Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor Metropoolregio Amsterdam. Oktober amsterdam economic board

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor. Metropoolregio Amsterdam. Oktober amsterdam economic board

Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor Metropoolregio Amsterdam. Mei amsterdam economic board

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor Metropoolregio Amsterdam Mei amsterdam economic board

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor. Gegevens Metropoolregio Amsterdam

Monitor Economie 2018

De arbeidsmarkt klimt uit het dal

Arbeidsmarkt MRA in 2014 in beeld

Arbeidsmarktprognoses Noord-Holland 2012

Werk en inkomen. Sociale zekerheid. Sociale zekerheid. De buurt Schildersbuurt-Noord ligt in stadsdeel 5 Centrum en heeft inwoners.

Werk en inkomen. Sociale zekerheid. Sociale zekerheid. De buurt Schildersbuurt-West ligt in stadsdeel 5 Centrum en heeft inwoners.

ECONOMISCHE MONITOR EDE 2011 / 1

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

Een uitdagende arbeidsmarkt. Erik Oosterveld 24 juni 2014

Werk en inkomen. Sociale zekerheid. Sociale zekerheid. De buurt Schildersbuurt-Oost ligt in stadsdeel 5 Centrum en heeft inwoners.

Huidig economisch klimaat

Bijlage 1 Ontwikkeling arbeidsmarktpositie jongeren

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Presentatie WAI database November Hoe ziet het werkvermogen van de Nederlandse werkende beroepsbevolking eruit?

Werk en inkomen. Sociale zekerheid. Sociale zekerheid. De wijk Schildersbuurt ligt in stadsdeel 5 Centrum en heeft inwoners.

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

ECONOMISCHE MONITOR EDE 2015 I

Meting economisch klimaat, november 2013

Werkgelegenheid in Leiden

SNELINFORMATIE ARBEIDSMARKTREGIO ZEELAND

Werkgelegenheid in Twente. Jaarbericht 2014

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

Nieuwsflits Arbeidsmarkt Flevoland, September 2016

Allochtonen op de arbeidsmarkt

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

Werkloosheid nauwelijks veranderd

LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Persbericht. Werkloosheid daalt

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen

Regionale Maandcijfers Arbeidsmarktinformatie Flevoland

Regionale maandcijfers Arbeidsmarktinformatie Flevoland

Nieuwsflits Arbeidsmarkt Flevoland, Maart 2016

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Aantal werklozen in december toegenomen

Bestuursrapportage e kwartaal. Algemene gegevens IJsselgemeenten

Stijging werkloosheid vlakt af door terugtrekken jongeren

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid niet-westerse allochtonen in 2008 licht gedaald

Nieuwsflits Arbeidsmarkt Gooi en Vechtstreek, mei 2016

Werkloosheid daalt verder in september

Meer ouderen langer werkzaam

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Noord-Holland Noord, januari 2017

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Midden-Holland, augustus 2017

SNELINFORMATIE ARBEIDSMARKTREGIO WEST- BRABANT

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

SNELINFORMATIE ARBEIDSMARKTREGIO DRECHTSTEDEN

Onderstaande tabel toont enkele algemene kenmerken afkomstig van het CBS, die een beeld geven van de vergelijkbaarheid van de gemeenten.

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) Juni 2011

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Noord-Holland Noord, Augustus 2018

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Regio Flevoland maart 2019

Werkloosheid gedaald, maar minder mensen aan het werk

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Haaglanden en Zuid-Holland Centraal, augustus 2017

Werkloosheid daalt opnieuw

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Regio Flevoland oktober 2018

Werkloosheid in oktober vrijwel onveranderd

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Noord-Holland Noord, september 2016

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. December 2012

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Groningen, oktober 2018

Werkloosheid verder toegenomen

CBS: Lichte toename werkenden, minder werklozen

Regionale Maandcijfers Arbeidsmarktinformatie Groot Amsterdam

Regionale Maandcijfers Arbeidsmarktinformatie Zaanstreek/Waterland

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de

Duiding Arbeidsmarktontwikkelingen juni 2017

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

De arbeidsmarkt: crisistijd en trends

Langdurige werkloosheid in Nederland

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Forse toename werkloosheid in maart Lichte stijging aantal WW-uitkeringen

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Noord-Holland Noord november 2014

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Noord-Holland Noord, Februari 2017

De arbeidsmarkt in Zuidoost-Brabant. UWV Gerald Ahn 9 september 2014

Nieuwsflits Arbeidsmarkt Flevoland, januari 2017

Werkloosheid in augustus gedaald

B2B NLQF Overzicht Leven Lang Leren markt Nederland Gebruik NLQF/EQF bij bedrijven en instellingen NIDAP RESEARCH 2019

Nieuwsflits Arbeidsmarkt Flevoland, februari 2017

April 2012 Minder niet-werkende werkzoekenden (NWW) Aantal WW-uitkeringen opnieuw licht gedaald

Werkloosheidsuitkeringen (WW)

Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO

November 2012 WW-uitkeringen bijna verdubbeld sinds begin crisis eind 2008 Niet-werkende werkzoekenden (NWW) met ruim 30.

Arbeidsmarkt in vogelvlucht

SNELINFORMATIE ARBEIDSMARKTREGIO DRECHTSTEDEN

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Regionale maandcijfers Arbeidsmarktinformatie Zaanstreek/Waterland

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Noord-Holland Noord, maart 2016

4. Werkloosheid in historisch perspectief

Samenvatting Twente Index 2016

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Maart 2013

Transcriptie:

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam Oktober 2016 amsterdam economic board

TIER UvA oktober 2016 Colofon Universiteit van Amsterdam Top Instituut for Evidence Based Education Research (TIER) Roetersstraat 11 1018 WB Amsterdam Telefoon: +31 (0)20 5254311 www.tierweb.nl Iryna Rud, Wim Groot, Henriëtte Maassen van den Brink Met dank aan Annelies Spork, Ronald Koen (EZ Amsterdam), Ilja Cornelisz (UvA tot 1.6.2016) UWV, ROC van Amsterdam, HvA, Platform Regionale Economische Structuur (PRES), Gemeente Amsterdam (EZ) en de stuurgroep Human Capital van de Amsterdam Economic Board.. 2

Inhoud 1 Inleiding 4 2 Definities 8 3 Arbeidsmarktbalans in de MRA 10 3.1 Beschrijving MRA-populatie en arbeidsmarkttoestanden 10 3.2 Ontwikkeling arbeidsmarkttoestanden in de periode 2012-2014 12 3.3 Beschrijving arbeidsmarktdynamiek in de periode 2012-2014 17 3.3.1 Arbeidsmarktdynamiek naar regio 18 3.3.2 Arbeidsmarktdynamiek naar leeftijd 20 3.3.3 Arbeidsmarktdynamiek naar opleidingsniveau 22 3.3.4 Arbeidsmarktdynamiek naar sector 28 3.3.5 Arbeidsmarktdynamiek naar opleidingsniveau en sector 38 4 Aansluiting Onderwijs en Arbeidsmarkt 49 4.1 Onderwijsdeelname in de MRA 49 4.2 Succes en aansluiting op arbeidsmarkt 53 5 Mobiliteit op de MRA-arbeidsmarkt 57 5.1 Arbeidsmarktkansen vanuit de WW 57 5.2 Uitstroom uit de WW naar een andere sector 59 6 Personen met een migrantenachtergrond in de MRA in 2013-2014 64 6.1 Onderwijs deelname en succes 64 6.2 Arbeidsmarkt: aansluiting, participatie en succes 67 7 Enquête Beroepsbevolking (EBB): trends in de MRA voor 2015 73 7.1 Arbeidsmarktontwikkelingen in 2015 73 7.2 Inzoomen op deelgroepen in de MRA-populatie 75 8 Samenvatting hoofdbevindingen 77

TIER UvA oktober 2016 1 Inleiding De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is een regio met een sterke en samenhangende regionaal-economische structuur. Met een beroepsbevolking van circa 1,5 miljoen personen en een Bruto Regionaal Product van ongeveer 80 miljard is de MRA een kleine, maar sterke Europese topregio (Amsterdam Economic Board, 2013). In de Economische Verkenningen voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) wordt geconstateerd dat de economische vooruitzichten voor de MRA verbeteren. Het rapport geeft aan dat het aantal werkzame personen in 2015 voor het eerst sinds de recessie weer toeneemt, maar dat de werkloosheid onverminderd hoog blijft. In 2016 telt de MRA circa 100 duizend werklozen, ongeveer 7.7% van de beroepsbevolking. In 2015 en 2016 blijft het werkloosheidspercentage gelijk. Dit komt onder andere doordat het aantal werkzame personen en het aantal werkzoekenden in gelijke mate toenemen. Daarmee blijft het werkloosheidspercentage in de MRA wel boven het landelijk gemiddelde (Economische Verkenningen Metropoolregio Amsterdam, 2016). De neergang in de conjunctuur heeft in de afgelopen jaren tot een toename van de werkloosheid geleid. Wanneer de economische groei laag blijft kan deze conjuncturele werkloosheid een structureel karakter krijgt. Daarentegen kunnen het herstel van de economische groei en de demografische ontwikkelingen op termijn mogelijk tot personeelstekorten leiden. Bovendien blijft het probleem bestaan dat er veelal niet voldoende en goed opgeleid personeel direct en op het juiste moment beschikbaar is, waardoor er sprake is van frictiewerkloosheid. De aansluiting tussen onderwijs, arbeidsaanbod en arbeidsvraag is niet altijd optimaal (Werk Maken van Talent. Masterplan, Amsterdam Economic Board, 2013). In de Metropoolregio Amsterdam is er in sommige sectoren, en op sommige niveaus, een mismatch tussen gevraagde en geboden vaardigheden. Naast activerend arbeidsmarktbeleid dat in gang is gezet door de stuurgroep Human Capital van de Amsterdam Economic Board, is in 2013 een monitoring instrument ontwikkeld dat dient om de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in het onderwijsaanbod te volgen en zonodig beleid bij te sturen. Doel Om de aansluiting tussen onderwijs- en arbeidsmarkt binnen de MRA te kunnen verbeteren is inzicht in de trends en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en op de (dis)balans tussen onderwijs, arbeidsaanbod en arbeidsvraag van groot belang. Hierdoor kunnen knelpunten vroegtijdig worden gesignaleerd en kan sneller en effectiever beleid worden gevoerd. Daarom hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, de Amsterdam Economic Board (AEB) en het Platform Regionale Economische Structuur (PRES) 1 in 2013 besloten een Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 1 Deelnemers aan de PRES zijn de gemeenten Amsterdam, Almere, Amstelveen, Haarlem, Haarlemmermeer, Hilversum, Lelystad, Zaanstad, de regio IJmond en de provinciën Flevoland en Noord-Holland. 4

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam te ontwikkelen. Deze monitor brengt verschillende dimensies van (dis)balans tussen onderwijs, arbeidsaanbod en arbeidsvraag in kaart en signaleert voor welke subgroepen er relatief meer disbalans lijkt te zijn". De monitor beschrijft de onderwijs- en arbeidsmarktontwikkelingen in de MRA. De monitor is echter niet primair bedoeld om voor deze ontwikkelingen verklaringen aan te dragen. Hiermee vormt de monitor een neutrale basis om, zowel adaptief als proactief, de (kosten)effectiviteit van het onderwijs- en arbeidsmarktbeleid te vergroten. Door de wijze waarop het monitoringsinstrument is opgezet, is het ook mogelijk op termijn voor de afzonderlijke partners van de MRA breed aparte deelverzamelingen te analyseren, die van belang zijn voor de verschillende arbeidsmarktregio s. Volgsysteem Om de onderwijs- en arbeidsmarkt in kaart te brengen is een volgsysteem ontwikkeld door het Top Institute for Evidence Based Education Research (TIER) van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Het gebruik van CBS registratiegegevens in de monitor maakt het mogelijk om de onderwijs- en arbeidsmarktcarrières te volgen van alle (geregistreerde) personen woonachtig in de MRA. Het volgsysteem komt tot stand door een unieke koppeling van verschillende CBS-gegevensbestanden waardoor informatie over de onderwijs- en arbeidsmarkt integraal, gedetailleerd, longitudinaal en voor relevante subgroepen beschikbaar kan worden gemaakt. De pilot Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor is in 2014 verschenen. In 2015 is het eerste volledige monitorrapport gepresenteerd, met informatie ontleend aan de registratiebestanden van het CBS over de ontwikkelingen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt voor de jaren 2012 en 2013. In de Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2015 is daarnaast met behulp van steekproefgegevens van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) een doorkijkje gegeven voor 2014. Voor u ligt het rapport van de Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016. In dit rapport worden de gegevens uit het vorige rapport aangevuld met registratiegegevens voor 2014 en met gegevens uit de Enquête Beroepsbevolking 2015. Hiermee kunnen ontwikkelingen over een langere reeks van jaren in beeld worden gebracht, waardoor trendmatige ontwikkelingen duidelijker waarneembaar zijn. Daarnaast wordt de Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor uitgebreid met nieuwe reeksen, onder andere over migranten op de arbeidsmarkt en over de intersectorale mobiliteit op de MRA arbeidsmarkt. Onderzoekspopulatie Dit onderzoeksrapport richt zich op alle personen die vanaf 2012 als woonachtig in de MRA geregistreerd staan. De aansluiting tussen onderwijs- en arbeidsmarkt voor de jaren 2012, 2013 en 2014 is in kaart gebracht voor de gehele populatie door gebruik te maken van CBS-registratiebestanden. Hiertoe is per kwartaal op een vaste peildatum (i.e. 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november) de onderwijs- en arbeidsmarktsituatie van alle personen bepaald. De diverse registratiebestanden voor 2015 zijn ten tijde van het opstellen van de monitor in 2016 nog niet beschikbaar. Daarom is de aansluiting tussen onderwijs- en arbeidsmarkt 5

TIER UvA oktober 2016 voor 2015 in kaart gebracht op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De EBB is een steekproef die verzameld wordt gedurende het jaar, waardoor waarnemingen worden beïnvloed door economische ontwikkelingen. Hierdoor is de EBB niet het geschikte middel om de arbeidsmarktdynamiek in kaart te brengen. Bovendien zorgen de kleine steekproefaantallen voor subgroepen ervoor dat de uitspraken voor deze subgroepen niet betrouwbaar zijn. De uitkomsten van de EBB moeten daarom niet vergeleken worden met de meer betrouwbare geregistreerde uitkomsten, maar geaggregeerde EBB gegevens kunnen wel een voorzichtige indicatie zijn voor de ontwikkelingen in 2015 en 2016. Het monitorrapport Het monitorrapport verschijnt jaarlijks en de onderwijs- en arbeidsmarktbalans voor de MRA wordt beschreven tot december in het jaar daarvoor. Elk rapport bevat naast trendmatige beschrijvende informatie een aantal verdiepingsthema's. In deze versie van het monitor rapport is er speciale aandacht voor mobiliteit op de MRA arbeidsmarkt en migranten op de arbeidsmarkt en in het onderwijs in de MRA. De lezer die snel de belangrijkste bevindingen op een rij wil hebben, wordt verwezen naar hoofdstuk 8 waar de belangrijkste resultaten worden samengevat. Opvolging van de resultaten van de vorige editie van het monitorrapport Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit de Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2015 nog eens benoemd. Daaronder wordt aangegeven hoe het huidige rapport hierop voortbouwt. 1. In vrijwel alle sectoren verruimde de arbeidsmarkt in de periode 2012-2013. Dit kenmerkt zich door een stijging van het aantal personen met een WW-uitkering ten opzichte van het aantal ontstane vacatures. - In dit nieuwe monitorrapport wordt geanalyseerd of deze tendens zich gedurende 2014 heeft voortgezet. Hiervoor bekijken we hoe de (dis-) balans tussen vacatures en WW-uitkeringen zich verder heeft ontwikkeld. 2. Het middensegment op de arbeidsmarkt staat fors onder druk. Er ontstaan minder vacatures in dit segment, meer mensen belanden in de WW en ook jongeren met een middelbare opleiding komen moeilijk aan werk. - In dit nieuwe monitorrapport krijgt deze bevinding bijzondere aandacht door de resultaten voor 2014 op te volgen en daarbij verder uit te splitsen naar verschillende mbo-niveaus. 3. De populatie in de bijstand in de MRA blijft constant. Langdurig werklozen komen onverminderd moeilijk aan duurzaam werk. 6

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam - In dit nieuwe monitorrapport wordt de populatie van bijstandsgerechtigden wederom bekeken en worden resultaten tevens uitgesplitst naar verschillende leeftijdscategorieën. 4. De arbeidsmobiliteit van 55+ in de WW is zeer gering. Ook voor personen met een migrantenachtergrond geldt dat de uitstroom vanuit de WW naar een baan relatief beperkt is. - In het nieuwe monitorrapport is arbeidsmobiliteit een van de verdiepende thema s en ondergebracht in een apart hoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt voor verschillende opleidingsniveaus, sectoren en arbeidsverhoudingen geanalyseerd hoe kansen om uit de WW te stromen zich ontwikkelen. 5. Opvallend is de hoge intersectorale mobiliteit. Onduidelijk is waardoor dit precies komt. Is er daadwerkelijk sprake van intersectorale mobiliteit, of blijft men in de sector behouden via een andere arbeidsverhouding? De uitzendbranche wordt tot een andere sector gerekend. - In het nieuwe monitorrapport wordt in het speciale hoofdstuk over mobiliteit voor verschillende opleidingsniveaus, sectoren en arbeidsverhoudingen geanalyseerd hoe de intersectorale mobiliteit zich in 2012-2014 verder heeft ontwikkeld. 6. Ongeveer 20% van de jongeren van 23 t/m 26 jaar hebben geen betaalde baan en ontvangen geen WW(B)-uitkering. Het merendeel van deze jongeren staat eveneens niet (meer) ingeschreven in het onderwijs. - In het nieuwe monitorrapport wordt in het hoofdstuk over aansluiting specifiek aandacht besteed aan de onderwijs- en arbeidsmarktparticipatie van jongeren van 23 tot en met 26 jaar. 7

TIER UvA oktober 2016 2 Definities Er worden verschillende definities gebruikt in deze rapportage. Hieronder volgt een lijst van gebruikte indelingen, omschrijvingen en definities. Op een aantal plaatsen in het rapport zal worden verwezen naar de vijf regio s (1 tot en met 5), de vijf opleidingsniveaus, de 21 bedrijfstakken of sectoren (A tot en met U) en de vijf sociaal-economische categorieën (1 tot en met 5) De duiding van deze indeling is hieronder te vinden. Metropoolregio Amsterdam Bestaat uit de regio's (1) Zuid-Kennermerland, (2) Groot-Amsterdam, (3) Gooi- en Vechtstreek, (4) Zaanstreek-Waterland en (5) Flevoland. Leeftijdscategorieën 15-26jr, 27-34jr, 35-44jr, 45-54jr, 55+ Opleidings- en baanniveaus (ISCED 2011): Elementair Basisonderwijs [ISCED 2011 - niveau 1] (vb. primair onderwijs) Lager Secundair onderwijs, midden [ISCED 2011 - niveau 2] (vb. vmbo-bb, mbo1) Middelbaar Secundair onderwijs, hoog [ISCED 2011- niveaus 3-4] (vb. havo/vwo, mbo2 t/m mbo4) Hoger Hoger onderwijs, eerste fase [ISCED 2011 - niveaus 5-6] (vb. hbo bachelor) Wetenschappelijk Hoger onderwijs, tweede/derde fase [ISCED 2011 - niveaus 7-8] (vb. wo master, doctoraal) Sectoren (SBI 2008) A Landbouw, bosbouw en visserij B Winning van delfstoffen C Industrie D Productie, distributie, handel in elektriciteit en aardgas E Winning/distributie van water; afval(water) beheer, sanering F Bouwnijverheid G Groot- en detailhandel; reparatie van auto s H Vervoer en opslag I Logies-, maaltijd- en drankverstrekking J Informatie en communicatie K Financiële instellingen L Verhuur van en handel in onroerend goed M Advisering, onderzoek, special. zakelijke dienstverlening N Verhuur van roerende goederen, overige zakelijke dienstverlening O Openbaar bestuur, overheidsdiensten, sociale verzekeringen P Onderwijs Q Gezondheids- en welzijnszorg R Cultuur, sport en recreatie S Overige dienstverlening T Huishoudens als werkgever U Extraterritoriale organisaties en lichamen Vacature Openstaande vacature (bron: UWV Jobfeed) Baan Werknemer, directeur, grootaandeelhouder, zelfstandige, overig actief WW Ontvanger werkloosheidsuitkering Bijstand Ontvanger bijstandsuitkering (ABW/WWB) AO/Ziekte Ontvanger uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid Ontvanger sociale voorziening overig, inclusief restuitkeringsbedragen overige sociale verzekeringswetten en Overige sociale voorzieningen uitkeringen met onbekende herkomst, maar exclusief uitkeringen in het kader van Toeslagenwet. Sociaal Economische Categorie Sociaal Economische Categorie van een persoon in een bepaalde 8

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam (SECM) periode: (1) werkzaam, (2) WW-uitkering (3) bijstand uitkering, (4) overige uitkering en (5) schoolgaand met/zonder inkomen plus overig zonder inkomen. Schoolgaand Scholieren/studenten in peiljaar in door overheid bekostigd onderwijs, of met studiefinanciering van de Nederlandse overheid (WSF) in overige onderwijsinstellingen (evt. buitenland). Doorstromers Geëxamineerde in het vo en alle ingeschreven studenten binnen mbo, hbo en wo in het volgend schooljaar een inschrijving hebben in het bekostigd onderwijs. Uitstromers Leerlingen (al dan niet met startkwalificatie) die in een volgend schooljaar niet ingeschreven staan in het bekostigd onderwijs. Werkzaam Hiervoor gebruiken we de Sociaal Economische Categorie definitie: alle personen voor wie werk de belangrijkste inkomensbron is. Migrant Persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Er wordt verder onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland geboren zijn (1 e generatie) en personen die zelf in Nederland zijn geboren (2 e generatie). 9

TIER UvA oktober 2016 3 Arbeidsmarktbalans in de MRA 3.1 Beschrijving MRA-populatie en arbeidsmarkttoestanden De MRA telt circa 2.5 miljoen inwoners en kan worden ingedeeld in vijf arbeidsmarktregio s: (1) Zuid-Kennemerland, (2) Groot-Amsterdam, (3) Gooi- en Vechtstreek, (4) Zaanstreek-Waterland en (5) Flevoland. 2 Figuur 3.1 toont het aantal ingeschreven inwoners per regio in het eerste kwartaal van 2013. De figuur laat zien dat Groot Amsterdam met 1.18 miljoen inwoners ongeveer de helft van dit aantal voor haar rekening neemt en daarmee veruit het grootste deelgebied vormt. Zuid-Kennemerland en Flevoland zijn met 400.000 inwoners bijna even groot. De deelgebieden Zaanstreek- Waterland en Gooi- en Vechtstreek zijn de kleinste deelgebieden binnen de MRA, met respectievelijk 314.000 en 253.000 inwoners in het begin van 2013. Figuur 3.1 Inwoneraantallen(x1000) deelgebieden MRA 2014-K4 2 De 5 arbeidsmarktregio s tezamen omvatten 5 gemeenten die strikt genomen niet tot de MRA behoren: Dronten, Noordoostpolder, Urk (Flevoland), Eemnes (Gooi en Vechtstreek) en De Ronde Venen (Groot- Amsterdam). Dit komt neer op ongeveer 7% van de totale MRA-bevolking. De keuze om arbeidsmarktregio s te gebruiken volgt uit het regionale arbeidsmarktbeleid dat eveneens uitgaat van deze indeling. 10

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam De arbeidsmarktontwikkelingen kunnen verschillen tussen de deelgebieden, bijvoorbeeld doordat de inwoners verschillende achtergrondkenmerken hebben. Daarom karakteriseert tabel 3.1 de MRA-populatie per deelgebied en het laat het tevens de ontwikkeling tussen 2013-2014 zien. Wat opvalt is dat het aantal geregistreerde inwoners binnen de MRA in het vierde kwartaal van 2014 iets is gestegen. De toename bedroeg circa 28.000 inwoners. Verder zijn Zuid-Kennemerland (ZK), Gooi- en Vechtstreek (GV) en Zaanstreek- Waterland (ZW) vergelijkbaar wat betreft demografische opbouw van de bevolking. Flevoland (FL) kenmerkt zich, ten opzichte van deze drie regio s, door een gemiddeld iets jongere bevolkingsopbouw en een iets hoger percentage eerste- en tweedegeneratie migranten. Dit geldt in nog hogere mate het geval voor Groot-Amsterdam (GA). Tabel 3.1: Beschrijving ontwikkeling MRA populatie, naar regio 2013-2014 Jaar 2013-K1 2014-K4 Regio 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Leeftijd: Gemiddeld (%) 15 t/m 26 13.4 15.9 12.3 13.8 15.7 13.4 16.0 12.2 13.9 15.6 27 t/m 34 9.1 13.2 7.6 8.9 10.5 9.2 13.3 7.6 8.8 10.5 35 t/m 44 14.0 15.4 13.5 14.2 14.6 13.6 15.1 13.1 13.7 14.2 45 t/m 54 15.5 14.6 15.9 15.8 15.6 15.6 14.6 16.0 16.0 15.6 55-plus 31.2 24.4 33.1 30.1 23.0 31.6 24.7 33.7 30.7 23.8 Geslacht (%): Man 48.9 49.2 48.5 49.4 50.0 48.9 49.2 48.5 49.4 50.0 Etniciteit (%): Autochtoon 78.6 57.4 79.7 78.0 70.8 78.3 57.2 79.4 77.6 70.6 Migrant 21.4 42.6 20.3 22.0 29.2 21.7 42.9 20.6 22.4 29.4 1 e generatie 10.2 23.7 9.3 10.5 14.7 10.4 23.8 9.5 10.7 14.8 2 e generatie 11.2 18.9 10.9 11.5 14.4 11.3 19.1 11.1 11.7 14.6 Opleidingsniveau (%): Elementair 19.4 19.9 19.1 20.0 24.1 20.1 20.3 19.9 20.6 24.7 Lager 8.1 7.1 7.1 8.9 10.2 8.0 7.1 7.1 8.9 10.1 Middelbaar 17.2 17.1 16.6 18.4 21.1 17.0 17.4 16.2 18.3 20.7 Hoger 8.2 9.8 8.0 6.4 7.0 8.2 9.7 8.0 6.4 6.9 wetenschappelijk 4.8 9.1 5.4 2.4 2.2 4.9 8.9 5.5 2.4 2.2 Onbekend 42.4 37.1 43.9 43.9 35.5 41.8 36.6 43.3 43.4 35.3 Aantal (x1000) 383 1178 253 314 377 385 1190 253 316 378 11

TIER UvA oktober 2016 Voor een groot gedeelte van de populatie is het geregistreerde opleidingsniveau onbekend. Aangezien dit vooral voor oudere personen het geval is vallen deze percentages het hoogste uit in de drie regio s met het hoogste percentage 55-plussers: Zuid-Kennemerland, Gooi- en Vechtstreek en Zaanstreek-Waterland. Verder valt op dat Groot-Amsterdam, met daarbinnen Amsterdam als grootste universiteitsstad van het land, het hoogste percentage hoger- en wetenschappelijk opgeleide personen kent. Het percentage middelbaar opgeleide personen is met zo n 21% het hoogst in Flevoland. Juist voor deze groep, zo bleek uit de monitor 2015, is de arbeidsmarktpositie het meest verslechterd in 2012-2013. 3.2 Ontwikkeling arbeidsmarkttoestanden in de periode 2012-2014 In de monitor worden vijf arbeidsmarkttoestanden onderscheiden: 1) werkzaam, (2) WWuitkering (3) bijstandsuitkering, (4) overige uitkering en (5) schoolgaand met/zonder inkomen en overig zonder inkomen. Er is gekozen om per persoon de sociaaleconomische categorie te bepalen om dubbeltellingen te voorkomen (bijv. iemand studeert en is daarnaast werkzaam). Naast toestanden kijken we naar de dynamiek of mobiliteit op de arbeidsmarkt: de dynamiek wordt vastgelegd door de overgang van de ene toestand naar de andere. Zoals aangegeven worden registratiebestanden gebruikt om de arbeidsmarkt te beschrijven voor de periode 2012-2014. Het voordeel hiervan is dat alle ingeschreven inwoners binnen de MRA worden geobserveerd. Een nadeel is dat er geen indeling op basis van de definitie beroepsbevolking gemaakt kan worden. Het is op basis van administratieve data namelijk niet te achterhalen of iemand die op dit moment inactief is wel bereid is, dan wel op zoek is, naar een baan en daarmee voldoet aan de criteria van werkloosheid. In plaats daarvan gebruiken we informatie uit de registratiebestanden over de uitkeringsstatus en vermelden we het aantal mensen dat een werkloosheidsuitkering ontvangt in plaats van het aantal werklozen. We kunnen daardoor ook niet de arbeidsparticipatiegraad (werkenden en werkzoekenden als percentage van de totale bevolking in de leeftijdsgroep) berekenen. Alle gerapporteerde percentages zijn dan ook te interpreteren als het aantal personen ten opzichte van de totale MRA-populatie. Voor veel analyses is daarom vooral de ontwikkeling in arbeidsmarkttoestanden (dynamiek) van belang en niet zozeer de daadwerkelijke percentages. Ter illustratie van de relevantie om naar de ontwikkeling te kijken is figuur 3.2 weergegeven, waarin voor heel Nederland de ontwikkeling van geregistreerde WWuitkeringen wordt vergeleken met de omvang van de werkloze beroepsbevolking. Hieruit blijkt duidelijk dat (1) het aantal WW-uitkeringen een onderschatting is van het de totale werkloze beroepsbevolking (i.e. sommige werklozen hebben geen recht op of ontvangen geen WW), maar ook dat (2) de trend in WW-uitkeringen zeer gelijk is aan die van de werkloze beroepsbevolking. 3 3 Deze correlatie tussen beide ontwikkelingen is 96%; zie Cornelisz et al. (TIER working paper, 2016) voor meer informatie. 12

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam Figuur 3.2: Vergelijking ontwikkeling aantal WW-uitkeringen en werkloze beroepsbevolking 800 700 600 500 400 300 200 100 0 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 WW-uitkeringen Werkloze beroepsbevolking (15-75jr) bron: Cornelisz et al. (2016) De sociaal economische toestanden, of categorieën, zijn in verschillende mate van belang voor het bepalen van de potentiële omvang van het totale aanbod op de arbeidsmarkt. De ontwikkelingen in arbeidsmarktaanbod dienen echter beschouwd te worden in samenhang met veranderingen in de vraag naar arbeid. Vandaar dat figuur 3.3 zowel de ontwikkeling in bovengenoemde vijf sociaal-economische situaties laat zien voor de periode 2012-2014, als ook de ontwikkeling in openstaande vacatures wordt weergegeven. De resultaten in figuur 3.3 kunnen als volgt samengevat worden: - Het percentage werkenden (sociaaleconomische categorie 1) blijft met 43.6% van de totale populatie opvallend constant gedurende 2012-2014. - Het percentage personen dat WW ontvangt (categorie 2) neemt in 2012-2013 iets toe om in de periode daarna weer iets af te nemen van bijna 1.9% begin 2013 naar iets meer dan 1.8% van de totale bevolking eind 2014. - Ook het percentage personen dat bijstand ontvangt (categorie 3) of een andere uitkering (categorie 4) neemt gedurende 2012-2014 eerst iets toe en daarna iets af. - Het aandeel personen dat in het onderwijs zit of om andere redenen geen substantieel inkomen genereert, neemt met 2.5 procentpunt toe gedurende 2013-2014 en is eind 2014 op hetzelfde niveau als begin 2012. - Het totaal aantal openstaande vacatures neemt, met uitzondering van het vierde kwartaal in 2013, substantieel toe van bijna 28.500 begin 2013 tot bijna 35.000 eind 2014. 13

TIER UvA oktober 2016 Figuur 3.3: Arbeidsmarktaanbod (% van totale MRA-bevolking) en arbeidsmarktvraag (aantallen binnen MRA) naar kwartaal voor de periode 2012-2014 46,0% 45,5% 45,0% 44,5% 44,0% 43,5% 43,0% Werkzaam (%) 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00% 0,50% 0,00% WW (%) 14

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam 4,00% 3,50% 3,00% 2,50% 2,00% 1,50% 1,00% 0,50% 0,00% Bijstand (%) 21,5% 21,0% 20,5% 20,0% 19,5% 19,0% 18,5% Overige uitkeringen (%) 33,0% 32,5% 32,0% 31,5% 31,0% 30,5% 30,0% 29,5% Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 15

TIER UvA oktober 2016 Vacatures 40,00% 35,00% 30,00% 25,00% 20,00% 15,00% 10,00% 5,00% 0,00% In figuur 3.4 wordt de ontwikkeling in het (potentiele) arbeidsaanbod nogmaals bekeken, maar nu relatief ten opzichte van de situatie in het eerste kwartaal van 2012. Hier valt op dat het aandeel werkzaam onveranderd blijft en het aandeel WWontvangers en personen in de bijstand relatief licht afnemen. De grootste afname (met 6%) is in het aantal personen in de categorie Overige uitkeringen, waarvan niet direct duidelijk is welk gedeelte daadwerkelijk als potentieel arbeidsaanbod beschouwd kan worden. De grootste toename (met 5%) is in het aandeel personen dat onderwijs volgt, dan wel om andere redenen geen substantieel inkomen verdient. Ook van deze groep is het niet duidelijk in welke mate het hier om onvervuld arbeidspotentieel gaat. Figuur 3.4: Relatieve ontwikkeling verschillende bronnen van (potentieel) arbeidsaanbod (2012k1=100) 115,0 RelaLeve ontwikkeling arbeidsaanbod (2012k1=100) 110,0 105,0 100,0 95,0 90,0 2012k1 2012k2 2012k3 2012k4 2013k1 2013k2 2013k3 2013k4 2014k4 2014k2 2014k3 Werkzaam (%) WW (%) Bijstand (%) Overige uitkeringen (%) 16

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam 3.3 Beschrijving arbeidsmarktdynamiek in de periode 2012-2014 Figuur 3.5 geeft de arbeidsmarktdynamiek in één figuur weer. De figuur zet het aantal openstaande vacatures af tegen het aantal WW-ers (i.e. SECM-categorie) per kwartaal voor de periode 2012-2014. De getekende 45-graden lijn geeft de situatie weer waarbij het aantal openstaande vacatures precies even groot is als het aantal mensen dat een WW-uitkering ontvangt en dus theoretisch gezien alle openstaande vacatures ingevuld zouden kunnen worden door personen met een WW-uitkering. Punten op deze lijn geven weer dat openstaande vacatures niet (direct) worden ingevuld door werkzoekende WWontvangers. Dit kan komen doordat vraag en aanbod elkaar niet, of niet snel genoeg, weten te vinden. Het aantal mensen dat hierdoor werkloos is, omschrijven we als frictiewerklozen. Het kan ook zijn dat de werkzoekenden niet over de vereiste kennis en vaardigheden beschikken om de beschikbare openstaande vacatures direct op te vullen. Dan spreken we over structurele werkloosheid. Punten rechts van de 45-graden lijn geven weer dat er te weinig vacatures zijn om alle WW-ers aan een baan te helpen. Of, met andere woorden, dat er meer WW-ontvangers zijn dan openstaande vacatures. Op deze manier kunnen we de conjuncturele werkloosheid berekenen als het verschil tussen het totale aantal werklozen en de frictie- of structurele werkloosheid. Het kan ook zijn dat de punten links van de 45-gradenlijn liggen. Dit geeft weer dat er meer openstaande vacatures zijn dan het aantal personen met een WW-uitkering. Hoe verder naar rechts de lijnen lopen, des te groter de conjuncturele werkloosheid en des te ruimer de arbeidsmarkt. Als de lijnen zich meer aan de linkerkant van de figuur bevinden duidt dit op een krappere arbeidsmarkt. Met behulp van de 45-graden lijn kunnen we frictie- en structurele werkloosheid, waarbij vraag en aanbod niet goed op elkaar aansluiten, onderscheiden van conjuncturele werkloosheid, dat wil zeggen werkloosheid die het gevolg is van een tekort aan banen. Op dezelfde wijze kunnen we de ontwikkelingen over de tijd duiden. Een horizontale ontwikkeling duidt op een toename (als de lijn naar rechts loopt) dan wel een afname (als de lijn zich naar links beweegt) van de conjuncturele werkloosheid. Een ontwikkeling omhoog of omlaag langs de 45-graden lijn duidt op een toename, respectievelijk afname van de frictie- of structurele werkloosheid. Een verticale ontwikkeling geeft aan dat de arbeidsmarkt verkrapt bij gelijkblijvende structurele werkloosheid als de verticale ontwikkeling zich boven de 45-graden lijn bevindt. Het duidt op een verkrapping van de arbeidsmarkt met een gelijktijdige verschuiving van conjuncturele naar structurele of frictiewerkloosheid als de verticale ontwikkeling zich beneden de 45-graden lijn bevindt. Op basis van figuur 3.5 kan gesteld worden dat de arbeidsmarkt in de MRA in 2012-2013 is verruimd. De lijn beweegt zich naar rechts en enigszins naar beneden wat aangeeft dat het aantal WW-ontvangers is toegenomen terwijl het aantal vacatures constant bleef of iets afnam. In 2013-2014 zien we een verbetering van de arbeidsmarkt: de lijn loopt naar boven en vanaf 2014 enigszins naar links. Dit is het gevolg van een lichte afname in het aantal WW-ontvangers en een duidelijke toename van het aantal openstaande vacatures. Tegelijkertijd zien we een verschuiving van conjuncturele naar meer structurele werkloosheid. In het eerste kwartaal van 2013 waren er ruim 28 duizend WWontvangers waarvoor een openstaande maar niet vervulde vacature beschikbaar was (frictie- of structurele werkloosheid). De conjuncturele werkloosheid was in dat kwartaal 17

TIER UvA oktober 2016 zo n 19 duizend mensen (47.488 28.474). In kwartaal 4 van 2014 was de frictie- of structurele werkloosheid opgelopen tot zo n 35 duizend personen en de conjuncturele werklozen gedaald tot ongeveer 11 duizend (46.497 34.991). Figuur 3.5: Balans vacatures en WW-ers in MRA, naar kwartaal, 2012-2014 50.000 45.000 40.000 35.000 VACATURES 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 0 10000 20000 30000 40000 50000 WW Als we het eerste kwartaal van 2012 vergelijken met het laatste kwartaal van 2014 dan zien we dat per saldo gedurende deze periode zowel het aantal WW-ontvangers als het aantal openstaande vacatures is toegenomen. Het aantal WW ontvangers is wel sterker gestegen dan het aantal vacatures. Wat opvalt is dat vanaf 2013 de stijging in aantal openstaande vacatures relatief groot is, terwijl het aantal personen dat een WW-uitkering ontvangt slechts beperkt afneemt. Dit kan er mogelijk op wijzen dat werkgevers meer moeite hebben om aan (goed gekwalificeerd) personeel te komen. Om te kijken of deze dynamiek zich vooral concentreert in bepaalde deelmarkten of segmenten wordt in het vervolg van dit hoofdstuk de resultaten uitgesplitst naar achtereenvolgens regio s, leeftijdscategorieën, opleidingsniveaus en sectoren. 3.3.1 Arbeidsmarktdynamiek naar regio Tabel 3.2 laat de ontwikkeling van de vijf bovengenoemde sociaal-economische categorieën apart zien voor de vijf deelregio s per kwartaal voor 2013 en 2014. De tabel laat zien dat de waargenomen trends voor de verschillende deelgebieden grotendeels 18

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam overeenkomen met de waargenomen trends in de gehele MRA. Over het algemeen zijn de veranderingen in de percentages tussen het eerste kwartaal 2013 en het laatste kwartaal 2014 vrij gering. Toch zijn er ook constante verschillen tussen arbeidsmarktregio s, als het gaat om de percentages personen in de verschillende sociaal-economische categorieën. Deze kunnen als volgt samengevat worden: - Het percentage werkzame personen is het hoogst in Groot-Amsterdam (43.8% van de totale bevolking) en Zaanstreek-Waterland (43.8%) en het laagst in Gooi en Vechtstreek (42%). - Het percentage WW-ontvangers is relatief hoog in Flevoland (2.2%) en relatief laag in Zuid-Kennemerland (1.6%) en Zaanstreek-Waterland (1.7%). - Het percentage personen met een bijstandsuitkering is relatief hoog in Groot- Amsterdam (3.8%) en relatief laag in Gooi en Vechtstreek (1.5%). Tabel 3.2: Ontwikkeling sociaaleconomische toestanden, naar regio, per kwartaal MRA 2013 2014 Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 43.6 43.7 43.7 43.6 43.6 43.6 43.6 43.5 WW (%) 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.8 Bijstand (%) 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 Overige uitkeringen (%) 21.2 20.9 20.7 20.5 20.3 20.1 19.9 19.6 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 30.5 30.6 30.8 31.1 31.4 31.6 31.9 32.3 1: Zuid-Kennemerland Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 43.4 43.4 43.4 43.5 43.5 43.5 43.5 43.5 WW (%) 1.6 1.7 1.7 1.7 1.6 1.6 1.6 1.6 Bijstand (%) 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 Overige uitkeringen (%) 25.2 25.0 24.7 24.5 24.2 24.0 23.7 23.5 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 27.9 28.1 28.4 28.6 28.8 29.0 29.3 29.5 2: Groot-Amsterdam Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 44.1 44.2 44.2 44.1 44.0 44.0 44.0 43.8 WW (%) 1.9 2.0 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 Bijstand (%) 3.8 3.8 3.8 3.8 3.8 3.8 3.8 3.8 Overige uitkeringen (%) 19.0 18.8 18.6 18.3 18.1 17.9 17.7 17.4 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 31.1 31.2 31.4 31.8 32.1 32.4 32.7 33.2 19

TIER UvA oktober 2016 3: Gooi en Vechtstreek Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 41.7 41.7 41.8 41.8 41.9 42.0 42.0 42.0 WW (%) 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 Bijstand (%) 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 1.6 1.5 Overige uitkeringen (%) 25.6 25.4 25.2 25.0 24.8 24.5 24.3 24.0 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 29.4 29.5 29.7 29.8 30.0 30.2 30.4 30.7 4: Zaanstreek-Waterland Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 43.9 43.9 43.9 43.9 43.9 43.8 43.9 43.8 WW (%) 1.7 1.7 1.7 1.7 1.7 1.7 1.7 1.7 Bijstand (%) 1.7 1.8 1.7 1.7 1.8 1.8 1.8 1.8 Overige uitkeringen (%) 24.5 24.3 24.21 23.9 23.7 23.5 23.3 23.1 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 28.2 28.3 28.6 28.7 29.0 29.2 29.4 29.9 5: Flevoland Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 43.4 43.4 43.4 43.4 43.3 43.3 43.2 43.2 WW (%) 2.2 2.2 2.2 2.2 2.2 2.2 2.2 2.2 Bijstand (%) 2.6 2.6 2.5 2.6 2.6 2.5 2.5 2.5 Overige uitkeringen (%) 17.9 17.7 17.6 17.4 17.3 17.1 17.0 16.8 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 34.0 34.1 34.3 34.4 34.7 34.8 35.1 35.4 3.3.2 Arbeidsmarktdynamiek naar leeftijd Tabel 3.3 laat de ontwikkeling van bovengenoemde sociaal-economische categorieën apart zien per kwartaal voor 2013 en 2014 voor vijf leeftijdscategorieën (15-26 jaar, 27-34 jaar, 35-44 jaar, 45-54 jaar en 55-plus). De tabel laat zien dat de waargenomen trends voor de verschillende leeftijdscategorieën op sommige punten van elkaar afwijken: - Het aandeel werkzame jongeren in de leeftijd 15-26 jaar nam tussen 2013-2014 sterk af (van 40% in 2013-kwartaal 1, naar nog geen 29% in 2014-kwartaal 4). Tegelijkertijd nam het aandeel in onderwijs of overig zonder inkomen toe van 58% naar 68%. - Het aandeel werkzame 55-plussers neemt gedurende 2013-2014 sterk toe van 24.2% (2013-k1) tot 29.2% (2014-k4) van de totale bevolking in deze leeftijdsgroep. 20

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam - Het percentage mensen met een WW- of bijstandsuitkering in de groep 55+ neemt ook enigszins toe (van 1.6% in 2013-k1 tot 1.9% in 2014-k4). Tabel 3.3: Ontwikkeling sociaaleconomische toestanden, naar leeftijd, per kwartaal MRA 2013 2014 Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 43.6 43.7 43.7 43.6 43.6 43.6 43.6 43.5 WW (%) 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.8 Bijstand (%) 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 Overige uitkeringen (%) 21.2 20.9 20.7 20.5 20.3 20.1 19.9 19.6 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 30.5 30.6 30.8 31.1 31.4 31.6 31.9 32.3 15-26 jaar Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 39.6 38.2 36.7 35.1 33.7 32.2 30.6 29.0 WW (%) 0.9 0.9 0.8 0.8 0.7 0.7 0.6 0.6 Bijstand (%) 1.7 1.6 1.6 1.5 1.4 1.3 1.3 1.2 Overige uitkeringen (%) 3.3 3.2 3.1 3.0 2.9 2.8 2.7 2.6 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 54.5 56.1 57.8 59.6 61.3 63.0 64.8 66.6 27-34 jaar Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 77.4 77.4 77.5 77.5 77.2 77.3 77.1 77.0 WW (%) 2.6 2.6 2.6 2.5 2.5 2.4 2.4 2.5 Bijstand (%) 4.3 4.3 4.3 4.3 4.3 4.2 4.2 4.2 Overige uitkeringen (%) 4.4 4.4 4.3 4.3 4.2 4.2 4.3 4.2 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 11.3 11.2 11.3 11.4 11.7 11.8 11.9 12.1 35-44 jaar Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 77.7 77.7 77.8 77.9 78.0 78.1 78.2 78.4 WW (%) 3.3 3.3 3.3 3.3 3.2 3.2 3.2 3.1 Bijstand (%) 4.7 4.7 4.7 4.7 4.7 4.7 4.7 4.7 Overige uitkeringen (%) 5.4 5.4 5.3 5.3 5.2 5.2 5.1 5.1 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 9.0 8.9 8.8 8.8 8.9 8.8 8.9 8.7 45-54 jaar Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 74.4 74.6 74.8 75.1 75.2 75.4 75.7 75.9 21

TIER UvA oktober 2016 WW (%) 3.6 3.6 3.6 3.6 3.6 3.6 3.5 3.5 Bijstand (%) 5.2 5.2 5.2 5.2 5.2 5.2 5.2 5.1 Overige uitkeringen (%) 8.8 8.6 8.5 8.3 8.2 8.0 7.9 7.8 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 8.0 8.0 7.9 7.9 7.8 7.9 7.8 7.7 55-plus Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 24.2 25.0 25.6 26.4 27.1 27.8 28.6 29.2 WW (%) 1.6 1.7 1.7 1.7 1.8 1.8 1.8 1.9 Bijstand (%) 2.3 2.3 2.4 2.4 2.5 2.5 2.6 2.6 Overige uitkeringen (%) 67.2 66.3 65.5 64.6 63.8 62.9 62.0 61.2 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 4.6 4.7 4.8 4.8 4.9 4.9 5.0 5.0 3.3.3 Arbeidsmarktdynamiek naar opleidingsniveau Tabel 3.4 geeft een beschrijving van de sociaaleconomische positie naar opleidingsniveaus. Hierbij onderscheiden we vijf opleidingsniveau: elementair, lager, middelbaar, hoger, wetenschappelijk. Daarnaast is er een groep, vooral oudere personen, waarvoor het opleidingsniveau onbekend is. Tabel 3.4 laat zien dat: - Jongere cohorten (i.e. 27-44 jaar) relatief oververtegenwoordigd zijn op de hogere en wetenschappelijke opleidingsniveaus. - Vrouwen zijn relatief oververtegenwoordigd in de hogere en wetenschappelijke opleidingsniveaus. - Personen van 1 e en 2 e generatie migrantenafkomst zijn relatief ondervertegenwoordigd in de hogere en wetenschappelijke opleidingsniveaus. - Oudere cohorten zijn sterk oververtegenwoordigd in de groep waarvoor het opleidingsniveau onbekend is. - Personen met lager en middelbaar opleidingsniveau ontvangen relatief vaker WW of bijstand dan andere opleidingsniveaus. 22

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam Tabel 3.4: Beschrijving ontwikkeling MRA populatie, naar opleidingsniveau 2013-2014 Jaar 2013-K1 2014-K4 Regio e l m h w o e l m h w o Leeftijd: Gemiddeld (%) 15 t/m 26 4.9 51.0 37.9 19.4 11.0 1.9 10.1 49.2 35.5 16.3 7.5 1.4 27 t/m 34 1.6 12.7 16.6 26.2 30.6 6.9 1.5 13.9 17.7 26.7 31.5 5.8 35 t/m 44 3.2 10.4 17.4 27.9 31.6 14.4 3.0 10.2 17.0 28.1 31.5 13.1 45 t/m 54 3.8 11.6 15.4 14.4 16.7 22.1 3.8 11.6 15.9 15.6 18.9 20.9 55-plus 5.6 14.1 12.8 12.2 10.1 54.4 5.8 15.1 14.0 13.2 18.9 53.1 Geslacht (%): Man 50.6 51.6 50.3 45.2 47.4 48.6 50.6 51.5 50.2 45.1 47.5 46.7 Etniciteit (%): Autochtoon 58.6 61.9 67.1 74.4 74.5 70.5 59.0 61.2 67.3 74.7 75.0 67.4 Migrant 41.4 38.1 32.9 25.6 25.5 29.5 41.0 37.8 32.7 25.3 25.0 28.3 1e generatie 12.0 16.5 15.4 12.7 13.3 22.8 11.6 16.2 15.1 12.3 12.7 21.6 2e generatie 29.4 21.6 17.6 12.9 12.2 6.6 29.4 21.6 17.6 13.0 12.3 6.7 SECM (%): Werkzaam 4.8 35.8 57.9 75.5 82.6 46.5 4.8 35.9 57.9 75.7 82.9 45.7 WW 0.5 3.4 4.0 2.9 2.4 1.1 0.5 3.4 3.9 2.8 2.4 1.0 Bijstand 3.5 6.3 3.2 1.1 0.8 2.3 3.5 6.3 3.2 1.1 0.8 2.3 Overige uitkeringen 4.9 12.8 9.1 7.1 5.2 41.3 4.8 12.7 9.0 7.0 5.2 38.4 Onderwijs, ov. zonder ink. 86.3 41.7 25.9 13.3 8.9 8.7 86.4 41.8 26.1 13.4 8.7 12.6 Aantal (x1000) 530 199 450 214 155 969 521 197 448 213 154 1000 Tabel 3.5 laat de ontwikkeling van de vijf sociaaleconomische groepen afzonderlijk zien per kwartaal voor 2013 en 2014 per opleidingsniveaus. De tabel toont dat de waargenomen trends voor de verschillende opleidingsniveaus op sommige punten van elkaar afwijken: - Het aandeel werkzame personen onder elementair, lager en middelbaar opgeleiden is beduidend lager dan onder hoger en wetenschappelijk opgeleiden. - Daarentegen zitten elementair en lager opgeleiden vaker nog in het onderwijs of bevinden ze zich buiten de arbeidsmarkt. Het percentage in de categorie onderwijs en overig zonder inkomen neemt onder deze opleidingsniveaus ook enigszins toe over de tijd. 23

TIER UvA oktober 2016 Tabel 3.5: Ontwikkeling sociaaleconomische toestanden, naar opleidingsniveau, per kwartaal MRA 2013 2014 Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 43.6 43.7 43.7 43.6 43.6 43.6 43.6 43.5 WW (%) 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.8 Bijstand (%) 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 Overige uitkeringen (%) 21.2 20.9 20.7 20.5 20.3 20.1 19.9 19.6 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 30.5 30.6 30.8 31.1 31.4 31.6 31.9 32.3 elementair Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 5.0 4.9 4.8 4.8 4.8 4.8 4.8 4.8 WW (%) 0.5 0.5 0.5 0.5 0.5 0.5 0.5 0.5 Bijstand (%) 3.6 3.6 3.5 3.5 3.5 3.4 3.5 3.5 Overige uitkeringen (%) 5.1 5.0 4.9 4.9 4.9 4.8 4.8 4.8 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 5.9 86.1 86.2 86.3 86.4 86.4 86.4 86.4 lager Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 35.8 35.7 35.8 35.8 35.8 35.8 35.8 35.9 WW (%) 3.4 3.4 3.4 3.4 3.4 3.4 3.4 3.4 Bijstand (%) 6.3 6.2 6.3 6.3 6.3 6.3 6.3 6.3 Overige uitkeringen (%) 12.8 12.9 12.8 12.8 12.8 12.7 12.7 12.7 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 41.7 41.7 41.7 41.7 41.7 41.8 41.8 41.8 middelbaar Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 58.1 58.1 58.0 57.9 57.9 57.9 57.9 57.9 WW (%) 4.0 4.0 4.0 4.0 4.0 3.9 3.9 3.9 Bijstand (%) 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 Overige uitkeringen (%) 9.2 9.2 9.1 9.1 9.1 9.0 9.0 9.0 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 25.6 25.6 25.7 25.9 25.9 26.0 25.9 26.1 hoger Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 75.6 75.7 75.7 75.5 75.6 75.7 75.6 75.7 WW (%) 2.9 2.9 2.9 2.9 2.9 2.9 2.8 2.8 Bijstand (%) 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 Overige uitkeringen (%) 7.1 7.1 7.1 7.1 7.1 7.0 7.0 7.0 24

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 13.3 13.2 13.2 13.3 13.4 13.3 13.4 13.4 wetenschappelijk Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 82.3 82.4 82.6 82.6 82.6 82.7 82.9 82.9 WW (%) 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 Bijstand (%) 0.8 0.8 0.9 0.8 0.8 0.8 0.8 0.8 Overige uitkeringen (%) 5.3 5.3 5.3 5.2 5.2 5.2 5.2 5.2 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 9.2 9.0 8.9 8.9 8.9 8.8 8.7 8.7 onbekend Status / Kwartaal K1 K2 K3 K4 K1 K2 K3 K4 Werkzaam (%) 45.7 46.1 46.5 46.5 46.4 46.2 46.1 45.7 WW (%) 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.0 Bijstand (%) 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 Overige uitkeringen (%) 42.2 42.0 41.9 41.3 40.6 39.9 39.2 38.4 Onderwijs, ov. zonder ink. (%) 8.8 8.6 8.3 8.7 9.6 10.5 11.3 12.6 Een opvallende constatering, die wordt bevestigd in figuur 3.6, is dat er (relatief) grote verschillen bestaan in het percentage WW-ers naar opleidingsniveaus, maar dat deze verschillen gedurende de periode 2012-2014 toenemen, maar gerekend over de periode 2013-2014 vrijwel constant blijven. De breuk zit hier in de periode eind 2013 en begin 2013. In deze periode nemen de verschillen in WW percentage tussen opleidingsniveaus toe. Dit komt met name door een toename van de werkloosheid onder middelbaar opgeleiden. Nadien blijft de verhouding tussen deze groepen in het onvervuld arbeidsaanbod qua omvang en compositie ongeveer gelijk. 25

TIER UvA oktober 2016 Figuur 3.6: WW-ers per kwartaal naar opleidingsniveau (%), 2012-2014 4,5% 4,0% 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% WW naar opleidingsniveau 0,0% 2012k1 2012k2 2012k3 2012k4 2013k1 2013k2 2013k3 2013k4 2014k1 2014k2 2014k3 2014k4 MRA elementair lager middelbaar hoger wetenschappelijk onbekend Echter, wanneer eenzelfde uitsplitsing wordt gemaakt voor de openstaande vacatures dan blijkt dat de trends in de periode 2012-2014 wel degelijk aanzienlijk verschillen per opleidingsniveau. Zo laat figuur 3.7 duidelijk zien dat er een toename is van het aantal openstaande vacatures op met name hoger en wetenschappelijk niveau. Op de overige (lagere) opleidingsniveaus wordt deze trend in veel mindere mate waargenomen. In figuur 3.8 wordt per opleidingsniveau de ontwikkeling in de verhouding tussen het aantal WW-ontvangers en het aantal openstaande vacatures in beeld gebracht. Wat deze figuur illustreert is dat de conjuncturele werkloosheid de werkloosheid die het gevolg is van een tekort aan banen zich concentreert onder de middelbaar opgeleiden. Onder de middelbaar opgeleiden zien we gedurende de periode 2013-2014 een geringe daling van de conjuncturele werkloosheid (de lijn schuift iets naar links). Tegelijkertijd lijkt de aansluiting tussen vraag en aanbod voor middelbaar opgeleiden te verslechteren en neemt de structurele werkloosheid toe (de lijn schuift iets naar boven). Per saldo resulteert een beperkte daling van het aantal WW-ontvangers met een middelbare opleiding en een toename van het aantal openstaande vacatures voor dit opleidingsniveau. Voor de andere opleidingsniveaus bewegen de lijnen zich op of rond de 45-graden lijn. Dit geeft aan dat de werkloosheid voor dit opleidingsniveau niet zozeer het gevolg is van een tekort aan openstaande vacatures, maar het gevolg is van het niet goed op elkaar aansluiten van vraag- en aanbod op de arbeidsmarkt (frictie- of structurele werkloosheid). Voor deze vier opleidingsniveaus beweegt de lijn zich vooral omhoog: het aantal vacatures neemt toe maar het aantal WW-ontvangers neemt niet navenant af. Dit wijst op een toename van de frictie- of structurele werkloosheid. 26

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam Figuur 3.7: MRA-vacatures per kwartaal naar opleidingsniveau (2012k1=100) 170 150 130 110 90 70 Vacatures Totaal Lagere beroepen Hogere beroepen Elementaire beroepen Middelbare beroepen Wetenschappelijke beroepen Figuur 3.8: Balans vacatures en WW-uitkeringen binnen de MRA naar opleidingsniveau, per kwartaal, 2013-2014 27

TIER UvA oktober 2016 3.3.4 Arbeidsmarktdynamiek naar sector Tabel 3.6 geeft weer hoeveel personen werkzaam zijn in de verschillende arbeidsmarktsectoren. De sectorindeling is gebaseerd op de Standaard Bedrijfsindeling 2008 (SBI 2008). Tabel 3.6 geeft ook weer hoeveel personen een WW-uitkering ontvangen nadat zij werkloos werden vanuit een bepaalde arbeidsmarktsector. 4 Voor WW-ontvangers is in de tabel de laatste bedrijfstak weergegeven waar zij in de laatste 2 jaar hebben gewerkt. De tabel laat zien dat ongeveer 17% van de bevolking in de MRA werkzaam is in groot- en detailhandel en reparatie van auto s, terwijl 14-15% werkzaam is in de gezondheids- en welzijnszorg. Van de WW-ontvangers komt 18-20% uit de sector verhuur van roerende goederen en overige zakelijke dienstverlening en 14-15% uit de groot- en detailhandel en reparatie van auto s. Het aandeel werkenden in de groot- en detailhandel en de reparatie van auto s en het aandeel werkenden in de gezondheids- en welzijnszorg neemt in de periode 2013-2014 af, terwijl het aandeel werkenden in de sector onbekend toeneemt. Op basis van deze tabel kan gesteld worden dat er grote verschillen bestaan tussen sectoren in de relatieve omvang van het aantal werkzame en werkloze personen. Zo is in de sectoren O: Openbaar bestuur, P: Onderwijs en Q: Gezondheids- en welzijnszorg het aandeel werkzame personen veel hoger dan het aandeel WW-ers. Echter, in andere sectoren, en dan vooral F: Bouwnijverheid, J: Informatie en communicatie, K: Financiële instellingen en R: Cultuur, sport en recreatie is juist het aandeel WW-ers hoger dan het aandeel werkzame personen. Om in één oogopslag inzicht te krijgen in de verschillen tussen aantal werkzame personen, en het aantal WW-ontvangers als indicator van het aantal werkloze personen, geeft figuur 3.9 voor iedere sector de relatieve ratio tussen beide voor zowel 2012-k1, 2013-k1 als 2014-k4. 5 Een ratio van 1 betekent dat het aandeel WW-uitkeringen (ten opzichte van het totaal aantal WW-uitkeringen) overeenkomt met het aandeel werkzame personen in een bepaalde sector (ten opzichte van het totaal aantal werkzame personen). Wanneer deze verhouding lager is dan 1 kenmerkt een sector zich door relatief weinig WW-uitkeringen ten opzichte van het aandeel werkzame personen. Dit geldt zoals opgemerkt dus vooral voor sector O: Openbaar bestuur. Omgekeerd geldt dat bij een verhouding groter dan 1 het aandeel WW-uitkeringen in een sector relatief hoog is ten opzichte van het aandeel werkzame personen. Figuur 3.9 bevestigt dat dit vooral voor sector N: Verhuur van roerende goederen en overige zakelijke dienstverlening het geval is. 4 Om dubbeltellingen voor part-timers te voorkomen, waardoor sectoren waarin veel personen part-time werken oververtegenwoordigd raken, is er voor gekozen om iedere werkende persoon slechts aan één sector toe te wijzen. 5 Deze verhouding is berekend als het aandeel ww-uitkeringen personen in een bepaalde sector t.o.v. het totaal aantal ww-uitkeringen gedeeld door het aandeel werkzame personen in een bepaalde sector t.o.v. het totaal aantal werkzame personen. 28

Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor 2016 Metropoolregio Amsterdam Tabel 3.6: Beschrijving aantal werkzame/werkloze personen MRA per sector (% van werkende/werkloze personen) Sector / Jaar 2013-K1 2014-K4 Status Werkzaam WW Werkzaam WW A: Landbouw, bosbouw en visserij 0.55 0.38 0.52 0.33 B: Winning van delfstoffen 0.07 0.04 0.08 0.02 C: Industrie 6.10 5.37 5.74 4.61 D: Productie en distributie van en handel in 0.25 0.16 0.24 0.14 elektriciteit, aardgas, stoom en gekoelde lucht E: Winning en distributie van water; afval- en 0.46 0.38 0.44 0.26 afvalwaterbeheer en sanering F: Bouwnijverheid 2.83 3.90 2.44 3.13 G: Groot- en detailhandel; reparatie van auto's 17.39 15.25 16.84 13.80 H: Vervoer en opslag 5.58 4.09 5.26 3.61 I: Logies-, maaltijd- en drankverstrekking 5.18 4.22 4.98 3.87 J: Informatie en communicatie 4.73 6.24 4.44 5.30 K: Financiële instellingen 4.87 5.55 4.48 4.82 L: Verhuur van en handel in onroerend goed 1.08 1.20 1.01 1.02 M: Advisering, onderzoek en overige specialistische 8.01 8.51 7.60 7.18 zakelijke dienstverlening N: Verhuur van roerende goederen en overige 9.43 18.43 9.75 19.87 zakelijke dienstverlening O: Openbaar bestuur, overheidsdiensten en 6.12 1.36 5.12 1.16 verplichte sociale verzekeringen P: Onderwijs 6.13 3.75 5.86 3.29 Q: Gezondheids- en welzijnszorg 15.19 10.72 13.86 9.91 R: Cultuur, sport en recreatie 2.09 2.70 1.94 2.40 S: Overige dienstverlening 1.80 2.29 1.61 1.92 T:Huishoudens 0.01 0.14 0.01 0.04 U: Extraterritoriaal 0.01 0.01 0.00 0.01 X: Onbekend 2.12 5.32 7.78 13.32 Aantal (x1000) 1081 48 1091 47 29