Summary. Samenvatting

Vergelijkbare documenten
Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

De Relatie tussen de Fysieke Omgeving en het Beweeggedrag van Kinderen gebruik. makend van GPS- en Versnellingsmeterdata

De Relatie tussen Lichamelijke Gezondheid, Veerkracht en Subjectief. Welbevinden bij Inwoners van Serviceflats

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Het modererend effect van de moeder kind relatie op de effecten van prenatale blootstelling aan PCB s op de cognitieve ontwikkeling van het kind

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of

De Relatie tussen Dagelijkse Stress, Negatief Affect en de Invloed van Bewegen

Modererende Rol van Seksuele Gedachten. Moderating Role of Sexual Thoughts. C. Iftekaralikhan-Raghubardayal

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope

STIGMATISERING VAN PATIENTEN MET LONGKANKER 1. Stigmatisering van Patiënten met Longkanker: De Rol van Persoonlijke Relevantie voor de Waarnemer

Chapter 4 Understanding Families. In this chapter, you will learn

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Differences in stress and stress reactivity between highly educated stay-at-home and working. mothers with spouse and young children

De invloed van veerkracht op de relatie tussen pijn en psychische klachten bij revalidatiecliënten in een verpleeghuis.

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Summary 124

De Invloed van Dagelijkse Stress op Burn-Out Klachten, Gemodereerd door Mentale. Veerkracht en Demografische Variabelen

Socio-economic situation of long-term flexworkers

Verwevenheid van Temperament en Hechtingsstijl: verbanden tussen de temperamentkenmerken negatief affect, extraversie/energie en

Werk in balans. verloop bij verzorgenden en verpleegkundigen. Work in balance. turnover of nurses and health-care workers.

Het verband tussen alledaagse stress en negatief affect bij mensen met een depressie en de rol van zelfwaardering daarbij

BISEKSUALITEIT: DE ONZICHTBARE SOCIALE IDENTITEIT. Biseksualiteit: de Onzichtbare Sociale Identiteit met Zichtbare Gezondheidsgevolgen

Vormen Premorbide Persoonlijkheidskenmerken die Samenhangen met Neuroticisme een Kwetsbaarheid voor Depressie en Apathie bij Verpleeghuisbewoners?

Master thesis. Naam student: S. Friederichs Studentnummer: Afstudeerrichting: Klinische Psychologie

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

De Rol van Sense of Coherence bij de Glucoseregulatie bij Mensen met Diabetes Type 1

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress en Depressieve Symptomen en de Mediërende Invloed van Controle en Zelfwaardering

Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie.

OPVOEDING EN ANGST EN DE INVLOED VAN EEN PREVENTIEVE TRAINING 1. Opvoeding en Angst en de Invloed van een Preventieve Training

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

De Relatie tussen het Adaptief en Cognitief Functioneren van Dak- en Thuisloze Jongeren en het Wel of Niet Hebben van een Psychiatrische Diagnose

Summary 136

De Invloed van Innovatiekenmerken op de Intentie van Leerkrachten. een Lespakket te Gebruiken om Cyberpesten te Voorkomen of te.

Tahnee Anne Jeanne Snelder. Open Universiteit

Verbanden tussen Coping-Strategieën en. Psychologische en Somatische Klachten. binnen de Algemene Bevolking

De Rol van Zelfregulatie, Motivatie en Eigen Effectiviteitsverwachting op het Volhouden

Persoonlijkheidskenmerken en cyberpesten onder jongeren van 11 tot 16 jaar:

Verschillen tussen Allochtone- en Autochtone Jonge Studerende Moeders in het Ervaren van Dagelijkse Stress en het Effect ervan op de Stemming

Testattitudes van Sollicitanten: Faalangst en Geloof in Tests als. Antecedenten van Rechtvaardigheidspercepties

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen

bij Kinderen met een Ernstige Vorm van Dyslexie of Children with a Severe Form of Dyslexia Ans van Velthoven

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Geloof in een Rechtvaardige Wereld en Afkeuring van Geweldsslachtoffers: De Invloed

De relatie tussen Stress Negatief Affect en Opvoedstijl. The relationship between Stress Negative Affect and Parenting Style

Knelpunten in Zelfstandig Leren: Zelfregulerend leren, Stress en Uitstelgedrag bij HRM- Studenten van Avans Hogeschool s-hertogenbosch

Fysieke Activiteit bij 50-plussers. The Relationship between Self-efficacy, Intrinsic Motivation and. Physical Activity among Adults Aged over 50

SAMPLE 11 = + 11 = + + Exploring Combinations of Ten + + = = + + = + = = + = = 11. Step Up. Step Ahead

Invloed van Bewegen op Depressieve Klachten in de. Fysiotherapie Praktijk. Influence of Movement on Depression in the. Physiotherapy Practice

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren

Master Thesis. Early Career Burnout Among Dutch Nurses: Comparing Theoretical Models. Using an Item Response Approach.

Het Oost-Vlaamse Meerlingenregister Verleden, heden en toekomst

MyDHL+ Van Non-Corporate naar Corporate

De Bijdrage van Opleiding Ouders, Beroep Ouders en Sociaal-economische Status in de. Voorspelling van het Intelligentieniveau van het Kind.

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

University of Groningen

Running head: BREAKFAST, CONSCIENTIOUSNESS AND MENTAL HEALTH 1. The Role of Breakfast Diversity and Conscientiousness in Depression and Anxiety

Het Effect van Voortgangsfeedback aan Behandelaars op de Uitkomsten van Psychologische Behandelingen; een Pilot Onderzoek

Determinanten en Barrières van Seksuele Patiëntenvoorlichting. aan Kankerpatiënten door Oncologieverpleegkundigen

Sociale Cognitie bij Psychisch Gezonde Volwassenen

Kwaliteit van Leven en Depressieve Symptomen van Mensen met Multiple Sclerose: De Modererende Invloed van Coping en Doelaanpassing

Hoe gevoelig is onze bevolking aan luchtvervuiling: van epidemiologische determinanten naar moleculaire mechanismen bij tweelingen

Diabetespatiënten in Verpleeghuizen De Relatie tussen Diabetes, Depressieve Symptomen en de Rol van Executieve Functies

Experienced Daily Stress and Stress Reactivity in Working and Non-Working Mothers. with Young Families

Press release Statistics Netherlands

Management of preterm delivery in women with abnormal fetal presentation

FOR DUTCH STUDENTS! ENGLISH VERSION NEXT PAGE. Toets Inleiding Kansrekening 1 8 februari 2010

Longitudinal Driving Behaviour At Incidents And The Influence Of Emotions. Raymond Hoogendoorn

Dagelijkse Stress en Snackgewoonte: de. Modererende Rol van Persoonlijkheid. Daily Stress and Snack Habit: the. Moderating Role of Personality

Landelijk Diabetes Congres 2016

Het meten van de kwaliteit van leven bij kinderen met JIA

Add the standing fingers to get the tens and multiply the closed fingers to get the units.

De Relatie tussen Hechting en Welbevinden bij Ouderen: De mediërende Invloed van Mindfulness en Zingeving

Het Effect van de Kanker Nazorg Wijzer* op Werkgerelateerde Problematiek en Kwaliteit. van Leven bij Werkende Ex-Kankerpatiënten

Falende Interpretatie? De Samenhang van Faalangst met Interpretatiebias

Effecten Omgevingsinterventie en Fysieke Activiteit 1. Hoofdeffecten en Mediators van een Omgevingsinterventie op Maat ter Bevordering van

De relatie tussen depressie- en angstsymptomen, diabetesdistress, diabetesregulatie en. proactieve copingvaardigheden bij type 2 diabetespatiënten

Verschil in Perceptie over Opvoeding tussen Ouders en Adolescenten en Alcoholgebruik van Adolescenten

De Invloed van Altruïsme op de Samenhang tussen Leeftijd en Mentale Veerkracht

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner

The Effect of Gender, Sex Drive and Autonomy. on Sociosexuality. Invloed van Sekse, Seksdrive en Autonomie. op Sociosexualiteit

De Invloed van Cognitieve Stimulatie in de Vorm van Actief Leren op de Geestelijke Gezondheid van Vijftigplussers

Mentaal Weerbaar Blauw

Adherence aan HWO en meer bewegen

Transcriptie:

Summary Samenvatting

Summary The central theme of this thesis was prenatal growth and further development in twins. Twins were considered in three ways: (1) as a specific human population in which physiological factors of prenatal growth of twins and twin placentas can be explored and which can be used to create customized birth weight standards and intrauterine growth charts; (2) as a model to investigate the Developmental Origins of Health and Disease (DOHAD) hypothesis; and (3) as a tool for heritability estimates. Prenatal growth of twins differs from growth of singletons. Therefore one of the objectives of this thesis was to explore factors that influence prenatal growth in twins in a multivariate approach using a non-linear multivariate Gaussian regression. The following physiological factors were considered: gestational age, maternal factors (i.e. parity, maternal age, mode of conception and mode of delivery), twin-specific factors (i.e. zygosity, sex of the individual and of the co-twin and birth order), and placental factors (i.e. chorionicity, fusion of the placentas, placental weight, and the site of the umbilical cord insertion). Perinatal data and placental data were obtained from liveborn twin pairs from the East Flanders Prospective Twin Survey. For the analysis, over 4000 twin pairs with no missing values were used. In chapter 2 placental growth was evaluated, since there exists a positive relationship between placental weight and birth weight. Two separate analyses were performed: (1) for twins with two separate placentas and (2) for twins with only one placental mass (one placenta in case of monozygotic monochorionic (MZ MC) twins or two fused placentas in case of dichorionic (DC) placentas). This study confirmed that the longer gestation lasts, the higher the placental weight, but that the weight stabilizes after 40 weeks. Two separate placentas had higher weights than one placental mass; the placental weight increased up to 801 grams in case of one placental mass and 420 grams in case of two separate placentas. As compared to previous studies, we confirmed that multipara have higher placental weights than primipara. We were able to identify novel covariates that influence placental weight: zygosity, chorionicity and fusion of the placentas. In case of one placental mass, placental weight of MZ MC twins was equal to dizygotic (DZ) twins with one placental mass while MZ DC twins had lower placental weights. Additionally it was shown that first-born twins have higher placental weights than second-born twins. By taking these physiological factors into account a better evaluation of the placental weight, as an indicator of growth can be made. In chapter 3 factors influencing birth weight were evaluated. The aim was to evaluate the relative contribution of physiological characteristics to create customized birth 160

Summary weight standards for twins. The assumption was that twin-specific weight standards offer a better opportunity for the assessment of the prenatal and neonatal health of the twin. Birth weight of twins showed an increase up to 40 weeks and a decrease from 40 to 42 weeks. However, we were the first to show that the decrease in weight is only due to the contribution of the MZ MC twins. Furthermore, our large population-based cohort allowed the identification of maternal, twin-specific and placental determinants. Their separate effects may not be that impressive for clinical practice, but taken together they can cause a difference of more than 1 kilogram at term (36.5 weeks for twins) between the most favorable and most adverse prenatal environment without any pathological factors present during pregnancy. In summary, multipara, mothers with a higher maternal age give higher birth weights than primipara and younger mothers. Males, DZ twins, first-born twins have higher weights than females, MZ twins, and second-born twins. Up to 40 weeks of gestation MZ MC twins had weight curves only one percent below that of the non-mz MC twins. This implies that, after adjustment for the covariates, the influence of chorionicity (combined with zygosity and fusion of the placentas) on the birth weight of the twin is rather small. Placental weight and site of the insertion of the umbilical cord are more important during this period. Mode of conception did not influence the weight. This study could be a first step in creating new customized twinspecific birth weight standards. Such standards provide the opportunity for a better assessment of the influence of birth weight of the twin on neonatal health. Up to 33 weeks of gestation, growth of twins and singletons was equal, but after that the weight of twins increased to 2785 grams at 42 weeks, whereas singletons are 900 grams heavier. Consequently, it is preferable to estimate weight of the twins already prenatally and twin-specific growth charts that take the factors mentioned above into account are needed. Especially, since growth of MC twins differs from DC twins. However, not all the physiological factors used in chapter three are being, or can be, determined prenatally (birth order, placental weight, fusion of placenta, site of the insertion of the umbilical cord). Therefore, in chapter 4 twin-specific intrauterine growth charts for MC and DC twins according to sex and parity are shown. Up to 32 weeks there is no difference in growth for twins who stayed alive or died neonatally. However, after 31 weeks of gestation, twins who died neonatally showed a decrease in growth (below 3 rd centile of twins after 35 weeks) as compared to twins who stayed alive. The twin-specific 10 th and 3 rd centiles were crossed one week earlier than the singleton 10 th and 3 rd centiles. To conclude, twin-specific growth charts according to chorionicity are needed, especially since twin-specific centiles are more accurate to detect twins at risk than singleton centiles. Therefore the presented charts enable an improved assessment of growth of twins. 161

The DOHAD hypothesis states that prenatal conditions might also be important for health later in life. In chapter 5 the DOHAD hypothesis was tested using a twin model. This provided the opportunity to distinguish between maternal, twin-specific, placental, and genetic factors. The influence of the individual feto-placental factors can be estimated by comparing the heavier with the lighter twin within a twin pair. Twin members share the same maternal environment. By comparing pairs of whom both members had a low birth weight, with pairs of whom both members had a high birth weight, the influence of the maternal environment can be determined. If intra-pair differences in DZ twins are more pronounced than intra-pair differences in MZ twins, the influence of genes must be considered. The aim was to evaluate the relationship between low birth weight and adult renal function and their determining influences: maternal, twin specific, placental and genetic factors. For this purpose, 653 young adult healthy twins were included in the analysis (265 complete twin pairs and 123 incomplete pairs). All analyses were performed both unadjusted and adjusted for the following covariates: age, gestational age, zygosity, sex, BMI, systolic and diastolic blood pressure, glucose level and smoking status. Creatinine clearance was 4 ml/min lower in twins with a low birth weight (< 2500 grams) than in twins with a high birth weight. Intra-pair birth weight difference correlated positively with the intra-pair difference in creatinine clearance equally in MZ and DZ twins (r= 0.35 and r= 0.43, respectively). This implies, that fetoplacental factors are related to renal function and that genetic factors are less important. There was no significant difference in creatinine clearance between twins, of whom both members had a low birth weight, as compared to twins of whom both members had a high birth weight. This may suggest, that maternal factors, which influence the relation between low birth weight and renal function, are less important. In chapter 6, heritability of birth weight was estimated. Prenatal growth, with birth weight as an outcome, is a complex trait that is influenced by environmental and genetic factors. So far, structural equation modeling has given inconsistent heritability estimates of birth weight ranging from 10 to 40%. Up to now, all presented studies assume heritability to be equal over time after controlling for gestational age. The aim of this chapter was to model prenatal growth and to quantify the genetic and environmental components. Reducing environmental variance in a twin study will increase heritability and ease the identification of candidate genes for linkage and association. We are the first to show that heritability of birth weight decreased from 25 to 42 weeks of gestation (from 38% at 25 weeks to 15% at 42 weeks). After adjusting for covariates the heritability increased. Heritability appeared to be highest for twins who are firstborn, of a multipara, with two separate placentas, and who stayed alive (from 52% at 25 weeks to 30% at 42 weeks). The number of placentas and site of the insertion of the umbilical cord masked the influence of chorionicity. Twin-specific factors revealed 162

Summary latent genetic components, whereas placental factors explained common and unique environmental factors. Modeling genetic and environmental factors gives a better insight in their role in growth during gestation. For a complex trait like birth weight, mainly environmental factors were explained, resulting in an increase of the heritability and the chance of finding genes in linkage and association studies. The reduced input of physical activity (PA) to daily energy expenditure contributes to the increased prevalence of obesity. If activity-induced energy expenditure (AEE) is genetically controlled, this may contribute to a genetic susceptibility to obesity. The aim of chapter 7 was to examine the relative contribution of genetic and environmental factors to the (co)variation in AEE and PA. Twenty young healthy Dutch twin pairs participated in this study (12 MZ pairs and 8 same-sex DZ pairs). Golden standard measures for PA and AEE were used. AEE was measured in a respiration chamber and in daily life with doubly labelled water for 2 weeks. PA was recorded simultaneously with a tri-axial accelerometer. Within the respiration chamber, common and unique environmental factors explained the variance of AEE and PA and no genetic contribution was found. In daily life, a high genetic contribution to the variation in AEE (72%) and PA (78%) was found. Furthermore, the correlation between AEE and PA in daily life was largely due to shared genetic factors affecting both AEE and PA (67%). To conclude, in this exploratory study, genetic influence explained a large part of the variation in AEE and PA in daily life, but not in the respiration chamber. Finally, the information derived from the East Flanders Prospective Twin survey (EFPTS) provided the opportunity to study prenatal growth in depth and draw conclusions for the entire population. Unfortunately, not many of the other existing twin registers can provide such detailed pre- and perinatal information. In the Netherlands, a unique citizen service number (BSN; Burger Service Nummer) will be introduced in the Dutch healthcare system in the near future, easing the identification and follow up of special groups, such as twins. Since an optimal registration system is a prerequisite for the assessment of prenatal growth and further development in twins, this thesis makes pleads to add maternal, twin-specific and placental information to the Dutch databases. 163

Samenvatting Het centrale thema van dit proefschrift is prenatale groei van tweelingen en hun verdere ontwikkeling. Tweelingen zijn op 3 manieren beschouwd: (1) als een speciale populatie waarin fysiologische factoren die de prenatale groei van tweelingen en hun placenta s beïnvloeden, werden onderzocht en die kunnen worden geïncorporeerd in standaarden voor geboortegewicht en intra-uteriene groeicurven (2) als een model om de zgn. Barker hypothese (prenatale programmering; Developmental Origins of Health and Disease) te toetsen; en (3) als een hulpmiddel voor het schatten van de mate van erfelijkheid (heritabiliteit). Prenatale groei van tweelingen verschilt van eenlingen. Afhankelijk van het aantal bevruchte eicellen (zygositeit) en het aantal placenta s (chorioniciteit) zijn tweelingen te verdelen in de volgende groepen: (1) twee-eiige tweelingen met vanzelfsprekend twee placenta s (dizygoot dichoriaal: DZ DC), (2) eeneiige tweelingen met twee placenta s (monozygoot dichoriaal: MZ DC) en (3) eeneiige tweelingen met één placenta (monozygoot monochoriaal; MZ MC). Soms hebben tweelingen twee placenta s (DC), maar zijn deze in praktijk niet meer goed te scheiden en zijn ze gefuseerd. Een van de doelstellingen van dit proefschrift was te onderzoeken welke fysiologische (maternale, tweeling-specifieke en placentaire) factoren de prenatale groei van tweelingen beïnvloeden. Perinatale data van levend geboren tweelingen en hun placenta s zijn verkregen van het Oost-Vlaamse Meerlingen register (East Flanders Prospective Twin Survey= EFPTS), België. Meer dan 4000 tweelingparen zijn geanalyseerd. Omdat er een positieve relatie tussen placentagewicht en geboortegewicht bestaat, is in hoofdstuk 2 de groei van de placenta beschreven. Twee aparte analyses zijn uitgevoerd voor tweelingen met twee separate placenta s en voor tweelingen met één placentamassa (één placenta in geval van MZ MC tweelingen en twee gefuseerde placenta s in geval van DC tweelingen). Deze studie bevestigde dat naarmate de zwangerschap vordert, het placentagewicht toeneemt, maar dat na de 40 ste week deze gewichtstoename minimaal is. Als er twee separate placenta s zijn, is het placentagewicht hoger; bij één placentamassa neemt het gewicht toe tot 801 gram en bij twee separate placenta s tot 410 gram elk. Ook werd bevestigd dat placenta s van zwangeren die al eerder een kind kregen (multiparae) een hoger gewicht hebben dan die van zwangeren die voor de eerste keer gaan bevallen (primiparae). Verder werden nieuwe covariaten ontdekt: zygositeit, chorioniciteit en fusie van de placenta s. Het placentagewicht van MZ MC tweelingen was gelijk aan dat van DZ tweelingen met gefuseerde placenta s, maar MZ DC tweelingen hadden een lager placentagewicht. Verder bleek de eerstgeborene van de tweeling een hoger placentagewicht te hebben dan de tweede van het paar. Door deze fysiologische factoren in de analyses mee te 164

Samenvatting nemen is een betere evaluatie van het placentagewicht mogelijk, als indicator van prenatale groei. In hoofdstuk 3 is de relatieve bijdrage van fysiologische factoren die het geboortegewicht beïnvloeden beschreven, met als doel tweelingspecifieke standaarden voor geboortegewicht te creëren. De aanname daarbij was dat tweelingspecifieke standaarden een betere beoordeling van de prenatale en neonatale gezondheid van tweelingen geven. Tot een zwangerschapsduur van 40 weken neemt het gewicht van tweelingen toe, maar na de 40 ste week neemt het gewicht af. In deze studie is voor het eerst aangetoond dat deze afname alleen optreedt bij MZ MC tweelingen. Het grote cohort stelde ons in staat maternale, tweelingspecifieke en placentaire factoren te identificeren. Hoewel de afzonderlijke effecten klein zijn, veroorzaken zij gezamenlijk een verschil van meer dan 1 kilo à term (36.5 week) tussen het meest gunstige en het meest ongunstige prenatale milieu. Kort gezegd, multiparae en moeders met een hogere leeftijd krijgen gemiddeld tweelingen met een hoger geboortegewicht dan jonge primiparae. Eerstgeboren mannelijke DZ tweelingen hebben i.h.a. een hoger geboortegewicht dan de tweede van de vrouwelijke MZ tweelingparen. Tot aan de 40 ste zwangerschapsweek was de curve van MC tweelingen maar 1% lager dan de curve van de andere tweelingen. Dit betekent dat de invloed van het choriontype, na correctie voor covariaten, klein is en dat het gewicht van de placenta en de plaats van de insertie van de navelstreng in deze periode belangrijker is. De wijze van conceptie had geen invloed op het geboortegewicht. Deze studie is een eerste stap in de ontwikkeling van tweelingspecifieke standaarden voor geboortegewicht. Deze standaarden bieden de mogelijkheid tot een betere beoordeling van de invloed van het geboortegewicht op de gezondheid van de neonaat. Tot de 33 ste zwangerschapsweek verschilt de groei van tweelingen niet van de groei van eenlingen. Daarna neemt het gewicht van tweelingen toe tot 2785 gram bij 42 weken, terwijl het gewicht van eenlingen toeneemt tot 3600 gram. Daarom zijn aparte prenatale tweelingspecifieke groeicurven voor MC en DC tweelingen te prefereren boven groeicurven voor eenlingen. Niet alle fysiologische factoren van hoofdstuk 3 kunnen prenataal gemeten worden, zoals geboorterang, placentagewicht, fusie van placenta s en navelstrenginsertie. De intentie van hoofdstuk 4 was afzonderlijke tweelingspecifieke groeicurven voor MC en DC tweelingen verschillend naar geslacht en pariteit te tonen en om tweelingen met een verhoogd risico op neonatale sterfte op te sporen. Tot aan de 32 ste zwangerschapsweek is er geen verschil in groei tussen tweelingen die overleven en tweelingen die neonataal sterven, maar na de 31 ste week neemt de groei van tweelingen die neonataal sterven af (na de 35 ste week onder de 3 de percentiel voor tweelingen) vergeleken bij tweelingen die overleven. De tweelingspecifieke 10 de en 3 de percentielen werden 1 week eerder gekruist dan de percentielen voor eenlingen. Concluderend kan gesteld worden dat tweelingspecifieke 165

prenatale groeicurven voor een goede beoordeling van de groei te prefereren zijn boven curven voor eenlingen, vooral omdat de tweelingspecifieke percentielen geschikter zijn om tweelingen die een verhoogd risico lopen op neonatale sterfte te detecteren. De Barker hypothese ( developmental origins of health and adult disease ; DOHAD) stelt dat prenatale condities belangrijk zijn voor de gezondheid op latere leeftijd. In hoofdstuk 5 werd een tweelingmodel gebruikt om de Barker hypothese te toetsen. Tweelingen geven de mogelijkheid onderscheid te maken tussen maternale, tweelingspecifieke, placentaire en genetische factoren. Door paarsgewijs de zwaardere tweeling met de lichtere tweeling te vergelijken kan de invloed van individuele foetaleplacentaire factoren worden bepaald. Door paren te vergelijken waarbij beiden een laag geboortegewicht hebben met paren waarbij beiden een hoog geboortegewicht hebben, kan de maternale invloed (gelijk voor het tweelingpaar) worden onderzocht. Als de intrapaar verschillen voor DZ tweelingen groter zijn dan de intrapaar verschillen voor MZ tweelingen dient de invloed van genen te worden overwogen. Het doel was de relatie tussen geboortegewicht en volwassen nierfunctie te onderzoeken en te bepalen welke factoren een rol spelen: maternale, tweelingspecifieke, placentaire of genetische factoren. Hiervoor werden 653 jong volwassen tweelingen geïncludeerd in de analyses (265 complete paren en 123 incomplete paren). De analyses zijn zowel ongecorrigeerd als gecorrigeerd voor leeftijd, zwangerschapsduur, geslacht, BMI, systolische en diastolische bloeddruk, glucose, en roken uitgevoerd. Gemiddeld was de creatinine klaring 4 ml/min lager voor individuen met een laag geboortegewicht (< 2500 gram) dan voor individuen met een hoog geboortegewicht. Het intrapaar geboortegewichtverschil was positief gecorreleerd aan het verschil in creatinine klaring en was gelijk voor MZ en DZ tweelingen (respectievelijk r= 0.35 en r= 0.43). Dit impliceert dat de foetale-placentaire factoren gerelateerd zijn aan de volwassen nierfunctie en dat genetische factoren van minder belang zijn. Er was geen significant verschil in creatinine klaring tussen paren waarvan beide een hoog geboortegewicht hadden en paren waarvan beiden een laag geboortegewicht hadden. Dit suggereert dat maternale invloeden geen belangrijke rol spelen in de relatie tussen geboortegewicht en nierfunctie op volwassen leeftijd. De erfelijke invloed (heritabiliteit) op het geboortegewicht wordt geschat in hoofdstuk 6. Prenatale groei, met geboortegewicht als uitkomstmaat, is complex, waarbij zowel omgevings- als genetische factoren een rol spelen. Tot nu toe lopen de schattingen van de heritabiliteit van geboortegewicht uiteen van 10 tot 40%. Alle gepubliceerde studies hanteren, na correctie voor zwangerschapsduur, één schatting voor heritabiliteit. In een tweelingstudie kan het verkleinen van de omgevingsvariantie de heritabiliteit doen stijgen en zodoende de kans op het vinden van kandidaat-genen voor koppelings- en associatiestudies vergroten. Het doel van dit hoofdstuk was om prenatale groei te 166

Samenvatting modelleren en om de genetische en omgevingscomponenten van geboortegewicht te kwantificeren. Deze studie liet zien dat de heritabiliteit van geboortegewicht afneemt in de periode van 25 tot 42 weken (van 38% bij 25 weken zwangerschapsduur tot 15% bij 42 weken zwangerschapsduur). Na correctie voor covariaten nam de heritabiliteit toe en bleek het hoogst voor de overlevende eerstgeborenen van multiparae met twee separate placenta s (van 52% bij 25 weken zwangerschapsduur tot 30% bij 42 weken zwangerschapsduur). Fusie van de placenta s en plaats van insertie van de navelstreng verklaarden meer van de variantie dan het choriontype. Tweelingspecifieke factoren bleken latente genetische factoren te bevatten, terwijl de placentaire factoren omgevingsfactoren bleken te verklaren. Met betrekking tot geboortegewicht werden voornamelijk omgevingsfactoren verklaard, waardoor de heritabiliteit toenam en daardoor ook de kans om genen te vinden in toekomstige koppelings- en associatiestudies. Het verminderde aandeel van lichamelijke activiteit (PA) aan het dagelijkse energiegebruik, draagt bij aan de toegenomen prevalentie van obesitas. Als het energiegebruik als gevolg van lichamelijke activiteit (AEE) genetisch bepaald is, dan kan dit bijdragen tot een genetische aanleg voor obesitas. Het doel van hoofdstuk 7 was te onderzoeken hoe groot de contributie van genetische en omgevingsfactoren was op de (co)variantie van AEE en PA. Twintig jong volwassen Nederlandse tweelingparen namen deel aan de studie (12 MZ paren en 8 DZ paren). AEE werd gemeten in de respiratiekamer en in het dagelijks leven gedurende 2 weken. Tegelijkertijd werd de PA gemeten met een tri-axiale accelerometer. In de respiratiekamer verklaarden alleen omgevingsfactoren de variantie. In het dagelijks leven werd een groot deel van de variantie door genetische factoren verklaard (AEE: 72% en PA: 78%). Bovendien werd de correlatie tussen AEE en PA in het dagelijks leven grotendeels verklaard door dezelfde genetische factoren (67%). In deze exploratieve studie werd dus aangetoond dat alleen in het dagelijks leven genen een groot deel van de variantie verklaren. Tot slot, de informatie verkregen van het Oost-Vlaamse Meerlingenregister heeft de mogelijkheid geboden prenatale groei tot in detail te bestuderen en om uitspraken te kunnen doen over de gehele populatie. Helaas beschikken niet veel van de bestaande tweelingregisters over deze informatie. In Nederland wordt binnenkort het Burger Service Nummer (BSN) ingevoerd in de gezondheidszorg. Zo n nummer kan de identificatie en follow-up van speciale groepen, zoals tweelingen, vergemakkelijken. Aangezien een optimale registratie een voorwaarde is voor de beoordeling van prenatale groei en verdere ontwikkeling van tweelingen, wordt er in dit proefschrift voor gepleit de maternale, tweelingspecifieke en placentaire informatie op te nemen in de Nederlandse perinatale databestanden. 167