SECUNDAIR ONDERWIJS ASO. derde graad. eerste en tweede leerjaar ASO. CW-r. Onderwijsvorm: Graad: Jaar: Studiegebied:

Vergelijkbare documenten
SECUNDAIR ONDERWIJS ASO. derde graad. eerste en tweede leerjaar ASO. Humane wetenschappen. (vervangt 2004/050)

Profilering derde graad

Inhoud. Inleiding quiz. Specifieke vakken binnen HW VAKDIDACTIEK HUMANE WETENSCHAPPEN. Situering Humane Wetenschappen binnen SO

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Overzicht modulefiches ASO3 Humane wetenschappen : specifiek gedeelte

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

WIE? WAT? WAAROM? HUMANE. wetenschappen. Infodocument voor ouders en leerlingen, door het GO! Atheneum Vilvoorde.

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Hoe kan de school in het algemeen werk maken van het nieuwe concept (stam + contexten)?

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 23 november 2006 STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING. Modulaire opleiding Wetenschappen - Wiskunde AO AV 011

INTERACTIE EN COMMUNICATIE: BEGRIPPEN EN CLASSIFICATIE

Latijn-wiskunde Latijn-moderne talen wetenschappen economie-wiskunde economie-moderne talen humane wetenschappen

Profilering derde graad

HUMANE WETENSCHAPPEN S I N T - J A N S C O L L E G E. w w w. s j c - g e n t. b e

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

1 Basiscompetenties voor de leraar secundair onderwijs

DOELSTELLINGEN EN VOET VAN COUDENBERG TOT KUNSTBERG

1. Algemene situering van de cursus NCZ leraar secundair onderwijs-groep 1 2. Doel van de cursus NCZ

Geschiedenis en VOET

Inhoud Deel I Wat is sociologie? Sociologie, een eerste omschrijving Sociologie als wetenschap Weerstanden tegen sociologie

LANDSEXAMEN MAVO

Is een klas een veilige omgeving?

Jaarplan Jaarplan PAV 5dejaar

VOET EN STUDIEGEBIED ASO STUDIERICHTING: HUMANE WETENSCHAPPEN CULTUURWETENSCHAPPEN

DOELSTELLINGEN LESPAKKET OVERAL DNA

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO/KSO/TSO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

Vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen globaal voor het secundair onderwijs

Profilering derde graad

DOELSTELLINGEN EN VOET BUURTAMBASSADEURS

Vakoverschrijdende eindtermen die van toepassing zijn tijdens de klimaatexcursie

Eerste graad A-stroom

INFORMATIEBROCHURE HUMANE WETENSCHAPPEN

EINDTERMEN Bosbiotoopstudie

Inhoud. Deel 1 Psychologie Gedrag en invloeden op gedrag Persoonlijkheid Leerprocessen Motivatie 91

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Pedagogische begeleiding wiskunde oktober 2016 Pagina 1

Eerste jaar van de eerste graad. Leren leren

ECTS- FICHE. L.Fret, H. Hicketick, S. Van Schoubroeck

VSKO. Leerplan STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING. Modulaire opleiding Humane Wetenschappen ASO3 AO AV 008 Specifiek gedeelte

Profilering derde graad

SOCIALE EN BURGERSCHAPSCOMPETENTIE

Onderwijssociologie & Diversiteit

Profilering derde graad

STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING

Hoofdstuk I: Eindtermen de basics

THEMA SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING Kern Subkern 0-4 groep 1-2 groep 3-6 groep 7-8 Onderbouw vo Bovenbouw vmbo Bovenbouw havo-vwo

Verslag over de opvolgingsdoorlichting van K.T.A. Alicebourg te Lanaken

VOET EN STUDIEGEBIED HANDEL

Aanbod natuur & avontuur en de eindtermen: informatie voor leerkrachten

1.1. Kennis en inzicht in verband met het historisch referentiekader

Studierichtingen voor de derde graad

Paragraaf 2 De hedendaagse arbeids samenleving 2.1 wat is een arbeids samenleving?

PROCESDOEL 3 HUMANISEREN VAN HET SAMENLEVEN MET ANDEREN

MODERNISERING SO NAAR EEN OBSERVERENDE EN ORIËNTERENDE EERSTE GRAAD

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

Programma van Toetsing en Afsluiting

Een voorlopige balans (Periode 1)

PTA maatschappijleer 1&2 KBL Bohemen cohort

Lokaliseren situeren van plaatsen op een landkaart (in een beperkt of ruim kader).

19/12/2010. Vakconcept LO. Soorten ET/OD. Vakgebonden ET/OD LO. Vakconcept LO. Eindtermen/Ontwikkelingsdoelen. Regiovergaderingen LO

VSKO. Leerplan STUDIEGEBIED ALGEMENE VORMING. Modulaire opleiding Humane Wetenschappen ASO3 AO AV 008 Specifiek gedeelte

Eekhoutcentrum Vliebergh. Wegwijzers voor Aardrijkskunde

Hoofdstuk 6: waarden, normen en. instituties

peiling burgerzin en burgerschapseducatie in de derde graad aso, bso, kso en tso

Onderwijskundige doelen

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

PROCESDOEL 1 VRIJ EN ZELFSTANDIG LEREN DENKEN EN HANDELEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

DON BOSCO GENK AANBOD EERSTE GRAAD. Meer dan je denkt!

OVERDRACHTSKUNDE. Stichting Kwaliteitscentrum Schoonheidsverzorging Utrecht

kleuteronderwijs lager onderwijs secundair onderwijs 1 ste graad A- stroom en B-stroom eindtermen en en ontwikkelingsdoelen techniek

MODERNE VREEMDE TALEN - ASO DUITS Het voorliggende pakket eindtermen beantwoordt aan de decretale situatie waarbij in de basisvorming in de derde

Profilering derde graad

LESVOORBEREIDINGSFORMULIER (LVF)

Mogelijke opdrachten voor een vakgroep techniek.

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep technologische opvoeding.

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep Nederlands

Vier aanvullende notities aangeboden m.b.t. beeldgeletterdheid

Profilering derde graad

Bijzonder procesdoel 3: zorg voor de anderen

Realiseren van VOET in Geschiedenis: leren leren I II III Leren leren

WAAROM ETEN WE WAT WE ETEN? EINDTERMEN EN LEERPLANNEN

LESONDERWERP IN CONTEXT

Verslag over de opvolgingsdoorlichting van K.A. te Lier

Werkopdracht vijfde ontwikkelsessie. Opbrengsten ontwikkelsessie 5. Wat zijn bouwstenen?

ASO ECONOMIE LATIJN WETENSCHAPPEN HUMANE WETENSCHAPPEN

MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN HAVO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo

LESVOORBEREIDINGSFORMULIER (LVF)

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep geschiedenis en/of esthetica

Profilering derde graad

2.1. Gegevens m.b.t. de situering van onze onderwijsinstelling Gegevens met betrekking tot lokale situatie

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo (gemeenschappelijk deel)

Mogelijke opdrachten voor een vakwerkgroep mode

Bijzonder procesdoel 4: beleven van de democratie

IMK Dilsen-Stokkem. Imk Lanklaar Rotem. Verzorging-voeding, 2 de graad Verzorging, 3 de graad

Transcriptie:

SECUNDAIR ONDERWIJS Onderwijsvorm: ASO Graad: derde graad Jaar: eerste en tweede leerjaar Studiegebied: ASO Vak(ken): AV Gedragswetenschappen 3/3 lt/w Vakkencode: CW-r Leerplannummer: 2004/050 Nummer inspectie: 2004 / 52 // 1 / E / SG / 1 / III / / V/06

ASO 3de graad Humane wetenschappen 1 INHOUD beginsituatie...2 algemene doelstellingen...3 leerplandoelstellingen, leerinhouden en specifieke pedagogisch-didactische wenken...4 algemene pedagogisch-didactische wenken...45 minimale materiële vereisten...52 evaluatie...54 bibliografie...56

ASO 3de graad Humane wetenschappen 2 BEGINSITUATIE Leerlingen die de keuze maken voor de studierichting Humane wetenschappen doen dit omwille van hun belangstelling voor de studie van leerinhouden met een sterk psychologische en sociaal-culturele inslag. Zij beschikken over een abstractievermogen dat van elke leerling in de derde graad ASO kan verwacht worden. Daarom kunnen zij enerzijds, onder begeleiding, in de aangereikte gegevens uit de sociale werkelijkheid de samenhang zoeken. Anderzijds kunnen zij de tegenstellingen begrijpen die zij ervaren tussen de verschillende segmenten van de maatschappelijke realiteit. De te bereiken doelstellingen zijn haalbaar voor emotioneel en sociaal intelligente leerlingen die de psychologische, de sociologische en de culturele werkelijkheid willen herkennen en exploreren. Humane wetenschappen is een ASO-studierichting met een uitgesproken doorstromingskarakter naar opleidingen in het hoger onderwijs waar mens en samenleving centraal staan. De leerlingen zijn daarom in staat een breed gamma theoretische en abstracte leerinhouden te verwerken. Zij kunnen de ervaringswereld in een breder perspectief plaatsen en relaties leggen vanuit onder meer een juridisch, kunstwetenschappelijk, psychologisch en sociologisch referentiekader. Daarbij doen zij afstand van een intuïtieve en impulsieve benadering van de gebeurtenissen. Zij willen daarentegen een objectiveerbaar en zo mogelijk wetenschappelijk onderbouwd standpunt innemen en kunnen dit ook verdedigen. De vakken gedragswetenschappen en cultuurwetenschappen doen ook een beroep op de verbale en sociale vaardigheden van de leerlingen. De individuele verschillen in de ontwikkeling van de persoonlijkheid tijdens de adolescentiefase zijn een factor waarmee de leraar rekening dient te houden. De leraar is er zich van bewust zijn dat er 2 groepen leerlingen in de derde graad kunnen instromen: - leerlingen met een vooropleiding Humane wetenschappen in de tweede graad; - directe instromers, zonder vooropleiding Humane wetenschappen in de tweede graad. De leerplanmakers vertrekken van het uitgangspunt dat de grote meerderheid van de instromers in de derde graad met succes de tweede graad Humane wetenschappen heeft doorlopen. De leraar zal in de derde graad dus rekening houden met deze beginsituatie. De polyvalentie van de tweede graad ASO maakt het evenwel mogelijk dat ook leerlingen vanuit een andere studierichting in de tweede graad kunnen instromen in de derde graad Humane wetenschappen. Dit vormt op zich geen probleem als hun belangstelling voor het betrokken vakgebied gewekt werd. In principe hebben die leerlingen enkel een gebrek aan vooropleiding voor de vakken cultuur- en gedragswetenschappen omdat de vakken en de doelstellingen voor de basisvorming voor alle leerlingen gelijk zijn in de tweede graad. De school is verantwoordelijk voor de instroom in de derde graad. Zij voert een eigen oriënteringsbeleid waarbij zij zowel rekening houdt met het welzijn van de leerling als met het niveau van elke studierichting. Indien zich toch leerlingen aanbieden in de derde graad die geen Humane wetenschappen hebben gevolgd in de tweede graad, dan zullen zij wellicht één en ander moeten inlopen. Elke school kan daar een eigen remediëringsprogramma voor voorzien. De school kan dit aanbieden voor de aanvang van de derde graad, maar wellicht is het meer aangewezen om voor de betrokken leerlingen een individuele coaching doorheen de derde graad uit te werken. Alleszins moet vermeden worden dat de andere leerlingen benadeeld worden doordat te veel tijd wordt besteed aan het inlopen van achterstanden bij de instromers.

ASO 3de graad Humane wetenschappen 3 ALGEMENE DOELSTELLINGEN Uit het studieprofiel Humane wetenschappen kunnen volgende algemene doelstellingen worden afgeleid. De leerlingen: 1 zijn bereid te reflecteren op eigen gedrag en dat van anderen. 2 zijn bereid hun mogelijkheden tot maatschappelijk engagement te verkennen. 3 zijn bereid te reflecteren op het maatschappelijk functioneren. 4 kunnen verklaringen geven voor fenomenen uit de cultuur- en gedragswetenschappen. 5 kunnen visies omtrent het menselijk en maatschappelijk handelen vanuit historische en socioculturele context begrijpen. 6 kunnen theoretische concepten toepassen in concrete situaties. 7 kunnen verbanden leggen tussen theoretische concepten uit de gedrags- en cultuurwetenschappen. 8 kunnen media hanteren om informatie te verwerven, te verwerken en te presenteren. 9 kunnen een onderzoek uitvoeren m.b.t. een cultuur- en gedragswetenschappelijk vraagstuk. Deze algemene doelstellingen zijn identiek aan deze van de tweede graad, maar ze worden in de derde graad gerealiseerd binnen een complexere humane werkelijkheid en grondiger wetenschappelijk onderbouwd. De aandacht gaat sterk uit naar de wijze waarop in humane wetenschappen kennis wordt opgebouwd en verspreid. De vakken cultuurwetenschappen en gedragswetenschappen kunnen verder een bijdrage leveren tot het nastreven van de vakoverschrijdende eindtermen: leren leren; sociale vaardigheden; opvoeden tot burgerzin; gezondheidseducatie; milieueducatie; muzisch-creatieve vorming; technisch-technologische vorming. De algemene doelstellingen worden geconcretiseerd in het hoofdstuk leerplandoelstellingen, leerinhouden en specifieke pedagogisch-didactische wenken.

ASO 3de graad Humane wetenschappen 4 LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN De leerplandoelstellingen en de leerinhouden zijn geordend volgens het ordeningskader in het studieprofiel Humane wetenschappen. Zij bevatten voor het vak gedragswetenschappen (zoals ook voor cultuurwetenschappen) de volgende onderdelen: organisatie ; interactie en communicatie ; identiteit, continuïteit en verandering; samenhang en wisselwerking; expressie; waarden en normen; onderzoekscompetentie. Deze indeling kan de indruk wekken dat de onderdelen afzonderlijk en/of na elkaar behandeld moeten worden. De leraar kan echter vrij kiezen wanneer hij welke leerinhouden behandelt. Hij hoeft zich dus niet te houden aan de volgorde van de leerinhouden in dit leerplan. We vinden het bovendien wenselijk dat hij waar mogelijk leerinhouden uit verschillende onderdelen als een samenhangend geheel behandelt. Bij het uitwerken van thema s of projecten streeft de leraar bewust een integratie van de verschillende onderdelen na. Dit is bijv. uitdrukkelijk gewenst voor de onderzoeksvaardigheden die via de andere onderdelen gerealiseerd dienen te worden. De leerinhouden moeten gelezen worden met de bijbehorende doelstelling: die geeft immers aan wat de leerling met die inhouden moet kunnen doen. Leraren die meer willen doen dan in de doelstelling is aangegeven, mogen dat, op voorwaarde dat het leerplan in zijn totaliteit gerealiseerd wordt. In tegenstelling tot het leerplan van de tweede graad wordt in het leerplan van de derde graad niet vastgelegd welke onderdelen in het eerste leerjaar respectievelijk in het tweede leerjaar moeten worden behandeld. De leraar zal in overleg met de vakgroep zelf bepalen hoe de spreiding van de onderdelen gebeurt over de volledige derde graad. Verschillende opties zijn hierbij mogelijk: de verschillende onderdelen kunnen zowel in het eerste als in het tweede leerjaar worden behandeld in concentrische vorm, bepaalde onderdelen kunnen in het eerste leerjaar worden behandeld en andere in het tweede leerjaar, bepaalde onderdelen kunnen gespreid worden over het eerste en het tweede leerjaar terwijl andere onderdelen volledig in een bepaald leerjaar worden behandeld. Volgende factoren kunnen de keuze mee helpen bepalen: samenhang met het vak cultuurwetenschappen of samenhang binnen de pool, moeilijkheidsgraad van de leerinhouden, interesse van de leerlingen, deskundigheid van de leraar, gebeurtenissen in de actualiteit, relatie met vakoverstijgende activiteiten in de school, Uitbreidingsdoelstellingen worden aangeduid met een U en zijn cursief gedrukt. Deze zijn niet verplicht, maar bedoeld voor de meer gevorderde klassen en/of leerlingen. Deze doelstellingen zijn gekoppeld aan uitbreidingsleerinhouden. Bij elk onderdeel zijn er specifieke pedagogisch-didactische wenken geformuleerd. Soms betreft het achtergrondinformatie bij een leerplandoelstelling of een leerinhoud. Het kan ook om een mogelijkheid m.b.t. een bepaalde pedagogisch-didactische aanpak gaan. Deze specifieke pedagogisch-didactische wenken zijn bedoeld als hulpmiddel voor de leraar, als suggestie, en houden geen enkele verplichting in. Het is wel aangewezen om ze te lezen omdat ze de bedoelingen van de leerplancommissie verduidelijken.

ASO 3de graad Humane wetenschappen 5 ORGANISATIE: LEERPLANDOELSTELLINGEN EN LEERINHOUDEN Decretale specifieke eindtermen (DSET): De leerlingen kunnen: 1 organisatievormen zoals gezin, peergroep, sociale klasse en beroepsgroep omschrijven, in tijd en ruimte plaatsen en de functies ervan bespreken. 2 aantonen dat het behoren tot een organisatievorm, het individuele gedrag en de maatschappelijke integratie beïnvloedt. 1 Gezin DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 1 1 kunnen een beeld schetsen van de familiale verbanden in diverse historische periodes. 1 2 kunnen kenmerken van verschillende gezinsvormen in Vlaanderen en wereldwijd herkennen. 3 kunnen enkele ontwikkelingen in de taakverdeling onder de verschillende leden van een gezin weergeven (U). 4 kunnen aantonen dat het gezin een rol als instituut blijft vervullen binnen de verschillende maatschappelijke velden (U). 1 Familiale verbanden in: de Oudheid de Middeleeuwen de 19 de eeuw evolutie in de 20 ste en 21 ste eeuw 2 Kenmerken van verschillende gezinsvormen: in Vlaanderen wereldwijd 3 Ontwikkelingen in de taakverdeling (U): taken van de vader taken van de moeder taken van de kinderen (meisjes en jongens) taken van de nieuwe partner taken van de voogd taken van de grootouders 4 De rol van het gezin als constante (U): binnen het politieke veld binnen het sociale veld binnen het juridische veld binnen het economische veld binnen het culturele veld

ASO 3de graad Humane wetenschappen 6 DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 5 kunnen verbanden tussen nieuwe samenlevingsmodellen en de verschillende maatschappelijke velden beschrijven (U). 5 Verbanden tussen nieuwe samenlevingsverbanden en de maatschappelijke velden (U): het politieke veld het sociale veld het juridische veld het economische veld het culturele veld 2 Peergroep DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 2 6 kunnen in concrete voorbeelden het onderscheid tussen positieve en negatieve referentiegroepen herkennen. 1 2 7 kunnen uitleggen waarom een peergroep als een referentiegroep beschouwd kan worden. 8 kunnen gedragsuitingen van ontwikkelingsgelijken onder jongeren als uitingen van een subcultuur aanduiden (U). 2 9 kunnen voorbeelden aangeven van groepsconformisme als uiting van emancipatie 6 Referentiegroepen: positieve referentiegroep: groep waarvan men de attitudes en eigenschappen wil verwerven negatieve referentiegroep: groep waarvan men de attitudes en eigenschappen wil vermijden 7 Een peergroep als referentiegroep: het innemen van een bepaalde plaats binnen de groepsstructuur het naleven van groepsnormen 8 Uitingen van een subcultuur (U): kenmerken van een subcultuur in jeugdculturen jeugdcultuur typeren als een proces van het opeisen van een eigen materiële en symbolische ruimte voor jongeren jongerenculturen als een verzet tegen een volwassen cultuur of als het creëren van een jeugdige vrijetijdsruimte 9 Relatie groepsconformisme emancipatie: het stellen van doelen binnen de vrije tijd, sport, studies en studiekeuze sociale mobiliteit als gevolg van het bereiken van die doelen

ASO 3de graad Humane wetenschappen 7 DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 2 10 kunnen voorbeelden aangeven van het gevaar van groepsconformisme voor de identiteitsvorming. 11 kunnen groepscohesie als factor aanduiden bij conflicten en bij agressie tegenover andere groepen (U). 10 Relatie groepsconformisme anti-emancipatie : rol van groepscohesie, het collectief en leiderschapsstijl belang van externe controle 11 Belang van groepscohesie (U): belang van de wij-groep en de zij-groep (o.m. auto- en heterostereotypen en hun vertaling o.a. op het politieke vlak) relatie groepscohesie conflictniveau 3 Beroepsgroepering en beroepsorganisatie DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 1 12 kunnen beroepen classificeren. 12 Mogelijke classificatie van beroepen: voorbeelden van beroepen in elk van de maatschappelijke velden classificatie van beroepen naar - economische sector - juridisch statuut 1 13 kunnen functies van beroepsorganisaties aangeven. 13 Functies van beroepsorganisaties: interne functies externe functies 14 kunnen het verband aanduiden tussen de indeling van het onderwijs in studiegebieden en beroepen (U). 14 Verband studiegebieden beroepen (U): indeling van het secundair onderwijs in studiegebieden beroepen indeling van het hoger onderwijs in Vlaanderen in studiegebieden beroepen 15 kunnen beroepsprofielen analyseren (U). 15 Analyse van een zelfgekozen beroepsprofiel (met het oog op de eigen studie- en beroepskeuze) 1-2 16 kunnen de relatieve invloed aangeven van de scholarisatie op de waardering voor beroepen. 16 Relatie scholarisatie waardering voor beroepen: parameters om de maatschappelijke waardering te meten voor bepaalde beroepen de historische evolutie van de maatschappelijke waardering

ASO 3de graad Humane wetenschappen 8 DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN voor bepaalde beroepen LEERINHOUDEN 2 17 kunnen factoren toelichten die leiden tot studie- en beroepskeuze. 17 Studie- en beroepskeuze: rationele en emotionele factoren die een studiekeuze beïnvloeden rationele en emotionele factoren die een beroepskeuze beïnvloeden persoonlijkheidskenmerken met het oog op studie- en beroepskeuze 2 18 kunnen de gevolgen beschrijven van een veranderend politiek beleid op de tewerkstelling. 4 Sociale klasse 18 Relatie politiek beleid tewerkstelling: initiatieven om de tewerkstelling te beïnvloeden van de Vlaamse, de federale en de Europese politieke overheid effecten van deze initiatieven op de tewerkstelling van diverse doelgroepen (jongeren, ouderen, vrouwen, allochtonen, personen met een handicap, ) effecten van CAO s en andere participatie-afspraken op de tewerkstelling DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 1 19 kunnen vormen van gelaagdheid van de samenleving beschrijven. 19 Vormen van gelaagdheid van de samenleving: kasten standen klassen mengvormen (U) 2 20 kunnen elementen van een sociale klasse die een rol spelen voor positionering in de samenleving bespreken. 20 Elementen van een sociale klasse in onze huidige samenleving: SES-factor dominante rol van scholing 2 21 kunnen gevolgen aangeven van het behoren tot een sociale klasse. 21 Invloed van sociale klasse: op individueel gedrag op maatschappelijke integratie 2 22 kunnen mogelijkheden van sociale mobiliteit geven. 22 Voorbeelden van mogelijkheden van sociale mobiliteit

ASO 3de graad Humane wetenschappen 9 ORGANISATIE: SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN 1 Gezin Doelstelling 1 Hier kan in grote lijnen worden nagegaan hoe de samenstelling van het gezin er in een aantal periodes uitzag. De evolutie van een multigenerationele samenstelling naar het klassieke kerngezin en uiteindelijk naar de andere samenlevingsvormen in de 20 e en 21 e eeuw, kan hier worden aangehaald. Met andere samenlevingsvormen bedoelt men o.m. nieuw-samengestelde gezinnen, homokoppels, bewust ongehuwde moeders (BOM), gescheiden ouders, samenwonenden, singles, kinderloze gezinnen,. In de uitbreidingsleerinhouden voor organisatie cultuurwetenschappen 2 e graad 1 e leerjaar (D5) wordt ook verwezen naar de evolutie van het gezin. Het is raadzaam na te gaan of de leraar in de 2 e graad deze uitbreidingsdoelstellingen heeft uitgewerkt, zodat de leerinhouden van 2 e en 3 e graad naadloos op elkaar aansluiten. Doelstelling 2 De verschillende gezinsvormen in Vlaanderen zijn in voorgaande doelstellingen reeds aangehaald. Hier kan men exemplarisch één of twee voorbeelden van andere gezinsvormen uit andere culturen belichten. Daarvoor kan o.m. beeldmateriaal gebruikt worden. Belangrijk is dat de nadruk wordt gelegd op het anders zijn van die gezinsvorm, niet op het beter of slechter zijn ervan. Doelstelling 3 Voor deze doelstelling kan vertrokken worden van de taakverdeling zoals de leerlingen ze nu vanuit hun eigen leefwereld kennen. Er kan een vergelijking gemaakt worden tussen de taakverdeling binnen een klassiek kerngezin en een andere samenlevingsvorm. Bij de bespreking hiervan kan stelselmatig worden verwezen naar hoe het vroeger was. Zo kan de link worden gelegd met doelstelling 1. Doelstelling 4 In organisatie cultuurwetenschappen 2 e graad 1 e leerjaar (D4) werden de functies van het gezin binnen de verschillende maatschappelijke velden reeds belicht. Hier kan die leerstof hernomen worden en verder aangevuld worden. Tevens werd in de 2 e graad reeds gewezen op de verschuivingen van functies weg van het gezin. Toch blijven o.m. voortplanting, voedselvoorziening, veiligheid, verzorging, doorgeven van waarden en normen, nog altijd behoren tot het takenpakket van het moderne gezin. De spanning tussen enerzijds de veranderingen in de samenstelling van het gezin zoals ze hierboven werden aangehaald en de verschuivingen van functies weg van het gezin en anderzijds de continuïteit van het belang van het gezin kan hier verder worden uitgediept. Doelstelling 5 - Politiek veld: de politiek interesseert zich voor de nieuwe gezinsvormen: herziening erfrecht, institutionaliseren van het homohuwelijk, opnemen van bepaalde pijnpunten in politieke programma s, Anderzijds zijn voortrekkers van de nieuwe samenlevingsmodellen vaak ook zelf politiek geëngageerd (o.m. homobeweging, ). - Sociaal veld: welke zijn de consequenties van de nieuwe gezinsvormen voor de betrokken volwassenen en kinderen? (identificatieproces bij jongeren, maatschappelijke aanvaarding van de gezinsvorm, groter of kleiner worden van het sociaal netwerk waartoe men behoort, consequenties voor de opvoeding, ). - Juridisch veld: meer juridische zaken (echtscheidingen, rechtszaken m.b.t. het hoederecht voor homo-ouders, ). Ook in de wetgeving zijn invloeden terug te vinden van de veranderende gezinsvormen, - Economisch veld: de grote gezinnen van vroeger zijn uiteengevallen in meerdere kleinere kernen, wat een grotere economische afzetmarkt inhoudt. Vrije tijd is een individuele zaak geworden, men geniet minder samen van de vrije tijd. Vrije tijd is bijgevolg een nog belangrijker economisch segment

ASO 3de graad Humane wetenschappen 10 geworden. Vaak spelen economische overwegingen mee in de keuze voor een nieuwe gezinsvorm. Zo kiezen singles er vaak bewust voor single door het leven te gaan omwille van hun beroep of andere financieel-economische overwegingen. - Cultureel veld: specifiek aanbod van activiteiten voor homo s, voor alleenstaande ouders, voor singles, 2 Peergroep Doelstelling 6 De leerlingen geven aan van welke groepen zij attitudes en eigenschappen overnemen of willen overnemen. Dit kan o.m. gebeuren via het gebruik van foto's, muziekgenres. Ze verantwoorden deze keuze: heeft het te maken met wat in bepaalde referentiegroepen goed wordt bevonden of is het helemaal hun eigen keuze? Spelen de ouders hier een rol in? Een goede vriend(in)? Idem voor de negatieve referentiegroepen. Hierbij kan enerzijds gewezen worden op het blijvende belang van de ouders (opvoeding) op attitudes en anderzijds op het belang van de peers voor de uiterlijkheden. Een andere invalshoek kan zijn: rond het thema jeugdbeweging een debat houden waarbij wie een jeugdbeweging als een positieve referentiegroep aanziet, argumenten en uitingsvormen vergelijkt met wie een jeugdbeweging als een negatieve referentiegroep aanziet. Een aanzet voor de discussie kan ook zijn het bekijken van een (actueel) favoriete videoclip. Doelstelling 7 Een peergroep is een vergelijkingsgroep waarin het individu zonder formeel lidmaatschap als een persoon (= een socio-psycho-somatische eenheid) participeert. De leerlingen gaan na van welke referentiegroepen zij deel uitmaken (o.m. school, klas, specifiek Humane Wetenschappen, jeugdbeweging, buurt), welk gedrag bekrachtigd wordt, door wie en hoe. Doelstelling 8 Peer = ontwikkelingsgelijke, maar hoeft niet noodzakelijk een leeftijdsgenoot te zijn Let op bepaalde vormen van expressie, jargon, kledingstijl en opmaak in jeugdculturen. Aanpak: jongerenculturen verkennen als vormen van subcultuur die tot uiting komt in de omgeving rondom ons. Bovendien kan men o.m. aan de hand van filmbeelden, journaaluittreksels, getuigenissen van ouderen, gelijkenissen nagaan tussen de jongerenculturen zoals ze nu tot uiting komen en jongerenculturen die in de 20e eeuw spraakmakend en tijdsbepalend waren. - Het gaat dan o.m. om uitingsvormen van verzet tegen de bestaande volwassenencultuur (o.m. de vrije Duitse jeugdbeweging/de Wandervögel, padvinderij/verkennerij, studentenprotest, de kraakbeweging.) Het begrip tegencultuur kan hier worden aangetoond (wanneer het cultuurpatroon een protest inhoudt tegen de dominante cultuur en bijgevolg een alternatief propageert. Hierbij kan gewezen worden op factoren als leerplicht, scholingsniveau van jongeren en hun relatie tot bepaalde vormen van verzet. - Het gaat ook om jongerenculturen waarbij jongeren een eigen jeugdige vrijetijdsruimte willen creëren (o.m. charlestonjeugd, nozems, discogangers, gabbers). Er kan daarbij gewezen worden op het zich afzetten van werkende jongeren tegen de moraal van de volwassenen. Aan de hand van voorbeelden (o.a. biografie van leiders van protestbewegingen) kan zowel het belang als de relativiteit aangegeven worden van de jongerensubculturen in de tijd.

ASO 3de graad Humane wetenschappen 11 Doelstelling 9 De leerlingen kunnen o.m. uit biografieën voorbeelden geven van groepen of individuen die omwille van de groepswerking en het gezamenlijk nastreven van doelen (o.m. in de sport) in de loop van de jaren heel wat hebben bereikt. Doelstelling 10 Rol van groepscohesie: o.m. intensiteit, regels. Rol van het collectief: o.m. recht van collectief handelen. Belang van externe controle: adolescenten bij wie de externe controle overheerst, zijn gevoeliger voor de invloed van de groep (o.m. bij jongere adolescenten, sociaal zwakkeren, lagere sociale klassen - cf. supportersvandalisme, jeugdcriminaliteit). (zie ook onderdeel identiteit, continuïteit en verandering ) Doelstelling 11 Grote groepscohesie leidt vaak tot hoog conflictniveau ten opzichte van andere groepen (o.m. doordat interne agressie vermeden wordt en verschoven wordt naar personen of andere groepen zondebokvorming ten aanzien van bijv. asielzoekers, buitenlanders, de pers of het eigen groepslid dat aan de kant gaat staan). (zie ook onderdeel interactie en communicatie ) 3 Beroepsgroepering en beroepsorganisatie Doelstelling 12 Classificatie van de beroepen naar: - economische sector: bijv. classificatie van beroepen typisch voor de primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sector - juridisch statuut: bijv. de classificatie arbeider bediende zelfstandige vrij beroep, de classificatie werkgever werknemer Doelstelling 13 Interne functies: bijv. professionalisering. Externe functies: bijv. belangenbehartiging. Doelstelling 14 Bedoeling is dat de leerlingen 2 classificaties, vertrekkend van verschillende invalshoeken, vergelijken. In dit concrete geval betreft het een classificatie uit het sociale veld (onderwijs) en een classificatie uit het economische veld (sociale partners). Studiegebieden secundair onderwijs: zie omzendbrief SO 60 d.d. 05.02.1999 betreffende het studieaanbod voltijds secundair onderwijs - http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=12988. Studiegebieden hoger onderwijs: zie decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen d.d. 04.04.2003 - http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13425#185115.

ASO 3de graad Humane wetenschappen 12 Doelstelling 15 De leerlingen kunnen reflecteren over de functie van beroepsprofielen voor de diverse maatschappelijke velden. Verstrekkers van beroepsprofielen: - de beroepsgroeperingen als leverancier van beroepsprofielen - de SERV als leverancier van beroepsprofielen - de onderwijsoverheid (o.a. via de VLOR) als leverancier van beroepsprofielen Zie ook: www.serv.be en www.vlor.be. Doelstelling 16 Uitingsvormen van waardering voor beroepen: - blue collar en white collar beroepen; - financiële waardering van bepaalde beroepen; - waardering binnen de eigen beroepsgroep versus waardering buiten de eigen beroepsgroep; - het gebruik van statussymbolen om de waardering voor een beroep uit te drukken; - voorbeelden van beroepsgroepen met hogere waardering, niettegenstaande beperkte scholing (bijv. professionele sporters) en van beroepsgroepen met lagere waardering, niettegenstaande hogere scholing (bijv. hooggeschoolde werklozen); - analyse van het begrip BV; - voorbeelden van verschuivingen in de studie- en beroepskeuzes; - Men kan hiervoor ook een beroep doen op de opvattingen van Pierre Bourdieu. Doelstelling 17 De leerlingen kunnen een persoonlijkheidsclassificatie op zichzelf toepassen als bijkomend middel om te onderzoeken in welke mate een bepaald beroep aansluit bij de eigen persoonlijkheidsstructuur. Doelstelling 18 Initiatieven om de tewerkstelling te beïnvloeden: - de initiatieven van de Vlaamse minister van tewerkstelling (o.a. VDAB); - de initiatieven van de federale minister van tewerkstelling (o.a. Rosetta-plan voor jonge zelfstandigen); - de Europese initiatieven voor tewerkstelling (o.a. promotie van ICT, grensoverschrijdend werken, ).

ASO 3de graad Humane wetenschappen 13 4 Sociale klasse (zie ook onderdeel samenhang en wisselwerking ) Doelstelling 19 Alle samenlevingen, zowel in het verleden als nu en zowel hier bij ons als in andere culturen, vertonen vormen van sociale stratificatie of sociale gelaagdheid. Men kan zo het onderscheid maken tussen meer traditionele samenlevingsvormen zoals standensamenlevingen en kastenmaatschappijen en de klassenmaatschappij in moderne samenlevingen. Aan de hand van voorbeelden (bijv. fragmenten uit films zoals Daens, Ghandi, ) kan men de leerlingen vertrouwd maken met deze begrippen (bijv. het Indische kastenstelsel, de feodale standenmaatschappij, ). Duiding van de begrippen: - Standen zijn erfelijke, meestal endogame ordeningen (d.w.z. men huwt met iemand uit de eigen groep, van de eigen stand). Men krijgt een welomschreven plaats in de samenleving op basis van de functie bijv. geestelijken, landbouwers, krijgslieden, adel en burgerij (cf. feodale maatschappij in de middeleeuwen). - Kasten zijn traditionele, religieus voorgeschreven en gesanctioneerde sociale ordeningen. Ook zij zijn endogaam en het lidmaatschap wordt geërfd. - De hedendaagse samenleving kent sociale klassen. Een sociale klasse is een bevolkingsgroep die een gemeenschappelijke positie inneemt ten aanzien van cruciale maatschappelijke variabelen, waarbinnen een aantal gelijkwaardige interactiepatronen bestaat, gemeenschappelijke normen en waarden worden gedeeld en die vrij duidelijk kan worden afgebakend van andere bevolkingsgroepen. Doelstelling 20 Op het begrip sociale klasse kan verder ingegaan worden. Doorgaans worden er 3 elementen onderscheiden in het klassenbegrip: het inkomen (het vermogen), het beroep (beroepsstatuut, beroepsprestige, uitgeoefende functie) en de opleiding. Tezamen worden zij de SES-factor genoemd, wat verwijst naar de sociaal-economische status die bepaald wordt door een mix van de factoren opleiding, beroep(sprestige) en inkomen. Er lijkt tegenwoordig een consensus te groeien dat scholing in sterke mate de andere (beroep en inkomen) bepaalt. Maar genoten scholing staat op zijn beurt natuurlijk niet los van milieu, opvoeding, kansen en stimulansen. Doelstelling 21 Invloed van sociale klasse op individueel gedrag: bijv. taalgebruik, gezondheid, leefomstandigheden, Invloed van sociale klasse op maatschappelijke integratie: bijv. het Mattheuseffect, Doelstelling 22 Samen te behandelen met doelstelling 46.

ASO 3de graad Humane wetenschappen 14 INTERACTIE EN COMMUNICATIE: LEERPLANDOELSTELLINGEN EN LEERINHOUDEN Decretale specifieke eindtermen (DSET): De leerlingen kunnen: 5 de interactie en communicatie tussen personen, tussen groepen en tussen personen en groepen beschrijven en in concrete situaties analyseren. 6 factoren herkennen die de communicatie en interactie tussen personen, tussen groepen en tussen personen en groepen beïnvloeden en deze kennis aanwenden om de communicatie en interactie te verbeteren. 1 Interactie tussen groepen DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 5 23 kunnen vormen van interactie tussen groepen beschrijven. 23 Vormen van interactie: formeel versus informeel verbaal versus non-verbaal rechtstreeks versus onrechtstreeks (via vertegenwoordiging) 5 24 kunnen effecten van interactie tussen groepen beschrijven. 24 Effecten van interactie: verdwijnen van groepen versus groepsversterking splitsen van groepen versus samensmelten van groepen conflict versus samenwerking 25 kunnen voorbeelden van interactie tussen groepen interpreteren naar vorm en effect (U). 2 Dynamiek van conflicten 25 Toepassing van 23 en 24 (U) DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 5 26 kunnen fasen in een conflict tussen individuen onderling, tussen groepen onderling én tussen individuen en groepen, duiden. 5 27 kunnen in voorbeelden kenmerken aanduiden in een conflict tussen individuen onderling, tussen groepen onderling én tussen individuen en groepen. 26 Fasen in een conflict: aanleiding escalatie 27 Kenmerken van een conflict: verspreiden van foutieve informatie over de tegenstander dehumanisering stoppen met de communicatie verbale en non-verbale agressie

ASO 3de graad Humane wetenschappen 15 DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 28 kunnen anticiperen op het verdere verloop van een conflict, rekening houdend met de inzichten verworven in doelstelling 26 en 27 (U). 28 Toepassing van 26 en 27 (U) 3 Strategieën voor conflicthantering DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 6 29 kunnen strategieën van conflicthantering bespreken. 29 Strategieën van conflicthantering: consensus compromis stemmen bemiddeling autoriteit 6 30 kunnen een strategie van conflicthantering uitwerken voor een concrete situatie of een gegeven conflict. 30 Toepassing van een strategie voor conflicthantering 6 31 kunnen in concrete conflictsituaties het effect van interne en externe attributie op interactie en communicatie herkennen en bespreken. 6 32 kunnen in concrete conflictsituaties het effect van rolpatronen op interactie en communicatie herkennen en bespreken. 31 Effect van interne en externe attributie in conflicten: onderscheid tussen interne en externe attributie gegevens over attributie vanuit de motivatie- en persoonlijkheidspsychologie 32 Effect van rolpatronen in conflicten: rolpatronen (man-vrouw, meerdere-mindere, jongerevolwassene, baas-ondergeschikte, ) botsing van rollen complementariteit van rollen

ASO 3de graad Humane wetenschappen 16 INTERACTIE EN COMMUNICATIE: SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN 1 Interactie tussen groepen Doelstelling 23, 24 en 25 In eerste instantie zal de leraar teugblikken op de interactiekaders die in de tweede graad werden behandeld. Er kan geopteerd worden om voorbeelden van interactie tussen groepen in tekst-, video- en filmmateriaal te analyseren vanuit een theoretisch kader of omgekeerd om een theoretisch kader te distilleren vanuit de voorbeelden. Onderwijsleergesprek en groepswerk zijn aangewezen werkvormen. De leerlingen kunnen ook als opdracht krijgen om al dan niet individueel voorbeelden te zoeken van interactie tussen groepen en die eventueel te interpreteren naar vorm en effect. Voorbeelden van groepen: voetbalploegen, leerlingen en leraren, jeugdbewegingen, familieclans, autochtonen en allochtonen, Goede voorbeelden zijn te vinden in films als Daens, West Side Story, Romeo en Julia, Grease, 2 Dynamiek van conflicten Doelstelling 26 - Aanleiding: verschil met oorzaak invloed van belangen en meningen invloed van versterkende en verzwakkende factoren - Escalatie: kenmerken, invloed van versterkende en verzwakkende factoren, geweld, Voor de behandeling van deze doelstelling wordt best vertrokken vanuit voorbeelden (fictief of reëel en actueel) of vanuit een rollenspel. Men kan deductief of inductief te werk gaan: de gegeven fasen ontdekken in beschreven of gefilmde voorbeelden of in voorbeelden de fasen aanduiden. De laatste werkwijze is ook aangewezen als evaluatiemethode. Doelstelling 27 Cf. doelstelling 26. Doelstelling 28 Mogelijke voorbeelden: Lijmen/Het been, rechtbankverslagen, Jambers over burenruzies, de rijdende rechter, Opdracht: voorspel hoe het afloopt of wat de rechter beslist. 3 Strategieën voor conflicthantering (zie werken van Pat Patfoort, o.a. Bouwen aan geweldloosheid, Ik wil, jij wilt niet geweldloos opvoeden. Doelstelling 29 Analyse van voorbeelden en door het uitwerken van doelstelling 30. Doelstelling 30 Via groepswerk een strategie voor de omgang met een conflict uit de eigen omgeving of uit de realiteit uitwerken of in een case de strategie ontdekken.

ASO 3de graad Humane wetenschappen 17 Doelstelling 31 De leerlingen zoeken voorbeelden voor zichzelf en voor anderen van attributiegedrag. In beschreven voorbeelden van conflicten herkennen zij het attributiegedrag. In de videoreeks Ontdek de psychologie, deel 12 spreekt M. Seligman over de invloed van attributie op pessimisme en optimisme. Omschrijving van attributie, ook in het gelijknamige boek, p. 178, Lemma, Utrecht. Ook praktijkvoorbeelden over optimisme en pessimisme in Emotionele intelligentie van D. Goleman, Uitgeverij Contact, p. 130-132 en p. 244-245 en in Gelukkig zijn kan je leren van M. Seligman, Uitgeverij Het Spectrum, 2002, p. 191. Doelstelling 32 Voor het luik botsing van rollen kan inspiratie gevonden worden in het boek Het misverstand opvoeding van Judith Harris. De leerlingen kunnen voorbeelden zoeken van een aantal verschillende situaties waarin men een andere rol speelt en de gevolgen hiervoor op interactie en communicatie. Er kan ook gewerkt worden met rollenspelen waarin de leerlingen een rol dienen te spelen die hen wel/niet ligt of die hen wordt opgedragen. Gebruik van de Roos van Leary is aangewezen.

ASO 3de graad Humane wetenschappen 18 IDENTITEIT, CONTINUÏTEIT EN VERANDERING: LEERPLANDOELSTELLINGEN EN LEERINHOUDEN Decretale specifieke eindtermen (DSET): De leerlingen kunnen: 9 uitleggen hoe persoonlijke identiteit en groepsidentiteit tot stand komen en veranderen. 10 aantonen dat de perceptie van persoonlijke identiteit en groepsidentiteit afhankelijk is van een aantal factoren en het persoonlijk en groepsgedrag beïnvloedt. 1 Persoonlijkheid en identiteit DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 9 33 kunnen in een persoonsomschrijving de begrippen persoonlijkheid, identiteit, karakter en temperament herkennen. 9 34 kunnen aan de hand van twee persoonlijkheidstheorieën het verband aantonen tussen de theoretische invalshoek en de omschrijving van het begrip persoonlijkheid. 9 35 kunnen een onderscheid maken tussen de verschillende vormen van identiteit die doorheen de ontwikkeling van de persoon tot stand kunnen komen. 36 kunnen binnen wetenschappelijk onderzoek elementen aangeven die het debat nature-nurture stofferen (U). 33 Omschrijving van de begrippen persoonlijkheid, identiteit, karakter en temperament 34 Een theoretische benadering van het begrip persoonlijkheid: een psychodynamische persoonlijkheidstheorie de Trekkentheorie 35 Soorten identiteit: persoonlijke identiteit geslachtsidentiteit groepsidentiteit culturele identiteit 36 Het nature-nurture debat (U): historische kadering van het debat consequenties voor opvattingen over mens- en wereldbeeld gegevens uit recent wetenschappelijk onderzoek

ASO 3de graad Humane wetenschappen 19 2 Maatschappij en identiteit DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 9 37 kunnen met voorbeelden aantonen dat identiteit onder meer bepaald wordt door tijd en plaats. 9 38 kunnen instellingen en groepsdynamische technieken herkennen in de manier waarop zowel de persoonlijke identiteit als de groepsidentiteit kan worden beïnvloed. 10 39 kunnen aantonen dat factoren uit de maatschappij de perceptie van de persoonlijke identiteit en de groepsidentiteit beïnvloeden. 37 Het tijds- en plaatsgebonden karakter van de beleving van identiteit (2 naar keuze): persoonlijke identiteit geslachtsidentiteit groepsidentiteit culturele identiteit 38 Het totstandkomen van persoonlijke en groepsidentiteit: actoren processen 39 Impact van volgende maatschappelijke velden op de perceptie van de persoonlijke identiteit en de groepsidentiteit: het juridische veld het economische veld het culturele veld 3 Groepsidentiteit versus persoonlijke identiteit DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 10 40 kunnen met voorbeelden de relatieve betekenis aangeven van het overtreden van groepsgebonden normen voor de persoonlijke identiteit. 10 41 kunnen in voorbeeldsituaties de oorzaken van deviant gedrag illustreren vanuit een psychologische en vanuit een sociologische invalshoek. 42 kunnen in actuele maatschappelijke vraagstukken m.b.t. deviant gedrag een standpunt innemen onderbouwd door theorieën over deviant gedrag (U). 40 Positieve en negatieve betekenis van deviant gedrag: functionele gevolgen disfunctionele gevolgen 41 Oorzaken van deviant gedrag: vanuit een psychologische invalshoek vanuit een sociologische invalshoek 42 Eigen standpunt tegenover deviant gedrag (toepassing van 40 en 41) (U)

ASO 3de graad Humane wetenschappen 20 4 Conformisme versus persoonlijke identiteit DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN 43 kunnen via sociaal-psychologische experimenten uitleggen hoe conformisme en gehoorzaamheid ons gedrag en onze identiteit beïnvloeden. LEERINHOUDEN 43 Leren door imiteren/sociale leertheorieën: experiment van Asch experiment van Milgram

ASO 3de graad Humane wetenschappen 21 IDENTITEIT, CONTINUÏTEIT EN VERANDERING: SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN 1 Persoonlijkheid en identiteit Doelstelling 33 Het is o.m. de bedoeling dat de leerlingen de verschillende begrippen i.v.m. persoonlijkheid, identiteit, karakter en temperament op een correcte manier hanteren in het dagelijkse taalgebruik. Dit kan tot uiting komen in de interpretatie van persoonsbeschrijvingen. Men kan ook uitgaan van zelfbeschrijvingen (antwoorden op de vraag "Wie ben ik?") met nevenvragen als Ben ik veranderd?, Welke factoren spelen een rol bij eventuele verandering?, Het is aangewezen dit te kaderen in de verschillende identiteiten onder 36 (antwoorden op de vraag "Bij wie hoor ik thuis?") Tv-reportages over tweelingen kunnen ook informatie verschaffen. Doelstelling 34 De (korte) schets van een psychodynamische theorie omtrent de persoonlijkheidsontwikkeling en -structuur zal aanwijzingen geven dat de uitgangspunten een grote rol spelen bij de theorievorming. In de overgang naar de trekkentheorie kan gewezen worden op de verschillende visies die bestaan in de psychologie. Het tijdsgebonden karakter ervan kan aangetoond worden: psychoanalytische visie, humanistische visie, de sociale leertheorie, de trekkentheorie. Zie: DODDEMA-WINSEMIUS, M. en DE RAAD, B., Idioticon van de persoonlijkheid. Het karakteristieke vocabulaire van het spreken over mensen, Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam, 1997 en het Tijdschrift Psychologie van december 1997. Doelstelling 35 Behandelen samen met wenk onder 33. Zie: VAN HOOF, J., Sociologie van de moderne samenleving. Maatschappelijke veranderingen van de industriële omwenteling tot in de 21 e eeuw, Open Universiteit, Heerlen, Boom, 2002, pp. 407-415. Doelstelling 36 Bij het bestuderen van de Trekkentheorie wordt als vanzelf de link gelegd naar het al of niet erfelijk zijn/aangeleerd zijn van persoonlijkheidstrekken. In dit naturenurture debat kunnen de consequenties aangetoond worden van een rigoureus vasthouden aan één of andere pool: visies gebaseerd op enerzijds de mens is van bij de geboorte goed/slecht, de mens is van bij geboorte een onbeschreven blad, iedereen is van bij de geboorte gelijk, de cultuur bepaalt wie of wat je wordt. Het al of niet aannemen van de persoonlijke factor in de ontwikkeling. Ook hier kan verwezen worden naar tweelingenonderzoek o.m. Minnesota Twin Study, VTM-reportage over de Gigle-twins, VRT-programma De keuze van De Keyser (Jufe Twins). 2 Maatschappij en identiteit Doelstelling 37 Differentiatie van de identiteit naarmate men in verschillende sociale kringen thuishoort (o.m. arbeid, hobby, woonplaats, verenigingsleven). Tijdsgebonden kadering van de identiteitsbepaling (zo is de jeugd als begrip pas in de loop van de 20e eeuw ontstaan, Belg versus Vlaming, jongerenarbeid versus scholing).

ASO 3de graad Humane wetenschappen 22 Doelstelling 38 Belang van de media, de overheid, school, ouders, peergroep op de beeldvorming van identiteit (en dus de eigen identiteit). Harris: persoonlijkheid wordt vanaf de adolescentie meer bepaald door de peers dan door de ouders. Vorming van hetero- en homostereotypering, attributietheorie. Zie: HARRIS, J., Het misverstand opvoeding, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 1999. Doelstelling 39 De effecten op de persoonlijke en de groepsidentiteit van o.m. werkloosheid, het behoren tot de dominante/niet dominantie cultuur. Invloed op de groepsidentiteit als een Belg een internationale wedstrijd wint (o.m. muziek, wetenschap, sport), invloed op de persoonlijke identiteit bij het winnen/verliezen van een proces, wel of niet geslaagd zijn in de studies, niet halen van gestelde doelen. 3 Groepsidentiteit versus persoonlijke identiteit Doelstelling 40 Normovertreding is een relatief begrip in tijd, plaats, cultuur. Functionele gevolgen van normovertredend gedrag: het kan bijdragen tot een beter functioneren van de samenleving doordat normen en regelgeving worden aangepast, het kan een signaalfunctie hebben voor wat fout gaat, het kan als uitlaatklep dienen voor opgehoopte ontevredenheid (cf. historiek euthanasiewetgeving, Ghandi). Disfunctionele gevolgen: normovertredend gedrag kan maatschappelijke desorganisatie als gevolg hebben, het kan wantrouwen aanscherpen. Voor de overtreder kan het sociale uitsluiting inhouden, hij kan sancties oplopen. Doelstelling 41 Psychologische invalshoek van oorzaken van deviant gedrag heeft het over het deviant zijn als anders zijn, als afwijkend gedrag (bijv. verschillende visies op ontstaan van agressie en van asociaal gedrag). Sociologische invalshoek: legt het accent bij de sociale omgeving van de deviant (o.m. anomietheorie van zowel Durkheim als van Merton). 4 Conformisme versus persoonlijke identiteit Doelstelling 43 A.d.h.v. genoemde experimenten het effect van groepsdruk bespreken. Het verschil kan besproken worden tussen conformisme en gehoorzaamheid, de voor- en nadelen van conformisme en gehoorzaamheid kunnen aan de orde zijn. In het boek Experimenten op mensen van Ank Hermes, 1982, wordt voor verschillende wetenschappelijke disciplines besproken hoever men mag gaan bij experimenteren en komt ook de visie van Milgram aan bod. Dit kan ook gebruikt worden bij onderzoekscompetentie. De experimenten van Asch en Milgram kunnen bekeken worden op video (Teleac, Ontdek de Psychologie, 1996). Hedendaagse vormen van druk vanuit de groep op individuen o.m. mode, meningen, gehoorzaamheid, rol van groepsleiders, neonazisme, jeugdbendes. Bespreking van een citaat van C.P. Snow: "Er zijn meer misdaden tegen de mensheid begaan uit gehoorzaamheid dan uit protest".

ASO 3de graad Humane wetenschappen 23 SAMENHANG EN WISSELWERKING: LEERPLANDOELSTELLINGEN EN LEERINHOUDEN Decretale specifieke eindtermen (DSET): De leerlingen kunnen: 13 de sociale stratificatie en de evolutie ervan beschrijven en gevolgen ervan toelichten in termen van sociale mobiliteit, gelijke kansen, breuklijnen in de samenleving, actieve participatie en machtsstructuren. 14 de spanning tussen individualisme en collectivisme in voorbeelden analyseren. 1 Sociale stratificatie DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 13 44 kunnen het begrip sociale stratificatie toelichten aan de hand van voorbeelden. 44 Begripsomschrijving sociale stratificatie 13 45 kunnen gevolgen van sociale stratificatie voor individu en samenleving herkennen en analyseren. 45 Gevolgen van sociale stratificatie op 2 verschillende maatschappelijke velden naar keuze: het politieke veld het sociale veld het juridische veld het economische veld het culturele veld 13 46 kunnen verschillende soorten van sociale mobiliteit toelichten. 46 Sociale mobiliteit: horizontale en verticale mobiliteit intragenerationele mobiliteit en intergenerationele mobiliteit 13 47 kunnen met voorbeelden aantonen hoe de maatschappij gelijke kansen en actieve participatie op verschillende maatschappelijke velden probeert te sturen. 47 Voorbeelden op 2 verschillende maatschappelijke velden naar keuze: het politieke veld het sociale veld het juridische veld het economische veld het culturele veld

ASO 3de graad Humane wetenschappen 24 2 Macht DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 13 48 kunnen bronnen van macht op verschillende maatschappelijke velden aanduiden. 13 49 kunnen voorbeelden van machtsrelaties analyseren op basis van bronnen van macht. 48 Mogelijke bronnen van macht binnen 2 maatschappelijke velden naar keuze: het politieke veld het sociale veld het juridische veld het economische veld het culturele veld 49 Voorbeeld van machtsrelaties: uit onze cultuur uit andere culturen 13 50 kunnen strategieën aangeven om macht op te bouwen. 50 Machtsopbouw-strategieën: ruil het scheppen van machtsbronnen het vergroten van de afhankelijkheid van de andere partij het omzetten van een machtsbron in een positie het verwerven van steun 13 51 kunnen strategieën aangeven om macht uit te oefenen. 51 Machtsuitoefening-strategieën: beloftes dreigementen het beperken van de alternatieven van de andere manipulatie het creëren van druk machtsdeling 13 52 kunnen effecten van machtsrelaties op alle betrokkenen herkennen en bespreken. 52 Effecten van machtsrelaties: positieve en negatieve effecten van machtsrelaties effecten op de machthebber effecten op de ondergeschikte

ASO 3de graad Humane wetenschappen 25 3 Breuklijnen DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 13 53 kunnen breuklijnen in de samenleving herkennen en hun effecten op de samenleving bespreken. 53 Breuklijnen en hun effecten: sociaal-economische breuklijn levensbeschouwelijke breuklijn sociaal-culturele breuklijn 4 Individualisme en collectivisme DSET De leerlingen LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN 14 54 kunnen het nut aantonen van een hiërarchie tussen individuele belangen, groepsbelangen en maatschappelijke belangen. 54 Nut van een hiërarchie binnen soorten belangen: vanuit de visie van de evolutiepsychologie vanuit de theorie van het utilitarisme 14 55 kunnen zelf een oplossing formuleren voor een belangenconflict. 55 Oplossen van belangenconflicten: mogelijke belangenconflicten mogelijke oplossingen (= tegenstrijdige belangen verzoenen tot een hoger belang)

ASO 3de graad Humane wetenschappen 26 SAMENHANG EN WISSELWERKING: SPECIFIEKE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN 1 Sociale stratificatie (zie ook onderdeel organisatie ) Doelstelling 44 Onder sociale stratificatie verstaan we de sociale gelaagdheid van de samenleving. Doelstelling 45 Deze thematiek dient met grote omzichtigheid benaderd te worden; je raakt leerlingen immers in hun diepste wezen. Het behoren tot een bepaalde sociale klasse of sociaal-economische status (SES) houdt verband met de sociale ongelijkheid in verschillende velden. Na een overzicht van de bestaande ongelijkheden in Vlaanderen, kan worden ingegaan op specifieke samenhang ervan met SES. - Politiek veld: de ongelijke participatie van verschillende klassen aan het politieke leven, bijv. stemonthouding bij politieke verkiezingen ligt hoger bij de lagere sociaaleconomische klassen, actieve politieke participatie ligt lager bij deze groepen. - Sociaal veld: ongelijke verdeling van gezondheid en gezondheidszorg, bijv. het Mattheuseffect in de sociale zekerheid (het profijt van de sociale uitgaven van de overheid komt verhoudingsgewijs meer ten goede aan de hogere dan de lagere sociale strata); bijv. verschillen in ziekte- en sterftecijfers (bijv. verband tussen voedingsgewoonte en sociale klasse, typische armoedegebonden ziekten,...). Herman Deleeck schrijft al sinds de jaren 70 over het Mattheuseffect. Meer recente publicaties die hierover handelen zijn: DELEECK, H., Zeven lessen over sociale zekerheid, Acco, Leuven, 1991. DELEECK, H., De architectuur van de welvaartstaat opnieuw bekeken, Acco, Leuven, 2002. - Juridisch veld: sociale ongelijkheid in het juridische veld, bijv. de sanctionering voor wetsovertreders uit de hogere sociale lagen is kleiner dan voor overtreders uit de lagere sociale klassen, beteugeling van witteboordcriminaliteit tegenover straatcriminaliteit, - Economisch veld: verschillen in uitgavenpatronen in gezinnen (bijv. waar ligt de armoedegrens, culturele deprivatie, effecten van globalisering op armoede,...). - Cultureel veld: samenhang tussen SES en waarden en normen: personen uit verschillende sociale klassen hebben verschillende waardehiërarchieën en hanteren andere normen. Zo wordt bijv. multiculturaliteit bij de lagere sociale klassen vaak minder belangrijk geacht dan bij hogere strata. Andere voorbeelden: ontstaan van ideologieën, verband tussen sociale onrust en sociale klasse, tussen racisme en sociale klasse, tussen vertrouwen in instellingen en sociale klasse,... de ongelijke participatie van verschillende klassen aan het verenigingsleven: bijv. voor bepaalde organisaties en verenigingen is de drempel nog steeds te hoog voor bepaalde bevolkingsgroepen.