Onderhoud ROUTINE-ONDERHOUD DOOR EIGENAAR UIT TE VOEREN ONDERHOUD

Vergelijkbare documenten
Vloeistofpe ilcontro les

Onderhoud ROUTINE-ONDERHOUD DOOR EIGENAAR UIT TE VOEREN ONDERHOUD

Banden ONDERHOUD VAN UW BANDEN

Vloeistofpeilcontroles

Rijden in het terrein

Praktijk Vragen over auto

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES

************************* **************** ******** ***

Praktijk Vragen over auto

Banden DE BANDENSPANNINGEN CONTROLEREN BANDVERZORGING VERKLARING OMTRENT DE BANDEN (ALLEEN INDIA)

Voertuig Controle Golf 7

Auto Onderhoud Tips. Het uitvoeren van algemene onderhoud technieken op het '98 -'02 Accord. Geschreven door: Miroslav Djuric

Onderhoud aan accu's. Algemene informatie over onderhoud aan accu's WAARSCHUWING!

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

RC030/RC035 Pneumatisch (handmatig) vloeistof afzuigapparaat. Instructies

Starten en rijden STUURSLOT

Onderhoud aan accu's. Algemene informatie over onderhoud aan accu's WAARSCHUWING!

Voertuigaccu WAARSCHUWINGSSYMBOLEN VAN DE ACCU VERZORGING VAN DE ACCU

Onderhoud ALGEMENE INFORMATIE. Dagelijkse controles. Wekelijkse controles. Onderhoudsboekje. Door de eigenaar uitgevoerd onderhoud

BBRAAVVOK. Ezelsbruggetje

VOERTUIGCONTROLE ( BRAVOK)

BBRAAVVOK. Ezelsbruggetje

Voertuigcontrole Kawasaki Z650 (BRAVOK)

Algemene informatie Algemene informatie

Smeermiddelen en vloeistoffen

200 bar, 15 l/min., l, tandemasser met honda benzine motor (11,7 Hp 8.6 kw) Instructies voor gebruik, onderhoud en transport.

Automatische transmissie

BGR 233 GEKEURD (DE) Gebruikshandleiding Laadbrug. Bekijk de instructievideo op

Montage-instructies: Speed Triple (vanaf VIN ) - Speed Triple R - Street Triple - Street Triple R (vanaf VIN ) A en A

Technische specificaties

Goed en regelmatig onderhoud aan uw auto is van groot belang. Hiermee worden onaangename en dure verrassingen op het verkeerde moment voorkomen.

Trekken/slepen TREKKEN/SLEPEN

- Verlichting. Uiteraard is het van groot belang dat je tijdig wordt gezien. De volgende lampen moet je op hun juiste werking controleren:

Koelvloeistof bijvullen. Werkzaamheden aan het koelsysteem van het voertuig WAARSCHUWING!

Td4 - dieselmotor - aanzicht onder de motorkap

De voorkant. De zijkant. De banden

Voertuig Controle. De Motor (Golf TDI)

Rijtechnieken. RIJDEN OP EEN GLADDE ONDERGROND (ijs, sneeuw, modder, nat gras)

Innovation Protection Conseil

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

ContiComfortKit Handleiding

TECHNISCHE INSTRUCTIES. Service Campagne Elektrische HV-waterpomp Prius NHW20 modeljaar

HOU DE EMOTIE IN TOPVORM ALLES WAT U MOET WETEN OVER DE BANDEN

Installation instructions, accessories. Sneeuwkettingen. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden. Pagina 1 / 15 R

GASTRO BUFFET - SALADEBAR GEBRUIKSAANWIJZING EN ONDERHOUDSHANDLEIDING

WIELEN EN BANDEN 11. Capri 11: Sektie Januari 1974

VEILIGHEID EN CORRECT GEBRUIK

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Lampen en waarschuwingslampjes

Zekeringen ZEKERINGEN

Gebruikersinstructies LED display, accu en lader voor handbikes uitgevoerd met elektrische ondersteuning

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

Beste klant, D&C cars dankt u voor uw vertrouwen en wenst u een reis zonder zorgen toe. D&C cars

Garagekrik 3 ton + assteunen 3 ton Handleiding

ALCT 6/24-2 GEBRUIKSAANWIJZING

Gebruiksaanwijzing Vapalux druklantaarn M320

Hefbrugkriks hand hydraulisch of pneumatisch hydraulisch

8. Onderhoud 8. ONDERHOUD. 8.1 Accu

Onderhoudsschema s - Onderhoudsschema s dieselmotoren Beschrijving en werking

Smeermiddelen en vloeistoffen

Hoofdstuk 9 Onderhoud en opslag

Banden (B Profilering

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Garantie- en onderhoudsboekje

AFVOER-/AANZUIGAPPARAAT RQN 1071 GEBRUIKSAANWIJZING

Onder de motorkap. 1. Motoroliepeilstok :

Wielen vervangen GEREEDSCHAPSSET HET RESERVEWIEL VERWIJDEREN AFSLUITBARE WIELMOEREN

Handleiding Euroflex Basic & Classic

INLEIDING VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN SYMBOLEN. De symbolen in deze gebruiksaanwijzing. Symbolen op het apparaat

EEN VEILIGE WINTER(VAKANTIE) MET DE ALD WINTERTIPS

onderhoudsboekje 50cc Scooter

Brandrisico en schade met betrekking tot hete componenten

I-FLUX 200 INLAATSYSTEEM REINIGER VOOR BENZINE- EN DIESELMOTOREN MET EGR KLEP GEBRUIKSAANWIJZING VOOR PROFESSIONEEL GEBRUIK

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

DIAGNOSTIC EXPERT ANALYSEN & AANBEVELINGEN

2. Geadviseerde omgevingstemperatuur van 0 C tot 50 C.

Accu en oplader instructies: Eigen bedrijfsgegevens

Gebruiksaanwijzing, waarschuwingen en veiligheidsvoorschriften voor gesloten batterijen met vast elektrolyt (AGM-technologie) voor motorfietsen.

Gebruiks- en onderhoudsaanwijzing- NL

8. Onderhoud 8. ONDERHOUD. 8.1 Winteropslag. Robotmaaier

Gebruiksaanwijzing, waarschuwingen en veiligheidsvoorschriften voor batterijen met vloeibaar elektrolyt voor motorfietsen. (zuurpakket meegeleverd)

Mercedes W123 Diesel olie en filters, onder

Uitdeukset hydraulisch 4 ton Handleiding

Onderhoud WEKELIJKSE CONTROLES AANDUIDING VAN HET ONDERHOUDSINTERVAL ONDERHOUDSBOEKJE ZWARE RIJOMSTANDIGHEDEN ONDERHOUD DOOR DE EIGENAAR

Band plakken. AOC OOST Almelo Groot Obbink

Banden de- en montage machine

Thermostaat vervangen bij een M20 blok.

Powerpack. gebruikshandleiding

MONTAGEHANDLEIDING. Waarom de montagehandleiding volgen?

HANDLEIDING. Sesame. Thermoplastic Tank Technologies

KOELSYSTEMEN. Informatie voor de bestuurder. Haal het beste uit uw wagen

MOTOR - K SERIE 34 REPARATIES. 1 of 1 07/04/ :02 DISTRIBUTIE-RIEM - NOKKENAS - K SERIE

Transcriptie:

Onderhoud Onderhoud ROUTINE-ONDERHOUD Regelmatig, systematisch periodiek uitgevoerd onderhoud is essentieel voor de voortdurende betrouwbaarheid en efficiëntie van uw voertuig. Onderhoud is de verantwoordelijkheid van de eigenaar. U dient er dus voor te zorgen dat het door de eigenaar uit te voeren onderhoud, de smeerbeurten, inspecties en het verwisselen van de remvloeistof en koelvloeistof op de aangegeven momenten en in overeenstemming met de aanbevelingen van de fabrikant, worden uitgevoerd. De periodieke onderhoudsvereisten voor uw voertuig staan vermeld in het onderhoudsboekje. Voor de meeste onderhoudswerkzaamheden die in de werkplaats worden uitgevoerd, zijn speciale kennis en uitrusting essentieel. Dergelijke werkzaamheden dienen bij voorkeur te worden toevertrouwd aan een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. Onderhoudsboekje Het onderhoudsboekje bevat een sectie voor de onderhoudsregistratie waarin alle smeerbeurten en inspecties van het voertuig kunnen worden geregistreerd. In dit hoofdstuk van het boekje kan de Land Rover dealer/het geautoriseerde reparatiebedrijf tevens noteren wanneer de remvloeistof is verwisseld. Controleer of door uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf het boekje na iedere smeerbeurt en inspectie wordt afgestempeld en afgetekend. DOOR EIGENAAR UIT TE VOEREN ONDERHOUD In aanvulling op de periodieke onderhoudsbeurten en inspecties die eerder werden genoemd, moet regelmatig een aantal eenvoudige controles worden uitgevoerd. U kunt deze controles zelf uitvoeren. Advies daarover vindt u op de volgende pagina's. Iedere eventuele belangrijke of plotselinge daling in de vloeistofpeilen of ongelijkmatige bandenslijtage, moet zonder vertraging aan een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden gerapporteerd. Dagelijkse controles Bediening van de lampen, claxon, richtingaanwijzers, wissers, sproeiers en waarschuwingslampjes. Werking van de autogordels en remmen. Let op vlekken onder het voertuig die een indicatie zouden kunnen vormen van een vloeistoflekkage. Condensatie die uit de airconditioning druppelt, is normaal. Wekelijkse controles Motoroliepeil. N.B. Het oliepeil van de motor moet regelmatiger worden gecontroleerd als langere tijden hard met het voertuig is gereden. Remvloeistofpeil. Peil van stuurbekrachtigingsvloeistof. Peil van ruitensproeier-vloeistof. Bandenspanning en conditie. Werking van de airco. Alle vloeistofspecificaties en de inhouden staan vermeld in SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN, 323. 248

Onderhoud Als het rempedaal buitengewoon ver moet worden ingedrukt of als vrij veel remvloeistof is verloren, dient u onmiddellijk contact op te nemen met uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf. Als onder dergelijke omstandigheden wordt doorgereden, kan dit leiden tot langere remafstanden of is het mogelijk dat het hele remsysteem faalt. VEILIGHEID IN DE GARAGE Onderdelen van het brandstofsysteem mogen uitsluitend worden gedemonteerd of vervangen door een deskundige daartoe opgeleide monteur. Als van deze constructie wordt afgeweken kan brandstof worden gemorst hetgeen weer kan leiden tot brandgevaar. NOOIT werkzaamheden uitvoeren onder het voertuig als dit uitsluitend op een krik rust. Zorg ervoor dat vonken en niet-afgeschermde verlichting uit de buurt worden gehouden van de motorruimte. Draag altijd beschermende kleding, inclusief - wanneer dat praktisch mogelijk is - handschoenen die zijn vervaardigd uit ondoordringbaar materiaal. Metalen polsbanden en sieraden verwijderen voordat in de motorruimte werkzaamheden worden uitgevoerd. Accupolen of accukabels mogen NOOIT in contact komen met gereedschappen of metalen onderdelen van het voertuig. NOOIT de motor laten lopen in een ongeventileerde ruimte - uitlaatgassen zijn giftig en bijzonder gevaarlijk. Koelventilators kunnen door blijven werken nadat de motor is afgezet. Als de motor heet is, is het mogelijk dat de koelventilators gaan draaien nadat de motor is afgezet. Ook is het mogelijk dat die ventilators maximaal 10 minuten blijven draaien. Als in de motorruimte werkzaamheden worden uitgevoerd, altijd uit de buurt blijven van alle ventilators. Altijd de handen en kledingstukken uit de buurt houden van drijfriemen en poelies. Als recent met het voertuig is gereden, de componenten van de uitlaat en het koelsysteem NOOIT AANRAKEN voordat die zijn afgekoeld. Elektrische kabels of componenten nooit aanraken als de motor loopt, of als het contactslot aan staat. Giftige vloeistoffen Vloeistoffen die worden gebruikt in motorvoertuigen zijn giftig en deze mogen niet in contact komen met open wonden. Ook nooit doorslikken. Deze zijn: accuzuur, antivries, rem- en stuurbekrachtigingsvloeistof, benzine, dieselbrandstof, motorolie en speciale middelen die aan ruitensproeier-vloeistof zijn toegevoegd. Voor uw eigen veiligheid wordt aangeraden ALTIJD alle instructies op labels en containers goed te lezen en in acht te nemen. Afgewerkte motorolie Langdurig contact met motorolie kan ernstige huidaandoeningen veroorzaken, inclusief dermatitis en huidkanker. Na contact ALTIJD grondig afspoelen. Het is bij de wet verboden om riolen, afvoeren of waterstromen of de grond, te vervuilen. Maak altijd uitsluitend gebruik van goede officiële daarvoor goedgekeurde en aangewezen faciliteiten voor het afdanken van afgewerkte olie en giftige chemicaliën. 249

Onderhoud EMISSIE-REGELING Uw voertuig is voorzien van emissie- en dampregelsystemen die zijn ontworpen op specifieke wettelijke landelijke vereisten. U dient zich bewust te zijn van het feit dat het ongemachtigd vervangen en modificeren of onoordeelkundig behandelen van deze uitrusting door een eigenaar of garage onwettig zou kunnen zijn en dat hieraan wettelijke sancties kunnen zijn verbonden. Tevens mogen de motorinstellingen niet worden gewijzigd. Deze zijn zodanig afgesteld dat uw voertuig altijd voldoet aan de meest stringente wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op uitlaatemissies. Door incorrecte motorinstellingen kunnen de uitlaatemissies, de prestaties van de motor en het brandstofverbruik, negatief worden beïnvloed. Ook kunnen hoge temperaturen worden veroorzaakt, waardoor zowel de katalysator als het voertuig, zullen worden beschadigd. WEGTEST OP DYNAMOMETERS (roltestbank) Daar uw voertuig is voorzien van antiblokkeer-remmen en een permanente vierwielaandrijving is het essentieel dat eventuele dynamometer-testen UITSLUITEND worden uitgevoerd door een deskundige persoon die bekend is met dynamometer-testen en de veiligheidsprocedures (UITSLUITEND van toepassing op een dynamometer voor vierwielaandrijving) die de normale praktijk zijn bij Land Rover dealers/geautoriseerde reparatiebedrijven. Voor aanvullende informatie kunt u altijd contact opnemen met uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. RIJDEN ONDER ONGUNSTIGE RIJCONDITIES Wanneer een voertuig onder zeer ongunstige omstandigheden wordt gebruikt, dan moeten alle onderhoudspunten, vaker worden uitgevoerd. Voorbeeld: als uw voertuig wordt gebruikt voor het doorwaden van diep water, is het zelfs mogelijk dat DAGELIJKS onderhoud dient te worden uitgevoerd teneinde de ononderbroken veilige en betrouwbare werking van het voertuig te garanderen. Ongunstige rijcondities strekken zich uit tot: Herhaaldelijk korte afstanden (bijv. maximaal 10 km), ritten waarbij vaak wordt gestopt en gestart of lang stationair draaien van de motor. Ritten in stof en/of zand. Ritten op ruwe en/of modderige wegen en/of doorwaden. Ritten in extreem warme klimaten. Trekken van een aanhanger of bergritten. Vraag een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf om advies. VOORBEREIDING VOOR DE WINTER Teneinde te voorkomen dat de afdichtingen van gesloten deuren kunnen bevriezen, moeten met een "Carbaflo lubricant pen" (gevuld met smeermiddel) - vóór het begin van de winter - de gevlokte afdichtingen langs de bovenkant van de deuren worden behandeld. Dit dient aan het begin van iedere winter te worden herhaald om bevriezing te voorkomen. Voor aanvullende informatie contact opnemen met een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. 250

Motorkap openen Motorkap openen MOTORKAP OPENEN Motorkap sluiten NOOIT met het voertuig rijden als de motorkap uitsluitend door het veiligheidsslot wordt vastgehouden. Nadat de motorkap is gesloten, controleren of het slot geheel ingrijpt door te trachten de voorrand van de motorkap omhoog te bewegen. Beweging dient onmogelijk te zijn. LAN0595G 1. Trek, aan de bestuurderskant in het voertuig, aan de motorkap-ontgrendelhendel (zie bovenste detailtekening). 2. Beweeg de veiligheidspal van de motor omhoog (onderste detailtekening) en zet de motorkap open. 251

Motorruimte Motorruimte VLOEISTOFCONTROLES LAN0475G Benzinemotor LAN0504G Als in de motorruimte wordt gewerkt, altijd de veiligheids-voorzorgsmaatregelen in acht nemen die zijn vermeld onder de titel, VEILIGHEID IN DE GARAGE, 249. Dieselmotor 252

Motorruimte 1. Remvloeistof-reservoir 4. Koelsysteem - reservoir LAN0509G LAN0512G N.B. Het remvloeistofreservoir bevindt zich aan de rechterkant van de motorruimte op voertuigen met rechts stuur en aan de linkerkant op voertuigen met links stuur. 5. Motorolie - peilstok 2. Motorolie - vulhals LAN0513G 6. Stuurbekrachtigingsreservoir LAN0510G 3. Sproeier-reservoir LAN0514G LAN0511G 253

Motorolie Motorolie CONTROLEREN EN BIJVULLEN Zorg ervoor dat geen motorolie op een hete motor wordt gemorst - hierdoor kan brand worden veroorzaakt. Het olieverbruik van de motor wordt beïnvloed door vele verschillende factoren. Het olieverbruik van dieselmotor is iets hoger dan dat van benzinemotor. Onder hoge belasting zal uw motor ook meer olie verbruiken. Het oliepeil moet wekelijks worden gecontroleerd als de motor koud is en met het voertuig op een vlakke en horizontale ondergrond. N.B. Als het noodzakelijk is om het oliepeil te controleren als de motor nog warm is, zet de motor dan af. Laat het voertuig vijf minuten lang staan zodat de olie terug kan stromen naar het carter. De motor mag NIET worden gestart. Als algemene richtlijn kan worden gesteld dat, als het peil op de peilstok: Het dichtst bij het bovenste merkteken staat, geen olie hoeft te worden toegevoegd. Dichter bij het onderste merkteken staat dan bij het bovenste merkteken, 0,5 liter olie moet worden toegevoegd. Onder het onderste merkteken staat, 1 liter olie moet worden toegevoegd en het oliepeil na vijf minuten opnieuw moet worden gecontroleerd. Voorzichtig: De motor kan worden beschadigd als met het voertuig wordt gereden terwijl het oliepeil boven het bovenste merkteken of onder het onderste merkteken op de peilstok staat. LAN0476G MIN MIN MAX MAX 1. Verwijder de peilstok en veeg het blad schoon. 2. Steek de peilstok geheel naar binnen. Verwijder de peilstok en controleer het oliepeil. Dit mag nooit lager staan dan het onderste merkteken op de peilstok. 3. Bijvullen door de olievuldop los te schroeven en olie bij te gieten zodat het oliepeil wordt gehandhaafd tussen de bovenste en onderste merktekens op de peilstok. Niet te ver vullen. Eventueel gedurende het bijvullen gemorste olie, moet worden opgeruimd. 4. Controleer het oliepeil opnieuw. 254

Motorolie H6690G Olie-specificatie Het is essentieel dat een oliesoort wordt gebruikt die geschikt is voor de klimatologische omstandigheden in het land waarin het voertuig wordt gebruikt. De exacte specificaties staan vermeld onder SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN, 323. Neem in twijfelgevallen altijd contact op met uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. Voorzichtig: Het is mogelijk dat uw voertuiggarantie komt te vervallen als de beschadiging werd veroorzaakt door toepassing van onjuiste motorolie. Afgewerkte motorolie of motorolie van lage kwaliteit kan ONMOGELIJK de bescherming leveren die essentieel is voor moderne hoog presterende motoren. Als geen olie wordt gebruikt die voldoet aan de vereiste specificatie, kan dit leiden tot overmatige motorslijtage, een opbouw van afzettingen en bezinksel en meer milieuvervuiling. Dit kan ook leiden tot motorstoring. 255

Koelsysteem Koelsysteem KOELVLOEISTOF CONTROLEREN EN BIJVULLEN Zolang de motor niet is afgekoeld mag de vuldop NIET worden verwijderd - door ontsnappende stoom of kokend water kan ernstig persoonlijk letsel worden veroorzaakt. Draai de vuldop langzaam los. Laat de overdruk ontsnappen en verwijder de vuldop. Antivries mag nooit op een warme motor worden gemorst - hierdoor kan brand worden veroorzaakt. Voorzichtig: De motor mag nooit zonder koelvloeistof worden gebruikt. Door antivries zullen gelakte oppervlakten worden beschadigd; eventueel gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een absorberende doek worden weggeveegd. Tevens moet het gehele gedeelte met een mengsel van autoshampoo en water worden gewassen. NOOIT bijvullen met zout water. Bevindt u zich in landen waar in het water zout voorkomt, zorg er dan altijd voor dat u een hoeveelheid zoet water bij u heeft (of gedestilleerd water). Het koelvloeistofpeil in de expansietank dient uitsluitend te worden gecontroleerd als het bericht "CHECK COOLANT LEVEL" (KOELVLOEISTOFPEIL CONTROLEREN) wordt weergegeven op het berichtencentrum. Het peil altijd controleren ALS HET SYSTEEM KOUD IS. N.B. Koelvloeistof die warm wordt zet uit. Hierdoor kan het peil stijgen tot boven het bovenste niveaumerkteken op de zijkant van de expansietank. Als het onvermijdelijk is om de vuldop te verwijderen voordat het systeem is afgekoeld, draai de dop dan langzaam los, zodat de druk geleidelijk kan ontsnappen. H6470 Het systeem bijvullen met een mengsel van 50% antivries en water. Zie SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN, 323. Bijvullen tot het bovenste merkteken boven de tekst "COLD FILL LEVEL" op de zijkant van de expansietank. Dit moet worden bekeken vanuit een standpunt vóór het voertuig. Negeer koelvloeistof die eventueel in het bovenste gedeelte van de tank zichtbaar is. Controleer of de dop na het bijvullen, goed is vastgedraaid. Als het peil verder is gedaald dan normaal wijst dit waarschijnlijk op een lekkage of oververhitting. Deze verschijnselen moeten door uw Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden onderzocht. Voorzichtig: Een te ver gevulde expansietank kan leiden tot drukaccumulatie. Ook is het dan mogelijk dat het veel aan vloeistof wordt uitgestoten via de vuldop. 256

Koelsysteem ANTIVRIES Antivries is giftig en hierdoor kan, als dit wordt doorgeslikt, de dood worden veroorzaakt - sluit containers altijd goed af en zorg ervoor dat die buiten het bereik van kinderen worden gehouden. Zijn er redenen om aan te nemen dat vloeistof abusievelijk is doorgeslikt, dan moet onmiddellijk medische hulp worden ingeroepen. Zorg ervoor dat antivries nooit in contact komt met de huid of de ogen. Mocht dit gebeuren, onmiddellijk uitspoelen met royale hoeveelheden water. De antivries bevat belangrijke roest/corrosiewerende middelen. Het antivries-gehalte van de koelvloeistof moet het gehele jaar worden gehandhaafd op 50% ±5% (niet uitsluitend in de winter). Teneinde er zeker van te kunnen zijn dat de roest/corrosiewerende eigenschappen van de koelvloeistof worden gehandhaafd, moet het antivries-gehalte éénmaal per jaar worden gecontroleerd. Het soortelijke gewicht van een 50% antivries-mengsel bij 20 C bedraagt 1,068 en levert vorstbescherming tot -40 C. Ongeacht de afgelegde afstand (raadpleeg uw onderhoudsboekje) moet de antivries regelmatig worden verwisseld. Geschiedt dat niet dan kan dit leiden tot corrosie van de radiateur en componenten van de motor. Koelvloeistof - specificatie Gebruik uitsluitend een mengsel van 50% water en een goedgekeurde antivries. Zie Koelsysteem, 323. In noodgevallen - en uitsluitend als dit type antivries niet beschikbaar is - kan het koelsysteem worden bijgevuld met schoon water. U dient zich dan echter wel bewust te zijn van de gereduceerde vorst-bescherming. Nooit bijvullen of vullen met conventionele antivries-soorten. Raadpleeg in twijfelgevallen altijd een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. N.B. Als het in een noodsituatie onvermijdelijk is om schoon water toe te voegen, zal het waarschuwingslampje voor een laag koelvloeistofpeil gaan branden als daardoor de concentratie van het water/antivriesmengsel te veel wordt verdund. Dit lampje gaat uit zodra de verhouding van het water/antivriesmengsel weer is teruggekeerd naar 50%. Dit dient zo snel mogelijk te geschieden. 257

Remmen Remmen REMVLOEISTOF Remvloeistof is zeer giftig - sluit containers altijd goed af en zorg ervoor dat die buiten het bereik van kinderen worden gehouden. Zijn er redenen om aan te nemen dat vloeistof abusievelijk is doorgeslikt, dan moet onmiddellijk medische hulp worden ingeroepen. Als remvloeistof in contact komt met de huid of de ogen, onmiddellijk afspoelen met royale hoeveelheden water. Zorg ervoor dat geen vloeistof op een hete motor wordt gemorst - hierdoor kan brand worden veroorzaakt. NOOIT met het voertuig rijden als het vloeistofpeil lager staat dan het "min" merkteken. Voorzichtig: Door de lak zal de remvloeistof worden beschadigd; eventueel gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een absorberende doek worden weggeveegd. Tevens moet het gehele gedeelte met een mengsel van autoshampoo en water worden gewassen. Controleren Het is mogelijk dat het remvloeistofpeil gedurende normaal gebruik enigszins daalt als gevolg van remblok-slijtage. Het peil mag echter nooit dalen tot onder het "MIN" merkteken. Een duidelijk waarneembare daling in het vloeistofpeil duidt op een lek in het systeem. In dat geval NOOIT met het voertuig rijden en contact opnemen met uw Land Rover dealer. Neem onmiddellijk contact op met uw dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf als het rempedaal overdreven ver moet worden ingedrukt, of als een duidelijke daling in het peil van de remvloeistof wordt waargenomen. Plaats het voertuig op een horizontale ondergrond. Vervolgens moet het vloeistofpeil minstens wekelijks worden gecontroleerd (of vaker onder ongunstige omstandigheden, of als grote afstanden worden afgelegd). Controleer het peil visueel via de zijkant van het doorzichtige reservoir en zonder de vuldop te verwijderen. 258

Remmen Bijvullen H6472G Altijd voorkomen dat vuil het reservoir binnen kan dringen door de vuldop eerst schoon te vegen en dan pas te verwijderen. Schroef de dop (1/8 slag) los en vul het reservoir bij tot het "MAX" merkteken met remvloeistof conform DOT 4 specificatie. Zie SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN, 323 voor een volledige specificatie. Gebruik uitsluitend nieuwe remvloeistof uit een luchtdicht afgesloten blik of container (daar de vloeistof uit reeds geopende blikken, of vloeistof die uit het systeem is afgetapt, vocht heeft geabsorbeerd. Hierdoor zal de prestatie negatief worden beïnvloed. Dergelijke vloeistof mag dus NOOIT worden gebruikt). NIET TE VER VULLEN. Ongeacht de afgelegde afstand moet de remvloeistof regelmatig worden verwisseld. Zie het onderhoudsboekje. Rempedaal - vrije slag: Niet verstelbare vrije slag. 259

Stuurbekrachtiging STUURBEKRACHTIGINGSVLOEISTOF Stuurbekrachtigingsvloeistof is zeer giftig - sluit containers altijd goed af en zorg ervoor dat die buiten het bereik van kinderen worden gehouden. Zijn er redenen om aan te nemen dat vloeistof abusievelijk is doorgeslikt, dan moet onmiddellijk medische hulp worden ingeroepen. Als vloeistof in contact komt met de huid of de ogen, onmiddellijk afspoelen met royale hoeveelheden water. Mors de vloeistof nooit op een hete motor - hierdoor kan brand worden veroorzaakt. Stuurbekrachtiging Voorzichtig: Gelakte oppervlakken zullen door stuurbekrachtigingsvloeistof worden beschadigd: Eventueel gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een absorberende doek worden weggeveegd. Tevens moet het gehele gedeelte met een mengsel van autoshampoo en water worden gewassen. Controleren en bijvullen Het vloeistofpeil ALTIJD controleren en eventueel bijvullen terwijl de motor stilstaat en het systeem is afgekoeld. Zorg er tevens voor dat het stuurwiel nadat de motor is afgezet, niet wordt rondgedraaid. Controleer of het voertuig op een horizontale ondergrond staat en controleer het peil door zonder de vuldop te verwijderen, door de doorzichtige zijkant van het reservoir te kijken. Zorg ervoor dat het vloeistofpeil tussen het "MIN" en "MAX" merkteken op het reservoir staat. Als het reservoir moet worden bijgevuld, moet de vuldop worden schoongeveegd. Hierdoor wordt voorkomen dat vuil het reservoir binnendringt. Verwijder de vuldop en vul het reservoir bij tot het "MAX" merkteken. NIET vullen tot boven het "MAX" merkteken op de zijkant van het reservoir. H6473G Bediening in noodgevallen Iedere belangrijke of plotselinge daling in het vloeistofpeil moet onmiddellijk door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden onderzocht. Als kan worden vastgesteld dat vloeistofverlies langzaam plaatsvindt dan kan het reservoir tot het bovenste niveau-merkteken worden bijgevuld waarna het mogelijk is om het voertuig voor onderzoek naar de dichtstbijzijnde Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf te rijden. Als het vloeistofpeil is gedaald tot onder het onderste niveau-merkteken dan moet het reservoir worden bijgevuld voordat de motor wordt gestart daar anders de stuurbekrachtigingspomp kan worden beschadigd. Voorzichtig: De motor mag niet worden gestart als het vloeistofpeil is gedaald tot onder het "MIN" merkteken op de zijkant van het reservoir - daar in dat geval de pomp ernstig zal worden beschadigd. 260

Sproeiers Sproeiers RUITENSPROEIER-RESERVOIR BIJVULLEN Vloeistof bijvullen Als uw voertuig wordt gebruikt bij temperaturen die lager zijn dan 5 C moet een ruitensproeiervloeistof met antivries-bescherming worden gebruikt. Als bij koud weer geen ruitensproeier-vloeistof met antivries-bescherming wordt gebruikt, gaat dit ten koste van het zicht door de voorruit waardoor ook het risico van een botsing met het voertuig toeneemt. Sommige ruitensproeier-producten zijn brandbaar. Dit geldt vooral als hoge of onverdunde concentraties in contact komen met vonken. Ruitensproeier-vloeistof mag NOOIT in contact komen met een naakte vlam of andere niet-afgeschermde ontstekingsbronnen. Het ruitensproeier-reservoir bevat de vloeistof voor zowel de voorruit- als de achterruit-sproeiers en de koplampsproeiers. Het peil in het reservoir moet minstens éénmaal per week worden gecontroleerd. Zonodig bijvullen met een mengsel van water en Land Rover Parts STC8249 ruitensproeier-vloeistof. Voordat het systeem wordt bijgevuld dienen bij voorkeur de aanbevolen hoeveelheden water en ruitensproeier-vloeistof in een afzonderlijke container te worden gemengd. Wijk nooit af van de instructies op de container. Teneinde bevriezen te voorkomen bij temperaturen onder het vriespunt, moet een ruitensproeier-vloeistof van superieure kwaliteit worden gebruikt. Voorzichtig: Gebruik NOOIT antivries of een mengsel van azijn/water in het sproeierreservoir - door de antivries zullen de gelakte oppervlakken worden beschadigd terwijl door azijn de ruitensproeierpomp kan worden beschadigd. Voorzichtig: Door gemorste ruitensproeier-vloeistof kunnen carrosserie-panelen verkleuren. Vooral onverdunde of hoge concentraties mogen nooit worden gemorst. Als vloeistof wordt gemorst, het betreffende gedeelte altijd onmiddellijk afspoelen met water. LAN0477G 261

Sproeiers SPROEIERBUISJES Door de ruitensproeier-schakelaars regelmatig te gebruiken kunt u controleren of de sproeierbuisjes niet zijn verstopt en of die in de juiste richting zijn geplaatst. De sproeierbuisjes worden gedurende productie ingesteld en deze hoeven niet meer te worden afgesteld. Wordt afstelling echter noodzakelijk, steek dan een naald in de opening in het sproeierbuisje. Zet de buisjes vervolgens in een zodanige stand dat de straal op het midden van de voorruit is gericht. KOPLAMPSPROEIERS De sproeierbuisjes worden gedurende productie ingesteld en deze hoeven niet meer te worden afgesteld. Voorzichtig: Teneinde bevriezen te voorkomen moet het ruitensproeier-reservoir altijd worden gevuld met een mengsel van water en een goedgekeurd ruitensproeier-oplosmiddel. H3910 De achterruit-sproeiers in de wisserarm kunnen niet worden afgesteld. Raakt zo'n buisje verstopt, steek dan een naald of een dunne metaaldraad in de opening om de verstopping te verwijderen. 262

Wisserbladen Wisserbladen WISSERBLADEN VERVANGEN Plaats uitsluitend nieuwe wisserbladen die identiek zijn aan de oorspronkelijke specificatie. Het wissende vermogen van de wisserbladen wordt negatief beïnvloed door vet en op siliconen en benzine gebaseerde producten. Was de wisserbladen in warm zeepwater. Tevens moet de conditie periodiek worden gecontroleerd. Als tekenen van hardheid of scheuren in het rubber worden aangetroffen, of als door de wissers strepen of niet-gewiste gedeelten op de voorruit achterblijven, dan moeten de wisserbladen worden vervangen. Reinig de voorruit regelmatig met een goedgekeurd glas-reinigingsmiddel. Controleer of de voorruit grondig is gereinigd voordat nieuwe wisserbladen worden geplaatst. Een nieuw blad plaatsen door de procedure voor het verwijderen uit te voeren in omgekeerde volgorde. Controleer of het blad goed is bevestigd voordat de wisser weer op de voorruit wordt geplaatst. Achterruit-wisserblad Voorruit-wisserbladen LOCK H3913 H3912 LOCK Til de wisserarm van de voorruit. Maak het blad los door het borglipje in de ontgrendelstand te drukken (zie de detailtekening in de illustratie). Til de wisserarm van de achterruit. Draai het blad van de arm af. Druk op het lipje (zie pijl in detailtekening) zodat het blad loskomt. Schuif het complete blad van het uiteinde van de wisserarm. Plaats de arm voorzichtig weer in de uitgangsstand. Weer plaatsen door de wisserarm in de opening in het midden van het blad te steken. Vervolgens stevig in positie duwen tot het blad in de juiste plaats wordt vastgeklemd. 263

Accu Accu ACCU - SSYMBOLEN Op de accu is een etiket aangebracht een aantal waarschuwingssymbolen. De waarschuwingssymbolen zijn: LAN0579 LAN0580 LAN0581 LAN0582 LAN0583 Roken, een naakte vlam, vonken niet toegestaan (rood). De ogen beschermen (blauw). Uit de buurt houden van kinderen (rood). Explosief gas (geel). Accuzuur (geel). ACCU - VEILIGHEID Gebruik altijd de juiste oogbescherming als in de buurt van accu's werkzaamheden worden uitgevoerd. Accu's bevatten zuur dat zowel bijtend als giftig is. Als wordt gemorst: Op kleding of de huid - de betreffende kledingstukken onmiddellijk verwijderen, de huid afspoelen met royale hoeveelheden water en urgent medische hulp inroepen. In de ogen - onmiddellijk minstens 15 minuten lang, uitspoelen met schoon water. Urgent medische hulp inroepen. Doorslikken van accuzuur kan fataal zijn tenzij ONMIDDELLIJK actie wordt ondernomen - urgent medische hulp inroepen. Gedurende normaal gebruik produceren accu's explosief waterstofgas - zorg ervoor dat vonken en niet-afgeschermde verlichting uit de buurt worden gehouden van de motorruimte. Het voertuig mag nooit worden gestart als er redenen zijn om aan te nemen dat de elektrolyt in de accu is bevroren. Om veiligheidsredenen moeten alle metalen polsbanden en sieraden worden verwijderd voordat in de motorruimte werkzaamheden worden uitgevoerd. Ook mogen accupolen of voertuigbedrading NOOIT contact maken met gereedschappen of metalen delen van het voertuig. Accuplaten, polen en bijbehorende accessoires bevatten lood en loodverbindingen. Na hantering de handen wassen. Werkzaamheden in de buurt van bewegende of roterende onderdelen van de motor moeten altijd zeer voorzichtig worden uitgevoerd. 264

Accu ACCU-ONDERHOUD LAN0478G De pluggen van de accucellen en de ventilatieleiding moeten, als de accu in het voertuig is geplaatst, altijd zijn aangebracht. Als dit niet het geval is, of als deze onderdelen onjuist zijn geplaatst, is dit potentieel zeer gevaarlijk. Controleer of de ventilatieleiding vrij is van kinken of beschadiging. Als accuzuur in contact komt met de huid of de ogen, onmiddellijk uitspoelen met koud water en een arts raadplegen. Een bevroren accu nooit laden of snelladen. Zet het contact af voordat de accukabels worden losgemaakt. Maak altijd eerst de massakabel los. Sluit deze massakabel altijd ook het laatst weer aan. Accuzuur mag niet in contact komen met gelakte oppervlakken of textiel. In de motorruimte werd een accu geplaatst waaraan weinig onderhoud hoeft te worden uitgevoerd. Deze accu werd speciaal ontworpen voor dit voertuig. In klimaten met hoge temperaturen moet het peil van de elektrolyt in de accu vaker worden gecontroleerd. Zonodig moeten de accucellen worden bijgevuld met gedistilleerd water. De buitenkant van de accu moet regelmatig worden schoongeveegd zodat vuil en vet worden verwijderd. N.B. De technische levensduur van de accu is afhankelijk van de conditie van de lading. De optimale technische levensduur van de accu is uitsluitend mogelijk als de accu voldoende is opgeladen. N.B. 12 Volt uitrusting (bijvoorbeeld een 12 Volt lamp) mag niet direct op de accupolen worden aangesloten. Gebruik één van de elektrische aansluitingen voor hulpaccessoires in het voertuig. Hierop kunnen door Land Rover goedgekeurde accessoires kunnen worden aangesloten. Accu's vervangen Plaats uitsluitend een nieuwe accu van hetzelfde type en conform dezelfde specificaties als het oorspronkelijke exemplaar - andere accu's kunnen andere maten hebben. Ook is het mogelijk dat de accupolen zich in andere posities bevinden. Dit vormt een brandgevaar wanneer die worden aangesloten op het elektrische systeem van het voertuig. Accu's afdanken Oude accu's moeten worden gerecirculeerd. Accu's zijn echter gevaarlijk - over de manier waarop de accu's dienen te worden afgedankt dient u het advies in te winnen van een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf of uw plaatselijke autoriteiten. 265

Accu ACCU - LOSMAKEN, OPLADEN, VERWIJDEREN EN PLAATSEN De positieve accupool ('+') is voorzien van een pyrotechnische lading die zodanig is ontworpen dat de accu bij een zware botsing, als extra beveiliging, wordt losgekoppeld. Om deze reden mag het laden en uitbouwen van de accu uitsluitend worden uitgevoerd door deskundig personeel. Het kan soms nodig zijn om de accukabels los te maken: Zet het contact uit en verwijder de contactsleutel. Wacht minstens twee minuten voordat wordt aangevangen met de procedure voor het losmaken van de accukabels. Zorg ervoor dat u de zender bij de hand heeft, daar het nodig kan zijn om de alarmsirene uit te zetten. Maak uitsluitend de negatieve ('-') accukabel los. Wacht twee minuten voordat de accu weer wordt aangesloten. Als de alarmsirene gaat klinken zodra de accu weer wordt aangesloten, kan die met de zender worden uitgezet. Gevolgen van het losmaken van de accukabels Nadat de accu is losgemaakt en nadat die weer is aangesloten, zal een aantal systemen in het voertuig automatisch worden teruggesteld. Dit kan een paar minuten duren. Ook dienen de sensor van sommige systemen te registreren dat bepaalde handelingen gedurende het rijden worden uitgevoerd, voordat die systemen weer volledig functioneren. Hierdoor worden de veilige werking en het gebruik van het voertuig op geen enkele manier beïnvloed. 266

Banden Banden BANDEN - VERZORGING Defecte banden zijn gevaarlijk. Ga niet met het voertuig rijden als een band is beschadigd, als die sterk is versleten of als die niet is opgepompt tot de juiste bandenspanning. Zorg ervoor dat de banden niet worden verontreinigd door vloeistoffen uit het voertuig. Hierdoor kunnen de banden worden beschadigd. Voorkom dat de wielen doordraaien. Door de vrijgekomen krachten kan de structuur van de band worden beschadigd waardoor die niet langer bruikbaar is. Indien als gevolg van verlies gripverlies, doorslaan van een wiel onvermijdelijk is (bijvoorbeeld in diepe sneeuw), mag nooit harder worden gereden dan 50 km/u zoals die snelheid op de snelheidsmeter wordt weergegeven. Alle banden van het voertuig (inclusief de reserveband) moeten regelmatig worden gecontroleerd op beschadiging, slijtage en vervorming. Heeft u twijfels over de conditie van een band, dan moet die onmiddellijk door een bandenspecialist of door uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf worden gecontroleerd. Bandenslijtage Door een goede rijstijl zal de afstand die u met uw banden kunt afleggen worden vergroot. Ook zal onnodige beschadiging worden voorkomen. Controleer altijd of de banden zijn opgepompt tot de juiste bandenspanning. Houd u altijd aan de vermelde maximum snelheden en de aanbevolen snelheden in de bocht. Snel wegtrekken en hard accelereren dienen te worden vermeden. Scherpe bochten en hard afremmen dienen te worden vermeden. Gaten in de weg en obstakels op het wegdek dienen, indien mogelijk te worden vermeden. Rij nooit over stoepranden. Ook dient te worden voorkomen dat de banden bij parkeren tegen stoepranden schuren. 267

Banden Slijtagestroken LAN0330G Slijtage-indicators worden zichtbaar zodra de minimum loopvlakdiepte is bereikt. Banden die tot dit punt zijn versleten hebben minder grip en slechtere waterverplaatsingskarakteristieken. Voorzichtig: Als het loopvlak op de band ongelijkmatig is versleten, of als sprake is van overmatige bandenslijtage, moet het voertuig door uw Land Rover dealer/geautoriseerde reparatiebedrijf zo snel mogelijk worden gecontroleerd. N.B. Nadat het voertuig in het terrein is gebruikt moet de conditie van de banden altijd worden gecontroleerd. Breng het voertuig tot stilstand zodra weer een normale verharde weg is bereikt. Controleer de banden op beschadiging. Als een band dermate is versleten dat het loopvlak een dikte heeft van nog slechts circa 1,6 mm wordt de slijtage-indicator zichtbaar. Dit is een visuele indicatie die bestaat uit een ononderbroken rubber band over de gehele breedte van het loopvlak. De band moet worden vervangen zodra de slijtage-indicator zichtbaar wordt (of sneller als dit wettelijk verplicht is gesteld). N.B. De loopvlakdiepte moet regelmatig worden gecontroleerd. In bepaalde gevallen moet dit vaker geschieden dan uitsluitend gedurende onderhoudsbeurten. Conditievermindering door veroudering De conditie van banden gaat, zelfs als deze niet worden gebruikt, na verloop van tijd achteruit. Het wordt aanbevolen dat banden over het algemeen na 6 jaar normaal gebruik, worden vervangen. De warmte die wordt veroorzaakt door klimaten met hoge temperaturen of regelmatig transport van zware ladingen kan een versnellend effect hebben op het verouderingsproces. De reserveband moet, als gevolg van veroudering van deze band, worden vervangen als de andere banden worden vervangen. Lekke banden Nooit met het voertuig rijden met een lekke band. Zelfs als de lekke band niet is leeggelopen, is het onveilig om de band te blijven gebruiken daar de band op ieder moment plotseling kan leeglopen. Niet iedere keer dat een band door een voorwerp wordt doorboord zal zo'n band onmiddellijk leeglopen. Het is dus belangrijk dat de banden regelmatig worden gecontroleerd op beschadiging en vreemde voorwerpen die niet in de band aanwezig horen te zijn. Als gedurende het rijden plotselinge trillingen of verandering in het rijgedrag van het voertuig worden opgemerkt, moet de snelheid onmiddellijk worden verminderd. Voorkom dat wordt geremd. Ook moeten plotselinge manoeuvres of veranderingen van richting worden vermeden. Rij langzaam naar een plaats uit de buurt van de hoofdweg en breng het voertuig tot stilstand. N.B. Als het voertuig naar een veilige plaats wordt gereden, is het mogelijk dat de lekke band wordt beschadigd. De veiligheid van de inzittenden is echter veel belangrijker. 268

Banden Inspecteer de banden op voorwerpen die daarin zijn doorgedrongen, beschadiging of een te lage bandenspanning. Als beschadiging of vervorming wordt waargenomen, moet de band worden vervangen. Als geen reserveband beschikbaar is, moet het voertuig worden geborgen en moet dit naar een bandenreparatiebedrijf of een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf worden gebracht. Nieuwe banden Plaats geen diagonaalbanden. Plaats geen banden die zijn voorzien van een binnenband. Banden mogen nooit op andere plaatsen op het voertuig worden geplaatst. Banden bedden in op basis van de specifieke karakteristieken van de posities van de afzonderlijke wielen. Door de banden op andere posities te plaatsen kunnen de grip en het rijgedrag van het voertuig nadelig worden beïnvloed. Plaats altijd nieuwe banden van hetzelfde type en, indien mogelijk, ook van hetzelfde merk en met hetzelfde loopvlakpatroon. Wielen moeten altijd worden vervangen door originele Land Rover wielen. Hierdoor zullen de rijkarakteristieken op de weg en in het terrein waarop ze zijn ontworpen, worden gehandhaafd. Als onvermijdelijk banden moeten worden gebruikt die niet door Land Rover zijn aanbevolen, zorg er dan voor dat u de instructies van de fabrikant goed heeft gelezen en dat hiervan nooit wordt afgeweken. Ideaal gezien dienen banden in stellen van vier te worden vervangen. Als dit niet mogelijk is, moeten de banden in paren worden vervangen (voor en achter). Nadat banden zijn vervangen moeten de wielen altijd opnieuw worden gebalanceerd. Ook moet de uitlijning worden gecontroleerd. De correcte specificaties voor de banden van uw voertuig kunt u vinden op het bandeninformatie-etiket. Zie Etiket met gegevens over de banden, 272. Voor een verklaring van de informatie op het etiket, zie WIELEN EN BANDEN, 326. Directionele banden Directionele banden zijn zodanig ontworpen dat die op de juiste manier functioneren als de banden naar voren draaien (terwijl het voertuig naar voren rijdt). LAN0331G Typische indicators voor directionele banden Tijdelijke reserveband Als een tijdelijk reservewiel wordt gebruikt mag, voorzichtig, niet harder worden gereden dan maximaal 80 km/u []. Zodra dat mogelijk is moeten een standaard wiel en band worden geplaatst. Het is absoluut niet toegestaan om tegelijkertijd meer dan één tijdelijk reservewiel te gebruiken. 269

Banden Bandenspanning Als het voertuig in sterk direct zonlicht is geparkeerd of wordt gebruikt bij hoge buitentemperaturen, de bandenspanning nooit verlagen; plaats het voertuig in de schaduw en laat de banden afkoelen. Dan pas controleren. Door een te lage bandenspanning zal de band meer doorbuigen. Ook leidt dit tot ongelijkmatige bandenslijtage. Dit kan leiden tot een band die plotseling defect raakt. Door een te hoge bandenspanning wordt de rit zeer hard. Dit kan leiden tot ongelijkmatige bandenslijtage en slechte wegligging. Een warme band net op of iets onder de aanbevolen koude bandenspanning, is veel te zacht. Dit kan gevaarlijk zijn. De juiste bandenspanning garandeert dat u kunt vertrouwen op de beste combinatie van technische levensduur van de band, rijcomfort, brandstofzuinigheid en wegligging. Te zachte banden slijten sneller. Ook kunnen de rijkarakteristieken en het brandstofverbruik van het voertuig zeer nadelig worden beïnvloed. Tevens zullen banden vaak eerder defect raken. Als de bandenspanning te hoog is, dan resulteert dit in een zwaardere rit en ongelijkmatige slijtage. De bandenspanning moet gedurende normaal gebruik éénmaal per week worden gecontroleerd. In het terrein dient dit dagelijks te geschieden. Het is onmogelijk om de juiste bandenspanning van een band te bepalen door er alleen maar naar te kijken. De aanbevolen bandenspanning wordt vermeld op een etiket op de 'B'-stijl aan de bestuurderskant (zichtbaar als de bestuurdersdeur wordt geopend). Zie Etiket met gegevens over de banden, 272. De bandenspanningen die zijn vermeld op het informatie-etiket worden geacht te vertegenwoordigen de aanbevolen vuldruk van koude banden, met het voertuig op het maximum toelaatbare totaalgewicht en gemeten terwijl de banden koud zijn nadat het voertuig minstens 3 uur lang is geparkeerd of nadat daarmee minder dan 5 km is gereden. Controleer de bandenspanning - ook het reservewiel - als de banden koud zijn. Vergeet nooit dat de temperatuur van de banden reeds na circa 1,5 km voldoende oploopt om de bandenspanning te kunnen beïnvloeden. Als u een afstand heeft afgelegd van meer dan 5 km, zal de temperatuur van de banden en de lucht in de banden oplopen. Daardoor is het normaal dat de bandenspanning oploopt tot boven de aanbevolen koude bandenspanning. Als onder deze omstandigheden de bandenspanning wordt gecontroleerd, mag de luchtdruk nooit worden verminderd. N.B. Als banden warm worden zal de luchtdruk op natuurlijke wijze stijgen; als het onvermijdelijk is om de banden te controleren als die nog warm zijn (nadat enige tijd met het voertuig is gereden), kunt u verwachten dat de spanning maximaal 30-40 kpa (0,3-0,4 bar) zal zijn toegenomen. Onder dergelijke omstandigheden mag u de banden nooit leeg laten lopen teneinde te voldoen aan de aanbevolen bandenspanning voor koude banden. N.B. De bandenspanning in uw reserveband moet zijn ingesteld op de hoogste waarde voor de velg/bandenmaat-combinatie van het voertuig. Nadat de band is geplaatst, moet die bandenspanning worden aangepast. 270

Banden N.B. Als zware aanhangers worden getrokken, of als het trekkende voertuig is geladen, is het mogelijk dat door de grotere neusdruk de belasting van de GVW-band wordt overschreden. Dit is toegestaan mits nooit harder wordt gereden dan 100 km/u en de bandenspanning van de achterbanden wordt opgevoerd met minstens 20 kpa. Dit geldt niet voor het tijdelijke reservewiel. Met dit reservewiel mag nooit harder worden gereden dan 80 km/u. Ook moet de bandenspanning worden gehandhaafd op de waarden die zijn vermeld op het etiket. Zie Etiket met gegevens over de banden, 272. Bandenspanning controleren Indien mogelijk moeten de banden, door toepassing van de onderstaande procedure, altijd worden gecontroleerd als de banden koud zijn: 1. Verwijder de ventieldop. 2. Bevestig de bandenspanningsmeter/luchtpomp goed op het ventiel. 3. Let op de bandenspanning op de meter. Zonodig moet de band verder worden opgepompt. 4. Als de band verder moet worden opgepompt, moet de meter van het ventiel worden verwijderd. Sluit de meter weer aan voordat wordt gecontroleerd of de bandenspanning juist is. Als de meter niet wordt verwijderd en opnieuw wordt geplaatst, is het mogelijk dat een onjuiste bandenspanning wordt aangegeven. 5. Als de band te ver wordt opgepompt, moet de meter van het ventiel worden verwijderd. Laat de lucht uit de band stromen door het midden van het ventiel in te drukken. Sluit de meter weer aan op het ventiel en controleer of de bandenspanning juist is. Als de bandenspanning nog steeds niet juist is, moet deze procedure worden herhaald. Herhaal de controle. 6. Breng de ventieldop weer aan. N.B. In bepaalde landen is het bij de wet verboden om met een voertuig te rijden waarvan de banden niet zodanig zijn opgepompt in overeenstemming met de principes die ten grondslag liggen aan het juiste gebruik van het voertuig. Ventielen De dopjes van de ventielen altijd stevig met de hand vastdraaien. Daardoor wordt voorkomen dat vuil het ventiel kan binnendringen. Let tijdens het controleren van de bandenspanning op lekkende ventielen (let op het karakteristieke sissende geluid). 271

Banden Etiket met gegevens over de banden Bandenspanningscompensatie naar aanleiding van veranderingen in buitentemperatuur XXX/XXRXX MAX. XXX/XXRXX XXX/XXRXX XXX/XXRXX TXXX/XXRXX MAX. (KPA) (BAR) (PSI) (KPA) (BAR) (PSI) <XXXKPH XXX X.X XX XXX X.X XX >XXXKPH XXX X.X XX XXX X.X XX XXX X.X XX XXX X.X XX XXX X.X XX XXX X.X XX XXX X.X XX XXX X.X XX RANGE ROVER L7MTA RTCXXXXXX LAN0599G H6448R Het etiket met gegevens over de banden is zichtbaar op de stijl achter de bestuurdersdeur (de zogeheten 'B'-stijl). Dit etiket bevat de informatie die specifiek van toepassing is op de wielen en banden die gedurende productie op het voertuig werden geplaatst. Dit etiket bevat informatie over de maten van de banden en wielen en de aanbevolen bandenspanning voor alle combinaties van banden en wielen. Als de buitentemperatuur daalt neemt de bandenspanning af. Dit kan leiden tot een te lage bandenspanning. Hiermee moet rekening worden gehouden gedurende ritten naar of door gebieden met lagere temperaturen. Als gevolg van een te lage bandenspanning wordt de zijwandhoogte van de band verminderd. Dit resulteert weer in ongelijkmatige bandenslijtage terwijl de band ook kan worden beschadigd. Bandenspanningen kunnen worden aangepast voordat wordt aangevangen met een reis naar of door gebieden met lage temperaturen. Het is ook mogelijk om de bandenspanning aan te passen zodra gebieden met lage temperaturen zijn bereikt. N.B. Als de bandenspanning moet worden aangepast in een gebied met lagere temperaturen, dan moet de gebruiker het voertuig eerst minstens één uur niet gebruiken. De bandenspanning moet voor iedere 10 C temperatuurvermindering worden verhoogd met 0,14 bar/14 kpa. 272

Banden Platte kanten op loopvlak Als het voertuig langere tijd heeft stilgestaan bij een hoge buitentemperatuur, kunnen in het loopvlak van de banden platte kanten voorkomen. Als met het voertuig wordt gereden zullen door deze platte kanten trillingen worden veroorzaakt. Deze trillingen zullen geleidelijk verdwijnen wanneer de band de oorspronkelijke vorm weer aanneemt. LAN0600G Teneinde het ontstaan van platte kanten zoveel mogelijk te voorkomen, moet de bandenspanning worden verhoogd. De bandenspanning moet voor iedere 10 C temperatuurtoename worden verhoogd met 0,14 bar/14 kpa. Opslag op lange termijn Het ontstaan van platte kanten in het loopvlak gedurende opslag op lange termijn kan worden verminderd door de bandenspanning op te voeren tot de maximum waarde die op de rand van de band is aangegeven. N.B. Voordat weer met het voertuig wordt gereden, moet de bandenspanning worden verminderd tot de juiste waarde. Combinaties van "high performance" wielen en banden Voorzichtig: Het is mogelijk dat dit voertuig is voorzien van een combinatie van een "high performance" wiel en een band met laag profiel die zijn ontworpen op betere prestaties op droge wegen. Ook hebben dergelijke combinaties een grotere weerstand tegen aquaplaning. Banden met laag profiel die zijn ontworpen op hoge snelheden zijn voorzien van een zachter loopvlak. Als met dergelijke banden agressief wordt gereden, kan dit leiden tot een grotere loopvlakslijtage en een kortere levensduur in vergelijking met andere soorten banden. Deze wiel-en-band combinatie kan in het terrein makkelijk worden beschadigd. Deze combinatie presteert minder goed in sneeuw en ijs dan de M- en S-banden. Als dit door de weersomstandigheden wordt gedicteerd, moeten "high performance" banden worden verwisseld met winterbanden. 273

Banden WINTERBANDEN GEBRUIKEN Winterbanden zijn geschikter voor extreem lage temperaturen, sneeuw en ijs en hierdoor zal het rijgedrag van het voertuig onder dergelijke condities, aanzienlijk worden verbeterd. Winterbanden moeten altijd op alle vier de wielen worden geplaatst. Goedgekeurde winterbanden 18 inch wielen: 235/65 R18 110H Dunlop Winter Sport M3 235/65 R18 110H Michelin Pilot Alpine XSE 19 inch wielen: 255/55 R19 111H Goodyear Ultra Grip N.B. Als uw voertuig is voorzien van 20 inch wielen, moet onvermijdelijk een stel 18 of 19 inch wielen worden geplaatst voordat winterbanden kunnen worden aangebracht. Winterbanden - bandenspanning: De koude bandenspanning van winterbanden is gelijk aan die van normale banden van dezelfde maat. SNEEUWKETTINGEN Sneeuwkettingen zijn er uitsluitend op ontworpen om - bij zware sneeuwval - te worden gebruikt op verharde wegen. Het gebruik van sneeuwkettingen in het terrein wordt niet aanbevolen. Als het noodzakelijk is om sneeuwkettingen te plaatsen mag het onderstaande NOOIT worden vergeten: Voorwielen: Sneeuwkettingen mogen niet worden aangebracht op de voorwielen. Achterwielen: Sneeuwkettingen mogen uitsluitend worden aangebracht op 18 en 19 inch achterwielen, mits door de wielen en banden wordt voldaan aan de specificaties van de originele uitvoering van het voertuig. Zie WIELEN EN BANDEN, 326. N.B. Als uw voertuig is voorzien van 20 inch wielen, moet onvermijdelijk een stel 19 inch wielen worden geplaatst voordat sneeuwkettingen kunnen worden gebruikt. Op een tijdelijk reservewiel mogen nooit sneeuwkettingen worden geplaatst. Gebruik UITSLUITEND door Land Rover goedgekeurde sneeuwkettingen - deze zijn ontworpen voor uw voertuig en hierdoor wordt alle risico van beschadiging van andere componenten geëlimineerd. Goedgekeurde sneeuwkettingen kunnen uitsluitend worden geleverd door een Land Rover dealer/geautoriseerd reparatiebedrijf. Houd u altijd aan de voorschriften voor montage, het opspannen van de sneeuwkettingen en de snelheidsbeperkingen die worden aanbevolen voor variërende wegcondities. Een snelheid van 50 km/u mag nooit worden overschreden. Sneeuwkettingen mogen UITSLUITEND in paren worden geplaatst. Beschadiging van de banden dient te worden vermeden door de sneeuwkettingen te verwijderen zodra de weg weer sneeuwvrij is. Voorzichtig: Gebruik NOOIT niet-goedgekeurde sneeuwkettingen - hierdoor kunnen de banden, de wielen, de wielophanging en remcomponenten worden beschadigd. Ook is het mogelijk dat de carrosserie van het voertuig wordt beschadigd. 274

Banden BANDENSPANNINGSCONTROLE- SYSTEEM (TPM) Het bandenspanningscontrolesysteem (TPM) is geen vervanging van de handmatige controle van de bandenspanning. Door het bandenspanningscontrolesysteem (TPM) wordt alleen een waarschuwing gegevens bij lage bandenspanning. Door het systeem worden de banden NIET opnieuw opgepompt. De bandenspanning moet, bij koude banden en met een nauwkeurige bandenspanningsmeter, regelmatig worden gecontroleerd. Als de bandenspanning niet op de juiste manier wordt gehandhaafd, zal het risico op een klapband worden verhoogd met het daaruit voortvloeiende verlies over de controle van het voertuig en persoonlijk letsel. Door het TPM-systeem wordt dus niet geregistreerd of een band beschadigd is. De conditie van de banden moet, vooral na terreinrijden, regelmatig worden gecontroleerd. N.B. Als niet-goedgekeurde accessoires worden gebruikt, kan de werking van het systeem worden verstoord. In dat geval wordt het bericht "TYRE MONITORING SYSTEM FAULT" (BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM; STORING) weergegeven op het berichtencentrum. Door verschillende soorten banden kan de prestatie van het TPM-systeem worden beïnvloed. Banden moeten altijd worden vervangen in overeenstemming met de instructies. Zie Etiket met gegevens over de banden, 272. Het is mogelijk dat uw voertuig is voorzien van een bandenspanningscontrolesysteem (TPM) waardoor de bandenspanning in alle banden, inclusief een conventionele reserveband, zal worden gecontroleerd. Tijdelijke reservewielen zijn niet voorzien van sensors en worden dus ook niet gecontroleerd. N.B. Door het bandenspanningscontrolesysteem (TPM) wordt alleen een waarschuwing gegevens bij lage bandenspanning. Door het systeem worden de banden NIET opnieuw opgepompt. LAN0544G 1 Wielen die zijn voorzien van een TPM-systeem kunnen makkelijk worden herkend aan de aan de buitenkant geplaatste metalen borgmoer en het ventiel (1). Alle Land Rover wielen zonder TPM-systeem zijn voorzien van een rubber ventiel. 2 275