Titel Subtitel FHTL COMPETENTIES MA GPW Master Godsdienst pastoraal werk/ geestelijke verzorging Aan dit document werkten mee: Chr. t Mannetje Hans Jonker Wijzigingen: Behandeld door: Status: Datum: vastgesteld 11-12-2014 Niets van deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder bronvermelding en voorafgaande toestemming van de uitgever. 1
MASTER GPW/GV COMPETENTIES Preambule De master opleiding FHTL veronderstelt dat de studenten hun bachelor behaald hebben en dus startbekwaam zijn. Er is gekozen voor een beknopte algemene beschrijving aan het begin van elke competentie en een gerichte beschrijving van een beperkt aantal indicatoren, die het niveau van de masteropleiding het beste weergeven. De competenties zijn geformuleerd zoveel mogelijk parallel aan die van de eerste graads leraar. De masteropleiding leidt op tot de functies van pastoraal werker en geestelijk verzorger. 0. Vakinhoudelijk competent M.0 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger weet zijn kennis aan te wenden in de praktijk van het pastoraal werk/ de geestelijke verzorging. Hij weet de kennisbasis niet alleen te gebruiken, maar ook toe te passen in het formuleren van een visie, een beleidsplan en een werkplan. Hij is in staat de kennisbasis te koppelen aan recente wetenschappelijke inzichten en praktijksituaties. M.0.1 is in staat zelfstandig zijn kennis te vermeerderen en deze te presenteren in een praktijkonderzoek. 1. Didactisch competent M.1 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger kan kennis over en inzicht in de praktijk overzien. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. Daarbij ontwerpt hij zelfstandig op basis van een in beleidstermen geformuleerde visie na te streven doelstellingen die recht doen aan verschillen tussen pastoranten/ cliënten, en dit omzet in leeractiviteiten met aandacht voor differentiatie en gevarieerde werkvormen. Hij speelt bij de uitvoering in op het proces, evalueert dit en betrekt bij dit alles ook de pastoranten / cliënten. Hij stimuleert de ontwikkeling van de levensbeschouwelijke en morele sensibiliteit van pastoranten /cliënten en begeleidt hen bij het opstellen en verantwoorden van levensbeschouwelijke en ethische redeneringen en gedrag. M.1.1 zorgt voor betekenisvolle en toepassingsgerichte (leer)activiteiten voor zowel individuen als groepen. M.1.2 ontwerpt verschillende leertrajecten om tegemoet te komen aan de verschillen in leren en gedrag tussen pastoranten /cliënten (leerstijl, niveau van cognitieve, levensbeschouwelijke en morele en ethische ontwikkeling en wijze van werken) en bevordert hiermee een open en zelfstandige lerende houding bij hen. M.1.3 daagt uit tot synthetiseren, analyseren en creatief denken (out of the box). M.1.4 ontwikkelt instrumenten van pastorale diagnostiek op proces en 2
M.1.5 M.1.6 M.1.7. M.1.8 M.1.9 M.1.10 M.1.11 M.1.12 M.1.13 M.1.14 M.1.15 M.1.16 M.1.17 productniveau waarmee de beoogde gedragsverandering op verantwoorde en adequate manier begeleid en geëvalueerd wordt. reflecteert op zijn eigen werkwijze met gebruik van wetenschappelijke inzichten. ondersteunt de pastoranten /cliënten in hun lerende houding, door levensvragen, wensen en verlangens te signaleren, te benoemen en er effectief op te reageren. kan ruimte geven aan creativiteit van pastoranten /cliënten en bevordert hierin de zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid. past bestaande schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen zelf aan en breidt ze uit met eigen inbreng (vragen, suggesties, voorbeelden) geeft een heldere opbouw in de stof en methode aan en schakelt waar nodig tussen theorie en praktijk. begeleidt de levensbeschouwelijke, morele en ethische uitingen van zijn pastoranten /cliënten. plaatst de levensbeschouwelijke, religieuze en ethische betekenisverlening in het algemeen en die van de pastorant/ cliënt in een breder kader door deze te ordenen en te (helpen) duiden (hermeneutiek) met gebruikmaking van theologie en verwante wetenschappen. reflecteert systematisch met de pastoranten /cliënten op het leerproces, zodat dit proces zichtbaar gemaakt wordt (metacognities) en het eigen leerproces van de pastorant /cliënt zich verder kan ontwikkelen. analyseert leervragen en speelt adequaat daarop in door afstemming van het programma bijvoorbeeld met gerichte opdrachten en/of vragen. heeft overzicht over het werkplan en richt zijn activiteiten dienovereenkomstig in met inbegrip van incidentele aanpassingen gebruikt huidige toepassingen van zijn vakgebied verantwoordt de agogische en didactische achtergronden van zijn werk in de ontwikkeling van de pastoranten /cliënten. Is onderlegd om ethische vragen en perspectieven aan de orde te stellen. 2. Interpersoonlijk competent M.2 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger stimuleert, ook in ietwat lastige groepen medewerkers, pastoranten /cliënten tot gewenst gedrag. Hij spreekt hen zowel individueel als groepsgewijs aan op hun verantwoordelijkheid zodat er een op samenwerking gerichte sfeer ontstaat waarbinnen ruimte is voor medewerkers, pastoranten /cliënten om zich kwetsbaar op te stellen. Daarbinnen kunnen zij ervaringen met betrekking tot levensbeschouwelijke opvattingen, levensvragen en uitingen uitwisselen. Hij beheerst diverse professionele gespreksvaardigheden en past deze zelfstandig toe. Hij is in staat zichzelf kwetsbaar op te stellen door authentiek en open te laten zien op welke wijze hij zelf omgaat met levensbeschouwelijke zaken. Ook is hij in staat om onderlinge samenwerking en een leerproces zo te begeleiden dat een op samenhang en onderlinge uitwisseling van argumenten en gevoelens gerichte sfeer ontstaat op basis van tolerantie en respect. M.2.1 communiceert verbaal en non-verbaal effectief met gebruikmaking van diverse gesprekstechnieken, zodat het communicatieproces tussen pastoraal 3
M.2.2 M.2.3 M.2.4 M.2.5 M.2.6 M.2.7 M.2.8 werker / geestelijk verzorger en medewerkers, pastoranten /cliënten en tussen medewerkers, pastoranten /cliënten onderling in een veilig klimaat plaatsvindt. toont persoonlijke betrokkenheid en enthousiasme bij individuele pastoranten /cliënten en groepen. gaat professionele relaties aan met pastoranten /cliënten en hanteert binnen zijn communicatie op professionele wijze de spanning tussen afstand en nabijheid. waardeert gewenst gedrag en helpt ongewenst gedrag bewust te maken en bij te sturen. motiveert zijn handelen in begrijpelijke taal aan pastoranten /cliënten doet recht aan levensbeschouwelijke overeenkomsten en verschillen tussen pastoranten /cliënten en tussen medewerkers en pastoranten /cliënten. toont zijn eigen gevoelens, meningen, positieve en negatieve ervaringen, indien zij aan het proces en het werkklimaat een positieve bijdrage kunnen leveren op gemeenschap en organisatie, groeps- of individueel niveau. bewaakt voor pastoranten /cliënten de grenzen waarbinnen zij gevoelens, meningen, positieve en negatieve ervaringen uiten. 3. Pedagogisch / agogisch competent M.3 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger in opleiding heeft een duidelijk beeld van de sociale verhoudingen en het sociale klimaat binnen een groep pastoranten /cliënten, analyseert deze en handelt zelfstandig op basis van de bevindingen en reageert op de belemmeringen, die pastoranten /cliënten ervaren in hun sociaalemotionele, levensbeschouwelijke en ethische ontwikkeling. Verder heeft hij een goed beeld van individuele pastoranten /cliënten en signaleert eventuele ontwikkelingsvragen, diagnosticeert deze waar nodig met hulp. Hij begeleidt deze pastoranten /cliënten en evalueert de gekozen aanpak. Hij verantwoordt zijn pedagogische/ agogische opvattingen en de gekozen aanpak. M.3.1 biedt een veilig klimaat waarin pastoranten /cliënten en pastoraal werker / geestelijk verzorger elkaar respectvol behandelen. M.3.2 zorgt voor een situatie waarin pastoranten /cliënten een eigen inbreng kunnen tonen. M.3.3 houdt rekening met verschillen tussen pastoranten /cliënten in cultureel, sociaal en emotioneel opzicht. M.3.4 gebruikt op systematische wijze de input van pastoranten /cliënten in het proces. M.3.5 onderneemt waar nodig actie om het sociale klimaat in de groep te verbeteren. M.3.6 stimuleert het bespreken van normen en waarden tussen pastoranten /cliënten. M.3.7 daagt pastoranten /cliënten uit om na te denken over hun eigen ontwikkelings- en leerprocessen door diverse werkvormen in te zetten en pastoranten /cliënten en e begeleiden bij het hanteren van levensbeschouwelijke taal. M.3.8 is in staat pastoranten /cliënten te begeleiden in hun leren op het gebied van 4
M.3.9 M.3.10 M.3.11 M.3.12 M.3.13 gedrag en persoonsontwikkeling. signaleert en benoemt ontwikkelingsvragen en vragen bij het (samen)werken van medewerkers en pastoranten /cliënten. verwijst zo nodig door. verantwoordt pedagogische / agogische opvattingen en de gekozen aanpak begeleidt en stimuleert de pastoranten /cliënten bij hun zoektocht naar de eigen levensbeschouwelijke identiteit en weet deze te plaatsen in een breder kader van levensgeschiedenis en cultuur. geeft betekenis aan de processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij de pastoranten /cliënten en wijst op de culturele bepaaldheid daarvan. 4. Organisatorisch competent M.4 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger hanteert zelfstandig een effectieve vorm van time- en taakmanagement m.b.t. activiteiten binnen en buiten het werk, voor zichzelf, voor medewerkers en pastoranten /cliënten en voor de organisatie. Hij richt de werkruimtes op een veilige en doelmatige manier in en stemt de activiteiten in uiteenlopende leeromgevingen op elkaar af. Hij treedt regulerend en ordenend op in onverwachte situaties. Hij administreert relevante informatie. M.4.1 geeft duidelijk aan wat doel, inhoud, vorm, structuur en relevantie van de activiteit is. M.4.2 verantwoordt zijn opvattingen, zijn management en de organisatie van zijn activiteiten en is in staat om groepsprocessen te benoemen en te begeleiden zodat een veilig leerklimaat ontstaat. M.4.3 maakt afspraken over de taken van de pastoranten /cliënten en medewerkers en geeft aan welke ondersteuning zij kunnen verwachten. M.4.4 stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd effectief. M.4.5 weet om te gaan met (beperkingen in) de mogelijkheden van de werkomgeving, en beschikt bij knelpunten over alternatieven. M.4.6 M.4.7 bewaakt de planning samen met de pastoranten /clienten en medewerkers. is consequent in het hanteren van regels en afspraken waar nodig en flexibel waar noodzakelijk. 5. Competent in het samenwerken met collega s M.5 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger neemt actief deel aan verschillende vormen van overleg binnen de organisatie. Hij levert een bijdrage aan het ontwikkelen en realiseren van de (brede) levensbeschouwelijke en ethische identiteit. Collegiale consultatie en intervisie zet hij in als middelen om zijn eigen functioneren te verbeteren. Hij neemt initiatieven met collega s om het beroep en het vak inhoudelijk en didactisch te verbeteren. Hij structureert en/of initieert veranderingsprocessen. M.5.1 behartigt en realiseert de belangen van het team op een verantwoorde wijze binnen de grenzen van waar hij toe bevoegd en in staat is. M.5.2 vraagt hulp van en biedt hulp aan collega s. M.5.3 draagt bij aan de inhoudelijke en didactische verbetering van het beroep en 5
M.5.4 M.5.5 M.5.6 M.5.7 het vak. neemt met collega s initiatieven tot of draagt daadwerkelijk bij aan veranderingsprocessen en verbeteringen binnen het team of de organisatie. verantwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande samenwerken met collega s binnen het team en binnen de organisatie. plaatst de (brede) identiteit van de organisatie in een ruimer kader geeft met collega s van eigen team en/of andere teams vorm en inhoud aan samenwerkings projecten binnen en/of buiten het eigen (vak)terrein. 6. Competent in het samenwerken met de omgeving M.6 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger neemt actief deel aan overleg met mensen en instellingen buiten de eigen organisatie: te denken valt aan overheid, bedrijven, zorgorganisaties enzovoort. M.6.1 hanteert relevante gespreksvaardigheden en technieken. M.6.2 verzamelt en raadpleegt bekende en nieuwe informatie en stelt anderen in de gelegenheid hier gebruik van te maken. M.6.3 kan op een verantwoorde en respectvolle manier omgaan met informatie en houdt daarbij rekening met de vereiste privacy (wetgeving). M.6.4 verantwoordt zijn professionele opvattingen, werkwijze en benadering aan werkgever en andere belanghebbenden. M.6.5 Verheldert de betekenis van godsdienst / levensbeschouwing voor de oriëntatie van de pastorant /cliënt op de samenleving en organiseert daartoe zo nodig bijeenkomsten. 7. Competent in reflectie en ontwikkeling. M.7 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger onderzoekt systematisch zijn werk, beroepshouding en spiritualiteit. Hij betrekt daarbij de feedback van collega s en begeleiders. Hij benoemt talenten, verbeter punten en leervragen en beschrijft kenmerkende situaties waarin hij daarmee (heeft ge)werkt. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. De pastoraal werker/ geestelijk verzorger denkt mee over organisatie brede relevante thema s, waaronder zijn eventuele ambtelijke positie. Hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen het werkveld en is in staat te reflecteren en ontwikkelt zo zijn eigen spiritualiteit in relatie tot de beroepspraktijk en is in staat te reflecteren op de ethische aspecten van zijn arbeid. De pastoraal werker/ geestelijk verzorger in opleiding verwoordt zijn beroepsopvatting, houding en spiritualiteit en vanuit welke waarden en normen hij daar vorm aan geeft. M.7.1 beschrijft gericht op de feitelijke situaties de eigen kwaliteiten. M.7.2 reflecteert systematisch op eigen gedrag, houding en spiritualiteit en betrekt in zijn reflectie de feedback van anderen. M.7.3 weet aan te geven op welke punten de eigen competenties verbeterd kunnen worden. M.7.4 werkt op een planmatige manier aan zijn eigen beroepsontwikkeling en spiritualiteit. M.7.5 M.7.6 stemt zijn beroepsontwikkeling af op het beleid van de organisatie. is flexibel en hanteert stressvolle situaties door zich aan te passen aan veranderende omstandigheden en beschikt over gedragsalternatieven. 6
M.7.7 M.7.8 M.7.9 M.7.10 M.7.11 volgt nieuwe ontwikkelingen rond zijn vak en beroep op de voet. staat open voor visies en ideeën van anderen en beproeft ze daadwerkelijk. brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in zijn beroep en van welke waarden, normen en opvattingen hij uitgaat. geeft in intervisie/supervisie aan wat voor hem in het beroep belangrijk is en vanuit welke spiritualiteit hij werkt. geeft in intervisie/supervisie aan op welke wijze hij zijn beroepshouding ontwikkelt. 8. Competent in onderzoeken M.8 De student kan een kleinschalig praktijkgericht en toegepast onderzoek opzetten, uitvoeren en daarover op adequate wijze rapporteren. De student signaleert en beschrijft een beroepspraktijk waarin verbetering of een andere aanpak mogelijk is. De student weet deze signalen in hun context te verstaan en te formuleren in een onderzoekbare vraag. De student kan die vraag vertalen naar het handelen in de beroepspraktijk en toepassen op het eigen beroepsmatig handelen. M.8.1 Is in staat een afgebakende probleemstelling te formuleren en de daarin gehanteerde kernbegrippen te verbinden met de theorie M.8.2 Is in staat de keuze voor de gebruikte methode te verantwoorden M.8.3 Is in staat de gekozen methoden verantwoord toe te passen M.8.4 Is in staat de onderzoeksgegevens geordend en zakelijk weer te geven M.8.5 Is in staat een kleinschalig bronnenonderzoek op te zetten en uit te voeren M.8.6 Is in staat de onderzoeksresultaten zakelijk en op een geordende wijze weer te geven M.8.7 Is in staat de onderzoeksresultaten te interpreteren en te analyseren in het licht van de vraagstelling M.8.8 Is in staat conclusies te trekken uit de geïnterpreteerde en geanalyseerde onderzoeksresultaten en daarmee antwoord te geven op de onderzoeksvraag M.8.9 Is in staat over het onderzoek te rapporteren conform wetenschappelijke vormeisen Werkveld specifiek competent M9 De pastoraal werker/ geestelijk verzorger weet in de specifieke en complexe werkomgeving vanuit een leidinggevende positie vragen naar betekenisverlening, liturgisch vormgeven, pathologisch analyseren en zelfstandig ondernemen te doordenken, te vertalen in een adequaat aanbod en dat vorm te geven. 7