederland. Overzichtsrapport. Prof.Dr. Dries Faems

Vergrijzing MKB-ondernemers zet bedrijfsprestaties onder druk

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

De regionale impact van de economische crisis

Deeltijdarbeid. WAV-Rapport. Seppe Van Gils. Maart 2004

Noord-Nederlandse Innovatiemonitor 2017

INLEIDING. Deelrapport Samenwerken voor Innovatie Innovatiemonitor Noord-Nederland Pagina 2 van 10

Uittocht uit de industrie onstuitbaar? Prof. Dr. J. Konings VIVES - KULeuven

Innovatie, ontwikkelingen en samenwerking. Een blik op het micro-mkb op basis van de Innovatief Personeelsbeleid-vragenlijst.

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Gender: de ideale mix

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

BIJLAGE DERDE EDITIE ECONOMISCH GEWICHT VAN DE IZW S IN BELGIE

Regionale Verschillen in Loonkosten en Arbeidsproductiviteit. Jozef Konings & Luca Marcolin

WKK-barometer december. Zwartzustersstraat 16, bus Leuven

De impact van concurrentie op de productmix van exporteurs

Over de interpretatie van schattingen van het private en het sociale rendement van R&D

Regionale economische vooruitzichten

Industriële innovatie, deel II: loont innoveren? 1

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Bedrijven die investeren in sociale innovatie hebben minder last van de crisis

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

CPB-reactie op OESOstudie over de relatie tussen inkomensongelijkheid. economische groei

MEDEDELING AAN DE VLAAMSE REGERING. Stand van zaken over de rationalisering van de managementondersteunende

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

FARMACIJFERS De geneesmiddelenindustrie in België : een vector voor groei. De kerncijfers

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Het managen van weerstand van consumenten tegen innovaties

Studie naar Innovatiegerichtheid en arbeidsmarktpositie van IWT doctorandi

De sociale balans gewaardeerd en gecorrigeerd

Tewerkstelling. pharma.be vzw asbl

INNOVATIE IN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

Instituut voor de nationale rekeningen

Een economische perspectief op Limburg in Prof. Dr. Piet Pauwels Universiteit Hasselt

Innovatie bij groot en klein 1

Innovatie, ontwikkelingen en samenwerking. Een blik op het micro-mkb op basis van de Innovatief Personeelsbeleid-vragenlijst.

M De winstpotentie van personeelsbeleid in het MKB

Veerkracht en de regionale arbeidsmarkt

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Multiplicatoren: handleiding

SMEsNET. Resultaten. Juni 2006

Resultaten Conjunctuurenquête jaar 2017

Vaardigheden voor de toekomst: een economisch perspectief

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

BESCHERMING VAN INNOVATIE MIDDELS BEDRIJFSGEHEIMEN EN OCTROOIEN: DETERMINANTEN VOOR BEDRIJVEN UIT DE EUROPESE UNIE SAMENVATTING

Structurele ondernemingsstatistieken

Entrepreneurial Growth Monitor (EGMO)

WKK-barometer 2016 juni Zwartzustersstraat 16, bus Leuven

Prof.dr. Henk W. Volberda Rotterdam School of Management, Erasmus University Wetenschappelijk directeur INSCOPE

RESULTATEN CONJUNCTUURENQUETE 1STE HELFT 2018

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Management rapportage De Waarde van Ondernemerschap

Bijlage. Beoordelingskader voor de transformatietoets van het ingediende transformatieplan als vermeld in artikel 5

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Resultaten Conjuntuurenquete 2018

Smart Belgium Consulting Services

IWT-Vlaanderen. Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen. Bischoffsheimlaan 25 B-1000 Brussel

De impact van technologische innovaties op jobcreatie en jobdestructie in Vlaanderen

Equitisation and Stock-Market Development

Delokalisatie, een element van industriële dynamiek

Hoe innoveren Belgische bedrijven? Een interregionale en internationale vergelijking

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

Innovatie en samenwerking door Utrechtse bedrijven

Tabel 1: De bijdrage van RtHA aan de regionale economie op basis van 2,4 miljoen passagiers

Korte jobs: springplank naar een duurzame baan?

PASO-flits 2 Een last ontlast? Ploegenarbeid in Vlaanderen

Innovatie van dienstverlening via Loket. Reden voor gebruik en gebruikerstevredenheid.

Dutch Summary. Dutch Summary

Datum: 27 oktober 2015 Betreft: Een macro-economische analyse van het rendement op publieke kennisinvesteringen

Willemstad, mei Resultaten Conjunctuurenquête 2016

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

Werknemers en innovatie

2. Simulatie van de impact van een "centen i.p.v. procenten"-systeem

Innovatie-monitor 2004 Sectorrapport voedings-, genotsmiddelen en drankenindustrie

/hpm. Onderzoek werkstress, herstel en cultuur. De rol van vrijetijdsbesteding. 6 februari Technische Universiteit Eindhoven

Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen?

QUICKSCAN METING 4, 2013

1 Toegevoegde waarde in het BAU-scenario 2

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

Joep Konings, Jo Reynaerts, Tim Goesaert, Stijn De Ruytter

Tendensen in bedrijfsopleidingen. 19 Maart 2009 Business Faculty Brussel

ICO 2020: meer dan 1 op 3 bedrijven voert een strategisch competentiebeleid

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

Introductie netwerk en analytisch kader groene groei Prof. dr. Marjan Hofkes en Prof. dr. Harmen Verbruggen

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Changes in employment in the pharmaceutical industry e

NULMETING DIGITALISERING EN SOCIALE INNOVATIE GELDERLAND & OVERIJSSEL

IOA-enquête van de Stichting Innovatie & Arbeid

Transcriptie:

VTO V L A A M S TECHNOLOGIE OBSERVATORIUM innova De werkgelegenheidsimpact van innovatie: is de aard van de innovatie-strategie belangrijk? 19 Reinhilde Veugelers VLAAMS INSTITUUT VOOR DE BEVORDERING VAN HET WETENSCHAPPELIJK-TECHNOLOGISCH ONDERZOEK IN DE INDUSTRIE

VTO V L A A M S TECHNOLOGIE OBSERVATORIUM COLOFON VTO-Studies wordt uitgegeven door het IWT in het kader van het werkprogramma van het VTO. De auteurs zijn echter persoonlijk verantwoordelijk voor de standpunten die worden ingenomen bij de uitwerking van deze Studies. Redactie } Ann Van den Bremt (secretariaat) Jan Larosse (coördinatie) Productie } Lemahieu & Vandendriessche Copyright } reproductie en gebruik is toegestaan mits bronvermelding. VTO-Team Jan Larosse, Coördinator VTO Donald Carchon, VTO-Informatiesysteem Ann Van den Bremt, VTO-Secretariaat Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel Tel.: 02/209 09 00 Fax: 02/223 11 81 E-mail: vto@iwt.be Web-site: http://www.iwt.be Depotnummer: D/1999/7037/1 Verschenen in januari 1999

VTO V L A A M S TECHNOLOGIE OBSERVATORIUM De werkgelegenheidsimpact van innovatie: is de aard van de innovatie-strategie belangrijk? Prof. Dr. Reinhilde Veugelers Katholieke Universiteit Leuven

English abstract In the small and open Flanders economy, the number of companies actively pursuing R&D strategies is limited. Innovation often emerges in small companies using other innovation strategies besides R&D strictu sensu, such as buying and adapting existing technology. With a broader scope of possible innovation strategies, an important question to examine is whether the sourcing choice, i.e. whether to access internal versus external sources of innovation, is important in the relationship between innovation and employment. Similar to what was found in Veugelers et al. (1997), the results from this study first show the importance of the dimension of company size. Bigger companies have a significantly worse net employment growth, with a lower job creation rate. However, when big firms are innovative, they have a significantly lower job destruction rate and hence a higher net employment growth. The lower employment turnover in large innovative companies is reminiscent of the large investment costs in R&D and human capital, with a highly uncertain and sunk character. For large innovative companies, a strategy of exclusive internal sourcing results in a significantly worse net employment growth. The best results are for large, innovative companies that combine internal and external sourcing in their innovation strategy. 2

Inhoudstafel English abstract 2 Voorwoord 4 Inleiding 6 1. De impact van de inovatiestrategie op de 8 werkgelegenheid 2. Werkgelegenheidsprofielen en interne versus externe 12 innovatie-bronnen : enkele statistieken 3. Werkgelegenheidsprofielen en interne versus externe 18 innovatie-bronnen : multivariate resultaten 4. Werkgelegenheidsprofielen en hightech sectoren 25 5. Werkgelegenheidsprofielen en proces- versus 27 product-innovaties Conclusie 30 Voetnoten 33 Referenties 35 3

Voorwoord Of innovatie een (positieve) impact heeft op de werkgelegenheid is een onderzoeksvraag die vaak in n adem wordt gesteld met de beleidsvraag of innovatiebeleid een impact heeft op de werkgelegenheid. M.a.w. de vraag of het innovatiebeleid een bredere ambitie moet hebben dan eenvoudigweg innovatie te stimuleren. De bevindingen van de empirische studies die het IWT heeft laten uitvoeren over de eerste vraag zijn echter niet noodzakelijk verbonden met eenduidige conclusies voor wat betreft de tweede vraag. In een eerste studie over de werkgelegenheidsperformantie van O&Oactieve bedrijven (VTO-Studie nr 4 : De impact van technologische innovaties op jobcreatie en jobdestructie in Vlaanderen ) werd vastgesteld dat O&Oactieve bedrijven wel een betere netto-werkgelegenheidsprestatie hebben dan de andere bedrijven, maar dan vooral omwille van het feit dat de jobs er stabieler zijn; er is minder jobdestructie. Dit lijkt in te gaan tegen de intu tie dat economische vernieuwing een proces van creatieve destructie is en dat innovatie dus zou leiden tot grotere job-destructie maar ook grotere job-creatie. Een beperking van de studie was echter dat de gebruikte databron enkel bestond uit bedrijven met eigen O&O-activiteit (de O&O-enqu te), terwijl innovatie ook op andere wijzen kan tot stand komen, b.v. door aankopen van technologie, samenwerking op vlak van O&O. Daarom heeft het IWT deze vervolgstudie laten uitvoeren die zich baseert op een ruimere databron : bedrijven die in de referentieperiode een product- of procesinnovatie gerealiseerd hebben (de Community Innovation Survey). Een andere beperking is echter dat de studie zich concentreert op de directe relatie tussen innovatie en werkgelegheid. Sinds de eerste Industri le Revolutie weet men dat technologische vooruitgang niet noodzakelijk werkgelegenheid cre ert in de betrokken sector (cfr de landbouw) maar dankzij macro-economische afgeleide effecten van de productiviteitsstijging en marktcreatie wel steeds indirect tot een verruiming van de werkgelegenheidsbasis heeft geleid. Vandaar de legitimiteit van een innovatiebeleid in brede zin, als omgevingsbeleid. De vraag of er een direct effect bestaat tussen innovatie en werkgelegenheid is dan ook de vraag naar de zin van een bepaalde vorm van industriebeleid, waarin de overheid meer gerichte initiatieven kan nemen voor de stimulering van innovatie, mede vanuit hun effect op de werkgelegenheid. De voorliggende studie is in eerste instantie een micro-economische analyse van de problematiek. De algemene conclusie is duidelijk : er is geen significante directe relatie vastgesteld tussen innovatie en werkgelegenheid. Volgt daar dan ook uit dat er geen basis is om het innovatiebeleid te gebruiken als instrument voor werkgelegenheidsgroei? Daarover geeft de studie andere signalen. 4

Ten eerste wordt vastgesteld dat voor grotere bedrijven wel een positieve impact bestaat (zij het weer vooral via de grotere jobstabiliteit) en dit vooral bij die bedrijven die een ge ntegreerde strategie hebben van kennisverwerving via aankopen van technologie en O&O-samenwerking, naast eigen O&O. Een stimuleringsbeleid gericht op de versterking van de eigen kennisbasis en de samenwerking op vlak van O&O vindt hierin steun. Ten tweede blijkt dat de kleine bedrijven in het algemeen de beste werkgelegenheidsperformantie vertonen, maar dit los van een innovatiestrategie. Voor deze ondernemingen wordt echter wel een sectoreffect vastgesteld, m.a.w. er zijn daar waarschijnlijk positieve kennisspillovers die lopen via mobiliteit van personeel, aankoop van specifieke uitrusting, klantleveranciersrelaties e.a. meer informele kennisstromen die economisch succes bepalen. Dit ondersteunt dan weer het belang van netwerkvorming voor de bedrijven en van een clusterbeleid dat gericht is op een meso-economische impact op groei en werkgelegenheid, cfr het recente valleienbeleid van de Vlaamse regering. De conclusies van deze studie zijn dus zeer instructief voor de aandachtige lezer. In de huidige netwerkeconomie is innovatie nog zelden het werk van n onderneming alleen; ook werkgelegenheid is het resultaat van netwerken van interagerende ondernemingen en kennisinstellingen. Het hedendaagse innovatiebeleid heeft als opdracht om deze netwerkvorming op velerlei manieren te ondersteunen, ook ten bate van de werkgelegenheid. Christine Claus, Directeur-generaal Paul Zeeuwts, Voorzitter 5

Inleiding O&O-actieve bedrijven hebben een lagere jobcreatie-graad maar tegelijkertijd ook een lagere jobdestructiegraad. Vele economie n en overheden stellen hun hoop op innovatie en het stimuleren hiervan om de lange termijn groei van de economie en hieruit voortvloeiende effecten op werkgelegenheid te realiseren. Een voorgaande VTO-Studie (Veugelers, Konings et al (1997)) heeft evenwel aangeduid dat de relatie tussen innovatie en werkgelegenheid niet zo evident is. Voortbouwend op empirisch materiaal vanuit de IWT-permanente inventaris van O&O-actieve bedrijven voor de periode 92-93, werd het werkgelegenheidsprofiel van deze bedrijven vergeleken met niet O&O-actieve bedrijven. Hieruit bleek dat O&Oactieve bedrijven een lagere jobcreatie-graad hebben maar tegelijkertijd ook een lagere jobdestructiegraad: O&O leidt dus niet noodzakelijk tot meer jobs, maar wel tot stabielere jobs. In totaal bleek de netto-job-performantie van O&O-actieve bedrijven beter te zijn, althans indien rekening wordt gehouden met het grootte-effect. Het zijn vooral de kleine O&O-actieve bedrijven die de hoogste jobcreatie-graad bleken te hebben en de beste werkgelegenheidsperformantie. Spijtig genoeg is dit slechts een zeer kleine groep van bedrijven in Vlaanderen en is hun gewicht in de totale economie dus zeer klein. beperking van het concept innovatie tot O&O strictu sensu Bovenstaande studie was een nuttige eerste studie voor Vlaanderen om althans n aspect in de relatie tussen innovatie en werkgelegenheid in kaart te brengen: met name de impact van O&O strictu sensu. Een grote restrictie van de studie is evenwel de beperking van het concept innovatie tot bedrijven ge dentificeerd in de permanente inventaris als permanent actief in O&O strictu sensu. verschillende innovatie-strategieën Innovatie is duidelijk een ruimer begrip dan O&O strictu sensu. Ondernemingen kunnen nieuwe producten, markten of processen genereren via verschillende innovatie-strategie n. Er is niet enkel interne ontwikkeling, de klassieke "make"-optie die investeringen in interne O&O strictu sensu vergen. Ook is er de optie tot aankoop van extern ontwikkelde technologie, waar men via markttransacties externe bronnen van informatie aanboort, de zogenaamde buy -optie. Deze aankoop kan onbelichaamd zijn via licenties of O&Ouitbestedingscontracten. Maar technologische kennis kan ook indirect verworven worden. In de mate dat technologische kennis belichaamd is in goederen of menselijk kapitaal, kan men via de aankoop van goederen, personeel of zelfs hele ondernemingen, toegang kopen tot externe kennis. Zulk een "buy"-optie kan innovaties opleveren zonder noodzakelijk eigen O&Ouitgaven strictu sensu, zij het dat vaak nog eigen innovatie-inspanningen nodig zijn binnen de eigen onderneming om de ge mporteerde technologie te implementeren en succesvol te commercialiseren. 6 Een meer hybride organisatievorm waarlangs men toegang tot externe kennis kan verwerven, is samenwerking met derden. Hoewel men in samenwerkingsovereenkomsten ook contracten kan gebruiken om de transfer van technologie te regelen, ligt het verschil met de "koop"-optie in de wederkerigheid van de relatie. Naast het louter wederzijds toegang krijgen tot technologische kennis via samenwerkingsverbanden, is er ook de ruimte voor het gezamenlijk uitvoeren van innovatieprojecten.

In een vroegere VTO-Studie (Veugelers & Cassiman, 1997) werden de voor- en nadelen van deze verschillende innovatiestrategie n besproken en empirisch ge dentificeerd voor Vlaamse industri le bedrijven via de EUROSTAT/CIS gegevens (92-93). Wat in deze studie vooral werd beklemtoond is dat deze verschillende strategie n vaak complementair gehanteerd worden: het merendeel van de zeker grotere innovatie-actieve bedrijven in Vlaanderen bleek externe kennisontwikkeling te combineren met eigen ontwikkeling. Interessant te vermelden is ook dat de innovatieve performantie, uitgedrukt in het aandeel nieuwe of verbeterde producten in de bedrijfsomzet, significant hoger is voor bedrijven die kiezen voor een gecombineerde innovatiestrategie, althans bij de grotere bedrijven. De wederzijdse interacties tussen interne en externe kennisbronnen blijkt dus de effici ntie van het innovatieproces ten goede te komen. De wederzijdse interacties tussen interne en externe kennisbronnen blijkt de efficiëntie van het innovatieproces ten goede te komen. De werkgelegenheidsimpact van innovatie vormt een hoeksteen in het overheidsbeleid inzake innovatie. Het spreekt dan ook voor zich dat de mate waarin innovatie zich vertaald in verbeterde werkgelegenheid, zij het via meer jobs dan wel via stabielere jobs, beter dient in kaart gebracht te worden. Met een ruime waaier aan innovatie-strategie n die de O&O strictu sensu-optie duidelijk overschrijdt, is het dan ook belangrijk om te onderzoeken in welke mate verschillende innovatie-strategie n een verschillende impact kunnen hebben op de hefboom van innovatie naar werkgelegenheid. Kunnen de werkgelegenheidsperformantie-resultaten van bedrijven actief in O&O strictu sensu, zoals gerapporteerd in Veugelers, Konings et al (1997) overgedragen worden naar de ruime waaier aan bedrijven die andere innovatie-strategie n ontwikkelen? Deze studie probeert hierop een antwoord te vinden. Hierbij wordt steeds via multi-variate analysetechnieken rekening gehouden met en gecorrigeerd voor factoren zoals ondernemingsgrootte en technologie/industrie: twee factoren die niet enkel belangrijk zijn voor het werkgelegenheidsprofiel, maar ook voor de innovatie-strategie-keuze. Sectie 2 geeft een overzicht van de te toetsen hypothesen. Sectie 3 schetst de werkgelegenheidsprofielen voor de verschillende innovatiestrategie n. De multi-variate resultaten met de belangrijkste determinanten van werkgelegenheidsevoluties worden in sectie 4 besproken. Secties 5 en 6 bespreken specifieke thema s, met name respectievelijk de impact van sectorkarakteristieken en het product- versus proceskarakter van de innovatie. Een conclusie sluit af. In welke mate kunnen verschillende innovatie-strategieën een verschillende impact hebben op de hefboom van innovatie naar werkgelegenheid? 7

1. De impact van de innovatiestrategie op de werkgelegenheid In de theoretische literatuur is er geen eenduidigheid over de impact van technologische verandering op de werkgelegenheid. Zowel in de empirische als in de theoretische literatuur is er geen eenduidigheid over de impact van technologische verandering op de werkgelegenheid (Pianta et al (1997), Tarabusi (1997), Freeman & Soete (1994), Cyert & Mowery (1987), Katsoulacos (1987), Petit (1995)). Vooreerst zijn er verschillende werkgelegenheidsdimensies te onderscheiden, gaande van creatie van nieuwe jobs en uitstoot van bestaande jobs over de duurzaamheid van jobs en de kwaliteit van de ingezette arbeid. Maar ook het begrip technologische verandering of innovatie heeft verschillende facetten. Productinnovaties resulteren in nieuwe of sterk verbeterde producten die de onderneming groeikansen bieden en een uitbreiding van de werkgelegenheid toelaten, tenzij de productinnovaties vooral defensief gericht zijn, op het behoud van marktposities. Of innovaties drastisch dan wel incrementeel zijn is belangrijk om de grootte van dit expansie-effect in te schatten. Bovendien is een uitbreiding in werkgelegenheid niet noodzakelijk homogeen over de verschillende groepen werknemers en kan gepaard gaan met een grotere "skill" vereiste voor de nieuwe groep van werknemers. Procesinnovaties nemen vaak de vorm aan van productiviteitsverhogende vernieuwingen in productiemethoden die arbeidsbesparend kunnen zijn. Ook hier zal de jobdestructie de "skill" samenstelling van de werknemers niet onaangetast laten. Met product- en procesinnovaties vaak hand in hand gaande, is de nettoimpact van innovaties op de werkgelegenheid niet eenduidig, met simultane jobcreatie en -destructie bewegingen binnen de onderneming en a fortiori over ondernemingen en sectoren heen. Deze jobreallocaties zijn bovendien niet neutraal voor de skill samenstelling van werknemers. Innovatie zal dan ook een impact hebben op de kwaliteit van de arbeidsfactor, met zowel trends naar meer hoog en specifiek gekwalificeerd personeel als een trend naar "de-skilling". Of de uiteindelijke balans positief of negatief is, hangt af van de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Een optimistische visie stelt dat technologische innovaties zullen leiden tot absorptie van uitgesloten arbeidskrachten, althans indien de arbeidsmarkt voldoende flexibel is. Het empirisch onderzoek leidt ook niet tot duidelijke conclusies. Waar de theoretische modellen geen eenduidige balans opstellen, leidt het empirisch onderzoek ook niet tot duidelijke conclusies. Gevallenstudies vinden eerder dat technologische veranderingen meer jobs vernietigen dan ze cre ren, met een grote variatie in "upgrading" zowel als "downgrading" van de kwalificaties. Veel hangt af van de aard van de technologie en de context waarin de technologische veranderingen gebed zijn (Tarabusi (1997)). Macroeconomische of sectori le studies vinden geen of geen consistent effect van technologische veranderingen op netto-werkgelegenheid. Ook de effecten op skill vereisten zijn weinig duidelijk, hoewel de resultaten eerder wijzen op een trend naar upgrading (Tarabusi (1997)). 8 Een interessante studie op ondernemingsniveau, gebruik makend van Belgische enqu te-gegevens rond delocalisatie en innovatie (Van den Cruyce (1998) 1 ), geeft aan dat bijna de helft (47.3%) van de ondernemingen met productinnovaties in de periode 90-95, geen effect hiervan zagen op hun netto-

werkgelegenheidsgroei. Nochtans beweert 40% van deze ondernemingen een stijging in de verkoop van meer dan 25% te realiseren, daar waar slechts 20% een stijging in de werkgelegenheid van meer dan 25% rapporteert. Voor procesinnovaties is er een gelijkaardig beeld, zij het dat de effecten op de werkgelegenheid minder positief zijn. De grootste groep van respondenten (33.6%) rapporteert geen effect van procesinnovaties op de werkgelegenheid. Slechts 13% van de ondernemingen rapporteert een toename in de werkgelegenheid van meer dan 25%, terwijl toch 35% van deze ondernemingen een toename in de omzet van meer dan 25% aanhalen. 38% van de ondernemingen met procesinnovaties rapporteert een daling in de werkgelegenheid, daar waar productinnovaties slechts voor 7% van de ondernemingen gepaard gaat met een daling in de werkgelegenheid. Deze resultaten bevestigen een beperkte hefboomfunctie van innovatie naar nettowerkgelegenheidsgroei. Ook Italiaanse innovatie-enqu te-gegevens uit de industrie (Pianta, Evangelista & Perani (1997)), geven aan dat het merendeel van de ondernemingen (45%) geen effect rapporteert van innovatie op werkgelegenheid, 32% rapporteert een daling in de werkgelegenheid, terwijl slechts 22% een stijging rapporteert. Grotere ondernemingen en sectoren met weinig technologische opportuniteiten scoren het slechts. Blanchflower & Burguess (1996) daarentegen vinden op een steekproef van Britse en Australische bedrijven dat innovatie een grotere positieve impact heeft op de werkgelegenheid in grote ondernemingen. Naast grootte-effecten, vinden Pianta, Evangelista & Perani (1997) ook een duidelijk verschillend effect van product- en proces-innovaties. Waar product-innovaties een positief effect induceren op werkgelegenheid, blijken proces-innovaties vaker gepaard te gaan met negatieve werkgelegenheidseffecten, een effect dat ook in de Belgische studie aanwezig is. Greenan & Guellec (1996) daarentegen vinden dat, althans op hun steekproef van Franse ondernemingen, procesinnovaties meer jobs cre ren dan productinnovaties. Studies met ondernemingsgegevens bevestigen een beperkte hefboomfunctie van innovatie naar netto-werkgelegenheidsgroei. De schaarse empirische evidentie op ondernemingsniveau laat voorlopig geen consistente besluitvorming toe met betrekking tot werkgelegenheidseffecten van innovatie. Recente evoluties in de empirisch en management literatuur rond innovatie (o.a. Tushman & Anderson (1997)) suggereren dat het antwoord op de vraag of innovatie zal leiden tot meer, betere en stabielere groei en werkgelegenheid in sterke mate zal afhangen van de organisationele context. Cruciaal in de analyse van het succes en de impact van innovatie is immers of de technologische verandering voldoende gedragen wordt door organisationele veranderingen binnen de onderneming, of de onderneming evolueert naar een entiteit waar creativiteit en vernieuwing permanent verankerd zijn. Het belang van de organisationele context. Deze organisationele aanpassingen zijn in eerste instantie intern, binnen de onderneming met fenomenen zoals "reengineering", "downsizing", focus op kerncompetenties en afstoten van niet-kerncompetenties. Specifiek voor arbeidsrelaties, zijn er de aanpassingen naar meer flexibiliteit zowel numeriek (met tijdelijk en deeltijds werk, vlottende uren...) als functioneel 9

1. De impact van de innovatiestrategie op werkgelegenheid (jobcreatie, multi-disciplinariteit...) (Freeman & Soete (1994)). Maar in het proces van organisationele aanpassingen speelt ook het management van externe verhoudingen een belangrijke rol. Toegang tot externe knowhow via de uitbouw van een netwerk-structuur. In een ondernemingsklimaat met snel veranderende technologische en markt-vereisten, beseffen ondernemingen in toenemende mate dat ze niet langer meer alle nodige knowhow intern kunnen ontwikkelen. Zelfs de grootste ondernemingen met een traditie van technologisch leiderschap, zoeken toegang tot externe knowhow, vaak via de uitbouw van een netwerk-structuur tussen verscheidene actors in een innovatie-systeem: andere ondernemingen binnen de groep, ondernemingen gerelateerd via leveranciers- of klantenrelaties; directe concurrenten of ondernemingen met complementaire knowhow. Maar ook niet-commerci le entiteiten zoals onderzoeksinstellingen, universiteiten, publieke instellingen... kunnen belangrijke informatiebronnen zijn. Relaties met deze externe bronnen kunnen verschillende vormen aannemen, gaande van informele contacten over formele subcontracting en samenwerkingsverbanden in gezamenlijke onderzoek- of ontwikkelingsprojecten. Het leerproces verhoogt immers de tewerkstelbaarheid van werknemers, en kan alzo tot meer stabielere banen leiden. Binnen deze netwerken van externe relaties is er een wederzijds bevruchtende interactie van verscheidene kennisbasissen mogelijk, althans wanneer de organisatie een bereidheid vertoont tot absorptie van nieuwe kennis. Dit leren is cruciaal in het management van technologische veranderingen. Dit proces van leren, op individueel niveau, maar ook op het niveau van de onderneming, kan fricties opvangen en alzo bijdragen tot een verlichting van de druk die technologische vooruitgang stelt op de factor arbeid. Het leerproces verhoogt immers de tewerkstelbaarheid van werknemers, en kan alzo tot meer stabielere banen leiden. Investeringen in het menselijk innovatief kapitaal hebben vaak een vast en niet-recupereerbaar karakter. Dit sunk karakter impliceert dat nieuwe innovatie-jobs minder vlug zullen gecre erd worden, maar eens gecre erd, zij ook niet zo vlug zullen afgebouwd worden. Bijgevolg zijn er minder jobstromen te verwachten op de markt voor innovatief personeel. Door hun innovatiestrategie meer af te stemmen op externe kennisverwerving, zoals samenwerking en uitbesteding, kunnen bedrijven deze mindere flexibiliteit in de arbeidsmarkt opvangen om alzo toegang te krijgen tot elders aanwezig menselijk kapitaal. Roberts & Berry (1985) spreken van "educational acquisitions", i.e. overnames met als expliciete doelstelling de menselijke capaciteiten aanwezig in de overgenomen entiteiten over te nemen. 10 Het is dan ook belangrijk een bredere set van indicatoren van technologische activiteit in ogenschouw te nemen om het complex proces van de impact van technologische verandering op jobcreatie en destructie beter te kunnen analyseren. De conclusie lijkt dus te zijn dat de onduidelijkheid in de impact van technologische veranderingen op werkgelegenheid slechts kan opgelost worden door meer rekening te houden met specifieke kenmerken van het innovatiegebeuren Het is dan ook belangrijk een bredere set van indicatoren van technologische activiteit in ogenschouw te nemen om het complex proces van de impact van technologische verandering op jobcreatie en destructie beter te kunnen analyseren. De mate waarin de onderneming expliciet open staat voor een leerproces in interactie met externe kennisbronnen, dan wel exclusief zweert

1. De impact van de innovatiestrategie op werkgelegenheid bij interne kennisverwerving, is belangrijk voor de effici ntie van het innovatiegebeuren, en kan alzo n van de factoren zijn, waarmee innovaties een meer gunstig effect gaan hebben op de werkgelegenheid. Een grotere flexibiliteit in de innovatie-strategie kan een tekort aan flexibiliteit in de arbeidsmarkt opvangen en de fricties tengevolge van technologische vooruitgang beter opvangen. 11

2. Werkgelegenheidsprofielen en interne versus externe innovatie-bronnen: enkele verkennende statistieken De gegevens die gebruikt worden om de innovatiestrategie n van Vlaamse bedrijven te karakteriseren zijn de innovatiegegevens die verzameld werden als onderdeel van de "Community Innovation Survey", uitgevoerd door het IWT in opdracht van Eurostat. De enqu te had als doel een beter inzicht te krijgen in de specifieke aspecten rond innovatie in de verwerkende nijverheid, en bevatte vragen naar doelstellingen en belemmeringen van innovatie, informatiebronnen en beschermingsmechanismen. Ook naar gegevens over de resultaten van de innovatie-inspanningen, met name het belang van nieuwe of verbeterde producten en processen, werd gevraagd. Voor het karakteriseren van de innovatiestrategie, zijn vooral de vragen naar de oorsprong van kennisverwerving en de activiteiten m.b.t. samenwerkingsakkoorden van belang. De antwoorden op de CIS/EUROSTAT enqu te laten toe op een staal van 570 Vlaamse ondernemingen te identificeren voor de periode 92-93, wie innovatie-actief is en welke innovatiestrategie n gebruikt worden. Een koppeling van dit bestand aan de balanscentrale-gegevens maakt het mogelijk de werkgelegenheidsprofielen van deze ondernemingen te karakteriseren en alzo verschillen in werkgelegenheidsimpact naargelang de innovatie-activiteit en de gevolgde innovatie-strategie te bestuderen. Het CIS-bestand vormt een selecte steekproef van innovatie-actieve en niet-innovatie-actieve bedrijven en is geen poging tot inventarisbestand zoals de IWT Permanente Inventaris gebruikt in de Veugelers, Konings et al. (1997) studie. Maar de non-respons analyse uitgevoerd door Debackere & Fleurent (1995) op de CIS-gegevens geeft aan dat het CIS-antwoordenbestand geen significante vertekende steekproef is en biedt dus goede vooruitzichten in termen van externe validiteit naar de gehele Vlaamse industrie. Opgemerkt dient wel te worden dat dienstenbedrijven, toch een belangrijke bron van werkgelegenheid in Vlaanderen, spijtig genoeg buiten het bestek van dit CIS-bestand valt. Meer concreet worden voor de ondernemingen uit de CIS-databank de werkgelegenheidsperformantie vergeleken voor niet-innovatie-actieve bedrijven: bedrijven die niet bezig zijn met de ontwikkeling en/of invoering van technologische nieuwe of verbeterde producten, diensten en productieprocessen OF geen budgetten opgeven voor innovatieve activiteiten; innovatie-actieve bedrijven via een exclusieve "make" optie: bedrijven die een budget opgeven voor onderzoek en ontwikkeling EN geen buy of co pereer activiteit hebben. Dit zijn bedrijven die exclusief O&O actief zijn; innovatie-actieve bedrijven via een exclusieve "buy" optie: "Buy" bedrijven worden ge dentificeerd als bedrijven die aangeven technologische kennis verworven te hebben via minstens n der volgende kanalen: - licenties - uitbestedingen - adviesbureaus - overnames van andere bedrijven - aankoop van specialistische apparatuur - aantrekken van gekwalificeerd personeel De eerste drie kanalen vormen de "onbelichaamde" aankoop, de drie laatste kanalen vormen de "belichaamde" aankopen. 12

innovatie-actieve bedrijven via een combinatie van "make" & "buy" of "make"& "buy" & "co pereer". Co pererende bedrijven zijn diegenen die positief geantwoord hadden op de vraag of ze samenwerkingsovereenkomsten hadden met andere ondernemingen en instellingen met betrekking tot O&O-projecten. Op geen enkel moment in de karakterisering van de innovatiestrategie, werd gebruik gemaakt van informatie over budgetten, dit gezien de lage betrouwbaarheid van deze gegevens. Enkel informatie of bedrijven actief zijn op bepaalde terreinen, werd gebruikt om innovatiestrategie n te identificeren. Onderstaande tabel geeft de frequentie van de verschillende strategie n weer. Aangezien het grote gedeelte van innovatie-actieve bedrijven een gecombineerde strategie voerden, werd besloten deze groep uit te splitsen in "make & buy" enerzijds en anderzijds "make & buy & co pereer" anderzijds. figuur 1 Frequentieverdeling Innovatiestrategieën 24% 21% 10% 8% 37% Make & Buy & Coop Make & Buy Buy Only Make Only Niet innovatief Op basis van de werkgelegenheidsgegevens van de NBB kunnen we enkel de nettowerkgelegenheidstoename of -afname berekenen per bedrijf. Dit impliceert dat het bedrijf hetzij als jobcre rend, hetzij als jobvernietigend wordt beschouwd indien er een netto-toename, respectievelijk netto-afname is van werkgelegenheid tussen twee opeenvolgende metingen. De volgende definities zijn hier van toepassing met i=onderneming, t=tijdsperiode (zie Veugelers et al (1997): Netto groei JGit= TEWit-TEWit-1 Bruto job creatie JCit=TEWit-TEWit-1 als TEWit-TEWit-1>0 Bruto job destructie JDit=abs(TEWit-TEWit-1) als TEWit-TEWit-1<0 Deze absolute stromen worden omgezet in relatieve grootheden door te delen door de gemiddelde werkgelegenheid over de beschouwde periode: GTEWit=(TEWit+TEWit-1)/2 Netto groeivoet NRit= JGit/GTEWit Bruto job creatie graad JCRit=JCit/GTEWit Bruto job destructie graad JDRit=JDit/GTEWit 13

2. Werkgelegenheidsprofielen en interne versus externe innovatie-bronnen: enkele verkennende statistieken Wanneer groeivoeten en graden berekend worden voor geaggregeerde groepen van bedrijven, worden eerste teller en noemer geaggregeerd, alvorens te delen. Zo wordt bijvoorbeeld de jobcreatiegraad van bedrijven die enkel O&O intern verrichten berekend door de totale jobs gecre erd door alle bedrijven die enkel O&O intern verrichten en jobs cre ren op te tellen en te delen door de gemiddelde werkgelegenheid in de groep van exclusief intern O&O-actieve bedrijven. De beschikbare cijfers laten toe de periode 92-93 en 93-94 te beschouwen. Tenzij de resultaten verschillen voor beide periodes, wordt het gemiddelde over de periode 92-94 gerapporteerd. Onderstaande figuur geeft de netto-werkgelegenheidsgroeivoet, alsook de jobcreatiegraad en jobdestructiegraad, voor de totale steekproef van bedrijven. Bovendien worden de resultaten ook apart weergegeven voor de niet-innovatieve bedrijven. figuur 2 Jobcreatie- en destructiegraden, netto-werkgelegenheidsgroei: de invloed van innovatie-activiteiten jdr 943 0,118 0,17 jcr 943 0,022 0,016-0,148-0,102 nr 943 Niet innovatief Totaal -0,2-0,1 0 0,1 0,2 Globaal gezien is de beschouwde periode 92-94 een slechte periode met een netto werkgelegenheidsdaling. Globaal gezien is de beschouwde periode 92-94 een slechte periode met een netto werkgelegenheidsdaling. De gemiddelde jobcreatiegraad is met slechts 1.6% veel te klein om de gemiddelde jobdestructiegraad van 12% te compenseren. Vooral de periode 92-93 scoort slecht. Net zoals Mortensen & Pissarides (1995) vinden we in een recessionaire periode een grote jobreallocatie wanneer veranderingen vlugger doorgevoerd worden. 14 Niet-innovatieve bedrijven hebben een slechtere netto-werkgelegenheidsperformantie. Innovatieve bedrijven creëren niet noodzakelijk meer jobs, maar de jobs binnen innovatieve bedrijven zijn wel stabieler. Niet-innovatieve bedrijven hebben een slechtere nettowerkgelegenheidsperformantie, alhoewel het verschil niet significant is. Deze slechtere netto performantie is vooral te wijten aan de hogere jobdestructiegraad, een verschil dat wel significant is (significantieniveau <10%). In termen van jobcreatiegraad scoren niet-innovatieve bedrijven zelfs significant beter dan innovatieve bedrijven (significantieniveau <5%). Maar dit laatste effect is niet voldoende om het eerste effect te compenseren. Net zoals in Veugelers et al (1997) kunnen we dus constateren dat innovatieve bedrijven niet noodzakelijk meer jobs cre ren, maar dat de jobs binnen innovatieve bedrijven wel stabieler zijn. Dit resultaat is niet zo verwonderlijk en verwijst naar het supra reeds aangehaalde risicovolle en verzonken karakter van investeringen in innovatieve projecten en opbouw van menselijk kapitaal,

2. Werkgelegenheidsprofielen en interne versus externe innovatie-bronnen: enkele verkennende statistieken waardoor minder vlug nieuwe projecten worden opgestart en nieuw menselijk kapitaal wordt aangeboord, maar ook minder vlug opgebouwde knowhow en menselijk kapitaal wordt afgebouwd. figuur 3 Jobcreatie- en destructiegraden, netto-werkgelegenheidsgroei: de invloed van de aard van de innovatie-strategie jdr 943 jcr 943 Make & Buy & Coop -0,4-0,2 nr 943 0 0,2 0,4 Make & Buy Buy Only Make Only Heeft de innovatiestrategie, en meer specifiek of nieuwe kennis intern en/of extern verworven wordt, nu een impact op de werkgelegenheidsperformantie? Als de cijfers vergeleken worden binnen de groep van innovatieve bedrijven per kennisverwervingsstrategie, blijken vooral de bedrijven die zich exclusief beroepen op interne O&O een significant slechtere nettowerkgelegenheidsperformantie te vertonen (significantieniveau <10%). Deze bedrijven hebben niet enkel de laagste jobcreatiegraad, maar hun slechtere performantie is vooral te wijten aan een significant hogere jobdestructiegraad (significantieniveau <10%), vooral in het slechte jaar 1993. Ondernemingen die het best scoren met betrekking tot netto-werkgelegenheidsperformantie zijn diegene die in hun innovatiestrategie, zowel steunen op interne ontwikkeling als extern technologie aankopen als samenwerkingsverbanden hebben in O&O. Hoewel hun capaciteit tot cre ren van nieuwe jobs niet significant verschilt van andere ondernemingen, is hun betere performantie vooral te wijten aan een lagere jobdestructiegraad, zeker in vergelijking met de niet-innovatie-actieve bedrijven en de exclusief intern innovatie-actieve bedrijven. Dit resultaat is niet zo verwonderlijk, aangezien bedrijven die diverse kennisverwervingsmechanismen combineren ook typisch grotere bedrijven zijn. En grotere bedrijven hebben typisch een lagere jobdestructiegraad (Veugelers et al (1997)). Dit grootte-effect is ook sterk aanwezig in deze steekproef. Vooral de bedrijven die zich exclusief beroepen op interne O&O vertonen een significant slechtere netto-werkgelegenheidsperformantie. Gezien ondernemingsgrootte een belangrijke andere determinerende factor is in het uittekenen van werkgelegenheidsprofielen, is het nuttig de vergelijking tussen de verschillende innovatiestrategie n apart te bekijken voor grote en kleine bedrijven. 15

2. Werkgelegenheidsprofielen en interne versus externe innovatie-bronnen: enkele verkennende statistieken figuur 4 Werkgelegenheidsprofielen per innovatie-strategie: bedrijven met minder dan 50 werknemers jdr 943 jcr 943-0,2-0,1 nr 943 0 0,1 0,2 Make & Buy & Coop Make & Buy Buy Only Make Only In de groep van kleine bedrijven is het moeilijk om significante verschillen te vinden naargelang innovatiestrategie. In de groep van kleine bedrijven (<50 werknemers), is er erg veel heterogeniteit in werkgelegenheidsprofielen te constateren, zodat het moeilijk is om significante verschillen te vinden naargelang innovatiestrategie. Toch is het interessant om op te merken dat bij de kleinere bedrijven, de groep van innovators die exclusief beroep doen op interne kennis, de beste werkgelegenheidsperformantie heeft, en dit vooral omwille van een sterkere jobcreatiegraad. Deze nieuwe jobs zijn bovendien even duurzaam als binnen bedrijven die andere innovatiestrategie n hanteren. Dit resultaat bevestigt de specifieke problemen die kleinere bedrijven ervaren om externe kennisverwerving succesvol te kunnen implementeren in hun innovatiestrategie. O.a. Rothwell & Dodgson (1991), beklemtonen dat het succes van een externe sourcing strategie bij KMOs wordt bepaald door het in huis ter beschikking hebben van gekwalificeerde technische specialisten, wetenschappers en ingenieurs. Hiervoor kan de nodige schaal ontbreken bij kleinere bedrijven, waardoor deze optie niet noodzakelijk de beste keuze is voor KMOs figuur 5 Werkgelegenheidsprofielen per innovatie-strategie: bedrijven met meer dan 250 werknemers jdr 943 jcr 943-0,4-0,2 nr 943 0 0,2 0,4 Make & Buy & Coop Make & Buy Buy Only Make Only 16

2. Werkgelegenheidsprofielen en interne versus externe innovatie-bronnen: enkele verkennende statistieken Binnen de groep van grotere bedrijven, en dan vooral met >250 werknemers, zijn het de ondernemingen die zowel de "make" als "buy" als "co pereer" optie combineren, die de beste netto-werkgelegenheidsperformantie kunnen tonen. En dit vooral door een grotere duurzaamheid van hun jobs, met een lagere jobdestructiegraad. In contrast met kleinere bedrijven, doen bedrijven die zich louter concentreren op interne innovatie-capaciteit, het binnen de groep van grote innovatieve bedrijven, beduidend slechter. Ze hebben immers de grootste jobdestructiegraad. Voor grote ondernemingen lijkt het niet kiezen van de externe sourcing kaart een belangrijke verloren opportuniteit die tot meer verlies aan jobs leidt. Dit resultaat is ook consistent met de in Veugelers & Cassiman (1997) gerapporteerde betere innovatieve performantie (in termen van het aandeel van nieuwe producten in de totale bedrijfsomzet) binnen grotere innovatieve bedrijven voor die ondernemingen die voor een combinatiestrategie kiezen. Maar de robuustheid van dit resultaat dient nog verder aangetoond te worden in multivariate analyse, wanneer het samenspel van verscheidene factoren simultaan wordt beschouwd, het onderwerp van sectie 3. Binnen de groep van grotere bedrijven zijn het de ondernemingen die zowel de "make" als "buy" als "coöpereer" optie combineren, die de beste netto-werkgelegenheidsperformantie kunnen tonen. 17

3. Werkgelegenheidsprofielen en interne versus externe innovatie-bronnen: multivariate resultaten Om een beter beeld te krijgen van de impact van de innovatiestrategie op de werkgelegenheidsperformantie, is het belangrijk om het samenspel met andere determinerende factoren expliciet in rekening te nemen. De interactie met ondernemingsgrootte en de technologische karakteristieken van de sector kan immers mede bepalen in welke mate de innovatiestrategie een hefboom naar werkgelegenheid wordt. Vandaar het belang om deze factoren simultaan te analyseren met behulp van econometrische schattingen. De te verklaren variabele is enerzijds de netto-werkgelegenheidsgroei en anderzijds de bruto jobcreatie- en -destructiegraden over de periode 92-94 van de ondernemingen in de steekproef (resp. NR943, JCR943, JDR943). Volgende lijst geeft de gebruikte verklarende factoren met de respectievelijke empirische maatstaven. 1. ondernemingsgrootte LTEW90 = Logaritme van de werkgelegenheid in het jaar 90; SIZE0 = wisselvariabele met waarde 1 indien de onderneming meer dan 25 werknemers telt; anders O; SIZE1 = wisselvariabele met waarde 1 indien de onderneming meer dan 50 werknemers telt; anders O; SIZE2 = wisselvariabele met waarde 1 indien de onderneming meer dan 250 werknemers telt: anders O; 2. innovatie-activiteit INNOV = wisselvariabele met waarde 1 indien de onderneming tijdens de periode 90-92 innovatie-actief was; 3. innovatie-strategie MAKEONLY = wisselvariabele met waarde 1 indien de onderneming tijdens de periode 90-92 haar innovatie-activiteiten enkel via interne O&O uitvoerde. BUYONLY = wisselvariabele met waarde 1 indien de onderneming tijdens de periode 90-92 haar innovatie-activiteiten enkel via "aankoop" uitvoerde. MAKEBUY = wisselvariabele met waarde 1 indien de onderneming tijdens de periode 90-92 haar innovatie-activiteiten uitvoerden via een combinatie van "make" en "buy". MAKEBUYCOOP = wisselvariabele met waarde 1 indien de onderneming tijdens de periode 90-92 haar innovatie-activiteiten uitvoerden via een combinatie van "make" en "buy" en "co pereer". 18