Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen.

Vergelijkbare documenten
Chapter 8 SAMENVATTING

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Geleidelijk ontstane sportblessures

Consortium K.U. Leuven U. Gent V.U. Brussel. Gaston Beunen, K.U. Leuven Promotor - Coördinator

Incidentie van klachten aan het bewegingsapparaat bij leerkrachten Lichamelijke Opvoeding: literatuurstudie en epidemiologisch onderzoek

Hoofdstuk 5. Ouderen. 5.1 Inleiding

Hardlooponderzoek in Nederland nu en in de toekomst. Marienke van Middelkoop, Erasmus MC Sjouke Zijlstra, UMC Groningen

Prevention of cognitive decline

1 Epidemiologie van multipel myeloom en de ziekte van Waldenström

Een acuut letsel is een blessure die plots op treed (bvb een enkel verzwikking, een spierscheur, )

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4

Blessurepreventie bij joggers

Blessurepreventie en EHBSO binnen de atletiekvereniging. Esther Schoots, sportarts


Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Enkelblessures. Samenvatting. gemiddeld sporters aan een enkelblessure. Het betekent ook 1,4

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

6,9. Presentatie door een scholier 1940 woorden 14 november keer beoordeeld


Summary & Samenvatting. Samenvatting

Bewegen Op Voorschrift in een stedelijk sportbeleid

Lennert Goossens Universiteit Gent Els Clays Universiteit Gent

1 Omvang problematiek. Zaalvoetbalblessures. Blessurecijfers. Samenvatting

Functioneel Welzijn. Nek, schouders en pols

Grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van kinderen in de sport in Vlaanderen en Nederland

Nederlandse samenvatting (Dutch Summary)

Aantal blessures waarvan medisch behandeld SEH-behandelingen Ziekenhuisopnamen na SEH-behandeling 20-50

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Hoofdstuk 1 hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3

Volleybalblessures. Blessurecijfers. Samenvatting. Omvang problematiek. Jaarlijks lopen volleyballers blessures op,

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Chapter 11. Nederlandse samenvatting

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2-5 Hoofd- stuk 2 en 3 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 en 5

Samenvatting: risk analysis of sick leave among Dutch farmers Auteur: Esther Hartman

Evidence Based Blessurepreventie in de Sport

Technische fiche: indicatoren Relatieve vijfjaarsoverleving

Hoofdstuk 3. Jeugd. 3.1 Inleiding

Gratis open inloopspreekuur

Hoofdletsels in de sport: een kopzorg? Janine Stubbe, Ariette van Hespen, Jasper Stege en Annemarie Schuller

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Factsheet. Bewegen en sporten. Gelderland-Zuid. Onderzoek onder volwassenen en ouderen

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

Samenvatting. Samenvatting

Informatieavond SDV. Barneveld

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Letselpreventieve gedrags- en kennisveranderingen bij adolescente. jongeren en leerkrachten LO in het secundair onderwijs:

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Tijdens een basketbalwedstrijd wordt er veel gesprongen. Springen verhoogt het risico op blessures. De meest voorkomende blessures bij basketbal zijn

Samenvatting (Summary in Dutch)

Hardloopblessures. Blessurecijfers. Samenvatting. Veel blessures door hardlopen. Aantal hardloopblessures in 2012

Blessurecijfers. Samenvatting. Polsblessure meest behandelde sportblessure op SEH-afdeling

De effecten van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer op de

17Spierklachten en ontstekingen

Nederlandse samenvatting

Eindtermen Certificaat Eerste Hulp bij Sportongevallen van. Het Oranje Kruis. 18 december 2012

gegevens van de mannen die aan het begin van het onderzoek nog geen HVZ en geen diabetes hadden.

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Fit en Gezond in Overijssel 2016

Algemeen Namen van de botstukken Botverbindingen Indeling van de gewrichten 20

Scholierenonderzoek Kindermishandeling 2016

Samenvatting SAMENVATTING

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Start to Run: Praktisch tips voor organisatie, differentiatie en blessurepreventie. Carina Glassée

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Blessures Spoedeisende Hulp behandelingen Ziekenhuisopnamen na SEH-behandeling 910 Doden 8

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

FEET4FEET. Ontstaan van voetklachten tijdens de. Nijmeegse Vierdaagse

Nederlandse samenvatting. Chapter 11

Ongevallen en Bewegen in Nederland. Kerncijfers voor beleid en onderzoek. In samenwerking met:

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE

pro personal fit medisch intakeformulier Achternaam: Voorletters: M V Adres: Telefoon: Mobiel: 06 Beroep: Werkgever:

Perseverative cognition: The impact of worry on health. Nederlandse samenvatting

6,5. Acute sportblessures. Chronische blessures. Gewone sportblessures. Werkstuk door een scholier 1914 woorden 22 september keer beoordeeld

LETSELS BIJ TOPHOCKEY EN DE IMPACT OP PRESTEREN

Langer leven? LICHAAMSBEWEGING EN Meer bewegen. Marjolein Visser. ACA Congres 2012

Preventietips voor sportblessures

Nederlandse samenvatting

Herstel na een knieverstuiking

6,3. Samenvatting door een scholier 1032 woorden 16 januari keer beoordeeld

Resultaten vragenlijst onderzoek: Cholesterolverlagers, beweging en spierklachten

Blessures door veldvoetbal

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

hoofdstuk 4 & 7 hoofdstuk 3 & 6 hoofdstuk 2 hoofdstuk 5 Hoofdstuk 2 tot en met 5 hoofdstuk 6 en 7 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 hoofdstuk

Nationaal Sportonderzoek

Presentatie blessure preventie. John Klerkx

Aantal SEH-behandelingen Aantal ziekenhuisopnamen na SEH % opnamen jaar jaar jaar en ouder

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

Overzicht. Inleiding. Inleiding. Preventie van decubitus Principes en materialen & methodes

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

212

icoach, een Web-based en Mobiele Applicatie voor Stoppen-met-roken: Verschillen tussen Gebruikersgroepen, Beïnvloedende Factoren voor Adherence,

behandeling volgens de KNGF-richtlijn bij mensen met artrose aan de heup en/of knie.

Transcriptie:

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011 Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Scriptietitel Epidemiologisch onderzoek naar de incidentie van sportblessures bij studenten lichamelijke opvoeding: is blessurepreventief onderzoek een noodzaak? Door: Tom Soupart Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Promotor: Prof. Dr. Dirk De Clercq Begeleider: Lennert Goossens

Voorwoord Het uitkiezen van een onderzoeksonderwerp is voor mij een moeilijke opdracht geweest. Sinds enkele jaren staat alles in functie van mijn passie en dat is golfsurfen. Ik wenste dan ook een onderzoek te kunnen voeren in deze discipline. Na mijn ervaring op Erasmus te Lissabon, ontstond het idee om het effect van indoor training te gaan onderzoeken. In overleg met prof. D. Declercq en prof. M. Lenoir werd echter beslist om dit idee te laten rusten. De golfsurfsport is in België nog niet ver gevorderd en heeft tijd nodig om te rijpen. Het gebrek aan golven en betrouwbare proefpersonen waren de grootste struikelblokken. De tweede keuze viel op het epidemiologisch onderzoek bij onze eigen studenten. Zelf ben ik meerdere malen geblesseerd geweest tijdens mijn studieperiode en het heeft er voor gezorgd dat ik vanaf mijn eerste jaar achterop ben geraakt op het curriculum. Ik was niet voorbereid op de intensiteit van het eerste jaar en was ook niet op de hoogte van bepaalde preventiestrategieën. Zo kende ik bvb. niet het verschil tussen loop- en zaalsportschoenen wat resulteerde in een ernstige scheenbeenvliesontsteking op het einde van het academiejaar. Het is voor mij aldus een dankbaar gegeven te kunnen meewerken aan de oplossing voor dit probleem. De studenten die na mij de studie aanvatten mogen niet hetzelfde probleem ervaren, of op z n minst het risico tot een minimum beperken. Deze scriptie is het begin van een 6- jarig project van Lennert Goossens. Het was voor mij een genoegen dit onderzoek samen met hem in opstart te mogen brengen. Hij heeft mij zeer goed begeleid doorheen het verloop van de thesis en het onderzoek. Ik wens hem hiervoor hartelijk te bedanken en wens hem succes met het verdere verloop van zijn doctoraat. Onze promotor prof. D. De Clercq wens ik ook te bedanken voor zijn deskundige begeleiding en sturing van het onderzoek. Als laatste wil ik vooral mijn ouders bedanken. Zij hebben me steeds gesteund in mijn studies en projecten. Zonder hen was het overgrote deel hiervan niet mogelijk geweest. Ik hoop hen trots te maken en de opgedane kennis nuttig te gaan gebruiken in mijn verdere leven na deze studies. ii

Samenvatting Sportbeoefening heeft tal van voordelen, maar gaat steeds gepaard met een grotere kans op het voorkomen van blessures. Uit de literatuur blijkt dat sportblessures frequent voorkomen bij studenten lichamelijke opvoeding. De beschikbare data zijn echter beperkt. Er is nood aan epidemiologisch onderzoek dat het aantal, de ernst en de aard van de sportblessures beschrijft. 131 studenten eerste bachelor Lichamelijke Opvoeding aan de universiteit van Gent werden prospectief opgevolgd gedurende de eerste 14 weken van het academiejaar op het voorkomen van sportblessures. Op voorhand werd hun persoonlijk sportprofiel in kaart gebracht via een vragenlijst en werden ze bevraagd naar eerdere blessures en reeds toegepaste preventietechnieken. De studenten registreerden gedurende één semester elke sportblessure. Het resultaat is een incidentie ratio van 1,5 sportblessures per 1000u sportbeoefening. Er werden 46 valide sportblessures geregistreerd. Dit resulteerde in een blessurerisico van 35,11%. De meeste sportblessures hielden langer dan 3 weken aan (45,7%), ontstonden acuut (69,6%) en waren verrekkingen (34,8%) of ontstekingen (32,6%). De meest aangetaste lichaamsdelen waren de knie (19,6%) en het onderbeen (17,4%). De onderste ledematen werden opvallend meer belast met blessures (71,7%) dan romp en bovenste ledematen. Geen van de onderzochte variabelen met betrekking tot blootstellingstijd, blessurehistoriek of reeds toegepaste preventiestrategieën bleek een significante risicofactor te zijn voor het oplopen van sportblessures. Verder onderzoek moet zich richten op de uitbreiding van het huidige onderzoek naar andere opleidingsinstituten in Vlaanderen en dit met een opvolging van minstens 1 academiejaar. Welke sport beoefend wordt tijdens het oplopen van de blessure en het exacte tijdstip van het oplopen van de blessure moeten tevens opgenomen worden. Voorvermelde resultaten doen vermoeden dat blessurepreventief onderzoek bij studenten Lichamelijke Opvoeding aan de orde is. Interventies moeten zich richten op bescherming van de onderste ledematen, gebaseerd op de analyse van risicofactoren en blessuremechanismen van specifieke blessures. iii

Epidemiologisch onderzoek naar de incidentie van sportblessures bij studenten lichamelijke opvoeding: is blessurepreventief onderzoek een noodzaak? Inhoudstabel Voorwoord... ii Samenvatting... iii 1. Literatuurstudie... 1 1.1. Inleiding... 1 1.1.1. Voordelen van sport... 1 1.1.2. Nadelen van sport... 2 1.2. Onderzoek naar sportblessures in een populatie... 2 1.2.1. Blessuredefinitie... 3 1.2.2. Blessure incidentie en prevalentie... 3 1.2.3. Prospectief en retrospectief onderzoek... 4 1.2.4. Het type van de sportblessures... 4 1.2.5. De ernst van de sportblessures... 5 1.3. Sportblessures bij studenten Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen... 6 1.3.1. Epidemiologische studies... 6 1.3.2. Design, subjecten en blessuredefinitie... 6 1.3.3. Aantal sportblessures... 7 1.3.4. Omstandigheden... 8 1.3.5. De ernst van de sportblessures... 10 1.3.6. De aard van de sportblessures... 10 1.3.7. Risicofactoren... 11 1.3.7.1. Oefenmomenten versus sportlessen... 11 1.3.7.2. Geslacht... 12 1.3.7.3. Flexibiliteit, antropometrische karakteristieken en afwijkende anatomie van de onderste ledematen... 12 1.3.7.4. Eerdere sportblessures en revalidatie... 13 1.4. Sportblessures bij adolescenten (18-25 jaar)... 13 1.4.1. Epidemiologische studies... 13 1.4.2. Design, subjecten en blessuredefinitie... 13 1.4.3. Aantal sportblessures... 14 1.4.4. De ernst van de sportblessures... 15 iv

1.4.5. De aard van de sportblessures... 16 1.4.6. Risicofactoren... 18 1.4.6.1. De blootstellingstijd... 18 1.4.6.2. Intrinsieke risicofactoren... 18 1.4.6.3. Contact versus Non- contact sport... 19 1.4.6.4. Georganiseerde sport versus Competitie... 19 1.5. Sportblessures bij militair opgeleide adolescenten... 19 1.5.1. Epidemiologische studies... 19 1.5.2. Design, subjecten en blessuredefinitie... 20 1.5.3. Aantal en omvang van sportblessures... 21 1.5.4. De ernst van de sportblessures... 22 1.5.5. De aard van de sportblessures... 23 1.5.6. Risicofactoren... 24 1.5.6.1. Leeftijd en fysieke activiteit... 24 1.5.6.2. Vetweefsel, BMI, grootte en flexibiliteit... 25 1.5.6.3. Eerdere blessures... 25 1.5.6.1. Geslacht... 25 1.6. Vergelijking van de sportblessures bij de verschillende populaties... 26 1.6.1. Aantal en omvang van sportblessures... 26 1.6.2. De ernst van de sportblessures... 27 1.6.3. De aard van de sportblessures... 28 1.7. Risicofactoren voor sportblessures... 29 1.7.1. Mechanisme van sportblessures... 29 1.7.2. Het Multifactorieel Model... 30 1.7.2.1. De exciterende gebeurtenis... 30 1.7.2.2. Een dynamisch, recursief model... 31 1.7.2.3. Van een lineair naar cyclisch model... 32 1.7.3. Risicocompensatie... 33 1.8. Blessurepreventie... 33 1.9. Samenvatting van de literatuurstudie en probleemstelling... 34 2. Methode... 35 2.1. Populatie... 35 2.1.1. Rekrutering... 35 2.1.1. Informatiebrief... 35 2.1.2. Informed consent... 36 2.2. Procedure... 36 2.2.1. Soort onderzoek... 36 v

2.2.2. Manier van dataverzameling... 36 2.2.3. Meetmomenten... 36 2.3. Meetinstrument... 37 2.3.1. Baseline vragenlijst... 37 2.3.2. Online blessureregistratie... 38 2.3.3. Opvolging van de sportblessure... 40 2.3.4. Blootstellingtijd... 41 2.3.5. Validiteit en betrouwbaarheid... 41 2.4. Data analyse... 42 2.4.1. Blessuredefinitie... 42 2.4.2. Prevalentie... 43 2.4.3. Incidentie ratio... 43 2.4.4. Bewerkingen uitgevoerd op ruwe data... 43 2.4.5. Statistische analyses... 43 3. Resultaten... 44 3.1. Validiteit... 44 3.2. Betrouwbaarheid... 44 3.2.1. Baseline vragenlijst en online blessureregistratie... 44 3.3. Baseline vragenlijst... 45 3.3.1. Dominantie... 45 3.3.2. Sportcarrière profiel... 45 3.3.3. Fysieke activiteit tijdens het voorbije jaar... 45 3.3.4. Letsels gedurende de voorbije 6 maanden... 46 3.3.5. Gebruik van preventieve strategieën afgelopen sportjaar... 46 3.4. Blootstellingstijd tijdens het eerste semester van de opleiding... 47 3.5. Aantal sportblessures... 47 3.5.1. Omstandigheden... 47 3.5.2. Incidentie ratio... 48 3.5.3. Prevalentie... 49 3.5.4. Blessurerisico... 49 3.6. De ernst van de sportblessures... 49 3.6.1. Diagnose... 49 3.6.2. Opvolging van de sportblessure... 50 3.7. De aard van de sportblessures... 51 3.7.1. Blessures gedurende voorafgaande 6 maanden... 51 3.7.2. Grove locatie... 52 vi

3.7.3. Specifieke locatie... 52 3.7.4. Weefsel... 53 3.8. Risicofactoren... 54 3.8.1. Geslacht... 54 3.8.2. Blessures gedurende voorafgaande 6 maanden... 54 3.8.3. Blootstellingstijd... 54 3.8.4. Preventiestrategieën... 55 3.8.5. Logistische regressies... 56 4. Discussie... 56 4.1. Interpretatie van de resultaten... 56 4.1.1. Vergelijking met de literatuur... 56 4.2. Beperkingen in de methodiek... 62 4.2.1. Motivatie van de student lichamelijke opvoeding... 62 4.2.2. Cohortgrootte en periode... 63 4.2.3. Niet significante risicofactoren... 63 4.3. Richtlijnen voor verder onderzoek... 64 4.3.1. Uitbreiding van het huidige onderzoek... 64 4.3.2. Soort sport... 64 4.3.3. Tijdstip van optreden van blessure... 64 4.3.1. Individuele eigenschappen... 64 4.3.2. Preventie... 65 4.4. Besluitvorming... 66 5. Referentielijst... 67 6. Bijlagen... 74 vii

1. Literatuurstudie 1.1. Inleiding De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO, 1948) omschrijft de term gezondheid als een staat van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken. Fysieke activiteit werd door Caspersen (1985) het eerst omschreven als een door skeletspier geproduceerde beweging en/of houding die gepaard gaat met een toename van het energieverbruik. Fysieke activiteit heeft een gunstige invloed op de gezondheid op lange termijn. Onder de vorm van sport verhoogt het echter het risico op blessures. De Wereldgezondheidsorganisatie omschreef in 2003 dat op globaal niveau meer dan 60% van de bevolking de minimumdrempel van 30 minuten fysieke activiteit per dag niet haalt. Deze fysieke inactiviteit wordt gezien als een risicofactor voor het ziektecijfer. Men streeft ernaar deze te beperken door de bevolking te stimuleren om te sporten en te bewegen. Adolescenten krijgen hierdoor meer mogelijkheden om deel te nemen aan bewegings- en sportactiviteiten. Volgens het centrum voor ziektecontrole en preventie speelde in 2007 in de Verenigde Staten 56,3% van de studenten op z n minst één teamsport. De grotere sportparticipatie vormt echter een gevaar in de vorm van ongevallen en blessures (Van Mechelen et al., 1996). De sportblessures zijn een last voor de maatschappij en de sportbeoefenaar. 1.1.1. Voordelen van sport Een groot aantal epidemiologische studies zijn beschikbaar over de voordelen van fysieke activiteit. Sport is een onderdeel van fysieke activiteit. Er is bewijs dat personen die fysiek actief zijn minder kans hebben om prematuur te sterven dan sedentaire personen (Myers et al., 2004; Blair et al., 1996), gemiddeld langer leven dan de algemene populatie (Schnorh, 2009), de kans reduceren op premature sterfte veroorzaakt door cardiovasculaire aandoeningen (Taylor et al, 2004), een gezondere bloeddruk hebben (Halbert, 1997; Fagard, 2001; Whelton, 2002), minder risico hebben op het krijgen van diabetes (Warburton et al., 2001; Helmrich et al., 1994), de kans verlagen op ontwikkeling van kankers zoals colonkanker en borstkanker (Lee, 2003), een betere mineralisatie hebben van de beenderen 1

(Warburton, 2001), minder vlug depressief worden (O Neal et al, 2000) en een hoger gevoel van zelfwaardigheid hebben (Ekeland et al, 2005). 1.1.2. Nadelen van sport Het voorkomen van plotse dood tijdens sporten bedraagt 2,3 per 100.000 atleten per jaar. Dit is een significant hoger aantal dan bij niet-sporters. Daar ziet men slechts 0,9 per 100.000 niet-sporters per jaar die aan plotse dood sterven. Het zijn echter personen die reeds een cardiovasculaire aandoening hebben die extra gevoelig zijn aan deze mortaliteit (Corrado et al. 2003). Participatie aan sportactiviteiten vergroot de kans op blessures. Het is geschat dat 38% van alle kinderen en jongvolwassenen ooit een sportblessure zullen ondergaan, die moet behandeld worden door een dokter (Hawkins & Metheny, 2001). De gepaard gaande gezondheidskosten zijn een economische last voor de maatschappij. In de Verenigde Staten werden de kosten voor sportblessures geschat op 485 miljoen dollar over een periode van 4 jaar (De Loes, 2000). Recenter onderzoek van Finkelstein (2009) geeft aan dat de combinatie van zwaarlijvigheid en fysieke inactiviteit resulteert in een kost van 147 miljard dollar. In Vlaanderen onderzocht Cumps et al. (2008) de gezondheidskost voor sportblessures en kwam op een schatting van 15 miljoen euro per jaar. De sportblessure is een groot nadeel voor de sportbeoefenaar en vooral de gevolgen kunnen zwaar doorwegen. De persoon kan op korte termijn onbekwaam worden om dagelijkse taken uit te voeren. Een ernstige blessure immobiliseert de persoon voor enkele maanden en zorgt mogelijks voor nood aan een operatie en intense revalidatie (Frisch et al., 2009). Op lange termijn kan dit leiden tot een verminderde sportparticipatie in het latere leven, met eventueel functieverlies of chronische pijn. De sportblessure kan leiden tot herval of tot het einde van de carrière van de sportbeoefenaar (Caine et al., 2006). Op latere leeftijd is er meer kans op het ontwikkelen van osteoarthritis (Saxon et al., 1999). 1.2. Onderzoek naar sportblessures in een populatie Onderzoek naar sportblessures bij een populatie wordt gedaan door middel van epidemiologie. Epidemiologie is de studie van de verdeling en de determinanten van gezondheidsgerelateerde gebeurtenissen in specifieke populaties en de applicatie van deze studie om gezondheidsproblemen te controleren (Last, 1988). De studies leveren data die 2

nodig zijn voor het onderzoeken van de oorzaken van sportblessures en voor het ontwikkelen en implementeren van preventiestrategieën (Meeuwisse, 1994; Bahr & Holme, 2003). Deze rapporteren de incidentie en/of prevalentie van sportblessures via prospectieve of retrospectieve onderzoeksmethoden. Data over het aantal, de ernst, de locatie en de aard van de blessures worden gerapporteerd. 1.2.1. Blessuredefinitie Epidemiologische studies hangen sterk af van de definitie van hetgeen ze registreren. Ook bij sportblessures is er nood aan een goede afbakening. Het vormt de basis van het onderzoek en het heeft een invloed op de resultaten. Twee definities worden algemeen gebruikt. Men kan ten eerste de sportblessure gaan registreren wanneer medische behandeling nodig is. Het nadeel is dat een groot aantal kleinere sportblessures ook geregistreerd worden. Deze vergen een grotere inspanning van het medisch personeel. Pijndrempels variëren bij verschillende atleten en zullen dus een verschil in medische consultatie veroorzaken. Een voordeel is echter dat alle sportblessures in rekening gebracht worden die een impact kunnen hebben op de gezondheid van de atleet op lange termijn (Luthje et al., 1996). Ten tweede kan men de sportblessure gaan registeren wanneer een verlies aan training- of competitietijd optreedt. Dit geeft een directe weergave van de impact van de sportblessures, maar is verschillend naar gelang de beoefende sport. Een verlies in tijd bij de ene sport, betekent niet een verlies in tijd bij een andere sport voor een gelijkaardige sportblessure (Brooks & Fuller, 2006) 1.2.2. Blessure incidentie en prevalentie Blessure incidentie is het ontstaan van nieuwe blessures bij een populatie van individuen gedurende een afgebakend tijdsinterval (Hennekens & Buring, 1987). De drie meest gebruikte technieken zijn het registreren van het aantal sportblessures per 1000 uur sportbeoefening (ook incidentie ratio genoemd), het aantal sportblessures per 1000 blootgestelde atleten (ook klinische incidentie genoemd) en het aantal sportblessures per 1000 gespeelde wedstrijden (Brooks & Fuller, 2006). De voorkeur wordt gegeven aan incidentie ratio omdat hierbij de variaties in blootstellingstijd bij de individuen in rekening worden gebracht (Caine et al., 2008). Het verschil in incidentierapportering zorgt voor een bemoeilijking in het vergelijken van studies. Vanuit de drie verschillende technieken kunnen andere resultaten bekomen worden. 3

Blessure prevalentie is het aantal individuen binnen een populatie die een blessure hebben op een specifiek ogenblik in de tijd (Hennekens & Buring, 1987). Dit noemt men ook puntprevalentie. Bij periodeprevalentie spreekt men van de aanwezigheid van een blessure in een bepaalde periode, bij life time-prevalentie gaat het om de aanwezigheid ooit tijdens de levensduur. De blessure prevalentie is bij puntprevalentie afhankelijk van de tijdsduur tussen het begin van de blessure en het volledige herstel. Om die reden is het ook afhankelijk van de incidentie, mits een grotere incidentie een groter ontstaan van aantal blessures betekent en hierdoor meer kans geeft tot het voorkomen van de blessure (Gissane et al., 2001). 1.2.3. Prospectief en retrospectief onderzoek Bij een prospectieve studie gaat men de populatie een bepaalde periode opvolgen en het ontstaan van de sportblessure registreren (Hennekens & Buring, 1987). Enkele criteria moeten worden vastgelegd om uit te maken welke gebeurtenissen binnen de definitie van sportblessure vallen. De sportblessure wordt geregistreerd via een medisch formulier en opgevolgd met betrekking tot de ernst van de sportblessure. Bij een retrospectieve studie is de methodologie hetzelfde maar de studie wordt posthoc uitgevoerd. Men gaat via bestaande data, vragenlijsten of interviews de populatie screenen op sportblessures uit het verleden (Mann, 2003). Een probleem bij prospectieve studies is het voorkomen van drop-out. Sommige proefpersonen haken af gedurende het onderzoek en dit beïnvloedt de resultaten. Wanneer een bepaalde sportblessure zelden voorkomt, dan is het prospectief onderzoek niet efficiënt. De efficientië van het onderzoek stijgt naarmate de incidentie van het probleem vergroot. Retrospectieve studies zijn veel goedkoper mits de data al verworven zijn, maar ze hebben het nadeel beroep te moeten doen op het geheugen van de proefpersoon. Deze data zijn niet altijd correct en vertonen fouten (Mann, 2003). 1.2.4. Het type van de sportblessures Om de aard van een sportblessure te onderzoeken wordt een eerste onderscheid tussen acute en chronische (traumatisch en atraumatische) sportblessures gemaakt. Acute blessures treden op door een plotse gebeurtenis. Chronische blessures ontstaan door repetitieve belasting op biologisch weefsel wat leidt tot microtrauma in het specifieke lichaamsdeel (Frisch et al., 4

2009). Een tweede onderscheid wordt gemaakt in het type van sportblessure. Veel voorkomende types zijn botbreuken, verstuikingen, spier- en ligamentverrekkingen, kneuzingen, ontwrichtingen, kapselproblemen, ontstekingen en gedeeltelijke of volledige spierscheuren. Een derde onderverdeling maakt men in het verschil tussen een nieuwe of terugkerende sportblessure. Hiermee wordt de mate van herval bekeken. Een vierde en laatste onderverdeling is de locatie van de blessure op het lichaam. Grove locaties duidt men bijvoorbeeld aan als linkerkant, rechterkant, onderste ledematen en bovenste ledematen. Bij fijne lokalisering duidt men de specifieke gewrichten aan zoals knie, elleboog of enkel. 1.2.5. De ernst van de sportblessures De ernst van de sportblessure wordt door een van de volgende technieken of via een combinatie ervan onderzocht. Ten eerste wordt de duur bestudeerd. Hoe langer de sportblessure aansleept, hoe ernstiger voor de atleet. Men onderscheidt de duur van inactiviteit, van hinder en van werkonbekwaamheid. Ten tweede wordt de behandelingswijze bekeken. Er kan operatief, via medische consultatie, of met zelfbehandeling ingegrepen worden. Ten derde onderzoekt men de gevolgen. De persoon kan volledig herstellen, slechts gedeeltelijk herstellen of niet meer in staat zijn om de sport te beoefenen op het initiële niveau. 5

1.3. Sportblessures bij studenten Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Eigen aan de studierichting Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen is de diversiteit aan sporten die de student onderwezen krijgt. Er wordt verwacht van de student dat hij alle soorten sport kan beoefenen en dit aan een hoge intensiteit. Hierdoor wordt de student blootgesteld aan alle mogelijke risicofactoren die met deze sporten gepaard gaan. Sportblessures zijn niet zelden het gevolg. Deze zorgen voor een belemmering in participatie aan de sportactiviteiten en zijn aldus een groot probleem bij het studeren van de richting Lichamelijke Opvoeding. Het niet gevolgde vak moet mogelijks opnieuw afgelegd worden of het volledige studiejaar moet hernomen worden. Zo komt de student terecht in een sociale omgeving waarin hij zich opnieuw moet integreren. Dit kan de mentale gezondheid negatief beïnvloeden. Epidemiologische data over de incidentie en risicofactoren van sportblessures moeten verzameld worden om effectieve preventiestrategieën te kunnen ontwikkelen (Van Mechelen et al. 1996). 1.3.1. Epidemiologische studies Epidemiologische studies werden uitgevoerd door Twellaar et al. (1996), Lysens (1984), Chan et al. (1984), Flicinski (2008) en Ehrendorfer (1998). Chan et al. onderzocht geen studenten Lichamelijke Opvoeding, maar wel een gelijkaardige populatie door eerstejaars studenten te laten deelnemen aan een fysiek fitheidsprogramma ingericht door de afdeling lichamelijke opvoeding van de universiteit van Hong Kong. Uit de tekst is niet geheel duidelijk hoe hoog de graad van sportparticipatie was bij deze subjecten. De studie van Flicinski was enkel in het Pools beschikbaar. Met betrekking tot de studie van Ehrendorfer werd enkel de samenvatting gevonden. 1.3.2. Design, subjecten en blessuredefinitie Zowel prospectieve als retrospectieve studies werden uitgevoerd waarbij zowel de incidentie als prevalentie gerapporteerd werden. Prospectieve studies werden door Twellaar et al. (1996) en Lysens et al. (1984) uitgevoerd. Respectievelijk werden 136 6

studenten lichamelijke opvoeding aan de Nederlandse universiteit van Tilburg en 138 studenten lichamelijke opvoeding aan de universiteit van Leuven gedurende vier jaar opgevolgd. Retrospectief bevroeg Chan et al. (1984) 1714 studenten aan de Chinese universiteit van Hong Kong, Flicinski (2008) 525 studenten aan de universiteit van Szczecin (Polen), en Ehrendorfer (1998) 150 studenten aan een Schotse universiteit. Een overzicht van het aantal uren sport dat de studenten beoefenden werd in geen van de studies gegeven. Twellaar et al. definieerde een sportblessure als elk voorval dat de sportbeoefenaar rapporteert. De keuze van de atleet om een fysiek ongemak te gaan rapporteren als een sportblessure correspondeert het best met de dagelijkse realiteit. Het aantal blessures kan echter onderschat worden omdat het beïnvloed wordt door de motivatie van de persoon om de blessure te gaan rapporteren. Chan et al., Flincinski, en Lysens et al. gaven geen definitie voor een sportblessure. 1.3.3. Aantal sportblessures Twellaar et al. rapporteerde de incidentie ratio, meerbepaald het aantal sportblessures dat voorkwam per 1000 uur sportbeoefening. De incidentie voor mannen bedroeg 1,78 en voor de vrouwen 1,44. Lysens bepaalde de incidentie op dezelfde manier en vond een gemiddelde incidentie van 1,7. Flicinski (2008) onderzocht het voorkomen van musculoskeletale pijn. Er werden 1065 sportblessures gerapporteerd verdeeld over 263 studenten. 50,5% van de mannen en 42,2% van de vrouwen kregen een sportblessure. Ehrendorfer (1998) registreerde per student gemiddeld drie blessures. In totaal werden 482 blessures geregistreerd. Chan et al. gaf geen absolute cijfers, maar wel een verdeling van de blessures naar aard, locatie en sport. 7

Tabel 1 Samenvatting subject, design, blessuredefinitie en aantal sportblessures bij studenten lichamelijke opvoeding Studie n type onderzoek aantal blessures Incidentie ratio (/1000u sportbeoefening) blessuredefinitie Chan et al. (1984) 1714 retrospectief - - - Ehrendorfer (1998) 150 retrospectief 482 - - Flicinski (2008) 525 retrospectief 1065 - - Lysens et al. (1984) 138 prospectief - 1,7 - Twellaar et al. (1996) 136 prospectief 525 M: 1,78 / V: 1,44 elk voorval dat de sportbeoefenaar rapporteert 1.3.4. Omstandigheden Twellaar et al. rapporteerde dat meer dan de helft van de sportblessures (58,5%) optrad tijdens sportlessen, de overige 41,5% trad op tijdens buitenschoolse activiteiten. De meeste sportblessures tijdens de sportlessen gebeurden tijdens gymnastiek, atletiek en balsport. Dit was ook het geval bij Ehrendorfer (1998). Tabel 2 Incidentie ratio van sportblessures per 1000u blootstelling tijdens de sportlessen, naar 'Twellaar et al. 1996' Sportles Blootstellingstijd Aantal Blessures Blessures/1000u 95% betrouwbaarheidsinterval Gymnastiek 28489 63 2,21 1,73-2.83 Atletiek 21633 49 2,27 1,71-3,00 Balsport 41570 47 1,13 0,85-1,50 Gevechtsport 6612 6 0,91 0,41-2,02 Dans 20406 15 0,74 0,44-1,22 Zwemmen 19711 7 0,36 0,17-0,74 Racketsport 11876 2 0,17 0,04-0,67 Buiten de sportlessen werd de incidentie ratio berekend op vier verschillende niveau s: nationaal of internationale competitie (1,14), regionale competitie (2,26), lokale competitie 8

(1,76) en recreatieve sportdeelname (1,38). Er werd enkel een significant lagere incidentie ratio gevonden op nationaal niveau in vergelijking met regionaal niveau. De andere vergelijkingen waren niet significant verschillend. Twellaar et al. stelde dat een langere blootstellingstijd een grotere incidentie teweeg brengt. De correlatiecoëfficiënt was echter niet significant (0,21). Hij meent dit te kunnen verklaren door het verschil in blootstellingstijd aan training en wedstrijd. Sportblessures tijdens wedstrijd komen meer voor (Berson et al., 1981; Fintelman et al., 1989; Van Galen & Diederiks, 1990). Dit wordt verklaard door de intensievere speelwijze en het voorkomen van meer contactsituaties tijdens wedstrijden. Atleten die op een hoger niveau aan sport doen, spenderen meer tijd aan training dan aan wedstrijd en verkleinen hierdoor relatief hun kans op een sportblessure. Gewoonlijk zijn atleten die op een hoger niveau spelen meer ervaren en minder gevoelig voor blessures (Ekstrand et al., 1983). Flicinski (2008) vond meer blessures ter hoogte van de knie-, enkel-, voet- en schoudergewrichten bij het spelen in competitie. Tabel 3 Incidentie ratio van sportblessures per 1000u blootstelling voor sportblessures buiten de sportles, naar 'Twellaar et al., 1996' Sport Blootstellingtijd Aantal Blessures Incidentie ratio 95% betrouwbaarheidsinterval Zaalvoetbal 300 4 13,33 5,00-35,53 Voetbal 25464 78 3,06 2,45-3,82 Gevechtsporten 3554 21 5,91 3,85-9,06 Atletiek 5500 21 3,78 2,47-5,80 Gymnastiek 3496 7 2 0,95-4,20 Chan et al. rapporteerde geen incidentie, maar gaf wel aan in welke sporten de sportblessures het meest voorkwamen. Tabel 4 Percentages van sportblessures bij de vijf meest voorkomende sporten, naar Chan, 1984 Voetbal Basketbal Fietsen Atletiek Zwemmen andere 26,10% 17,80% 11,40% 10,80% 9,80% 24,10% Lysens beschreef geen omstandigheden waaronder de sportblessures voorkwamen. Uit het abstract van Ehrendorfer kon ook niets afgeleid worden. 9

1.3.5. De ernst van de sportblessures De gemiddelde periode waarin de studenten last hadden van de blessure was bij Twellaar et al. ongeveer 50 dagen. De helft van de studenten had tot 4 weken last, 41,5% tussen de 4 weken en 3 maanden en 9,5% meer dan drie maanden. Bij Chan et al. herstelde gemiddeld 80% van de sportblessures in minder dan 10 dagen. Twellaar et al. en Chan et al. vonden de noodzaak tot een medische consultatie respectievelijk bij 68% en 13,7% van de sportblessures. De andere studies rapporteerden geen informatie omtrent de ernst van de sportblessures. Tabel 5 Percentages van sportblessures volgens type behandeling, naar 'Chan et al., 1984' Zelfbehandeling Behandeling vriend/coach Chiropractor Medische consultatie andere 47,50% 7,90% 15,90% 13,70% 15% 1.3.6. De aard van de sportblessures Twellaar et al. vond 71% acute blessures en 29% chronische blessures. Lysens et al. vond een kleiner percentage aan acute blessures (44%) en een groter percentage aan chronische blessures (56%). Een assumptie hiervoor is de langere blootstellingstijd aan sport en een iets verschillend sportprogramma met meer balsport, gymnastiek en atletiek bij Lysens et al. De studies van Twellaar et al. en Chan et al. rapporteren beide verrekking en kneuzing als meest voorkomende sportblessures. Tabel 6 Percentage aan sportblessures voor de meest voorkomende types, naar Twellaar et al., 1996' Verrekking van ligament Kneuzing Spierpijn (myalgia) Ontsteking Ontwrichting 28,90% 20% 18,10% 10% 1% Breuk Scheur Shin-Splint Andere - 2% 3% 6% 10% - Tabel 7 Percentages aan sportblessures voor de meest voorkomende types, naar 'Chan et al. 1984' Verrekking Kneuzing Schaafwonden Krampen Overbelasting Breuk 8,60% 21% 37,10% 20,40% 6,90% 4,40% 10

Twellaar et al. vond 22,1% terugkerende sportblessures waarvan vooral ontwrichtingen, verrekkingen en scheenbeenvliesontstekingen. Bij Lysens et al. was dit 27% waarvan vooral peesontstekingen, verrekkingen van een spier of pees en lage rug problemen. De drie studies van Twellaar et al., Chan et al. en Lysens et al. rapporteren de blessures specifiek per gewricht (Tabel 8). Twellaar et al. en Lysens et al. rapporteren specifieker en nemen de pols, de romp, het hoofd, de nek en de arm ook in rekening. Tabel 8 Percentages van sportblessures volgens locatie op het lichaam Been en voet Knie Hand Enkel Elleboog Overige***** Twellaar et al. 1996 28,7%* 12,2% 11,2%*** 20,6% 1% 26,3% Lysens et al. 1984 34%** 16%% 9%**** 15% 2% 24% Chan et al., 1984 37,70% 19,20% 18,10% 7,59% 6,00% 11,41% * waarvan 8,0% voet; 20,7% boven- en onderbeen ** waarvan 8,0% voet; 26% boven- en onderbeen *** waarvan 8,9% hand; 2,3% pols **** waarvan 7% hand; 2% pols ***** romp, bekken, arm, hoofd en nek De verdeling van blessures bij Lysens et al. is gelijklopend met die bij Twellaar et al. De meest voorkomende blessures bij Ehrendorfer waren aan de hand en aan de enkel. Flicinski rapporteert de meeste sportblessures aan de enkel (34,9%) en de knie (30,3%). 1.3.7. Risicofactoren 1.3.7.1. Oefenmomenten versus sportlessen De incidentie van sportblessures binnen de universiteit blijkt hoger te zijn tijdens oefensessies dan sportlessen. Men veronderstelt aangezien er tijdens oefensessies geen leraar aanwezig is. Hierdoor beoefenen de studenten vaardigheden en technieken waar ze nog niet klaar voor zijn. Het risico op sportblessures verhoogt bij dit soort oefensessies (Twellaar et al. 1996). Er is een groot verschil in risico tijdens training, competitie en al dan niet georganiseerde sport. Vanmechelen et al. (1996) vond een incidentie ratio van 2,8 bij training; 13,4 bij competitie en 2,4 tijden ongeorganiseerde sport. 11

1.3.7.2. Geslacht Mannen hebben meer risico op het krijgen van sportblessures dan vrouwen. Dit wordt door Twellaar et al. positief vergeleken met de data van de Nederlandse sportieve populatie (Van Galen et al., 1990). Ook Flicinski (2008) en Ehrendorfer vonden dat mannen (74%) significant meer blessures opliepen dan vrouwen. Er worden hieromtrent geen hypothesen gegeven. 1.3.7.3. Flexibiliteit, antropometrische karakteristieken en afwijkende anatomie van de onderste ledematen Twellaar et al. onderzochten in 1997 de risicofactoren en bekwamen volgende resultaten: Er was geen invloed van de flexibiliteit en de antropometrische variabelen op het totaal aantal blessures. Ook Lysens et al. (1984) vond geen statistisch bewijs voor de invloed van spierstijfheid, maar hij vond wel een bewijs voor een hogere flexibiliteit en hogere laxiteit van ligamenten. Deze studenten zouden meer kans hebben op verrekkingen van ligamenten en dislocaties. Twellaar et al. vond enige doch inconsistente relaties met betrekking tot de anatomische afwijkingen van de onderste ledematen. Ongelijkheid in beenlengte en malalignement van de knieën hadden geen invloed. Een ongelijke bekkenstand vertoonde een positieve relatie, maar een afwijking in de voetafrol was negatief. Twellaar haalde echter wel aan dat dit zwakke bevindingen zijn door het relatief lage aantal en de grote variëteit aan sportblessures. Lysens et al. (1984) verdeelde de populatie in drie groepen: een groep met normale voetenstand, een groep met geproneerde voeten, en een groep met holvoeten. In de groep met geproneerde voeten had een derde last van scheenbeenvliesonstekingen en 17% van patellaproblemen. In de holvoet- groep had een derde last van de achillespees en 15% had plantaire fasciitis. Lysens et al. (1984) vond evenmin significante verschillen met betrekking tot gewicht, hoogte, somatotype componenten en fitheid karakteristieken. Vrouwen met een verlaagde uithouding hadden wel een hoger risico op het oplopen van acute sportblessures. 12

1.3.7.4. Eerdere sportblessures en revalidatie Lysens et al. (1984) vond dat studenten met een geschiedenis aan eerdere blessures een hoog risico hadden om te hervallen. Vooral verrekkingen van ligamenten en dislocaties kwamen vaak terug. Van de 499 sportblessures traden er 79 op binnen een maand na terugkeer tot de sportactiviteiten. Dit werd deels veroorzaakt door onvoldoende revalidatie. 15 blessures waren van hetzelfde type op dezelfde locatie, 64 waren van een ander type ter hoogte van hetzelfde lichaamsdeel. 1.4. Sportblessures bij adolescenten (18-25 jaar) Om het aantal, de aard en de ernst van de sportblessures bij studenten lichamelijke opvoeding te kunnen evalueren, moet een vergelijking gemaakt worden met een standaardpopulatie met ongeveer dezelfde leeftijd (18-25j) die geen opleiding lichamelijke opvoeding volgt. 1.4.1. Epidemiologische studies Epidemiologische studies werden uitgevoerd door Cumps & Meeusen (2003), Van Galen en Diederiks (1990), Van Mechelen et al. (1996) en Zebas et al. (1995). 1.4.2. Design, subjecten en blessuredefinitie In Nederland volgde Van Mechelen et al. prospectief bij 182 jongvolwassenen de sportactiviteit op en rapporteerde door middel van een logboek de sportblessures. Zebas et al. rapporteerde over een populatie van 18 tot 46 jaar aan de universiteit van Kansas retrospectief de incidentie en oorzaken van sportgerelateerde blessures bij 300 studenten met gemiddelde leeftijd van 22,9 jaar gedurende één semester. Van Galen en Diederiks voerden een algemene studie uit op de Nederlandse populatie waarbij retrospectief de sportblessures werden bestudeerd van 7909 sporters gedurende de afgelopen 4 weken. Hieruit werd de incidentie ratio berekend voor 20 tot 24 jarigen. Cumps en Meeusen (2003) analyseerden het voorkomen van sportletsels door gebruik te maken van databases afkomstig van 4 Belgische ziekenhuizen gedurende de periode van 1995 t.e.m. 1999. De definitie van een sportblessure is door Van Mechelen et al. beschreven als elke blessure die het resultaat is van een sportactiviteit, waarbij de persoon moet stoppen met de sportactiviteit, niet of niet volledig kan deelnemen aan de volgende geplande sportactiviteit, 13

niet kan gaan werken de volgende dag of medische behandeling nodig heeft. Voor chronische blessures werd een periode van tien dagen stijfheid of pijn tijdens sportactiviteit in rekening gebracht. Bij Cumps & Meeusen werden retrospectief enkel de acute letsels en de letsels die ernstig genoeg waren om een ongevalaangifte in te dienen bij de verzekeringsmaatschappij in rekening gebracht. Prospectief werd een acuut letsel gedefinieerd als een sportongeval met een plotse, directe oorzaak waarvoor minimale (medische) verzorging noodzakelijk was bv, ijs, tape,.. en waarvoor een staking van de sportactiviteit niet noodzakelijk was. Spierkrampen en blauwe plekken werden niet geregistreerd. Een sporter had een overbelastingsletsel wanneer hij/zij klaagde van fysiek discomfort met een geleidelijk ontstaan dat pijn en of stijfheid veroorzaakte ter hoogte van het bewegingsapparaat dat tenminste aanwezig was gedurende 3 sportactieve dagen. Vangalen en Diederiks beschrijft sportblessures als ongevallen of aandoeningen die tijdens en/of door sportbeoefening ontstaan. Via specifieke vragen met betrekking tot sportverzuim of medische behandeling werd de blessure geobjectiveerd en gespecificeerd. Zebas et al. geeft geen blessuredefinitie, enkel de klassering van de sportblessure. 1.4.3. Aantal sportblessures Een totaal van 307 sportblessures werd geregistreerd bij de studie van Zebas et al. Gespreid over 300 geblesseerde studenten betekent dit dat enkele studenten meer dan één blessure ondergaan hebben. Zebas et al. geeft geen informatie over de hoeveelheid sport die deze populatie beoefende. Incidentiecijfers zijn niet beschikbaar. Van Mechelen et al. berekende de incidentie ratio (IR) en bekwam een algemene incidentie van 3,7 sportblessures per 1000 uur sportbeoefening. Dit werd berekend uit 102 blessures bij 139 subjecten gedurende één jaar. Incidentie ratio s werden ook berekend voor volgende specifieke sportcontexten: Contactsport (IR: 11), noncontactsport (IR: 2,3), training (IR: 2,8), competitie (IR:21) en ongeorganiseerde sport (IR: 2,4). Opmerkelijk zijn de verschillen tussen contact/noncontact en training/competitie. Van Galen & Diederiks bekwamen bij 20-24 jarigen een incidentie ratio van 4,1. Cumps en Meeusen vergeleken het voorkomen van sportletsels bij 19 tot 29 jarigen met de algemene populatie. Ze gebruikten geen absolute cijfers gezien deze voor hen niet relevant leken om een beeld in Vlaanderen te schetsen. Door het voorstellen van procentuele verhoudingen van ongevallen, wordt een beeld gecreëerd van de bijdrage van sportletsels en letsels door andere fysieke activiteiten. Ze vonden dat 17,92% van het totale aantal sportletsels bij deze leeftijdsgroep voorkwam en 10,85% ten gevolge was van sportactiviteit. 14

Tabel 9 Procentuele verhouding van het aantal letsels als gevolg van de verschillende fysieke activiteiten bij 19-29 jarigen, naar 'Cumps & Meeusen, 2003' Huishouden Tuinieren Sporten Verkeer Werk Spelen Onbekend Andere 19-29j 0,68% 0,19% 10,85% 0,58% 4,17% 0,10% 0,48% 0,87% Tabel 10 Samenvatting subject, design, blessuredefinitie en aantal sportblessures bij adolescenten Studie n type onderzoek aantal blessures incidentie/ prevalentie blessuredefinitie Cumps & Meeusen (2003) retrospectief De acute letsels en de letsels die ernstig genoeg zijn om een ongevalaangifte in te dienen bij de verzekeringsmaatschappij Van Galen & Diederiks (1990) 756 retrospectief 130 4,1 Ongevallen of aandoeningen die tijdens en/of door sportbeoefening ontstaan Van Mechelen et al. (1996) 182 prospectief 51 3,7 Elke blessure die het resultaat is van een sportactiviteit, waarbij de persoon moet stoppen met de sportactiviteit, niet of niet volledig kan deelnemen aan de volgende geplande sportactiviteit, niet kan gaan werken de volgende dag of medische behandeling nodig heeft Zebas et al. (1995) 300 retrospectief 307 - - 1.4.4. De ernst van de sportblessures De duurtijden van de sportblessures worden in de drie studies niet besproken. Van Galen en Diederiks geven wel het verschil in incidentie tussen medisch en niet medisch behandelde sportblessures weer. Deze zijn respectievelijk 2,2 en 2,3 voor de mannen en gelijk 1,7 voor de vrouwen. Percentages met betrekking tot de verschillende behandelingen zijn beschreven in Tabel 11. Tabel 11 Type behandeling bij 20 tot 24 jarigen, naar 'Van Galen en Diederiks, 1990' medisch EHBO zelf geen 44% 11% 19% 27% 15

56% van de sporters is moeten stoppen met sporten gedurende de blessuretijd, 44% is kunnen blijven doorgaan. Bij de medisch behandelde blessures is 78% moeten stoppen, bij de nietmedisch behandelde blessures was dit 39%. 1.4.5. De aard van de sportblessures Zebas et al. omschrijft de aard van de sportblessures door middel van het mechanisme van de sportblessures, de meest voorkomende blessuretypes, de types van belasting en de meest geblesseerde lichaamsdelen. Het ontstaan van sportblessures door factoren buiten het lichaam (extern) was voornamelijk door contact met de grond (80%) en intern door repetitieve activiteiten (46%). De meest voorkomende sportblessures op de totale populatie waren verrekkingen (26%). De meeste sportblessures kwamen tot stand door uitrekking (46%). De knie was het meest geblesseerde lichaamsdeel (23%). Tabel 12 Mechanisme en meest voorkomende sportblessures, naar Zebas et al., 1995 Mechanisme van blessure Meest voorkomende blessuretypes (n= 307) Extern (n=132) Verrekking van ligament (Sprain) 26% Contact met de grond of vloer/vallen 80% Ontstekingen 13% Botsingen 15% Kraakbeenirritatie/degeneratie 12% Andere 5% Nonspecifieke pijn 12% Intern (n=175) Verrekking van spier of pees (Strain) 7% Herhaling van activiteiten 46% Andere 30% Gerelateerd aan lichaam 31% Andere 23% Tabel 13 Percentages van type belasting en percentages van locatie op het lichaam bij sportblessures, naar Zebas et al., 1995 Type van belasting Locatie op het lichaam Uitrekking 46% Knie 23% Compressie 37% Lumbale wervels 13% Torsie 5% Enkel 11% Frictie 5% Voet 9% Onbekend 4% Schouder 8% Snijdend 3% Andere 46% 16

Van Mechelen et al. rapporteerde de drie meest voorkomende blessuretypes als verrekking of scheur van een ligament (sprain: 38,3%), verrekking van spier of pees (strain: 29,8%) en kneuzing (12,8%). Deze resultaten komen overeen met de eerdere algemene studies van Nicholl et al. (1991), Nielsen & Yee (1988) en Requa et al. (1993). De meest voorkomende geblesseerde delen bij Van Mechelen et al. zijn de enkel (21,3%), de lage rug (19,2%), de schouder (12,8%) en het bekken/knie (10,6%). De onderste ledematen en de lage rug zijn de gewichtsdragende ledematen van grotendeels alle sporten. Hiermee wordt het groter percentage van blessures aan desbetreffende lichaamsdelen gedeeltelijk verklaard. De meest aangetaste structuren bij Van Mechelen zijn de spieren (44,7%), de gewrichten (36,2%), de pezen (10,6%) en de ligamenten (8,5%). Van Galen en Diederiks rapporteerden bij de 20 tot 24 jarigen de locatie van de meeste blessures die medisch behandeld werden en niet medisch behandeld werden. Dit was respectievelijk aan de enkel (28%) en het bovenbeen (18%). Het meest voorkomende type was verstuiking (34%) en kneuzing (36%). Het type van blessure wordt bij de algemene populatie beschreven in tabel 14. Tabel 14 Procentuele verhouding van de aard van resp. medisch en niet-medisch behandelde blessures, naar 'Van Galen & Diederiks, 1990' aard medisch niet medisch verstuiking,verrekking 33,5 37,5 kneuzing, bloeduitstorting 25,5 37,5 spierscheuring 14,5 5 open wond 6,7 12 botbreuk 6,4 0,5 ontsteking van spier 4,8 0,8 overige 8,3 6,1 onbekend 0,4 0,5 Totaal 100% 100% 90% van alle sportblessures zijn acuut ontstaan, de overige 10 procent aldus chronisch. Bij Zebas et al. waren de acute (49%) en de chronische (51%) blessures bijna gelijk verdeeld. Bij Van Mechelen was dit respectievelijk 74,5% en 25,5%. 78,7% van het totaal aantal sportblessures waren nieuwe blessures. 17

1.4.6. Risicofactoren 1.4.6.1. De blootstellingstijd Van Galen en Diederiks rapporteerden bij de algemene populatie de incidentie ratio s aan sportblessures naar de expositieduur. Tabel 15 Incidentie ratio en expositieduur (gem. aantal uren sportbeoefening per week) expositieduur (gem. aantal uren per week) Incidentie ratio (/1000u sportboefening) betrouwbaarheidsintervallen 1-2 uur 3,1 (2,7-3,5) 3-4 uur 3,7 (3,3-4,1) 5-6 uur 3,2 (2,8-3,7) >= 7 uur 1,2 (1,0-1,4) 1.4.6.2. Intrinsieke risicofactoren BMI, VO2max, neuromotorische prestatie, spierkracht van de onderste ledematen, psychologische en psychosociale factoren, vroegere blessures en blootstellingstijd werden door Van Mechelen et al. (1996) onderzocht. De grootste hoofdeffecten waren de blootstellingstijd (OR 1 = 6,87) en de vroegere blessures (OR = 9,41). Dit werd ook bevestigd door eerdere studies (Van Mechelen, 1992; Van Galen & Diederik, 1990). Zebas et al. vond dat meer dan de helft van de blessures veroorzaakt werd door interne factoren zoals afwijkingen van de normale anatomie, afwijkende mechanische bewegingen van het lichaam en een gebrek aan kracht, flexibiliteit en coördinatie. Significante relaties tussen sportblessures en psychologische factoren werden door Van Mechelen (1996) gevonden. Personen met een hogere dominantie, een vitale uitputting of stressvolle levenservaringen vertoonden een hoger risico voor het oplopen van sportblessures. 1 Odds Ratio: De verhouding tussen de waarschijnlijkheid dat een gebeurtenis voorvalt en de waarschijnlijkheid dat ze niet voorvalt. Individuen met een vroegere blessure hebben dus 9,41 keer meer kans om een blessure op te lopen. 18

1.4.6.3. Contact versus Non-contact sport Contactsport blijkt uit de studie van Van Mechelen een groter risico tot sportblessure te vertonen dan non-contact sport. Het aantal sportblessures kwam voor 83,3% uit contact sporten en voor 16,7% uit non-contactsporten. Van Galen en Diederik rapporteerden ook een verhoogde incidentie bij volgende contactsporten: zaalvoetbal (8,7), hockey (6,5) en voetbal (6,2). Onderzochte non-contactsporten waren joggen (3,6), fietsen (0,1) en zwemmen (1,2). 1.4.6.4. Georganiseerde sport versus Competitie Competitie (13,4) blijkt uit de studie van Van Mechelen et al. een groter risico tot sportblessure te vertonen dan training (2,8). Overeenkomst werd gevonden bij de algemene populatie in Zweden (De Loes & Goldi,1988), de Nederlandse populatie (Van Galen & Diederik, 1990) en bij Nederlandse lopers in een eerdere studie door Van Mechelen in 1992. 1.5. Sportblessures bij militair opgeleide adolescenten Bij een militaire opleiding wordt veel aandacht besteed aan de fysieke fitheid van de soldaat. Er is nood aan een hogere fysieke fitheid om militaire missies te kunnen volbrengen. De soldaten krijgen hierdoor bij hun opleiding een groot pakket aan fysieke trainingen en sportactiviteiten. Sportblessures komen frequent voor in deze populatie en vormen een probleem. Een geblesseerde soldaat kan niet deelnemen aan de trainingen en heeft hierdoor een verlaagde fysieke paraatheid. Onderzoek naar incidentie van blessures gebeurt in deze doelgroep om preventiestrategieën te kunnen uitbouwen en zo de gezondheid en fysieke paraatheid van de militairen te kunnen waarborgen (Jones et al., 1993). Het pakket aan fysieke trainingen dat de militairen krijgen kan vergeleken worden met dit van een opleiding lichamelijke opvoeding. Incidentiecijfers met betrekking tot sportblessures kunnen aldus vergeleken worden met de militaire populatie. 1.5.1. Epidemiologische studies Epidemiologische studies werden uitgevoerd door Almeida et al. (1999), Jones et al. (1992-1993), Lauder et al. (2000) en Knapik et al. (1993). 19

1.5.2. Design, subjecten en blessuredefinitie Jones et al. rapporteerde in 1992 de data van twee onderzoeken uit 1984 en 1988. Respectievelijk werden 310 (1) en 2245 soldaten onderzocht. In beide studies werden antropometrische variabelen gemeten en vulden ze een vragenlijst in inzake hun sportparticipatie. Daarna werden ze prospectief opgevolgd door middel van medische rapporteringen. In de studie van 310 militairen waren de trainingen gedurende 8 weken hetzelfde, maar specifieke trainingsuren zijn niet gegeven. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen was 21,1 en van de mannen 20,2 jaar. In 1993 rapporteerde hij ook een onderzoek bij 303 nieuwe rekruten komende vanuit twee verschillende trainingsbedrijven. De gemiddelde leeftijd was 19 jaar. Baseline data werden retrospectief via een vragenlijst verworven bij de start van de opleiding. De studenten werden daarna 12 weken prospectief opgevolgd. Ze ondergingen een training van 5-6 dagen per week waarin dagelijks 10min werd besteed aan stretchen, 20min aan gymnastiek, 20min aan drill en ceremonie en 40min aan wandelen en lopen (ongeveer 8 uur 15 minuten per week). Knapik et al. rapporteerde in 1993 retrospectief de incidentie bij 298 soldaten. De data werden over een periode van zes maanden geanalyseerd door middel van medische records. Trainingsschema s waren moeilijk te rapporteren doordat sommige schema s niet beschikbaar waren en de soldaten vanuit vier verschillende trainingsbedrijven kwamen. Wel kon er vastgesteld worden dat de trainingen bestonden uit lopen, gymnastiek, weerstandstraining, militaire oefeningen, wandelen met zware rugzakken, cross-country skiën, en sportactiviteiten zoals voetbal en softbal. Almeida et al. rapporteerde in 1999 prospectief de incidentie bij 1296 soldaten. Deze werden over een periode van 12 weken opgevolgd en geanalyseerd in relatie tot het aantal uur fysieke trainingen. Er werd meestal meer dan 14u getraind, behalve in de 4 de, 5 de, 9 de en 12 de week. De activiteiten bestonden uit looptrainingen, gymnastiek, algemene conditie oefeningen, obstakelroutes, gewichtstraining en militaire specifieke trainingen. Lauder et al. onderzocht retrospectief blessures veroorzaakt door sport of fysieke militaire training. Data van 13.861 blessures voor alle leeftijden over een periode van zes jaar werden bekeken. 41% van de onderzochte populatie bevond zich in de leeftijdgroep van 20 tot 24- jarigen. De incidentie werd voor alle leeftijdscategorieën beschreven als het aantal blessures per 10.000 personen per jaar. 17 verschillende sporten, één trainingscategorie en één andere categorie werden geëvalueerd. Specifieke trainingsschema s worden niet gegeven, maar er wordt wel gemeld dat de militaire populatie een fysiek zwaar eisend programma heeft. 20