STUDIE NAAR DE NODEN EN DE MOGELIJKHEDEN OM PENSIOENEN VAN KUNSTENAARS TE OPTIMALISEREN



Vergelijkbare documenten
Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (IBP)

Rekening houdend met de financieringsmethode, kan er een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende types van pensioenplannen.

COMMISSIE VOOR AANVULLENDE PENSIOENEN ADVIES nr. 20 de dato 3 mei Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche

Door een aantal wettelijke beschikkingen moest een einde komen aan dergelijke vorm van aanvullende pensioenfondsen.

De individuele pensioentoezegging

COMMISSIE VOOR HET VRIJ AANVULLEND PENSIOEN VOOR ZELFSTANDIGEN ADVIES NR. 2 VAN 15 SEPTEMBER 2003

Afdeling 6. Aftrekbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de werkgever. Afdeling 7. Belastbaarheid van de uitkeringen in hoofde van de begunstigden

Kan een VAPZE gecombineerd worden met een groepsverzekering?

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 55 VAN 13 JULI 1993 TOT INSTELLING VAN EEN REGELING VAN AANVULLENDE VERGOEDING

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 55 VAN 13 JULI 1993 TOT INSTELLING VAN EEN REGELING VAN AANVULLENDE VERGOEDING

3. Tweede pijler : algemeenheden

Waarborg en Sociaal Fonds Voedingsindustrie Aanvullend pensioen. Wat?

Auteur. Onderwerp. Datum

PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels

CAPIPLAN 1. Type levensverzekering Levensverzekering met gewaarborgde rentevoet (Tak 21). Waarborgen

VIP-PLAN VOOR BEDRIJFSLEIDERS EN WERKNEMERS

Verklarend lexicon van de gehanteerde begrippen in de jaarlijkse pensioenfiche

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;

GROEPSVERZEKERING ALGEMEEN STEDELIJK ZIEKENHUIS AALST + MSSZ VOOR CONTRACTUELEN

Regeerakkoord DI RUPO I:Wat met de pensioenen?

Pensioenplan voor de arbeiders van de baksteensector

CAPI Type levensverzekering. Waarborgen

Fiche 8 AANVULLENDE PENSIOENEN

Sectoraal pensioenstelsel

Capiplan. Type levensverzekering Levensverzekering van het type tak 21 Waarborgen

Pensioenplan voor de arbeiders van de baksteensector

CAPI 23 1 PENSIOENSPAREN, LANGE TERMIJNSPAREN EN NIET-FISCAAL SPAREN

Voor elke categorie (zie algemene methodenota) van pensioengerechtigden wordt een verdeling opgemaakt.

SECTORPENSIOENPLAN VOOR DE ARBEIDERS VAN DE BETONINDUSTRIE

Titel V. De overzeese sociale zekerheid

WERKEN ALS KUNSTENAAR

SECTORAAL PENSIOENPLAN ZEEVISSERIJ PAKHUIZEN PC

Inhoudstafel. Deel I - Groepsverzekering of IPT. Voorwoord Inhoudstafel. 1. Schema Algemeen... 6

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

WERKEN ALS KUNSTENAAR

SOCIAAL FONDS VAN DE BETONINDUSTRIE. in samenwerking met. Sectorpensioenplan. voor de arbeiders van de betonindustrie. SFBI Sectorpensioenplan 1

Waarop moet u letten als u een groepsverzekering wilt aangaan?

Aan de slag in de dans. Statuten en vergoedingen

Sectoraal pensioenstelsel voor de sector van het drukkerij-, grafische kunst- en dagbladbedrijf Transparantieverslag 2016

4. Kan ik een overlevingspensioen samen met een rustpensioen ontvangen?

Focus op de Tax shift en de vermindering van de werkgeversbijdragen

CAO van 30 september 2009 tot vaststelling van de overgangsregeling in het kader van de invoering van de sectorale tweede pensioenpijler

Nieuwe ontslagregels 2012

Grenzen jaar 2018 versie 01/09/2018 1

Paritair Subcomité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap

Halftijds brugpensioen

HERVORMING VAN DE WET OP DE AANVULLENDE PENSIOENEN: WAT IS NIEUW?

Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen 1. TITEL 8. - Pensioenen. HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de overheidssector

-VOLULIFE. De groepsverzekering van de nieuwe generatie. AG Employee Benefits

SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE WERKNEMERS TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 302. Inhoudstafel Voorwerp Werking in de tijd...

De gelijkwaardigheid wordt uitsluitend getoetst voor een 25 jarige alleenstaande voltijdse werknemer die op 1 januari 2016 in dienst is getreden;

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Pensioenplan voor de arbeiders van de grind- en zandgroeven

De bedrijfsleidersverzekering is een levensverzekering gesloten door een onderneming in haar eigen voordeel, op het hoofd van een bedrijfsleider.

1. De ontwerpteksten die aan het Algemeen Beheerscomité werden voorgelegd

Grenzen jaar 2017 versie 01/01/2017 1

SOLIDARITEITSREGLEMENT VOOR DE BEDIENDEN TEWERKGESTELD IN HET PARITAIR COMITÉ 220. Inhoudstafel Voorwerp Werking in de tijd...

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding; BESLUIT:

Het statuut van de kunstenaar Enkele knelpunten

Gelet op de brief van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid van 2 oktober 2006;

Hoe worden kunstenaars vergoed? Michael Van den Eynde 27 april 2013

Grenzen jaar 2016 versie 01/07/2016 1

Pensioenupdate Up2date najaar 2018

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 18 november

Schematisch overzicht van het taxatiestelsel dat van toepassing is op aanvullende pensioenen van werknemers, bedrijfsleiders en zelfstandigen.

Een handleiding voor de pensioenwetgeving

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen

Financiële Informatiefiche voor fiscale levensverzekering

SECTORAAL PENSIOENSTELSEL. Collectieve arbeidsovereenkomst van 4 april 2006 tot invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel

Vragen over uw pensioen en dat van uw werknemer beantwoord

Aanbevelingen die volledig ingewilligd zijn

MEMORIE VAN TOELICHTING

9. Aanvullende pensioenen

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen

LSLGEMEEN E3EHEERSCOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN

NATIONALE MAATSCHAPPIJ DER BELGISCHE SPOORWEGEN

SCSZ/06/044. Gelet op het auditoraatsrapport van de Kruispuntbank van 15 maart 2006; Gelet op het verslag van de heer Michel Parisse.

MEMORIE VAN TOELICHTING

Regeerakkoord: wat is de impact op de pensioenen en de verzekeringsproducten?

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Sociaal sectoraal pensioenstelsel van de elektriciens Transparantieverslag 2016

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 22 mei 2017

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Infoblad - werknemers

Advies nr. 144, van 21 maart 2014, van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, betreffende een voorontwerp van wet tot hervorming van

SPAREN OF BELEGGEN BIJ P&V Verzeker u van een aantrekkelijk rendement

Het statuut van de kunstenaar

Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) Financiële Infofiche

Financiële infofiche levensverzekering. Argenta-Flexx 1

NIEUWSFLASH SUCCESSIERECHTEN OP AFKOOPWAARDE LEVENSVERZEKERINGEN

FOD Sociale Zekerheid DG Zelfstandigen


[ ] WERKGEVERS EN VAKBONDEN BEREIKEN EEN AKKOORD OVER HET EENHEIDSSTATUUT

PENSIOENOVEREENKOMST VOOR ZELFSTANDIGEN

financiële infofiche Flexibel VAP Saving Plan geldig op 1 januari 2017

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling "Sociale Zekerheid"

Eindejaarspremie. Verplichting tot betalen van een eindejaarspremie

Transcriptie:

STUDIE NAAR DE NODEN EN DE MOGELIJKHEDEN OM PENSIOENEN VAN KUNSTENAARS TE OPTIMALISEREN Kathleen Deboutte Juriste Kunstenloket Onderzoek in opdracht van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media Afdeling Beleid Brussel oktober 2008 KUNSTENLOKET vzw - Sainctelettesquare 19-1000 Brussel T 02 204 08 00 - F 02 204 08 09 - info@kunstenloket.be

INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 3 LUIK I 5 I. Wat zegt de bestaande pensioenreglementering? Welke extralegale pensioenopbouw is mogelijk? 6 I.1. Eerste pijler: wettelijk pensioen 6 I.1.1. Wettelijk pensioen werknemers 7 I.1.2. Wettelijk pensioen zelfstandigen 9 I.1.3. Wettelijk pensioen ambtenaren 10 I.2. Tweede pijler: aanvullend pensioen 11 II.2.1. Aanvullend pensioen werknemers 11 II.2.2. Vrij aanvullend pensioen Zelfstandigen 13 I.3. Derde pijler: individueel pensioensparen 14 II. III. Welke specifieke pensioenvorming bestaat er voor kunstenaars? 17 Is de artistieke context specifiek in het kader van een pensioenregeling? 17 IV. Knelpunten in de bestaande reglementering 19 IV.1. Knelpunten in de overkoepelende reglementering inzake de toegang tot de verschillende sociaalzekerheidsrechtelijke statuten 19 IV.2. Knelpunten in de pensioenreglementering 20 IV.2.1. Knelpunten met beterkking tot de opbouw van het wettelijke pensioen 20 IV.2.2. Knelpunten met betrekking tot Aanvullende pensioenstelsels 21 IV.2.3. Opzet van een pensioenfonds voor Kunstenaars mogelijke piste tot oplossing? 21 1

LUIK 2 26 I. Onderzoek van het voorstel tot toekenning van een additionele subsidie die verplicht moet worden gestort in een individueel aanvullend pensioenplan (derde pijler) 27 I.1. Grondwettelijke en administratiefrechtelijke haalbaarheid 28 I.2. De fiscale consequenties van een stelsel van additionele subsidiëring om verplicht aan pensioensparen te doen 28 I.3. Voorstel van alternatieve maatregel 29 I.3.1. Toetsing aan de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling 29 I.3.2. Toetsing aan de Cultuurpactwet 30 I.3.3. Fiscaalrechtelijke kwalificatie 30 I.3.4. Aanbevelingen omtrent de procedure van implementatie 30 II. Concept van een sensibiliseringscampagne 33 II.1. Situering van de campagne 33 II.2. Concept van de campagne 34 II.2.1. Doelgroep 34 II.2.2. Inhoud van de boodschap 34 II.2.3. Communicatiemiddelen 35 II.2.4. Subdoelgroep (partners) 36 II.2.5. Tijdsverloop 36 II.3. Overzichtstabellen: strategie en indicatief budget 37 BIJLAGEN 40 2

VOORWOORD Eind 2007 werd aan Kunstenloket v.z.w. de opdracht toevertrouwd om een studie te voeren naar de noden en mogelijkheden om pensioenen van kunstenaars te optimaliseren (Gunning bij brief dd. 19/12/2007 ref. CJSM/DEP/JP). Het oorspronkelijke voorstel zoals door de opdrachtgever aanvaard, had als voorwerp om de bestaande pensioenreglementering (daarin begrepen extralegale pensioenvorming) te verkennen, te inventariseren en te toetsen aan de artistieke context. Op basis van dit onderzoek konden dan knelpunten worden opgelijst ( LUIK 1 ). In een volgende fase zouden de pensioensystemen in de buurlanden Nederland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland worden beschreven om, desgevallend, als model te worden gebruikt voor de oplossing van de eventuele knelpunten ( LUIK 2 ). Tijdens de uitvoering van het onderzoek werd LUIK 2 op verzoek van de opdrachtgever gewijzigd als volgt: Oplossingsgericht onderzoek naar de mogelijkheid tot een verhoging van de, aan individuele kunstenaars toegekende beurzen en subsidies met een bijkomend bedrag a rato van 10 % van het toegekende bedrag, onder voorwaarde dat dit bedrag voor opbouw van bijkomende sociale rechten via het individueel pensioensparen (derde pijler) wordt gebruikt. Conceptualiseren sensibiliseringscampagne specifiek gericht op de doelgroep kunstenaars rond pensioenopbouw (inclusief globale begroting). (Addendum dd. 9 juli 2008 bij de studieopdracht aangaande de noden en mogelijkheden om pensioen van kunstenaars te optimaliseren) Gelet op de nauwe verwantschap tussen, enerzijds, het juridisch-technisch karakter van de onderzochte materie versus de realiteit van de artistieke praktijk, en, anderzijds, de impact die de resultaten van het onderzoek mogelijkerwijze op het beleid van de opdrachtgever zouden kunnen hebben, werd door de opdrachtgever een stuurgroep 3

geïnstalleerd 1. Gedurende het project kwam de stuurgroep zeven keer samen waarbij de evolutie, richtingen, knelpunten, van het onderzoek werden besproken. Het voorliggend rapport heeft tot doel de bestaande problematiek met betrekking tot de specifieke context van een pensioenregeling voor kunstenaars te duiden en te analyseren. Tevens werd een mogelijke piste aangereikt om de pensioenopbouw van kunstenaars te bevorderen. Tot ondersteuning werd ook een concept uitgewerkt van sensibiliseringscampagne gericht naar de doelgroep kunstenaars in verband met pensioenopbouw. 1 Bijlag 1: Stuurgroep: leden 4

LUIK 1 In het eerste luik van de studie werden de volgende vragen onderzocht: I. Wat zegt de bestaande pensioenreglementering? Welke extralegale pensioenvorming is mogelijk? II. Welke specifieke pensioenvorming bestaat er voor kunstenaars? III. Is de artistieke context specifiek in het kader van een pensioenreglementering? IV. Knelpunten in de bestaande reglementering De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in: - bijlage 2: Rapport Hoofdlijnen van de mogelijkheden tot pensioenopbouw voor werknemers en zelfstandigen dd. 23 mei 2008; - bijlage 3: Nota pensioenopbouw dd. 12 juni 2008; - bijlage 4: Studie naar de juridische haalbaarheid van een pensioenspaarplan dd. 28 augustus 2008, p. 3-14 algemene beschrijving van het pensioenspaarsysteem ; - bijlage 5: Memo Knelpunten voor de kunstenaar inzake pensioenreglementering dd. 20 juni 2008; - bijlage 6: Verslagen van de Stuurgroepvergaderingen voor kunstenaars dd. 20 juni 2008; - bijlage 7: Memo Juridische situering van een pensioenfonds voor kunstenaars dd. 20 juni 2008. Hierna worden de resultaten van dit onderzoek samengevat en overzichtelijk weergegeven. 5

I. WAT ZEGT DE BESTAANDE PENSIOEN- REGLEMENTERING? WELKE EXTRALEGALE PENSIOENOPBOUW IS MOGELIJK? De bestaande pensioenreglementering kent wettelijk gezien drie pensioenpijlers: I.1. De eerste pijler is een basispensioen, geregeld door de federale overheid. Dit is het zgn. wettelijk pensioen, dat verplicht wordt opgebouwd via bijdragen tot het systeem van de sociale zekerheid. I.2. De tweede pijler wordt gevormd door een aanvullend pensioen dat wordt toegevoegd aan het basispensioen. In tegenstelling tot het wettelijk pensioen is de werkgever in principe met uitzondering van de sectorpensioenen 2 niet verplicht om van deze mogelijkheid gebruik te maken. I.3. De derde pijler is het individueel pensioensparen. Ook dit systeem is niet verplicht. Het wordt door de overheid aangemoedigd met een fiscale stimulans onder de vorm van belastingvermindering, wat een belangrijk onderscheid maakt met het gewone sparen. Pensioensparen is voor iedereen toegankelijk. Soms wordt ook gewag gemaakt van een soort vierde pijler. Het betreft hier de opbouw van een eigen vermogen waarop na het pensioen kan worden teruggevallen. Deze zgn. vierde pijler is niet aan een bijzondere wettelijke reglementering onderworpen en werd om die reden niet verder bestudeerd in het kader van de opdracht. I.1 Eerste pijler: wettelijk pensioen. Het Belgische sociale zekerheidsrecht kent in principe drie statuten die leiden naar sociale bescherming: werknemer, zelfstandige en ambtenaar. Voor elk van die statuten bestaat een wettelijke pensioenreglementering. I.1.1. Wettelijk pensioen werknemers 3 2 Zie infra p.12 3 Zie Bijlage 2, p.7-19 en Bijlage 3, p.4-17 6

Als werknemer wordt beschouwd iedereen die is verbonden door een overeenkomst waarbij arbeid wordt verricht tegen betaling van een loon, en onder gezag van de werkgever. Kunstenaars zijn in de volgende gevallen aan het stelsel van werknemers onderworpen: - indien zij door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden, dit wil zeggen onder gezag van een werkgever, tegen betaling van een loon, arbeid verrichten (dit is in toepassing van de algemene regel voor het werknemersstatuut); - indien zij, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden, maar in opdracht, artistieke prestaties leveren en/of artistieke werken produceren tegen betaling van een loon (dit is een uitbreiding van de algemene regel via het zgn. kunstenaarsstatuut ) 4. Het wettelijk pensioenstelsel voor werknemers kent twee vormen van pensioen: het rustpensioen (verbonden aan de beroepsloopbaan) en het overlevingspensioen (voor weduwen of weduwnaars van werknemers). 1 Om van een rustpensioen te kunnen genieten moet de betrokkene aan volgende voorwaarden voldoen: - De pensioenleeftijd moet zijn bereikt. Dit betekent concreet dat men de leeftijd van 65 jaar moet hebben bereikt (voor mannen) of, tot 31 december 2008, 64 jaar voor vrouwen (na die datum geldt ook voor vrouwen de leeftijd van 65 jaar). Op deze regel bestaat tot op heden geen afwijking voor kunstenaars. - De aanvrager moet in beginsel zijn beroepsactiviteit hebben stopgezet. Als uitzondering op deze regel mag elke pensioengerechtigde (en dus niet enkel de kunstenaar) een beroepsbezigheid uitoefenen die bestaat in het tot 4 Kunstenaars die in opdracht en tegen betaling van een loon werken en dus via het kunstenaarsstatuut principieel als werknemer worden beschouwd, kunnen evenwel alsnog van dit statuut afwijken indien zij aantonen dat ze socio-economisch onafhankelijk, en dus zelfstandig, zijn. De kunstenaar die van deze mogelijkheid gebruik maakt valt niet meer onder het toepassingsgebied van de reglementering voor werknemers maar onder dat van zelfstandigen zie infra p.8 7

stand brengen van artistieke scheppingen, op voorwaarde dat dit geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt en op voorwaarde dat hij geen handelaar is. Op te merken is dat: het begrip artistieke schepping in de regelgeving niet is gedefinieerd; de uitzonderingsregel volgens de letter van de wet uitsluitend geldt voor scheppend werk. - De aanvrager mag geen inkomensvervangende uitkeringen genieten. Dit betekent dat het rustpensioen niet kan worden gecumuleerd met om het even welke andere uitkering die tot doel heeft situaties op te vangen waarin de betrokkene zelf niet in staat is om in een basisinkomen te voorzien (ziekte, invaliditeit, werkloosheid, ). - Voor buitenlanders die geen EU-onderdaan zijn, maar die aan alle voorwaarden voldoen om in België pensioen te genieten, geldt nog de bijkomende voorwaarde dat ze ook daadwerkelijk in België moeten verblijven. Het bedrag van het rustpensioen wordt berekend als volgt 5 : - eerst wordt volgens de hiernavolgende formule een bedrag per loopbaanjaar vastgesteld: geactualiseerd loon van het loopbaanjaar x 60 % OF 75 % 6 45 (mannen) OF 44 (vrouwen, tot 31 december 2008) - vervolgens wordt het resultaat van deze formule voor alle loopbaanjaren samengeteld. De som vertegenwoordigt het pensioenbedrag waarop de betrokkene jaarlijks aanspraak kan maken. Ddit bedrag wordt evenwel gekoppeld aan de index van consumptieprijzen. 2 Het overlevingspensioen is een pensioen dat niet op zich bestaat, maar verbonden is met het rustpensioen dat 5 Een uitgebreide bespreking van deze formule en de erin gebruikte termen is te vinden in Bijlage 3, p.6-12 6 Het percentage is afhankelijk van de gezinssamenstelling: 60 % voor alleenstaanden en 75 % voor gehuwden. 8

een werknemer zou hebben ontvangen of reeds ontving, en dat onder bepaalde voorwaarden aan diens weduwe of weduwnaar kan worden toegekend. De voorwaarden voor toekenning van het overlevingspensioen zijn dezelfde als deze die gelden voor het rustpensioen. Er gelden echter twee bijkomende voorwaarden: - het overlevingspensioen kan alleen worden toegekend bij overlijden van de werknemer; - de langstlevende echtgenoot moet ten minste één jaar met de overleden werknemer gehuwd zijn geweest. Wanneer de overlevende hertrouwt, wordt het overlevingspensioen geschorst. Het bedrag van het overlevingspensioen varieert naargelang de echtgenoot van de gerechtigde voor, dan wel na pensioengerechtigde leeftijd is overleden 7. I.1.2. Wettelijk pensioen zelfstandigen 8 Voor de sociale zekerheid wordt als zelfstandige beschouwd: iedere persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent op grond waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst is verbonden, en die evenmin het statuut van ambtenaar heeft. Kunstenaars worden in de volgende gevallen als zelfstandigen beschouwd: - de kunstenaar die, hoewel hij in opdracht werkt, toch expliciet heeft geopteerd voor het zelfstandigenstatuut (en te dien einde heeft aangetoond dat hij socio-economisch onafhankelijk is); - de kunstenaar die artistieke prestaties levert zonder dat er sprake is van een opdracht of opdrachtgever (deze vorm van beroepsuitoefening beantwoordt aan de klassieke omschrijving van het zelfstandigenstatuut, m.n. de uitoefening van een beroepsbezigheid zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden of het statuut van ambtenaar te hebben). 7 De wijze van berekening is uitvoerig toegelicht in Bijlage 3, p.16-17 8 Zie Bijlage 2, p.20-26 en Bijlage 3, p.21-24 9

Zoals bij werknemers bestaat ook voor zelfstandigen een rustpensioen en een overlevingspensioen. De toekenningsvoorwaarden zijn dezelfde als deze die gelden voor werknemers. Het bedrag van het rustpensioen wordt berekend als volgt: - eerst wordt volgens de hiernavolgende formule een bedrag per loopbaanjaar vastgesteld: geactualiseerde bedrijfsinkomst 9 van het loopbaanjaar x 60 % OF 75 % 10 45 (mannen) OF 44 (vrouwen, tot 31 december 2008) - vervolgens wordt het resultaat van die formule voor alle loopbaanjaren samengeteld. De som vertegenwoordigt het pensioenbedrag waarop de betrokkene jaarlijks aanspraak kan maken. Dit bedrag wordt evenwel gekoppeld aan de index van consumptieprijzen. Ook voor de berekening van het overlevingspensioen gelden dezelfde regels als bij werknemers: het overlevingspensioen is een percentage van het rustpensioen. Uiteraard wordt hier het rustpensioen berekend volgens de zelfstandigenregeling zoals hierboven vermeld. I.1.3. Wettelijk pensioen ambtenaren 11 Binnen het systeem van de sociale zekerheid vormen ambtenaren een afzonderlijke categorie. Het betreft hier de vastbenoemde personeelsleden van de overheid (federale, gemeenschappen en gewesten,...). Kunstenaars zullen ambtenaar zijn indien ze vast benoemd zijn door de overheid. In praktijk komt deze situatie nog zelden voor. In samenspraak met de opdrachtgever werd er dan ook voor geopteerd dit stelsel niet verder uit te diepen 12. 9 Bij werknemers is dit het loon. 10 Het percentage is afhankelijk van de gezinssamenstelling: 60 % voor alleenstaanden en 75 % voor gehuwden. 11 Zie Bijlage 3, p.28 12 Zie Bijlage 6 Verslag van de Stuurgroepvergadering dd. 14 mei 2008. 10

I.2. Tweede pijler: aanvullend pensioen Naast het wettelijk pensioenstelsel kent de bestaande reglementering ook aanvullende pensioenstelsels. I.2.1. Aanvullend pensioen werknemers 13 Het systeem van aanvullend pensioen voor werknemers bestaat erin dat zij bij pensionering een kapitaal of rente krijgen, gebaseerd op stortingen van de werkgever en/of henzelf, vermeerderd met beleggingsopbrengsten. Deze financieringsmethode (kapitalisatie met belegging) houdt in dat er voor de toekomst van de werknemer middelen worden gereserveerd. Dit in tegenstelling tot het systeem van de wettelijke pensioenen dat op een (onmiddellijke) herverdeling is gebaseerd van de financiële middelen die de sociale zekerheidsinstanties wordt ontvangen. Binnen het systeem van aanvullend pensioen bestaan verschillende varianten. 1 Het aanvullend pensioen kan zijn toegezegd aan één individuele werknemer (pensioentoezegging), of aan een groep werknemers (pensioenstelsel). 2 De premie kan vast of variabel kan zijn. - Bij een vastebijdragenregeling worden de premies (bijdragen) op voorhand vastgelegd en deze vormen via kapitalisatie het aanvullend pensioen. Het reeds samengestelde kapitaal is op elk ogenblik bekend, maar het uiteindelijke pensioenbedrag varieert naargelang de conjunctuur. - Bij een vasteprestatieregeling verbindt de inrichter (pensioeninstelling) zich tot de betaling van een vooraf bepaald en gedefinieerd pensioenbedrag, met dien verstande dat dit bedrag afhankelijk is van een aantal parameters (pensioenleeftijd van de werknemer, aantal dienstjaren,...). Het uiteindelijk pensioenbedrag is dus op voorhand bekend, maar de bijdragen die noodzakelijk zijn om dit 13 Zie Bijlage 2, p.26-29 en Bijlage 3, p.17-19 11

bedrag bij pensioenleeftijd te verkrijgen variëren in functie van de conjunctuur. 3 De risico s waarvoor er dekking is voorzien kunnen tweeërlei van aard zijn. - De gewone of traditionele pensioenstelsels, die voorzien in een rustpensioen en/of overlijdensdekking. - Het systeem van sociale pensioenstelsels, waarbij aan het luik pensioen ook verplichtend een aspect van solidariteit wordt gekoppeld: tijdens periodes van inactiviteit van de werknemer wordt het systeem verder gefinancierd; bij permanente arbeidsongeschiktheid wordt in een aanvulling voorzien. 4 Er zijn sectorpensioenen en ondernemingspensioenen. - Op sectoraal niveau kunnen de sociale partners een pensioenstelsel invoeren. Deze pensioenstelsels komen tot stand op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) tussen de representatieve organisaties van werkgevers en werknemers binnen een paritair comité. De ondernemingen binnen de bedrijfstak die onder het toepassingsgebied van de CAO vallen, zijn verplicht om aan het sectorpensioen deel te nemen. Indien de werknemer zijn werkgever verlaat en nadien in dienst gaat bij een werkgever die onder dezelfde sector valt, loopt de pensioenopbouw gewoon door. In alle andere gevallen heeft de werknemer steeds recht op de opgebouwde reserve, zonder kosten voor hem. Hij kan die, naar keuze, laten uitstaan bij de pensioeninstelling van de vroegere werkgever, of overdragen aan die van een nieuwe werkgever, of nog aan een andere pensioeninstelling. - Een ondernemingspensioenstelsel wordt georganiseerd door een individuele onderneming via een (collectieve) groepsverzekering of een zelfstandig (eigen) pensioenfonds. In het kader van een ondernemingspensioenstelsel wordt ten gunste van de werknemer(s) een aanvullend 12

pensioen opgebouwd door storting van bijdragen aan dat pensioenstelsel in de loop van de tewerkstelling. In de regel gaat het om maandelijkse premies. Deze kunnen, ofwel, uitsluitend ten laste van de werkgever zijn (waarbij dus het stelsel uitsluitend wordt gevoed met werkgeversbijdragen), ofwel, deels ten laste zijn van de werkgever en deels van de werknemer (waarbij dus het stelsel wordt gevoed met werkgevers- en werknemersbijdragen). In het laatste geval worden de bijdragen in regel rechtstreeks aan de groepsverzekeraar of het pensioenfonds gestort vooraleer het loon wordt uitbetaald. Ook een systeem met alleen werknemersbijdragen is denkbaar maar niet gebruikelijk. De werkgever heeft de vrijheid dit al dan niet in te voeren. Als dergelijk pensioenstelsel wordt ingevoerd, moet het non-discriminatiebeginsel worden nageleefd en mogen dus alleen gerechtvaardigde onderscheiden tussen categorieën werknemers worden gemaakt. Na het einde van de arbeidsovereenkomst, en wat ook de reden van beëindiging was, heeft de werknemer steeds het recht op de opgebouwde reserve, zonder kosten voor hem. Deze kan hij dan, naar keuze, laten uitstaan bij de pensioeninstelling van de vroegere werkgever, dan wel overdragen aan die van de nieuwe werkgever, ofwel, aan een andere pensioeninstelling. I.2.2. Vrij aanvullend pensioen zelfstandigen 14 Zelfstandigen kunnen beroep doen op het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ). Het VAPZ wordt uitbetaald bovenop het wettelijk pensioen onder de vorm van kapitaal of lijfrente. Het kan gaan om een aanvullend rustpensioen of een aanvullend overlevingspensioen ten gunste van de langstlevende echtgenoot, en het wordt betaald zodra het wettelijk pensioen ingaat. Enkel zij die in het kader van de sociaalzekerheidsrechtelijke reglementering voor zelfstandigen het tarief hoofdberoep betalen kunnen een verzekeringscontract voor een vrij aanvullend pensioen afsluiten. 14 Zie Bijlage 2, p.29-30 en Bijlage 3, p.25-27 13

Zelfstandigen die enkel de sociale zekerheidsbijdragen in bijberoep betalen, of wiens activiteit in bijberoep onder de grenzen voor vrijstelling van bijdragen blijft, kunnen geen verzekeringscontract voor een vrij aanvullend pensioen afsluiten. Een variant van het VAPZ is het sociaal vrij aanvullend pensioen. Dit is vergelijkbaar met de sociale aanvullende pensioenstelsels bij werknemers: naast de gebruikelijk gedekte risico s wordt ook een solidariteitsluik toegevoegd. De verzekeraar zorgt er m.a.w. voor dat met een deel van de ontvangen premies een apart solidariteitsfonds wordt gefinancierd voor bijkomende prestaties, zoals bv. het ten laste nemen van een voortgezette bijdragebetaling bij ziekte van de zelfstandige. Om een VAPZ op te bouwen betaalt de zelfstandige aan de verzekeringsinstelling van zijn keuze een bijdrage die een percentage is van zijn bedrijfsinkomsten. I.3. Derde pijler: individueel pensioensparen 15 Het systeem van pensioenopbouw dat bekend staat onder de benaming pensioensparen (de zgn. derde pijler ) is een vorm van langetermijnsparen dat op een fiscaal gunstige wijze wordt behandeld: - enerzijds wordt (onder bepaalde voorwaarden) een belastingvermindering toegekend voor de uitgaven die tijdens een belastbaar tijdperk daadwerkelijk zijn verricht als betalingen voor het pensioensparen; - anderzijds wordt ook bij terugname van de spaargelden (eveneens onder bepaalde voorwaarden) een bijzondere aanslagvoet toegepast inzake de belastingheffing op deze gelden. Het systeem is toegankelijk voor iedereen, ongeacht het sociaalrechtelijk statuut (werknemer, zelfstandige, ambtenaar), en onder dezelfde voorwaarden. De belastingvermindering die specifiek voor pensioensparen geldt, wordt verleend voor de uitgaven die tijdens een belastbaar tijdperk daadwerkelijk zijn verricht als betalingen voor het spaarplan. 15 Zie Bijlage 4, p.3-14 14

Om van die belastingvermindering te kunnen genieten zijn volgende regels van toepassing. 1 Het bedrag dat voor de belastingvermindering wegens pensioensparen in aanmerking komt is, voor het aanslagjaar 2009 (met betrekking tot de inkomsten uit 2008), beperkt tot 830,00 Eur per belastbaar tijdperk. Dit is m.a.w. voor het aanslagjaar 2009 het bedrag ten belope waarvan, met recht op belastingvermindering, aan pensioensparen kan worden gedaan. 2 De betalingen in een belastbaar tijdperk mogen slechts worden verricht voor één enkele pensioenspaarrekening. 3 Opdat de betalingen voor de belastingvermindering in aanmerking zouden komen, moeten volgende voorwaarden zijn vervuld: - de spaarrekening is geopend door een rijksinwoner of een inwoner van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte; - de spaarrekening is geopend vanaf de leeftijd van 18 jaar en vóór de leeftijd van 65 jaar; - de spaarrekening is aangegaan voor een looptijd van ten minste 10 jaar; - de voordelen bij het aangaan van het contract zijn bedongen ten bate van de belastingplichtige zelf of (bij overlijden van de belastingplichtige) ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige. Bij terugname (uitbetaling) van de gelden worden deze onderworpen aan een bijzondere aanslagvoet 16 van 10 % (of 16,5 % voor spaarcontracten aangegaan voor 1 januari 1993) indien aan volgende voorwaarden is voldaan. 1 Sinds het sluiten van het contract is een minimumlooptijd van 10 jaar verstreken. 16 Deze bijzondere aanslagvoet is een afwijking op de gebruikelijke aanslagvoet die volgens het progressief stelsel wordt bepaald zie hierover Bijlage 4, p.7-9 15

2 De belastingplichtige heeft gedurende ten minste vijf belastbare tijdperken stortingen verricht. Deze vijf stortingen hoeven niet in vijf opeenvolgende belastbare periodes te gebeuren. Ze mogen worden verricht tijdens de hele duur van het contract, naar keuze van de belastingplichtige. 3 Elke storting is gedurende ten minste 5 jaar belegd gebleven. 4 De terugname gebeurt: - naar aanleiding van de pensionering van de begunstigde op de normale datum (65 jaar, of 64 voor vrouwen tot 31 december 2008) of in één van de 5 jaren die deze datum voorafgaan, of - naar aanleiding van zijn brugpensionering, of - naar aanleiding van zijn overlijden. Indien de spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden werden uitbetaald zonder dat aan deze voorwaarden is voldaan, bedraagt de bijzondere aanslagvoet 33 pct. Indien de afzonderlijke aanslagvoeten evenwel tot gevolg hebben dat de belastingplichtige méér belastingen zou betalen dan door toepassing van het gewoon stelsel van aanslag, worden de spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden belast onder het gewoon stelsel van aanslag (het zgn. progessief tarief). 16

II. WELKE SPECIFIEKE PENSIOENVORMING BESTAAT ER VOOR KUNSTENAARS? Het onderzoek naar de bestaande reglementering leidde tot de vaststelling dat kunstenaars aan de algemene regeling inzake pensioenen zijn onderworpen. Er bestaat m.a.w. geen uitzonderingsrégime, daar waar dit voor bepaalde categorieën van beroepen wel het geval is 17. III. IS DE ARTISTIEKE CONTEXT SPECIFIEK IN HET KADER VAN EEN PENSIOENREGELING? Nadat de bestaande pensioenreglementering in kaart werd gebracht, werd op basis van diepte-interviews met verschillende bevoorrechte partners (steunpunten, vakbonden, werkgeversorganisaties en belangbehartigers) de artistieke context in het kader van een pensioenreglementering geschetst. Deze bevraging gebeurde op anonieme basis. Uit deze gesprekken, aangevuld met de ervaring zoals die uit de consultatiepraktijk van het Kunstenloket kan worden gedistilleerd, blijkt dat de artistieke context inderdaad specifiek is op volgende punten. 1 Binnen het artistieke veld wordt vooral gewerkt met korte contracten. Als gevolg van deze praktijk vallen veel kunstenaars terug op het statuut van uitkeringsgerechtigde werkzoekende, afgewisseld met (korte) periodes van tewerkstelling. Het systematisch werken met korte opdrachten is afwijkend in die zin dat de meeste beroepen en sectoren gekarakteriseerd worden door continuïteit binnen de tewerkstelling. Diverse regelingen binnen bv. het 17 Zo bv. bepaalt het Koninklijk Besluit van 3 november 1969 (B.S. dd. 10 december 1969) de bijzondere regels betreffende het ingaan van het recht op pensioen voor vliegend personeel van de burgerlijke luchtvaart. Ook voor beroepsjournalisten die in het kader van een arbeidsovereenkomst vast aan een werkgever zijn verbonden, bestaat een afwijkende reglementering. Deze reglementering laat toe om in bepaalde omstandigheden het loon dat als basis dient om het pensioenbedrag te berekenen, te verhogen (Koninklijk Besluit van 27 juli 1971 (B.S. dd. 20 augustus 1971). In dit verband is nog op te merken dat de scheidingslijn tussen journalistiek en de literaire artistieke activiteit niet altijd duidelijk is. De Commissie Kunstenaars oordeelde terzake dat het creatieve moet primeren opdat een journalist als kunstenaar wordt beschouwd. 17

arbeidsrecht hebben precies tot doel om deze continuïteit in tewerkstelling te bevorderen 18. 2 Binnen bepaalde disciplines (bv. beeldende kunst, literatuur, ) wordt niet of nauwelijks in opdracht gewerkt, maar veeleer bestaand werk verkocht. Algemeen wordt aangenomen dat de scheppende kunstenaar produceert vanuit de noodzaak tot creatie, en niet noodzakelijk in functie van een bestaande vraag. 3 Het creatieproces is zeer arbeidsintensief en kan over een lange tijdspanne lopen vooraleer een verkoopbaar product wordt bekomen. Bijgevolg zijn de inkomsten verbonden aan de artistieke praktijk onregelmatig van aard. 4 Meestal wordt tussen de kunstenaar-werknemer en de opdrachtgever een totaalbedrag inclusief alle patronale lasten. Dit is niet het geval in de klassieke arbeidssituatie, waar de werknemer doorgaans over zijn brutoloon negocieert exclusief de patronale lasten. In de gebruikelijke situatie, wanneer de werknemer uitsluitend zijn brutoloon voor ogen heeft, wordt op dit bedrag (naast inkomstenbelasting) een vast percentage van 13,07 % werknemersbijdrage voor de sociale zekerheid ingehouden om tot het netto-loon te komen. De werkgeversbijdragen zijn a.h.w. niet gekend, en worden in dan ook niet aangevoeld als een stuk dat van de bezoldiging wordt ingehouden. 5 Niet enkel loon en bedrijfsinkomsten (de basiscomponenten van de pensioenberekening), maar ook onkostenvergoedingen, auteurs- of nevenrechten, prijzen en subsidies worden door de kunstenaar beschouwd als een belangrijke bron van inkomsten. Dit type van vergoedingen wordt in andere sectoren niet tot nauwelijks gebruikt. 18 Zo bv. de regeling van art. 10 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de Arbeidsovereenkomsten waarin bij wijze van algemeen principe wordt naar voor geschoven dat wanneer partijen verschillende opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd hebben gesloten zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer, zij worden verondersteld een overeenkomst voor onbepaalde tijd te hebben aangegaan. 18

IV. KNELPUNTEN IN DE BESTAANDE REGLEMENTERING Vertrekkende van een confrontatie tussen de bestaande pensioenreglementering, enerzijds, en de eigenheid van de artistieke context, anderzijds, werden knelpunten in de bestaande reglementering opgelijst 19. Tevens werd de piste van aansluiting bij, of opzet van, een apart en door de Vlaamse overheid gefinancierd pensioenfonds voor kunstenaars vanuit juridisch standpunt op zijn haalbaarheid beoordeeld. IV.1. Knelpunten in de overkoepelende reglementering inzake de toegang tot de verschillende sociaalzekerheidsrechtelijke statuten 1 De verschillende statuten waar de sociale zekerheid actueel op geënt is (werknemer, zelfstandige in hoofd- of bijberoep, ambtenaar) blijven moeilijk toegankelijk voor veel kunstenaars. In het bijzonder voor de kunstenaar die niet in opdracht werkt, is het statuut van werknemer strikt genomen juridisch niet mogelijk. De kunstenaar die niet in opdracht werkt, valt immers buiten het zgn. kunstenaarsstatuut 20. 2 Ook het statuut van zelfstandige in hoofdberoep blijft voor veel kunstenaars onrealistisch. Dit statuut impliceert immers de betaling van kwartaalbijdragen aan de sociale zekerheid van (actueel) minimaal 628,12 Eur. Deze bijdrage moet worden betaald, zelfs indien geen inkomsten werden gegenereerd. IV.2. Knelpunten in de pensioenreglementering 19 Zie Bijlage 5. Aangezien de diepte-interviews op anonieme basis plaatsvonden is enkel een overzicht van alle, in het kader van die gesprekken aangehaalde knelpunten opgenomen, en niet de volledige weerslag van de gesprekken zelf. 20 In de praktijk laten kunstenaars die niet in opdracht werken en dus vooraf bestaand werk verkopen zich vaak met de opbrengst van hun werk in dienst laten nemen door een Sociaal Bureau voor Kunstenaars (SBK), dus in hoedanigheid van werknemer. Dit is echter een artificiële constructie die juridisch in twijfel kan worden getrokken. Deze wijze van handelen komt er immers op neer dat een arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor prestaties die reeds voorafgaand aan de tewerkstelling zijn geleverd. 19

IV.2.1. Knelpunten met betrekking tot de opbouw van het wettelijk pensioen Loon/bedrijfsinkomsten: 1 Het bedrag aan loon resp. bedrijfsinkomsten dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen is op jaarbasis begrensd, terwijl de kunstensector wordt gekenmerkt door onregelmatige inkomsten. 2 Bepaalde types van inkomsten, zoals auteursrechten, beurzen, subsidies, komen niet in aanmerking voor het berekenen van het pensioenbedrag. Nochtans vertegenwoordigen deze voor sommige kunstenaars een belangrijk deel van hun inkomsten. Loopbaan 1 Binnen het actueel bestaand wettelijk kader is de volledige loopbaan vastgesteld op 45 jaar (tot 31/12/2008 is dit 44 jaar voor vrouwen). Deze duurtijd sluit niet aan bij de realiteit van diverse artistieke disciplines. Een aantal voorbeelden: - in de beeldende kunstensector is een lange opstartfase nodig vooraleer bedrijfsinkomsten worden gegenereerd; - in de literaire sector ligt het gemiddeld debuut tussen de leeftijd van 30 en 40 jaar; - in de danssector doet zich de bijzondere problematiek voor van het fysiek veeleisend karakter van deze beroepsactiviteit. Dansers kunnen meestal niet tot pensioengerechtigde leeftijd dansen. 2 Om aanspraak te maken op het gewaarborgd minimumpensioen wordt een minimale loopbaanvereiste vooropgesteld. Deze loopbaanvereiste wordt uitgedrukt in loopbaanjaren, die gelijkvallen met een kalenderjaar. Een loopbaanjaar wordt in deze context maar in aanmerking genomen indien er 208 voltijdse arbeidsdagen zijn gewerkt. Dit criterium is voor veel kunstenaars moeilijk haalbaar. Alternatieve berekeningswijzen, zoals de gelijkstelling van prestatiegebonden inkomsten met een aantal fictieve werkdagen, bestaan niet in de pensioenreglementering, 20

daar waar dit wel het geval is voor de berekening van het minimum vereist aantal arbeidsdagen voor de toegang tot de werkloosheidsuitkering (de zgn. cachetregeling ). IV.2.2. Knelpunten met betrekking tot aanvullende pensioenstelsels 1 Tot op heden bestaan enkel aanvullende pensioenfondsen in PC 304 (vermakelijkheidsbedrijf) en PC 329 (socioculturele sector). De film- en audiovisuele sector kende op het moment van de bevraging dit systeem nog niet. 2 Sowieso zijn deze aanvullende pensioenfondsen uitsluitend toegankelijk voor de kunstenaars die het statuut van werknemer hebben én rechtstreeks in dienst zijn bij de aangesloten werkgever. Kunstenaars die werken via SBKs vallen niet onder PC 304 of PC 329. 3 Het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen is uitsluitend toegankelijk voor de zelfstandige die bijdragen in hoofdberoep betaalt. Zoals gezegd is dit statuut voor veel kunstenaars onrealistisch. IV.3. Opzet van een pensioenfonds voor kunstenaars mogelijke piste tot oplossing? Er werd onderzocht of de oprichting (door de opdrachtgever), van een pensioenfonds voor kunstenaars een haalbare oplossing biedt. Aangezien het Belgisch recht de economische term fonds niet als aparte rechtsfiguur kent, werd onderzocht welke juridische vorm dit pensioenfonds voor kunstenaars eventueel zou kunnen aannemen binnen de huidige reglementering. In eerste instantie werd de mogelijkheid bekeken om aan te sluiten bij de bestaande systemen van aanvullend pensioen (tweede pijler). Het aanvullend pensioen voor werknemers is dermate opgebouwd dat de financiering uitsluitend kan gebeuren door een persoon die ten aanzien van de begunstigde de hoedanigheid heeft van werkgever, dan wel door de begunstigde zelf. Dit betekent dat de begunstigde in uitvoering van een arbeidsovereenkomst moet zijn tewerkgesteld. 21

Aangezien de juridische verhouding tussen de overheid en de kunstenaar niet aan deze kwalificatie beantwoordt, is dit systeem van aanvullend pensioen (en het specifieke belastingstelsel van dit systeem) niet bruikbaar voor het pensioenfonds voor kunstenaars. Het systeem van aanvullend pensioen voor zelfstandigen kan uitsluitend worden gefinancierd door de zelfstandige zelf die in hoofdberoep bijdragen betaalt, en niet door de overheid. Ook dit systeem blijkt dus niet bruikbaar voor een, door de opdrachtgever gefinancieerd pensioenfonds voor kunstenaars. Andere rechtsvormen die in vogelperspectief werden bekeken zijn 21 : 1 Fondsen voor bestaanszekerheid (Wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid) Conform de reglementering inzake Fondsen voor bestaanszekerheid is het mogelijk om fondsen in een aparte rechtspersoon te organiseren met het oog op het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen aan bepaalde personen. De oprichting moet gebeuren bij Collectieve Arbeidsovereenkomst (i.e. paritair) en verbindend worden verklaard bij Koninklijk Besluit (i.e. federaal). Het systeem is geënt op de juridische verhouding werkgever/werknemer. Zoals hoger aangegeven beantwoordt de verhouding overheid/kunstenaar niet aan deze kwalificatie. Als begunstigden voorziet de wet uitsluitend de werknemer of zijn rechthebbende, waardoor het systeem ontoegankelijk is voor de zelfstandige. 2 Instellingen voor Collectieve Belegging (Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles) De Instelling voor Collectieve Belegging (ICB) is een vehikel waarin de spaarder geld kan investeren. In ruil daarvoor ontvangt hij deelbewijzen. 21 Zie Bijlage 7 22

Vanuit economisch perspectief gezien functioneert de ICB op dezelfde wijze als een aanvullend pensioenfonds, en werd om deze reden in beschouwing genomen. De gebruikelijke functioneringswijze van een ICB is dat de investering gebeurt door de spaarder zelf. Ook deze structuur lijkt op het eerste zicht niet geschikt, in het bijzonder omdat: - de ICB een bij uitstek risicovolle investering is; - de deelnemingsrechten vrij kunnen worden overgedragen door de titularis; - de bedoeling van een ICB erin bestaat periodiek winst uit te keren, zodat geen enkele garantie bestaat dat de gelden tot aan pensioengerechtigde leeftijd van de begunstigde geblokkeerd zouden blijven; - de aanzienlijke kostenstructuur van een ICB vergt dat een voldoende kapitaal wordt bijeengebracht opdat de gegenereerde winsten niet worden tenietgedaan door de beheerskost, in welk geval de ICB niet rendabel zou zijn (kritische massa); - een te klein kapitaal geen diversificatie in beleggingsinstrumenten toelaat waardoor het conjunctuurgebonden risico toeneemt. 3 Private stichting (Wet 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk en de private stichtingen zoals gewijzigd door de Wet van 2 mei 2002 V & S -wet) Een private stichting is een rechtspersoon die wordt opgericht door een eenzijdige rechtshandeling van één of meer natuurlijke of rechtspersonen, die een deel van hun vermogen bestemmen voor een belangeloos doel en het daartoe overdragen aan de stichting. De private stichting is een soepel instrument omdat het wettelijk kader zeer eenvoudig is gebleven waardoor de stichters een grote vrijheid hebben om zelf de werking van de rechtspersoon te regelen om zo aan de specifieke noden van het belangeloos doel tegemoet te komen. Opdat een stichting als private rechtspersoon aan een derde een financieel voordeel zou kunnen uitbetalen (en behoudens dat het een schenking betreft) moet deze derde 23

eerst de voorwaarden aanvaarden die de stichting aan de toekenning van dit voordeel verbindt. Door aanvaarding van deze voorwaarden komt, minstens impliciet, een overeenkomst tot stand. In deze voorwaarden zou aan de overdraagbaarheid van de de financiële aanspraak op dit voordeel een beperking kunnen worden gesteld zodat de begunstigde-kunstenaar deze rechten niet vóór de pensioengerechtigde leeftijd kan te gelde maken. Gelet op de vereiste van een overeenkomst gebeurt de aansluiting op vrijwillige basis. Analoge rechtsfiguren met een gelijkaardig doel in het buitenland (bv. het P.C. Boutenfonds in Nederland) organiseren de bijdragen en uitkeringen onder de vorm van een levensverzekeringsovereenkomst (uitkering van kapitaal of rente) waarbij de maandelijks te betalen vaste premie voor het grootste deel door de begunstigde zelf wordt betaald. De organisatie van een pensioenfonds voor kunstenaars onder de vorm van een stichting lijkt op het eerste zicht een mogelijke piste. Verdere uitdieping rond o.a. de financiering van de werkingskost van een dergelijke stichting en de sociaal- en fiscaalrechtelijke kwalificatie van de uitkeringen aan kunstenaars, is nodig. 4 Verzekeringsproducten: de levensverzekering De techniek van de levensverzekering bestaat erin dat de verzekeraar op een bepaald tijdstip, bv. de pensioengerechtigde leeftijd, aan de begunstigde een kapitaal uitbetaalt, in zoverre de begunstigde nog in leven is. Ook de beoordeling van deze rechtsfiguur als structuur voor een pensioenfonds voor kunstenaars vergt een verder onderzoek naar diverse vragen, waarvan de belangrijkste zijn: - of dergelijke polis collectief kan worden georganiseerd; - hoe het financieel voordeel van de begunstigde (kunstenaar) fiscaal en sociaalrechtelijk gekwalificeerd. 5 Technieken van innovatieve financiering van 24

pensioenopbouw door de kunstenaar zelf Los van het onderzoek naar een mogelijke rechtsvorm voor een fonds, werd gewezen op het bestaan van systemen van innovatieve financiering van pensioenopbouw door de kunstenaar, bv. via effectisering van auteursrechten. Gezien de wijziging van de opdracht is geen verder onderzoek gevoerd naar de voormelde rechtsvormen en juridische technieken. 25

LUIK II In het tweede luik van de studie kwamen volgende aspecten aan bod. I. Oplossingsgericht onderzoek naar de mogelijkheid tot een verhoging van de, aan individuele kunstenaars toegekende beurzen en subsidies met een bijkomend bedrag a rato van 10 % van het toegekende bedrag, onder voorwaarde dat dit bedrag voor opbouw van bijkomende sociale rechten via het individueel pensioensparen onder fiscaal gunstig regime (derde pijler) wordt gebruikt. II. Conceptualisering van een sensibiliseringscampagne en voorstel van globaal budget. 26

I. Onderzoek van het voorstel tot toekenning van een additionele subsidie die verplicht moet worden gestort in een individueel aanvullend pensioenplan (derde pijler) Volgende punten werden onderzocht: 1. grondwettelijke en administratiefrechtelijke haalbaarheid van een stelsel van additionele subsidiëring teneinde verplicht aan individueel pensioensparen te doen; 2. de fiscale consequenties van een dergelijk stelsel van additionele subsidiëring om aan pensioensparen te doen; 3. alternatieve denkpiste indien onoverkomelijke juridische bezwaren tegen het voorstel zouden bestaan. De volledige weerslag van het onderzoek is opgenomen in volgende documenten: - bijlage 4: Studie naar de juridische haalbaarheid van een pensioenspaarplan dd. 28 augustus 2008; - bijlage 8: Memo Aanvullend pensioen voor Kunstenaars dd. 28 augustus 2008 - bijlage 9: Advies m.b.t. de verenigbaarheid van de beleidsintentie inzake pensioensparen voor individuele kunstenaars met de Cultuurpactwet dd. 13 september 2008 - bijlage 10: Memo Toelichting bij het voorstel van subsidiereglement tot bonificatie van individueel pensioensparen dd. 29 september 2008 - bijlage 11: Voorstel van reglement. Hierna worden de krachtlijnen hernomen. 27

I.1. Grondwettelijke en administratiefrechtelijke haalbaarheid van een stelsel van additionele subsidiëring teneinde aan verplicht pensioensparen te doen 22 Uit het grondwettelijk onderzoek blijkt dat een dergelijke maatregel wellicht zou neerkomen op een bevoegdheidsoverschrijdend handelen van de Vlaamse Gemeenschap. Van een dergelijke maatregel kan immers wellicht niet worden aangenomen dat deze rechtstreeks betrekking heeft op een culturele activiteit, en bovendien kunnen er ook vragen worden gesteld bij het kunstbevorderende effect van een dergelijke maatregel. Bovendien valt niet uit te sluiten dat het voorstel een aantasting van de voorbehouden bevoegdheden van de federale overheid zou opleveren. Tot slot lijkt het nemen van de voorgestelde maatregel moeilijk te kunnen worden gesteund op de impliciete bevoegdheid van de Gemeenschap. I.2. De fiscale consequenties van een stelsel van additionele subsidiëring om verplicht aan pensioensparen te doen 23 Uit het onderzoek blijkt dat ook vanuit fiscaal oogpunt diverse bezwaren rijzen tegen het voorgestelde systeem. Subsidies toegekend door de Vlaamse overheid zijn immers slechts vrijgesteld van belastingen op voorwaarde dat zij o.a.: - uitzonderlijke verdiensten belonen of uitzonderlijke inspanningen mogelijk maken op het vlak van ( ) de kunsten of de letteren; - toegekend zijn in omstandigheden die aan de ( ) kunstenaars ruime mogelijkheden bieden tot persoonlijk initiatief op het gebied van de voortzetting of de uitvoering van hun studies, opzoekingen, werken of kunstuitingen. Om fiscaal vrijgesteld te zijn moet de subsidie dus eerst en vooral dienen om de uitzonderlijke verdiensten op het vlak van kunsten en letteren te belonen. Het feit dat een gedeelte van de subsidie verplicht zou moeten worden gespaard onder de vorm van een pensioenspaarsysteem maakt dat dit verplicht te sparen gedeelte wellicht niet kan worden beschouwd als zijnde in overeenstemming met het, voor fiscale vrijstelling vereiste doel van de subsidie. 22 Zie Bijlage 4, p.16-22 en Bijlage 8 23 Zie Bijlage 4, p.27-33 en Bijlage 8 28

I.3. Voorstel van alternatieve maatregel Gelet op de juridische obstakels zoals vermeld sub I.1 en I.2. die tijdens het onderzoek naar voor kwamen werd een voorstel van alternatieve maatregel uitgewerkt om aan individuele kunstenaars een financiële stimulans ( incentive ) te geven voor initiatieven die zij ontplooien op het vlak van individuele pensioenopbouw. Dit voorstel van alternatieve maatregel bestaat erin dat, wanneer blijkt dat een kunstenaar op het ogenblik van aanvraag van een project- of ontwikkelingsgerichte beurs reeds (vrijwillig) aan individueel pensioensparen doet, deze, bovenop de toegekende subsidie (en onder voorbehoud dat deze inderdaad zou worden toegekend), een toeslag (bonus) van 10 % zou ontvangen, met het oog op aanwending van deze bonus voor de concrete kunstactiviteit of het concrete kunstproject zelf. I.3.1. Toetsing aan de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling 24 Uit het onderzoeksrapport blijkt dat, vanuit grondwettelijk perspectief, deze benaderingswijze meerdere voordelen biedt. 1 Gelet op het feit dat de integrale geldelijke tegemoetkoming (subsidie + bonus) zou worden toegekend met het oog op aanwending voor de concrete kunstactiviteit of het concrete kunstproject waarvoor de subsidie werd aangevraagd, houdt de maatregel ten volle en exclusief verband met de concrete gesubsidieerde activiteit en dus met de bevoegdheid van de minister voor cultuur. 2 Bijkomend wordt door de Raad van State aanvaard dat de subsidiërende overheid (binnen de haar toekomende bevoegdheid) zelf de voorwaarden bepaalt waaraan moet voldaan zijn om een subsidie te bekomen. In casu zou de subsidiebonus dus verbonden zijn aan de voorwaarde dat de individuele kunstenaar reeds aan pensioensparen doet. 3 Tot slot blijkt de maatregel ook stand te kunnen houden in het licht van een toetsing aan het gelijkheidsbeginsel: - het gegeven van aangesloten te zijn bij een individueel pensioenspaarplan ( derde pijler ) vormt een feitelijke vaststelling (onafhankelijk van enige persoonlijke of 24 Zie Bijlage 4, p.22-26 en Bijlage 8 29

subjectieve appreciatie), en dus een voldoende objectief criterium om een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen in te stellen; - verder lijkt de maatregel pertinent in het licht van het vooropgestelde doel; - tot slot kan de maatregel op een dusdanige manier worden ingevuld dat ook aan de vereiste van proportionaliteit wordt tegemoetgekomen. I.3.2. Toetsing aan de Cultuurpactwet 25 Op administratiefrechtelijk vlak werd het voorstel van maatregel tevens getoetst aan de Cultuurpactwet. Daarbij werd vastgesteld dat er géén redenen voorliggen om aan te nemen dat de maatregel met de bepalingen van deze wet strijdig zou zijn. I.3.3. Fiscaalrechtelijke kwalificatie 26 Vanuit fiscaalrechtelijk perspectief blijft evenwel ook binnen deze denkpiste een zeker risico aanwezig. Om fiscaal vrijgesteld te zijn, moet de subsidie immers zijn toegekend om een uitzonderlijke verdienste op het vlak van kunst of letteren te belonen. In de mate dat dit zou gelden voor de basis -subsidie (exclusief bonus), bestaat desalniettemin een risico dat een bonus, gekoppeld aan de inspanning om aanvullende sociale rechten op te bouwen, niet als een uitzonderlijke verdienste op het vlak van de kunst (in fiscaalrechtelijke zin) wordt beschouwd, en om die reden buiten de fiscale vrijstelling valt. I.3.4. Aanbevelingen omtrent de procedure van implementatie 27 Onder het voorbehoud dat het aan de opdrachtgever toekomt te beslissen de voorgestelde maatregel al dan niet te weerhouden, werd tevens onderzoek gevoerd naar de wijze waarop het voorstel, in ieder geval wat betreft de door de Vlaamse overheid aan 25 Zie Bijlage 9 en Bijlage 10, p.3-5 26 Zie Bijlage 4, p.34-35 27 Zie Bijlage 9, p.13 en Bijlage 10, p.5-7 30

individuele kunstenaars toegekende beurzen, zou kunnen worden geïmplementeerd. Dit onderzoek leidde tot volgende bevindingen: 1 De aanbevolen procedure zou erin bestaan dergelijke maatregel te verankeren via een aanpassing van het Kunstendecreet inzake de finaliteit van de delegatieclausules aan de Vlaamse regering en verdere uitwerking bij Besluit door laatstgenoemde. Het Kunstendecreet voorziet dat de toegekende subsidiebedragen, alsook de vaststelling van de hierbij gebruikte criteria, worden geregeld door de Vlaamse regering (het betreft hier een delegatie van de decreetgever aan de Regering). Naar aanleiding van het onderzoek van het Kunstendecreet gaf de Raad van State, afdeling Wetgeving, aan dat de clausules inzake bevoegdheidsdelegatie aan de Vlaamse regering te ruim zijn opgevat. Ten minste zou de finaliteit van de aanvullende criteria moeten worden vermeld. Gelet op deze kritiek lijkt de meest aangewezen weg, tot invoering van het voorstel tot alternatieve maatregel 28 een aanpassing van het Kunstendecreet. Dit kan door in de machtiging aan de Vlaamse regering, waar het gaat over de regels inzake de procedure en toekenning van het subsidiebedrag, duidelijk de na te streven finaliteit vast te leggen. Hierdoor krijgt de Vlaamse Regering alle vrijheid om, binnen die finaliteit, aanvullende criteria te bepalen. 2 Ongeacht of het Kunstendecreet op voormeld punt wordt bijgeschaafd, bezit de Vlaamse Regering reeds de bevoegdheid om de criteria inzake het subsidiebedrag vast te stellen. Hierbij zou de voorgestelde pensioenmaatregel kunnen worden opgenomen als criterium voor (een bonus op) het toegekende subsidiebedrag. Er kan dan ook worden aangenomen dat implementatie mogelijk zou zijn via Besluit van de Vlaamse Regering. 3 Ten voorlopige titel (voor een periode van max. 3 jaar) zou kunnen worden geopteerd voor een provisoire implementatie via subsidiereglement op grond van art. 12 van de Cultuurpactwet (toelagen die dienen om nieuwe, experimentele initiatieven te steunen). 28 Zie Bijlage 9, p.13 31