CGOP TCGOP 23 augustus 2016 CGOP ink 1920 Besluit tot vaststelling van Flankerende voorzieningen fase 2 De Korpschef van de Politie Gelet op; artikel 27 eerste lid van de Politiewet 2012; het Hoofdlijnenakkoord van 20 december 2013 (vastgesteld in het CGOP van 14 januari 2014) en specifiek de afspraken die in het akkoord zijn vastgelegd betreffende de inzet van middelen om het verschil tussen formatie en bezetting tijdens fase 2 van de reorganisatie Politiewet 2012 te verkleinen; de overeenstemming die partijen in het CGOP van 4 mei 2016 hebben bereikt over de uitwerking en verduidelijking van de flankerende voorzieningen uit het Hoofdlijnenakkoord betreffende fase 2 van de reorganisatie Politiewet 2012; de notitie "Fase 2 van de personele reorganisatie: naar balans tussen formatie en bezetting" die na behandeling door het CGOP op 2juni 2016 is vastgesteld en specifiek de definitie van over en onderbezetting; de wens van werkgever en vakorganisaties om de gemaakte afspraken betreffende de toekenning van flankerende voorzieningen in fase 2, per 1juli 2016 in te laten gaan, vooruitlopend op de opname van deze afspraken in het Landelijk Sociaal Statuut (LSS); Besluit: tot vaststelling van de hieronder opgenomen Flankerende voorzieningen fase 2. Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: "Vaststellingsbesluit Flankerende voorzieningen fase 2". Aldus vastgesteld te Den Haag op I&L juli 2016. De korpscf van politie, namens e, C. Bik, yiaatsvervngend korpschef «waazaarn en dienstbaar» P. 1 T H
M i irs.x.j+s qtc Als er een bijdrage wordt geleverd aan het terugdringen van onder en overbezetting. In het Hoofdlijnenakkoord zijn onder andere afspraken over fase 2 vastgelegd. Die afspraken gaan met name over middelen (flankerende voorzieningen) die ingezet kunnen worden om het verschil tussen formatie en bezetting tijdens fase 2 te verkleinen. Dit beleidskader geeft aan welke flankerende voorzieningen dit precies zijn en onder welke voorwaarden een medewerker daarvoor in aanmerking komt. Dit beleidskader is van toepassing vanaf start fase 2, namelijk I juli 2016. Toekenningsvoorwaarden Het verkleinen van het verschil tussen de bezetting en de formatie gebeurt behalve door instroom en uitstroom, doordat medewerkers vrijwillig van functie en/of plaats van tewerkstelling veranderen. Een medewerker die in fase I is geplaatst op een functie in de nieuwe formatie komt alleen in aanmerking voor een voorziening als hij in fase 2 een bijdrage levert aan het terugdringen van onderen overbezetting. De vaststelling of er sprake is van onder of overbezetting wordt gedaan aan de hand van de hierna opgenomen definitie van over en onderbezetting. Wil de medewerker in aanmerking komen voor een voorziening, moet daarnaast aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De aanvraag om een voorziening wordt beoordeeld door het Landelijk Mobiliteitsbureau, waarop een besluit volgt door het bevoegd gezag. In de beoordeling van de aanvraag wordt getoetst of aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: of de verandering van functie of plaats van tewerkstelling waarvoor een voorziening wordt gevraagd, bijdraagt aan een bezetting die overeenstemt met de formatie (hiervan is ook sprake in het geval van aannemelijke indirecte bijdragen); of er een redelijke verhouding is tussen de omvang van de voorziening in geld en arbeidstijd en het rendement van de investering voor medewerker en organisatie; of de medewerker de verplichtingen die zijn verbonden aan de toekenning van de voorziening, of die redelijkerwijs uit de toekenning voortvloeien, aanvaardt. Definitie onder of overbezetting als voorwaarde voor aanspraak op flankerende voorzieningen. Er is in dit kader sprake van over of onderbezetting als de bezetting van een functie binnen een team minimaal 10% afwijkt van de formatie van die functie, of wanneer de bezetting op deze functie minimaal 2 Fte afwijkt van de formatie en de formatie van deze functie kleiner is dan 20 Fte. Omdat een bepaalde mate van onbalans tussen formatie en bezetting onvermijdelijk is, wordt voor de definiëring van over en onderbezetting een bandbreedte van 10% aangehouden. Het minimum van 2 Fte is gekozen, omdat functies met I fte verschil tussen formatie en bezetting al boven de 10% kunnen uitkomen. 2 «\'aakzaarn en dienstbaar» ) T I E Q ),
NB: Deze definitie van over en onderbezetting is bedoeld om aan te geven wanneer een medewerker een dusdanige bijdrage levert aan het terugdringen van over of onderbezetting dat deze een aanvraag kan indienen voor flankerende voorzieningen. Deze definitie is niet bedoeld om aan te geven dat een teamchef pas over of onderbezetting op kan/mag lossen als deze meer dan 10% per functie afwijkt van de formatie. Voorzieningen voor medewerkers die een bijdrage leveren aan terugdringen over en onderbezetting In het Hoofdlijnenakkoord staat dat het naar inhoud gaat om de flankerende voorzieningen die in het Barp en LSS zijn vastgelegd voor herplaatsingskandidaten. Dit zijn: Aanvullende reiskostenvergoeding, art. 18 Regeling LSS (zie toelichting in bijlage); Behoud individuele rechten, art. 55ra Barp en 19 LSS; Opleidingskosten, art 16 LSS; Verhuiskosten en reiskosten woonwerkverkeer, art 17 Regeling LSS; Betaald verlof voor sollicitatieafspraak, art. 20 Regeling LSS; Terugkeergarantie, art. 55bb Barp; Kwijtschelding terugbetalingsverplichting, art. 55z Barp; Bevorderen telewerken, art. 55o lid 3 Barp. Ook stelt het korps zich soepel op voor wat betreft detachering naar een organisatie buiten de politie, als de detachering bijdraagt aan het verminderen van overbezetting. Daarnaast gelden er extra flankerende voorzieningen voor medewerkers met een functie in het domein Ondersteuning, zo lang er sprake is van overbezetting in hun functie in het eigen team. Deze extra voorzieningen zijn: Toegang tot flankerende voorzieningen die gericht zijn op uitstroom: de vertrekstimuleringspremie (VSP) en loonsuppletie. De VSP bedraagt maximaal 75.000,, dan wel maximaal het brutojaarsalaris inclusief de vakantieuitkering en de eindejaarsuitkering als dat salaris meer dan 75.000, bedraagt (vgl. artikel 20a Regeling LSS voorzieningen voorfase). De mogelijkheid een plaats in te nemen van een medewerker die met toepassing van artikel 55aa Barp, wordt ontheven van werkzaamheden. Naast bovengenoemde flankerende voorzieningen zijn de reguliere personeelsinstrumenten, met de daaraan gekoppelde voorwaarden, beschikbaar voor medewerkers. <waazaarn en dienstbaar» ( ::9 I tij H I
Bijlage: Toelichting aanvullende reiskostenvergoeding De aanvullende reiskostenvergoeding op basis van artikel 18 LSS in relatie tot plaatsing als gevolg van de reorganisatie en een nieuwe verplaatsing in fase 2 roept veelvuldig vragen op. Hieronder volgt een toelichting aan de hand van een aantal voorbeelden. De basisvergoeding en aanvullende vergoeding bedragen samen 0,45. De basisvergoeding is 0,18 per km.. Uitgaande van dat bedrag, is de aanvullende vergoeding dus ( 0,45 0,18 ) 0,27 per kilometer. De aanvullende vergoeding geldt voor de extra reisafstand. Voorbeeld: Reisafstand woonwerk was 10 km en wordt als gevolg van de reorganisatie 30 km. Waarvoor komt betrokkene in de nieuwe situatie in aanmerking? De basisvergoeding wordt toegekend op grond van het Brvvp en betreft de nieuwe afstand woonwerk (30km). De aanvullende vergoeding betreft de extra afstand, dat wil zeggen de nieuwe afstand woonwerk verminderd met de oude afstand woonwerk (30 I 10) = 20 km. Vóór onvrijwillige verplaatsing kreeg betrokkene: Basisvergoeding: 0,18 x 10km = 1,80 (enkele reis) Na onvrijwillige verplaatsing krijgt betrokkene in het eerste jaar: Basisvergoeding: 0,18 x 30km = 5,40 (enkele reis) Aanvullende vergoeding: 0,27 x 20km = 5,40 (enkele reis) Totaal: 10,80 (enkele reis) De aanvullende vergoeding wordt in vijf jaar afgebouwd. Stel tijdens de looptijd van 5 jaar wordt de medewerker in het kader van de doelstelling van fase 2 nogmaals verplaatst (hieronder wordt verstaan een verplaatsing in fase 2 waarbij de medewerker een bijdrage levert aan het terugdringen van onder en overbezetting, mits aan voornoemde toekenningsvoorwaarden wordt voldaan). Bij een toegenomen reisafstand. De medewerker voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een voorziening. Zijn reisafstand woningwerk neemt hierdoor verder toe, dan vindt het volgende plaats: De toekenning verbonden aan de eerste verplaatsing wordt onveranderd afgebouwd volgens de al lopende looptijd en staffel behorend bij die eerste verplaatsing. Voor de meerkilometers ten opzichte van de reisafstand na de eerste verplaatsing start een nieuwe toekenning. Deze begint weer met 100%, heeft een looptijd van 5 jaar, en bouwt in deze looptijd volgens de genoemde staffel af. waazaarn en dienstbaar»
Stel dat deze medewerker als gevolg van de reorganisatie een reisafstand heeft gekregen van 20 km en daarvoor had hij 10 km. In het derde jaar van de looptijd van de eerste verplaatsing is er een tweede verplaatsing in het kader van fase 2. De afstand woningwerk is nu 50 km. De oorspronkelijke aanvullende tegemoetkoming over 10 meerkilometers loopt gewoon door tot einde looptijd ervan (jaar 3, 4 en 5). Tegelijkertijd start een nieuwe aanvullende tegemoetkoming voor de meerkilometers (50 /20 = 30 km). Deze nieuwe tegemoetkoming start weer bij 100% en heeft een looptijd van 5 jaar vanaf het moment van de tweede verplaatsing. Bij een weer afgenomen reisafstand Het aantal kilometers waarmee de reisafstand afneemt, wordt in mindering gebracht op in eerste aanleg de meerkilometers waarover de tijdelijke aanvullende tegemoetkoming in verband met de verplaatsing als gevolg van de reorganisatie (incl. fase 2) wordt uitgekeerd. Dit verlaagt zowel het bedrag van de aanvullende tegemoetkoming, als uiteraard ook dat van de basistegemoetkoming. De periode van de nu verlaagde tijdelijke aanvullende tegemoetkoming loopt onveranderd vanaf het moment van onvrijwillige verplaatsing als gevolg van de reorganisatie. Reisafstand meer dan 120 km enkele reis. Als de reisafstand van de woning tot aan de nieuwe plaats van tewerkstelling door de reorganisatie meer wordt dan 120 km, dan bestaat ook na de termijn van 5 jaar recht op de basisvergoeding woonwerkverkeer over de gehele reisafstand. Dus ook over de kilometers boven het regulier maximum van 120 km (artikel 18, lid 5 LSS). 5 «'ac1kzaarn en dienstbaar»