Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5

Vergelijkbare documenten
Q l = 23ste Vlaamse Fysica Olympiade. R s. ρ water = 1, kg/m 3 ( ϑ = 4 C ) Eerste ronde - 23ste Vlaamse Fysica Olympiade 1

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

1ste ronde van de 19de Vlaamse Fysica Olympiade 1. = kx. = mgh. E k F A. l A. ρ water = 1, kg/m 3 ( θ = 4 C ) c water = 4, J/(kg.

Fysica. Indien dezelfde kracht werkt op een voorwerp met massa m 1 + m 2, is de versnelling van dat voorwerp gelijk aan: <A> 18,0 m/s 2.

Vlaamse Fysica Olympiade 27 ste editie Eerste ronde

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

Juli blauw Vraag 1. Fysica

DEZE TAAK BESTAAT UIT 36 ITEMS.

Vlaamse Fysica Olympiade Eerste ronde

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM HEREXAMEN HAVO 2015

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

Juli geel Fysica Vraag 1

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EXAMEN HAVO 2015

ALGEMEEN 1. De luchtdruk op aarde is ongeveer gelijk aan. A 1mbar. B 1 N/m 2. C 13,6 cm kwikdruk. D 100 kpa.

jaar: 1989 nummer: 17

UNIFORM EINDEXAMEN MULO tevens TOELATINGSEXAMEN VWO/HAVO/NATIN 2009

Mkv Dynamica. 1. Bereken de versnelling van het wagentje in de volgende figuur. Wrijving is te verwaarlozen. 10 kg

Fysica. Een lichtstraal gaat van middenstof A via middenstof B naar middenstof C. De stralengang van de lichtstraal is aangegeven in de figuur.

jaar: 1990 nummer: 06

HEREXAMEN EIND MULO tevens IIe ZITTING STAATSEXAMEN EIND MULO 2009

Juli blauw Fysica Vraag 1

Elektro-magnetisme Q B Q A


Vlaamse Fysica Olympiade 31ste editie Eerste ronde

Fysica. Een voorwerp wordt op de hoofdas van een dunne bolle lens geplaatst op 30 cm van de lens. De brandpuntsafstand f van de lens is 10 cm.

koper hout water Als de bovenkant van het blokje hout zich net aan het wateroppervlak bevindt, is de massa van het blokje koper gelijk aan:

Vlaamse Fysica Olympiade 26 ste editie Eerste ronde

Inleiding kracht en energie 3hv

VAK : NATUURKUNDE DATUM : VRIJDAG 04 JULI 2008 TIJD : UUR (Mulo III kandidaten) UUR (Mulo IV kandidaten)

Maandag 15 juni, uur

T G6202. Info: auteur: Examencommissie Toelatingsexamen Arts en Tandarts, bron: Juli 2015, id: 11941

In een U-vormige buis bevinden zich drie verschillende, niet mengbare vloeistoffen met dichtheden ρ1, ρ2 en ρ3. De hoogte h1 = 10 cm en h3 = 15 cm.

Nationale Natuurkunde Olympiade. Eerste ronde Beschikbare tijd: 2 klokuren

Woensdag 24 mei, uur

Opgave 1 Afdaling. Opgave 2 Fietser

Opgave 1. Voor de grootte van de magnetische veldsterkte in de spoel geldt: = l

Deze Informatie is gratis en mag op geen enkele wijze tegen betaling aangeboden worden. Vraag 1

Nationale Natuurkunde Olympiade. Eerste ronde januari Beschikbare tijd: 2 klokuren

Als de trapper in de stand van figuur 1 staat, oefent de voet de in figuur 2 aangegeven verticale kracht uit op het rechter pedaal.

Vragenbundel Eerste Ronde Editie 2013

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

jaar: 1989 nummer: 25

Q l = 24ste Vlaamse Fysica Olympiade. R s. ρ water = 1, kg/m 3 ( ϑ = 4 C ) Eerste ronde - 24ste Vlaamse Fysica Olympiade 1

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

Op een veer van 10 N/m wordt een kracht van 0,55 N uitgeoefend. Hoeveel is de veer langer geworden hierdoor?

Augustus blauw Fysica Vraag 1

Augustus geel Fysica Vraag 1

TOELATINGSEXAMEN NATIN 2009

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 MAVO4


Bereken de luchtdruk in bar op 3000 m hoogte in de Franse Alpen. De soortelijke massa van lucht is 1,2 kg/m³. De druk op zeeniveau bedraagt 1 bar.

RBEID 16/5/2011. Een rond voorwerp met een massa van 3,5 kg hangt stil aan twee touwtjes (zie bijlage figuur 2).

MAV04. NATUUR- EN SCHEIKUNDE I (Natuurkunde) EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Woensdag 30 augustus,

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1985 MAVO-C NATUURKUNDE. Donderdag 13 juni, uur. MAVO-C Il

HOGESCHOOL ROTTERDAM:

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

J De centrale draait (met de gegevens) gedurende één jaar. Het gemiddelde vermogen van de centrale kan dan berekend worden:

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012 lood 11,2 0, ,0 4,2 100

TENTAMEN NATUURKUNDE

aluminium 2,7 0, ,024 ijzer 7,9 0, ,012

Vraag 1. Fysica 01/2a. Vraag 1 : <A> <B> <C> <D> <D>

2 Van 1 liter vloeistof wordt door koken 1000 liter damp gemaakt.

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

VAK : NATUURKUNDE DATUM : VRIJDAG 04 JULI 2008 TIJD : UUR (Mulo III kandidaten) UUR (Mulo IV kandidaten)

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1984 MAVO-C NATUURKUNDE. Dinsdag 8 mei, uur

Examentraining Leerlingmateriaal

Woensdag 11 mei, uur

Mkv Magnetisme. Vraag 1 Twee lange, rechte stroomvoerende geleiders zijn opgehangen in hetzelfde verticale vlak, op een afstand d van elkaar.

Technische Universiteit Eindhoven Bachelor College

voorbeeld van een berekening: Uit de definitie volgt dat de ontvangen stralingsdosis gelijk is aan E m,

Woensdag 21 mei, uur

Eindronde Natuurkunde Olympiade 2014 theorietoets deel 1

Extra opdrachten Module: bewegen

Een bal wegschoppen Een veer indrukken en/of uitrekken Een lat ombuigen Een wagentjes voorduwen

Hoofdstuk 4: Arbeid en energie

Eindexamen natuurkunde pilot havo I

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EXAMEN VWO 2015

Eindexamen natuurkunde 1 havo 2005-I

Leerstof: Hoofdstukken 1, 2, 4, 7, 9 en 10. Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6 de druk. Let op dat je alle vragen beantwoordt.

Welk van de onderstaande reeks vormt een stel van drie krachten die elkaar in evenwicht kunnen houden?

Eindexamen natuurkunde havo I

= Ep = R1. U = R I R s

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2016 TOETS APRIL :15 12:15 uur

Naam: examennummer:.

TWEEDE RONDE NATUURKUNDE OLYMPIADE 2014 TOETS APRIL uur

... - Examen LEAO-LHNO-LLO-MAV0-0

Opgave 5 Een verwarmingselement heeft een weerstand van 14,0 Ω en is opgenomen in de schakeling van figuur 3.

Arbeid & Energie. Dr. Pieter Neyskens Monitoraat Wetenschappen pieter.neyskens@wet.kuleuven.be. Assistent: Erik Lambrechts

Dit examen bestaat uit 11 opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

Uitwerkingen van 3 klas NOVA natuurkunde hoofdstuk 6 arbeid en zo

MAVO-D II. Donderdag 13 junj, uur. Dit examen bestaat uit elf opgaven Bijlage: 1 antwoordblad

UITWERKINGEN OEFENVRAAGSTUKKEN 5 HAVO. natuurkunde

NATUURKUNDE. Figuur 1

Examen mechanica: oefeningen

Studievoorbereiding. Vak: Natuurkunde voorbeeldexamen. Toegestane hulpmiddelen: Rekenmachine. Het examen bestaat uit: 32 meerkeuzevragen

TECHNISCHE UNIVERSITEIT DELFT Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1977 MAVO4 NATUUR- EN SCHEIKUNDE I. Zie ommezijde. Vrijdag 19 augustus,

ATWOOD Blok A en blok B zijn verbonden door een koord dat over een katrol hangt. Er is geen wrijving in de katrol. Het stelsel gaat bewegen.

toelatingsexamen-geneeskunde.be

Transcriptie:

Vraag 1 Een hoeveelheid ideaal gas is opgesloten in een vat van 1 liter bij 10 C en bij een druk van 3 bar. We vergroten het volume tot 10 liter bij 100 C. De einddruk van het gas is dan gelijk aan: a. 0,3 bar b. 0,4 bar c. 3 bar d. 4 bar Vraag 2 Een hoeveelheid ideaal gas bevindt zich in een vat afgesloten door een zuiger. De druk van het gas wordt verhoogd terwijl de temperatuur constant blijft. Welke verandering zal er optreden? a. De gemiddelde kinetische energie van de moleculen zal toenemen. b. De massa van het gas zal toenemen. c. De massadichtheid van het gas zal afnemen. d. Het volume van het gas zal afnemen. Vraag 3 In een U-vormige buis bevindt zich in het linkerbeen een zuiger (oppervlakte A 1 =5,0 dm 2 ). In het rechterbeen (oppervlakte A 2 = 4,0 dm 2 ) staat de olie 40 cm hoger dan in het linkerbeen. Het gewicht van de zuiger is verwaarloosbaar. De dichtheid van olie bedraagt 800 kg/m 3. Met welke kracht F r moet je duwen om het geheel in evenwicht te houden? a. 13.10 N b. 16.10 N c. 31.10 2 N d. 16.10 3 N Vraag 4 Een bal stijgt op uit water. Als het gedeelte van de bal dat uit het water steekt groter wordt, a. verkleint de archimedeskracht. b. vergroot de archimedeskracht. c. blijft de archimedeskracht even groot. d. is de archimedeskracht nul. Vraag 5 Aan een dynamometer is een voorwerp opgehangen. De dynamometer geeft 90 N aan. Het voorwerp wordt volledig ondergedompeld in water, de dynamometer geeft nu 60 N aan. Dan wordt hetzelfde voorwerp volledig ondergedompeld in een andere vloeistof, de dynamometer geeft nu 20 N aan. De dichtheid van deze vloeistof is gelijk aan: a. 1,3 g/cm 3 b. 1,5 g/cm 3 c. 2,3 g/cm 3 d. 3,0 g/cm 3

Vraag 6 De specifieke warmtecapaciteit van aluminium is 900 J/(kg.K). Welke van de volgende beweringen is juist? a. Als 100 g aluminium 900 J warmte afgeeft, stijgt de temperatuur 1,0 K. b. Als 2,0 kg aluminium 900 J warmte opneemt, stijgt de temperatuur 2,0 K. c. Als je 1800 J warmte toevoegt aan 1,0 kg aluminium stijgt de temperatuur 2,0 K. d. Als je 900 J warmte toevoegt aan 0,5 kg aluminium stijgt de temperatuur 0,5 K. Vraag 7 Eén kilogram koud water bij 5,0 C wordt toegevoegd aan 5,0 kg warm water bij 65 C. De invloed van het vat is te verwaarlozen, er is geen warmteverlies naar de omgeving. De eindtemperatuur van het water is dan gelijk aan: a. 10 C b. 15 C c. 35 C d. 55 C Vraag 8 Hoog in de bergen kookt water in een open vat: a. op een even hoge temperatuur als in Oostende. b. op een hogere temperatuur dan in Oostende. c. op een lagere temperatuur dan in Oostende. d. nooit. Vraag 9 Aan 100 g ijs bij 0 C wordt 100 g kokend water bij 100 C toegevoegd. Welke grafiek beschrijft best de temperatuur van het water en het ijs als functie van de tijd? Verwaarloos de invloed van het vat.

Vraag 10 Op aarde houdt een astronaut een rugzak vast en oefent hierbij een kracht uit van 180 N. Om dezelfde rugzak op de maan vast te houden moet de astronaut een kracht uitoefenen van 29 N. Een verklaring voor dit verschil in grootte van de kracht is dat: a. er op de maan geen atmosfeer is. b. de (zwaarte)veldsterkte op de maan kleiner is dan op de aarde. c. de (zwaarte)veldsterkte op de maan groter is dan op de aarde. d. de massa van de rugzak op de maan kleiner is dan op de aarde. Vraag 11 Een voorwerp met massa 0,30 kg wordt bevestigd aan een veer met lengte 0,20 m en veerconstante 50 N/m. De lengte van de veer als het voorwerp stil hangt is gelijk aan: a. 0,059 m b. 0,21 m c. 0,26 m d. 0,50 m Vraag 12 Welke x(t)-grafiek stelt de beweging van een voorwerp voor dat over het hele traject met een constante snelheid beweegt? Vraag 13 Twee auto s rijden heen en terug van Diest naar Dilsen. De afstand tussen Diest en Dilsen bedraagt 50 km. De eerste auto rijdt heen en terug met een snelheid van 80 km/h. De tweede auto legt de heenweg af aan 60 km/h en de terugweg aan 100 km/h. Tijdens elke rit blijft de snelheid constant. Over de totale reistijd kan je zeggen dat: a. beide auto s de rit afleggen in dezelfde tijd. b. de eerste auto langer onderweg is dan de tweede. c. de tweede auto langer onderweg is dan de eerste. d. we niet voldoende gegevens hebben om te vergelijken.

Vraag 14 In Bremen staat een valtoren waarin een capsule 110 m in vacuüm kan vallen. Bij zo n valbeweging vanuit rust bereikt de capsule de grond met een snelheid gelijk aan: a. 4,74 m/s b. 11,2 m/s c. 22,4 m/s d. 46,5 m/s Vraag 15 De snelheid v op het tijdstip t van een auto is gegeven in de tabel. De auto voert in de opgegeven intervallen steeds een eenparige of eenparig veranderlijke rechtlijnige beweging uit. t (s) v (m/s) 0 0 6 16,7 60 16,7 66 22,2 150 22,2 180 13,9 210 13,9 216 0 De versnelling a is a. steeds positief of nul. b. steeds negatief of nul. c. soms positief en soms negatief, maar nooit nul. d. soms positief, soms negatief en soms nul. Vraag 16 Een wagen heeft een snelheid van 50,0 km/h en een kinetische energie gelijk aan 100 kj. Bij een snelheid van 100 km/h heeft dezelfde wagen een kinetische energie gelijk aan: a. 50 kj b. 100 kj c. 200 kj d. 400 kj Vraag 17 In een pretpark rijdt een wagentje over een spoor. In een punt A is zijn snelheid 10 m/s. Als je alle wrijving mag verwaarlozen, kan je zeggen dat zijn snelheid in het punt B a. gelijk is aan 20 m/s. b. gelijk is aan 22 m/s. c. gelijk is aan 30 m/s. d. niet kan worden berekend, omdat de massa van het wagentje niet gegeven is.

Vraag 18 Een fietser voert een rechtlijnige beweging uit. De snelheid van de fietser wordt voorgesteld in de v(t)- grafiek. Voor het tijdsinterval 0 tot 8 s geldt dan de volgende uitspraak: a. De fietser versnelt enkel. b. De fietser vertraagt enkel. c. De fietser versnelt eerst en vertraagt nadien. d. De fietser vertraagt eerst en versnelt nadien. Vraag 19 De kracht F r (grootte 50,0 N) op een voorwerp kan ontbonden worden in de componenten F r 1(grootte 30,0 N) x r en F2 (grootte 40,0 N). Het voorwerp maakt een verplaatsing x r (grootte 10,0 m) volgens de richting en r zin van F1 (zie tekening). De arbeid geleverd door de kracht F r is gelijk aan: a. 300 J b. 400 J c. 500 J d. 700 J F 1 F F 2 Vraag 20 In een elektrische schakeling (zie figuur) is de waarde van de weerstand R gelijk aan: a. 1,0 Ω b. 2,0 Ω c. 4,0 Ω d. 6,0 Ω Vraag 21 Twee negatieve ladingen, Q 1 en Q 2, bevinden zich op een rechte lijn zoals aangeduid in de figuur. De figuur is op schaal getekend en Q 2 = 4 Q1 De resulterende kracht op een positieve lading Q 3 is nul in het punt: a. A b. B c. C d. D

Vraag 22 De weerstanden R 1, R 2 en R 3 in de gegeven schakeling hebben elk een verschillende waarde. De weerstand van de ampèremeter is gelijk aan nul. De voltmeter geeft de spanning aan: a. enkel over R 1. b. enkel over R 2. c. enkel over R 3. d. enkel over R 2 en R 3. U R 1 R 2 A R 3 V Vraag 23 Je sluit drie identieke weerstanden R aan op een bron zoals voorgesteld in de figuur. De weerstand tussen de punten A en B is gelijk aan: a. R /3 b. 2 R / 3 c. 3 R /2 d. 3 R A R R R B Vraag 24 Een lamp en een ampèremeter zijn verbonden met een regelbare spanningsbron. De ampèremeter duidt 0,50 A aan. De weerstand van de gloeidraad is op dat ogenblik 48 Ω. Het vermogen dat in de lamp wordt ontwikkeld is dan gelijk aan: A a. 12 W b. 24 W c. 48 W d. 96 W Vraag 25 Een verwarmingstoestel wordt aangesloten op het elektriciteitsnet. In de grafiek is de energie die het toestel afneemt van het net aangegeven in functie van de tijd. We sluiten op hetzelfde net een tweede toestel aan, waarvan de weerstand tweemaal zo groot is. Het tweede toestel blijft 10 uur ingeschakeld en neemt dan van het net een energiehoeveelheid af gelijk aan: a. 3,8 kwh b. 7,5 kwh c. 30 kwh d. 60 kwh