1) B De eigenschappen in de troposfeer bepalen in belangrijke mate de voorplating van radiogolven in de : A) VHF- en de HF- band ( HF- band werkt via de ionosfeer ruimte golven-) B) VHF band (troposfeer tot 10km voor de directe zicht verbindingen 30-300MHz) C) HF- band ( zgn. kortegolf van 3 tot 30 MHz) 2) A In de UHF band ligt de frequentie: A) 432 MHz (UHF 0,3 tot 3GHz is 70cm band) B) 144MHz ( is VHF van 30-300MHz VHF, UHF en EHF- zijn directe golven) C) 136KHz ( 2Km band- is Low frequentie 30-300KHz zgn. grondgolf) 3) A Bij normale condities zullen radiogolven van ca. 2 meter golflengte: A) zich volgens een vrijwel rechte lijn voortplanten (VHF,UHF,EHF directe golven) B) van het aardoppervlak afbuigen ( verzonnen) C) met het aardoppervlak meebuigen (dit zijn grondgolven VLF,LF,MF van 3KHz 3MHz) 4) B Welke bewering is het meest juist? Radiogolven met een golflengte van 2 meter: A) volgen de kromming van het aardoppervlak (grondgolven van 3KHz tot 3MHz) B) planten zich vrijwel rechtlijnig voort (geldt voor VHF,UHF en EHF) C) worden gereflecteerd door de ionosfeer ( HF band van 3 tot 30MHz) 5) C Radioverbindingen in de 2 meter band tussen stations op aarde vinden in het algemeen plaats via de: A) stratosfeer (gebied boven de 10 Km) B) troposfeer (gebied tot ca. 10Km hoogte waar zich het weer vormt) C) ionosfeer (gebied van 75 tot 400 Km hoogte, van de HF ruimte golven 3 tot 30MHz) 6) B De afstand,waarover in de 2 meter band een verbinding gemaakt kan worden, wordt soms sterk vergroot door: A) een relatief hoog aantal zon uren per dag ( met een sterke afkoeling s nachts kan) B) buiging in luchtlagen van verschillende temperaturen (temperatuur inversie in de herfst bij warme dagen sterke afkoeling en afnemende hoge druk gebieden) C) veel stof in de lucht ( heeft geen invloed) PA4TON 1
7) B Onder troposfeer wordt verstaan het gedeelte van de atmosfeer boven het aardoppervlak: A) tussen 80 en 120 Km hoogte ( D stikstof- en E laag zuurstof-) B) tussen zee niveau en ongeveer 10Km (juist, en boven de 10Km is de stratosfeer) C) tussen 120 en 500Km hoogte ( bevind zich de F1 en F2 laag waterstof/helium) 8) A Bij gebruik van frequenties in het VHF gebied kunnen grote afstanden beter overbrugd worden door: A) temperatuurinversies (temperatuurverschil in luchtlagen wat refractie breking- en diffractie afbuiging- veroorzaakt waardoor tunnel of duct vorming ontstaat) B) een goed geleidend aardoppervlak (geldt voor de grondgolf 3KHz tot 3000KHz) C) reflecties tegen geïoniseerde F lagen (de HF ruimte golven van 3 30 MHz s avonds) 9) C De voortplanting van de radiogolven over grote afstanden in de 2-meter band is vooral afhankelijk van: A) het aantal zonnevlekken B) de stand van de zon C) de temperatuurverdeling in de onderste luchtlagen (temperatuurinversies zie vr 8) 10) A De golflengte van een signaal, dat gereflecteerd wordt door de F laag, kan zijn: A) 10 m (HF band van 28 29,7 MHz die na zonsondergang D verdwijnt- open gaat ) B) 10 cm (UHF/SHF veel te hoge frequentie 3 GHz zijn directe golven ) C) 1 m ( VHF veel te hoge frequentie 300 MHz zijn directe golven ) 11) B Na inval van de schemering zijn signalen van ver verwijderde zenders op de 80-meter band sterker omdat: A) de f -laag is gestegen ( hoezo stijgen?) B) de D laag is verdwenen (doordat de zon verdwijnt wordt deze niet meer gevormd) C) de D laag dikker is geworden ( nee, hij verdwijnt dag D laag) 12) C Na zonsondergang worden ver verwijderde radiostations in de 3,5 MHz band hoorbaar. Dit wordt veroorzaakt omdat: A) de E laag ontstaat B) de F laag splitst in de F1- en de F2 laag (nee, F1 en F2 gaan s avonds op in één F laag) C) de D- laag verdwijnt (doordat de zon ondergaat verdwijnt de D- laag waardoor de HF signalen de F- laag kunnen bereiken en hierop kunnen reflecteren) Feitelijk kun je overdag alleen via de grondgolf van het HF signaal beperkt werken 13) C Lange -afstand- communicatie op HF banden wordt mogelijk gemaakt door het afbuigen van radiogolven in de: A) stratosfeer (boven de 10 Km waar straalvliegtuigen vliegen i.v.m brandstof besparing) B) troposfeer (hoofdzakelijk voor de VHF/UHF direct zicht verbindingen, 0 10Km) C) ionosfeer (dit s avonds als de zon onder is gegaan en de D laag is verdwenen) PA4TON 2
14) A Een lokaal station in de AM omroepband wordt s avonds onvervormd ontvangen. Tegelijkertijd wordt op een nabijgelegen frequentie een veraf gelegen station met zo nu en dan ernstig vervormde modulatie ontvangen. De meest waarschijnlijke oorzaak van deze vervorming is: A) selectieve fading (is voor een specifieke frequentie door fading verstoord) B) een plotselinge troopsferische verstoring (troopsferische verrassing hi-) C) een fout in de zender ( zo nu en dan maak dit onwaarschijnlijk) 15) A Radiogolven met een frequentie van 10MHz kunnen worden teruggekaatst in de: A) ionosfeer ( 10MHz is HF 3-30MHz- dus s avonds) B) troposfeer ( VHF, UHF) C) stratosfeer ( vliegtuigen) 16) C Verbindingen in de 14 MHz band over grote afstanden worden gemaakt via: A) Aurora reflectie ( dit geld voornamelijk voor 10m band 28-29,7 MHz) B) de troposfeer ( VHF, UHF) C) de ionosfeer (14MHz is HF de z.g.n. 20m band van 14 14,35 MHz ook vaak overdag met Europa te werken) 17) C HF signalen zijn over lange afstanden veelal onderhevig aan snelle fading. Dit wordt veroorzaakt door onregelmatigheid van: A) reflecties op de zee oppervlakte ( geldt voor de lagere grondgolven) B) de demping in de D laag (voorkomt het DX -en door de onbereikbare F -laag) C) de reflecties in de F laag (DX verbindingen zijn alleen mogelijk via de F -laag) 18) C Lange afstand HF signalen zijn veelal onderhevig aan fading. Dit wordt in het algemeen veroorzaakt door: A) veranderende demping van de atmosfeer ( deze is juist vrij constant) B) veranderend zendvermogen C) veranderende trajecten van het signaal tussen zender en ontvanger (z.g.n. meer -weg- fading waardoor het zelfde signaal via meerdere wegen door verschillende afstanden een faseverschil op loopt en op de ontvangstplaats door optelling afwisselend kan versterken en of verzwakken ) 19) B Twee of meer golven van een radiosignaal kunnen verschillende wegen volgen naar de ontvangantenne, waadoor de sterkte van het ontvangen signaal varieert. Deze sterkte verandering heet: A) reflectie ( is het weerkaatsen van een signaal op een voorwerp of stof) B) fading ( zie ook antwoord van vraag 18) C) absorptie (is het geheel of gedeeltelijk verorberen van een signaal denk aan spons-) PA4TON 3
20) C Fading of versluiering van radiogolven beneden 30MHz ontstaat doordat: A) de D laag alleen overdag aanwezig is en deze de radiogolven grotendeels absorbeert. ( dat klopt, alleen is g B) de absorptie van de D laag afneemt met toenemende frequentie C) ze langs meer dan één pad de ontvangantenne bereiken ( juist zie antwoord vraag ) 21) A Fading in de HF banden ( 3-30MHz) kan worden veroorzaakt door: A) twee in lengte verschillende propagatie wegen (juist zie ook antwoord van vraag 8) B) het toepassen van een te klein zendvermogen ( is zelfs een mode n.l. QRP max. 5W) C) regengebieden tussen zender den ontvanger (allen van invloed bij hogere frequenties) 22) B Elektromagnetische golven met een frequentie van ongeveer 1,8 MHz: A) worden gereflecteerd als gevolg van temperatuurinversie ( zou niet weten hoe) B) geven bij afstanden van meer dan 500 Km in het algemeen s nachts een beter ontvangst dan overdag (1,8MHz is een grondgolf in de 160m band en presteert s avonds beter) C) zijn uitermate geschikt om afstanden van meer dan 10.000 Km te overbruggen. ( hiervoor toch maar een HF verbinding gebruiken via de ionosfeer) 23) A Overdag is een noord -zuid radioverbinding over 10.000 Km vrijwel steeds mogelijk op: A) 14 MHz ( juist,dit is de 20meter band zie ook vraag/antwoord 16) B) 28 MHz ( de 10m band heeft condities gedurende maximum zoneactiviteiten) C) 7MHz ( de 40m band van 7,0 7,1 dus 100 KHz ook omroep zenders) 24) B Regelmatige veranderingen in de ionosfeer ten gevolge van zonnevlekkenactiviteit treden op in een cyclus van: A) 11 maanden B) 11 jaren ( juist, alhoewel de laatste tijd een trendbreuk te bespeuren is) C) 11 dagen 25) B Een zonnevlekken maximum komt; voor (gemiddeld) eens per: A) 15 jaar B) 11 jaar ( juist, alhoewel de laatste tijd een trendbreuk te bespeuren is) C) 9 jaar 26) B Een zonnevlekken cyclus duurt gemiddeld: A) 17 jaar B) 11 jaar C) 5 jaar PA4TON 4
27) C Regelmatige veranderingen in de ionosfeer ten gevolge van zonnevlekkenactiviteit treden op in een cyclus van: A) 11 maanden B) 11 jaren ( juist, alhoewel de laatste tijd een trendbreuk te bespeuren is) C) 11 dagen 28) C De bruikbaarheid van 28 MHz band voor intercontinentaal radioverkeer is het grootst: A) overdag, gedurende een periode van een minimum aantal zonnevlekken B) s nachts, gedurende een periode van een minimum aantal zonnevlekken C) overdag, gedurende een periode van een maximum aantal zonnevlekken. (door erupties op de zon ontstaan zonnewinden die een spiegel vormen voor radiogolven in de 10m band. Hierbij wordt zowel de D als F laag geïoniseerd wat voor problemen zorgt voor de HF banden terwijl voor de 10m enorme condities ontstaan en extreem grote afstanden mogelijk zijn) 29) A De hoogste laag in de ionosfeer is: A) de F laag ( de opbouw is D-E F1-200Km, F2 300Km F = F1 + F2) B) de E -laag (E is ca 120Km) C) de D -laag (D is ca-100km) 30) A Van elektromagnetische golven is juist: A) de voortplantingssnelheid in de lucht bedraagt ca. 300.000 Km/s (juist) B) bij elke frequentie worden zij door de ionosfeer gereflecteerd ( alleen de ruimtegolven) C) bij elke frequentie volgen zijn de kromming van de aarde ( alleen de grondgolven) 31) B Een radioverbinding over lange afstand op 145 MHz is mogelijk door: A) de ultra -violette zonnestraling ( die vormen o.a. de D laag) B temperatuurinversie (*buiging in luchtlagen van verschillende temperaturen) C) magnetische stormen ( zou zonneactiviteiten kunnen zijn) *Temperatuur inversie in de herfst bij warme dagen sterke afkoeling en afnemende hoge druk gebieden waarbij temperatuurverschillen in luchtlagen ontstaan die refractie brekingen diffractie afbuiging- veroorzaken waardoor tunnel of duct vorming ontstaat. PA4TON 5