Actuariële richtlijnen

Vergelijkbare documenten
Actuariële richtlijnen

3. De positie van pensioenfondsen in de PSW

de pensioengerechtigde leeftijd of bij eerder overlijden, zoals aanspraken op ouderdomsen nabestaandenpensioen en pré-pensioen.

Datum Briefnummer Behandeld door Doorkiesnummer N.W. Dijkhuizen 630

Verslagstaten ondernemingspensioenfondsen

Grondslagen StiPP verklaring financiële en actuariële gelijkwaardigheid 2016

2013 verkort in beeld. Ontwikkelingen. Pensioenen Beleggingen Organogram

Grondslagen StiPP verklaring financiële en actuariële gelijkwaardigheid 2017

Pension Fund Governance richtlijnen

Toeslagverlening Uitgave mei 2015

30 september /LJ/AH. FNV-beleid bij vaststellen van de pensioenpremie. FNV-beleid bij vaststellen van de pensioenpremie

heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan. Artikel 6

Toeslag- verlening Uitgave mei 2015

Geef pensioen de aandacht die het verdient. Jaarbericht Stichting Pensioenfonds

Indexatiebeleid Financiering Reglement Communicatie

Procedure toetsing premie, bijlage 3 (ABTN) Stichting Pensioenfonds F. van Lanschot

LANDSVERORDENING van 30 maart 1985 houdende regelen betreffende ondernemingspensioenfondsen

Mijn Pensioen. Pensioen is meer! Onderwerpen van vandaag 23/11/2015. Mijn Pensioen (1) Hoe ziet mijn pensioen eruit?

Extra nieuwsbrief. De positie van het pensioenfonds. Mei Waarom een extra nieuwsbrief?

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Toeslagverlening. Versie

REGLEMENT AANVULLEND PENSIOEN STICHTING PENSIOENFONDS ALLIANCE

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

Wijziging pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP

Brochure Toeslagverlening

1. instelling : de Instelling Pensioenfonds van de Nederlandse Bisdommen;

REGLEMENT AANVULLINGSREGELINGEN PER 1 JANUARI 2006 STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE HANDEL IN BOUWMATERIALEN

Verslag bijeenkomst SVG 9 maart 2016

VERKORT JAARVERSLAG 2017

Toeslagverlening. Versie

Solvabiliteitsrichtlijnen

Vragen & antwoorden over uw pensioen en de kredietcrisis

CRISISPLAN - SAMENVATTING

PENSIOENREGLEMENT UNISYS PENSIOENKAPITAALPLAN PENSIOENREGLEMENT UNISYS COMBI PENSIOEN UNISYS PENSIOENREGLEMENT, 12E NOTA VAN WIJZIGING

Brief S.P.O.A. januari 2012 korting per 1 april 2012

Reglement arbeidsongeschiktheidspensioen Stichting Voorzieningsfonds Getronics

Kort jaarverslag Stichting Pensioenfonds nv Linde Gas Benelux

Brochure. Toeslagverlening

Pensioenbijeenkomst. 22 maart 2018

Haarlem 18 juni 2019 Boxmeer 20 juni 2019 Oss 20 juni 2019

Brochure. Toeslagverlening

Ingang Partner- en wezenpensioen

REGLEMENT AANVULLEND PENSIOEN STICHTING PENSIOENFONDS ALLIANCE

Bijlage 3 Het Financieel Crisisplan

RESULTATEN ENQUÊTE CONSULTATIE NIEUW FTK ACTUARIEEL. Vraag 1

Bijlage 3 Het Financieel Crisisplan

Terugblik 2011 in cijfers

stichting pensioenfonds wonen

Toeslagverlening. Versie

Addendum 2 bij het Pensioenreglement Sanoma 2009 pensioenregeling, van Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland, contractnummer

Bijlagen. Stichting Pensioenfonds Unisys Nederland. Versie 1 januari 2013 PENSIOENREGLEMENT UNISYS PENSIOENKAPITAALPLAN

In de Pensioenwet is vastgelegd dat wanneer een pensioenfonds niet langer voldoet aan de gestelde eisen ten aanzien van:

Buitengewone vergadering van deelnemers 22 november 2010

Nieuwe pensioenregeling vanaf 1 januari Jan Raaijmakers Aad van der Tak Michel Stok Voorzitter Manager Pensioenfonds Extern actuarieel adviseur

ABP Jaarverslag Inhoudsopgave. 4 Statutaire winstverdeling Actuariële verklaring Controleverklaring. Overige gegevens

Ingang Ouderdomspensioen

ONDERWERP PRESENTATIE IS EEN STELSELWIJZIGING IN BELANG VAN U ALS DEELNEMER? GENOEMDE ONTWIKKELINGEN / PROBLEMEN OM ONS PENSIOEN STELSEL TE WIJZIGEN

Pensioen. Waardeoverdracht bij indiensttreding

Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2015

Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics. Verkort Jaarverslag 2009

Volgens de beleidsregel van De Nederlandsche Bank (DNB) is een financieel crisisplan als volgt te definiëren:

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2016

Uitvoeringsreglement Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Jaarbericht Terugblikken en vooruitkijken. delta lloyd pensioenfonds

1. Definities Kostendekkende premie Premie die noodzakelijk is om jaarlijks ouderdomspensioenaanspraken in te kopen.

Addendum 2 bij het Pensioenreglement pensioenregeling A, van Stichting Pensioenfonds Sanoma Nederland, contractnummer

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/6 TWEEDE KWARTAAL 2017

UITVOERINGSREGLEMENT STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VAN DE VOOR HET SCHILDERS-, AFWERKINGS- EN GLASZETBEDRIJF

datum onze referentie uw referentie doorkiesnummer

Statuten van de Stichting Pensioenfonds APF gevestigd te Arnhem. De Stichting draagt de naam Stichting Pensioenfonds APF en is gevestigd te Arnhem.

In het crisisplan worden verschillende parameters gebruikt die voor het pensioenfonds belangrijk zijn:

ABP Jaarverslag Inhoudsopgave. 4 Statutaire winstverdeling Actuariële verklaring OVERIGE GEGEVENS

Dit plan geeft de te hanteren kritische ondergrenzen, de te nemen maatregelen en de te volgen besluitvormingsprocessen en communicatietrajecten aan.

FINANCIËLE POSITIE EN TOESLAGVERLENING 2015

2014 no. 58 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

27 september Deelnemersvergadering

Statuten van de Stichting Pensioenfonds APF gevestigd te Arnhem. De Stichting draagt de naam Stichting Pensioenfonds APF en is gevestigd te Arnhem.

HOOFDLIJNEN HERSTELPLAN PGB MAART 2009 PENSIOENFONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN

Waardeoverdracht van VPTech naar Pensioenfonds Vegro

Stichting Pensioenfonds Caribisch Nederland. Uitvoeringsreglement als bedoeld in artikel 11f van de Pensioenwet ambtenaren BES

Van de voorzitter KUNNEN WE DE PENSIOENEN VERHOGEN, JA OF NEE?

Actuariële en bedrijfstechnische nota

Financieel crisisplan

Financieel crisisplan Centraal Beheer APF Collectiviteitskring RBS 2017 Hoofdstukindeling

R E G L E M E N T voor P R E - P E N S I O E N. van Stichting Sportfondsen Pensioenfonds te Amsterdam

PENSIOENREGLEMENT V OVERGANGSREGELING VOOR DEELNEMERS GEBOREN OP OF NA 1 JANUARI 1950

In werking : 1 juli 2015 Vastgesteld door het bestuur : 26 juni 2015

Herstelplan ultimo 2016

REGLEMENT AANVULLEND ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN VAN STICHTING PENSIOENFONDS IMTECH

Financieel Crisisplan Stichting Norit Pensioenfonds

KWARTAALVERSLAG. Philips Pensioenfonds. 1. In het kort. 2. Financiële positie Philips Pensioenfonds 1/5 DERDE KWARTAAL 2018

Financieel crisisplan. Voorwoord. Inleiding. 1. Beschrijving financiële crisissituatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Richtlijnen voor het opstellen van de verslagstaten en kwartaalrapportages

Nieuwsbrief. Herstelplan. In dit nummer. oktober Waar ging het ook alweer over?

Transcriptie:

Actuariële richtlijnen

II.3 Actuariële richtlijnen Op grond van artikel 10, vijfde lid van de Landsverordening ondernemingspensioenfondsen (Lop) (A.B. 1998 no. GT 17 en zoals gewijzigd A.B. 2001 no. 91) kan de Bank algemene richtlijnen geven ten aanzien van de inhoud van de actuariële en bedrijfstechnische nota, de door een actuaris samengestelde wetenschappelijke balans en verlies- en winstrekening en het actuariële verslag van een ondernemingspensioenfonds. 1. Inleiding De Lop stelt het kader vast waarbinnen de ondernemingspensioenfondsen dienen te opereren, teneinde voldoende te waarborgen dat gedane pensioentoezeggingen ook daadwerkelijk nagekomen kunnen worden. Dit kader is bewust ruim geformuleerd. Het wettelijke kader zou voor wat betreft de financiële opzet kunnen worden samengevat met de volgende drie kernbegrippen: 1. de pensioenrisico s moeten prudent worden ingeschat; 2. de beleggingen van de middelen moet op solide wijze plaatsvinden; 3. de financiering vindt plaats binnen het systeem van kapitaaldekking. De ondernemingspensioenfondsen hebben daarbij een grote mate van vrijheid tot het voeren van een op de specifieke fondssituatie afgestemd beleid. Aanpassingen van het fondsbeleid aan veranderende economische of maatschappelijke ontwikkelingen worden daarmee mogelijk gemaakt. Aan de Bank zijn discretionaire bevoegdheden toegekend om te beoordelen of het gekozen beleid past binnen het wettelijke kader. Naar de mening van de Bank is het gewenst meer inzicht te geven omtrent de wijze waarop zij omgaat met de aan haar toegekende discretionaire bevoegdheden. Daarom is besloten de hoofdlijnen van dat toezichtsbeleid vast te leggen in zogenaamde actuariële richtlijnen voor ondernemingspensioenfondsen. Aan de hand van deze nota kunnen het fondsbestuur, de deelnemers, de actuaris, de externe accountant en andere actoren nagaan of bij de vaststelling van de financiële opzet en de financiële positie van het fonds aan de in deze richtlijnen vermelde eisen wordt voldaan. 2. Algemene opzet van de nota In de actuariële richtlijnen voor ondernemingspensioenfondsen staan twee criteria centraal: 1. de financiële opzet van de regeling moet zodanig zijn dat bij voortzetting van de regeling de pensioenverplichtingen voor de toekomst gewaarborgd zijn; 2. binnen de financiële opzet moet een minimumpositie worden gehandhaafd die zoveel mogelijk voorkomt dat de voortzetting van de regeling in gevaar komt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het wegvallen of inkrimpen van het draagvlak waarop de premiebijdrage is gebaseerd. II.3/1

De verantwoordelijkheid voor de uitwerking van de hoofdlijnen, rekening houdend met de specifieke situatie van het ondernemingspensioenfonds, ligt primair bij het bestuur van het pensioenfonds. Daarnaast heeft de actuaris van het ondernemingspensioenfonds een eigen beroepsverantwoordelijkheid aangaande de beoordeling van de toereikendheid van de voorziening pensioenverplichtingen in relatie tot het gekozen pensioen- en financieringssysteem en het gevoerde beleggingsbeleid. Tevens dient de externe accountant de financiële opzet van het fonds te betrekken bij het vormen van zijn zelfstandige oordeel over de getrouwheid van de jaarrekening. Het ligt dan ook voor de hand dat de vertaling van de actuariële richtlijnen naar de concrete fondssituatie onderwerp van gezamenlijk overleg zal zijn tussen de diverse actoren. Tenslotte heeft de Bank vanuit haar toezichthoudende functie een beoordelende rol. Op grond van de Lop heeft de Bank de bevoegdheid bezwaar te maken tegen de financiële opzet en de praktische invulling daarvan. 3. Betekenis van de actuariële richtlijnen In het eerste lid van artikel 10 van de Lop is vastgesteld dat het fonds moet werken volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota: overdracht of herverzekering van het uit de aangegane verplichtingen voortspruitende risico behoeft door een ondernemingspensioenfonds niet plaats te hebben, indien het fonds werkt volgens een actuarieel en bedrijfstechnische nota betreffende het te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop het rust, gemotiveerd omschreven zijn. Eerste volzin is niet van toepassing, indien de Bank tegen de nota bezwaar heeft gemaakt en aan dit bezwaar niet binnen een door de Bank te bepalen termijn op een haar bevredigende wijze is tegemoet gekomen. Dat wil dus zeggen dat eigen beheer alleen mogelijk is als de Bank geen bezwaren heeft tegen het te voeren (financiële) beleid. In het derde lid van dit artikel is het kader voor de toetsing van de financiële opzet en positie vastgelegd: Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds(..) legt aan de Bank eenmaal in de vijf jaren of, zo deze zulks nodig acht, binnen kortere termijn een door een actuaris samengestelde wetenschappelijke balans en verlies- en winstrekening, alsmede een actuarieel verslag, betreffende het fonds, over. In deze nota zijn de actuariële richtlijnen vastgelegd die de actuaris moet betrekken bij zijn beoordeling van de financiële opzet en positie van een ondernemingspensioenfonds. In het algemeen dient de beoordeling plaats te vinden vanuit de volgende twee met elkaar verbonden invalshoeken: 1. toetsing van de financiële opzet van de regeling en de toekomstige financiering daarvan, uitgaande van de continuïteit van de regeling; 2. toetsing van de toereikendheid van de middelen van het fonds ter dekking van de over het verleden reglementair verkregen aanspraken. II.3/2

De Bank acht het wenselijk dat voor iedere individuele pensioenverplichting een voorziening wordt gevormd op basis van methoden en grondslagen die voldoende prudent zijn vastgesteld. De parameters die bij de vaststelling van de voorziening worden gehanteerd dienen onderling logisch en consistent te zijn en de keuze ervan dient prudent te geschieden. Van een prudente keuze van parameters is sprake indien de waardering niet plaatsvindt op grond van de meest waarschijnlijke hypothesen, maar er een redelijke marge in acht wordt genomen voor mogelijk nadelige afwijkingen in de verschillende parameters. Het is primair de verantwoordelijkheid van het bestuur om aan het begrip prudent inhoud te geven. De actuaris en de accountant van het fonds hebben in dit verband een eigen professionele verantwoordelijkheid. De Bank heeft vanuit haar toezichthoudende functie een beoordelende rol. In de volgende paragraaf wordt uiteengezet aan welke voorwaarden de pensioenvoorziening tenminste moet voldoen. 4. Beoordeling van de financiële opzet Bij de beoordeling van de financiële opzet dient niet alleen te worden uitgegaan van waarnemingen uit het verleden. Ook de verwachte ontwikkelingen, externe invloeden en voorgenomen wijzigingen in de regelingen die naar verwachting van invloed zullen zijn op de financiële positie van het fonds dienen in aanmerking te worden genomen. Bij de beoordeling van de financiële opzet dienen in ieder geval de hieronder vermelde aspecten te worden betrokken. Beschikbare sturingsmiddelen. Er moet rekening gehouden worden met de diverse sturingsmiddelen die het bestuur ter beschikking staan. Dergelijke sturingsmiddelen kunnen zijn: - het wijzigen van de hoogte van toekomstige indexaties; - het wijzigen van de hoogte van de toekomstige premiebaten; - het wijzigen van het beleggingsbeleid; - de mogelijkheid tot herverzekering van (delen van) de verplichtingen. Afhankelijk van de bepalingen in de statuten, de reglementen en de door het ondernemingspensioenfonds aangegane overeenkomsten, alsmede het door het bestuur gevoerde en gewenste beleid, zijn dergelijke sturingsmiddelen als geheel of gedeeltelijk inzetbaar te beschouwen. Volgens artikel 6, lid 1, sub i van de Lop dient in de statuten en reglementen van een ondernemingspensioenfonds een bepaling te worden opgenomen betreffende wijziging van de rechten en verplichtingen der deelnemers en gewezen deelnemers, in gevallen waarin de financiële toestand van het fonds daartoe aanleiding geeft. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat bedoeld artikel niet als een sturingsmiddel kan worden gezien en dat derhalve bij de financiële opzet hiermee geen rekening mag worden gehouden. II.3/3

De voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen wordt berekend op basis van een actuariële methode en moet passen binnen de gehele opzet. Indien het waarschijnlijk is dat de vastgestelde premie niet toereikend zal zijn om de in de toekomst op te bouwen verplichtingen te financieren, kan niet met een voorziening op basis van de contante waarde van verkregen rechten worden volstaan. Er zal dan tevens een voorziening opgenomen dienen te worden voor de toekomstige verliezen. Indien hierdoor de bezittingen minder bedragen dan de verplichtingen (inclusief de hiervoorgenoemde voorziening voor toekomstige verliezen), dient de premiestelling aangepast te worden. De voorziening pensioenverplichtingen dient ten minste gelijk te zijn aan de in paragraaf 5 te behandelen ondergrens. De (toekomstige) premies De toekomstige inkomsten uit premies dienen in samenhang met de onder a bedoelde sturingsmiddelen te worden bezien. Het herverzekeringsbeleid Deze actuariële richtlijnen zijn niet van toepassing indien en voor zover bepaalde risico s aan een herverzekeraar zijn overgedragen. Voor zover het fonds deze risico s gedeeltelijk in eigen beheer voert (zoals herverzekering van het overlijdens- en invaliditeitsrisico) zijn deze principes wel van toepassing. Pensioenfondsen van voldoende omvang kunnen redenen hebben om bepaalde risico s (gedeeltelijk) in eigen beheer te houden. In een dergelijke situatie dient het fonds aan te tonen dat herverzekering niet noodzakelijk is voor de continuïteit van het fonds. De (her)beleggingen Er dient rekening te worden gehouden met wijzigingen in de beleggingsportefeuille die voortvloeien uit wijzigingen in het vastgestelde beleggingsbeleid. De (toekomstige) kosten Er dient rekening te worden gehouden met de kosten van de uitvoering van de regeling voor zover deze ten laste van het ondernemingspensioenfonds komen. De nagestreefde hoogte van de toekomstige indexaties Het beleid ten aanzien van de hoogte van de in de toekomst (al dan niet reglementair verplicht) toe te kennen indexaties dient in de beoordeling van de financiële opzet te worden betrokken. Naarmate een meer onvoorwaardelijk karakter kan worden toegekend aan het streven naar de verlening van toekomstige indexaties, moet hiervoor binnen de voorziening pensioenverplichtingen meer expliciet worden gereserveerd. De (te verwachten) grootte en samenstelling van het draagvlak Er dient rekening te worden gehouden met ontwikkelingen in de (leeftijds)samenstelling en de grootte van het draagvlak (deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden, nabestaanden). Afhankelijk van de samenstelling en grootte van het draagvlak dienen de gevolgen voor het fonds van relevante risico s (zoals: invaliditeits- en overlijdensrisico s, II.3/4

beleggingsrisico s en risico s van relatief stijgende kosten bij afnemend draagvlak) door herverzekering afdoende te worden afgedekt. De financiering van de gevolgen van diverse toekomstige ontwikkelingen Hierbij moet worden gedacht aan ontwikkelingen in bijvoorbeeld de lonen, prijzen, franchise, sterfte, toe- en uittredingen, voor zover hiermee bij de overige onderdelen nog geen rekening is gehouden. 5. De minimumpositie Er wordt een ondergrens gesteld aan de voorziening voor pensioenverplichtingen. Deze ondergrens is de contante waarde van de over de achterliggende jaren reeds verkregen aanspraken (tijdsevenredige aanspraken). Met de in de toekomst nog te verkrijgen aanspraken hoeft geen rekening te worden gehouden. Wel dient rekening te worden gehouden met toekomstige uitvoeringskosten. Het gaat hierbij alleen om dat deel van de toekomstige kosten dat nodig is voor het afwikkelen van de opgebouwde verplichtingen zonder dat er verdere premie- inkomsten zijn (zogenaamde excasso- of uitbetalingskosten). Het te hanteren percentage voor excassokosten is afhankelijk van de omvang van de reserves. Een kleiner fonds zal een hoger percentage hanteren en vice versa. In alle gevallen dienen de grondslagen die bij de vaststelling van de pensioenvoorziening worden gehanteerd op prudente wijze te worden vastgesteld, waarbij rekening dient te worden gehouden met de aard van de pensioenaanspraken. In beginsel dient bij de bepaling van de ondergrens bij een standaardgeval een rekenrente van maximaal 4% te worden gehanteerd. Een regeling wordt als een standaardgeval beschouwd, indien er een toezegging is gedaan tot het in bepaalde mate waardevast of welvaartsvast houden van de reeds verkregen aanspraken van alle betrokkenen, waarbij de verkrijging en/of de hoogte van de toeslagen nader bij besluit van het bestuursfonds wordt vastgesteld. Dit is de zogenaamde voorwaardelijke indexatie. Bij de vaststelling van de ondergrens wordt uitgegaan van de reglementaire bepalingen over het toeslagbeleid. Conform artikel 7, lid 2 van de Lop verkrijgt een deelnemer bij het eindigen van zijn deelneming, anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, een premievrije aanspraak op uitkeringen (gefinancierde aanspraken), indien het deelnemerschap ten minste vijf jaren heeft geduurd. Conform artikel 7, lid 1 van de Lop ontvangt de deelnemer indien het deelnemerschap korter dan vijf jaren heeft geduurd een uitkering ten minste gelijk aan de door hem betaalde bijdragen voor ouderdomspensioen. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat een pensioenfonds de eerste vijf jaren in het geheel nog geen voorziening hoeft op te nemen. De Bank acht dit echter niet prudent en adviseert de ondernemingspensioenfondsen reeds in de eerste vijf jaren een voorziening te vormen op basis van tijdsevenredige aanspraken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op Aruba constateerde op basis van een onderzoek uit 2002 dat op basis van waarnemingen in 2000 de levensverwachtingen voor een 60-jarige op Aruba circa 16.3 jaar was voor mannen en circa 20.5 jaar voor vrouwen. Dit ligt in de buurt van de gemiddelde levensverwachting volgens de Nederlandse sterftetafels 1976-1980.Volgens die tafels bedroeg de gemiddelde levensverwachting II.3/5

voor een 60-jarige man circa 18 jaar en voor een 60-jarige vrouw circa 22 jaar. Op basis hiervan kan geconstateerd worden dat de sterftetafels GBMV 76-80 nog voldoende prudent zijn. Voor een tweetal specifieke afwijkingen van een standaardgeval worden hieronder aangepaste richtlijnen gegeven. Bij regelingen zonder enige toezegging omtrent indexatie kan een hogere rekenrente worden toegepast. Voor bestaande beleggingen kan gedurende de looptijd uitgegaan worden van het werkelijke rendement of een voorzichtige schatting hiervan, en voor nog aan te kopen beleggingen (herbeleggingen) dient een voorzichtige schatting gemaakt te worden. De richtlijnen luiden als volgt: 1. voor aanwezige vastrentende beleggingen mag gedurende de looptijd uitgegaan worden van het effectief rendement, rekening houdend met het debiteurenrisico; 2. voor vastrentende herbeleggingen mag gedurende een beperkt aantal jaren een rekenrente gehanteerd worden die daalt van het rendement op staatsleningen tot 4% na verloop van een aantal jaren; 3. voor (her)beleggingen in zakelijke waarden mag uitgegaan worden van het rendement op staatsleningen, in een aantal jaren aflopend naar 4%. Hieronder volgen enkele voorbeelden van toepassingen hiervan: Een ondernemingspensioenfonds heeft haar vermogen van Afl. 1 miljoen belegd in staatsobligaties zonder debiteurenrisico. Betreffende obligaties worden na 5 jaar ineens afgelost. Het effectief rendement bedraagt 6%. Dit pensioenfonds mag bij het contant maken van de verplichtingen over de eerste 5 jaar een rekenrente van 6% hanteren. Voor de herbeleggingen na 5 jaar gaan we vooralsnog uit van een rekenrente van 4%. Stel dat de enige verplichting is om met zekerheid (dus onafhankelijk van het leven) over 10 jaar Afl. 1,5 miljoen uit te keren, dan bedraagt de contante waarde van deze verplichting Afl. 1,5 miljoen/ (1,04 5 + 1,06 5 ) ofwel Afl. 921.288,-. Een pensioenfonds heeft haar vermogen van Afl.1 miljoen belegd in staatsobligaties zonder debiteurenrisico die over 2 jaar afgelost worden. Over 2 jaar zal er dus Afl. 1 miljoen herbelegd worden. We gaan er van uit dat het effectieve rendement over de eerste twee jaar 6% bedraagt en voorzichtigheidshalve dat dit in 5 jaren geleidelijk daalt naar 4%. Vanaf het derde jaar is het rendement dan 5,2%. De rekenrente is dan als volgt: Contant maken gedurende: Tegen een rekenrente van: De eerste 2 jaren 6% (effectieve rente bestaande belegging) De volgende 5 jaren 5,2% (de verwachte rente herbelegging) De jaren daarna 4% II.3/6

De contante waarde van dezelfde verplichting als in het vorige voorbeeld bedraagt dan Afl. 1,5 miljoen/ (1,04 3 + 1,052 5 + 1,06 2 ) ofwel Afl. 921.087,-. Als in het vorige voorbeeld de herbelegging in zakelijke waarden gedaan wordt, dan wordt het schema als volgt: Contant maken gedurende: Tegen een rekenrente van: De eerste 2 jaren 6% (effectieve rente bestaande belegging) Het derde jaar 5,2% Het vierde jaar 4,8% Het vijfde jaar 4,4% De jaren daarna 4% De contante waarde van dezelfde verplichtingen als in het vorige voorbeeld bedraagt dan Afl. 1,5 miljoen/ (1,04 5 + 1,044 + 1,048 + 1,052 + 1,06 2 ) ofwel Afl. 953.313. Bij regelingen die voorzien in een onvoorwaardelijke indexatie volgens een voor het bestuur van het ondernemingspensioenfonds niet stuurbare index (bijvoorbeeld een loonof prijsindex) dient een lagere rekenrente dan 4% gehanteerd te worden. De noodzakelijke verlaging is onder meer afhankelijk van: - de verwachte hoogte van de index en de verwachtingen omtrent de ontwikkeling daarvan; - een eventuele samenhang met de resultaten op de belegde middelen; - een eventuele maximering in de index. In onderstaand schema is samengevat wat de toegestane rekenrente in de verschillende situaties is. Indexatie voor pensionering Indexatie na pensionering Rekenrente voor pensionering Rekenrente daarna Geen Geen Hoger dan 4% Hoger dan 4% Geen Voorwaardelijk Hoger dan 4% Maximaal 4% Geen Onvoorwaardelijk Hoger dan 4% Lager dan 4% Voorwaardelijk Geen Maximaal 4% Hoger dan 4% Voorwaardelijk Voorwaardelijk Maximaal 4% Maximaal 4% Voorwaardelijk Onvoorwaardelijk Maximaal 4% Lager dan 4% Onvoorwaardelijk Geen Lager dan 4% Hoger dan 4% Onvoorwaardelijk Voorwaardelijk Lager dan 4% Maximaal 4% Onvoorwaardelijk Onvoorwaardelijk Lager dan 4% Lager dan 4% II.3/7

6. Dekking van de ondergrens De in het fonds aanwezige bezittingen dienen in beginsel op elk moment ten minste gelijk te zijn aan de in paragraaf 5 omschreven ondergrens aan de voorziening. Teneinde ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten op te vangen is boven de ondergrens die in paragraaf 5 aan de voorziening is gesteld een weerstandsvermogen noodzakelijk. Het weerstandvermogen is te definiëren als het percentage waarmee de beleggingen de voorziening pensioenverplichtingen dient te overtreffen. Bij de vaststelling van de omvang van het weerstandsvermogen dient rekening te worden gehouden met de solvabiliteitsrichtlijnen zoals voorgeschreven door de Centrale Bank van Aruba. 7. Verklaring van de actuaris De verklaring van de actuaris in het verslag dat ingevolge artikel 10 lid 3 van de Lop aan de Bank wordt overlegd, houdt (onder andere) in dat de voorziening pensioenverplichtingen als geheel op voldoende voorzichtige grondslagen is berekend. Tevens moet de actuaris aangeven of naar zijn oordeel de in het fonds aanwezige middelen voldoende zijn voor een continue dekking van de minimum-voorziening als bedoeld in paragraaf 5. Voor zover er voor onderdelen van waardering van de pensioenverplichtingen dan wel voor bepaalde risico s sprake is van een niet-toereikende voorziening, dient in het actuarieel verslag te worden aangegeven hoe de tekorten elders worden gecompenseerd (zogenaamde toereikendheidstoets). Tenslotte dient de actuaris het weerstandsvermogen en de dekkingsgraad 14 vast te stellen. 14 De dekkingsgraad wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de waarde van de beleggingen en de waarde van de voorziene pensioenverplichtingen. II.3/8