Weidevogelvisie Noord-Holland

Vergelijkbare documenten
Notitie Weidevogels Noord-Holland, 20 mei 2010

Provinciaal weidevogelonderzoek in de regio Amstel-, Gooi- en Vechtstreek Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Weidevogelvisie Provincie Utrecht

Selectief maar voortvarend investeren in effectief agrarisch natuurbeheer

WEIDEVOGELS LOPIKERWAARD

Voorlichtingsavonden SNL Fryslan Vragen en antwoorden

ffi SrnTEN '?",iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten

Weidevogels in Noord-Holland Jaarboek 2009

Weidevogelbeheerevaluatie Gelderland 2017

Beheerevaluatie 2018 weidevogels

SCAN. Checklist Beheerstrategie

De kern ligt bij plasdras

Weidevogels in midden Noord-Holland

Fig. 4.3a. Dichtheden weidevogels in het reservaatsgebied Giethoorn-Wanneperveen (229 ha)

Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht Invulling regionaal maatwerk

Weidevogels in West-Friesland in 2014

GEBIEDSBEHEERPLAN SNL ZUID-WEST RIJNLAND

Was word tabel Natuurbeheerplan 2017 ontwerp Natuurbeheerplan tekstdeel

Was - Wordt tabel Natuurbeheerplan Zuid-Holland 2018

Subsidiestelsel Natuur en Landschap

TOELICHTING WEIDEVOGEL- LEEFGEBIEDEN

Greppel plas dras op Texel. Resultaten van een driejarig experiment

5 minuten versie voor Provinciale Staten

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 27 september 2011) Nummer 2553

Subsidie voor het Texelse weidevogelgebied.

Weidevogelbeheerevaluatie Gelderland 2017

Beheerevaluatie 2018 weidevogels

Het provinciaal weidevogelmeetnet in 2007 Uit het Jaarboek Weidevogels 2007

Aantal gevonden legsels in 2008

Rapportage natuurbeheer. Weidevogels. Stichting Agrarische Bedrijven Spaarnwoude (SAS) Melkveebedrijf de Ettingen Zoogkoeienbedrijf de Koningshoeve

Weidevogels en predatie. Wolf Teunissen Paul Goedhart Hans Schekkerman Maja Roodbergen

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

WAARNEMEN REGISTREREN ANALYSEREN COMMUNICEREN/RAPPORTEREN. Aad van Paassen, Landschapsbeheer Nederland/LandschappenNL

Voor Zuid-Holland zijn deze beleidsdoelen vastgelegd in de Beleidsvisie Groen.

Toekomst agrarisch natuurbeheer in West-Friesland in Boeren en weidevogels: vrienden voor het leven.

Uitleg flexibiliteit beheer ANLb

Beste Randy, Bedankt voor de medewerking. Met vriendelijke groet, Danny Eijsackers.

Formulier ten behoeve van het indienen van schriftelijke vragen als bedoeld in artikel 37 van het Reglement van Orde Verenigde Vergadering Delfland

Begrenzingenplan Ganzenfoerageergebieden Noord-Holland

Naar een goed weidevogelbeheer. Cees Witkamp Senior beleidsmedewerker boerenlandvogels Vogelbescherming Nederland

Compensatieverordening gemeente Midden-Drenthe

Hoe kunt u meedoen? Help

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Zuid-Hollandse weide- en akkervogels in de knel, hernieuwde aanpak nodig

Koersnotitie Weidevogels. Gedeputeerde Staten

Toelichting flexibiliteit binnen het ANLB 2016

Weidevogelnieuws. Landbouwkundige situatie vroeger en nu. Rijswijkse Veld

GWM SEP Datum vergadering Gedeputeerde Staten Verzenddatum 2 3, SEP.? Geheim 29 september 2009 Nee

ANTWOORDNOTA Ontwerp Natuurbeheerplan Flevoland 2016

Collectieve weidevogelpakketten SAN beheerspakketten 18 t/m 21

Onderstaand de belangrijkste onderlinge relaties en geformuleerde uitgangspunten bij verdere uitwerking:

GLB, agrarisch natuurbeheer en de positie van de ANV s

COMPENSATIEMAATREGELEN UITBREIDING BEDRIJVENTERREIN KOLKSLUIS TE T ZAND

Programma uur Lunch

Het Brabantse natuurbeleid onder de loep Bijstelling noodzakelijk?

Weidevogels in het zuidelijk deel van Waterland

Weidevogels in Noord-Holland; ecologie, beleid en ontwikkelingen

Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur

Weidevogels in Noord-Holland Jaarboek 2010

Weidevogelcompensatie in Vechtstreek en Amstelland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Programma van Eisen kwaliteitshandboek Natuurbeheer

WEIDEVOGELMANIFEST van het Weidevogelberaad Zuid-Holland

Vliegende Scholeksters Foto: Wim Klomp / Fotonatura. Weidevogels in Noord-Holland Jaarboek 2008

Bezoekeffecten en nestbescherming bij weidevogels. Paul Goedhart Wolf Teunissen Hans Schekkerman Maja Roodbergen

Vogels van weide/boerenland en plas-dras

Eindrapport TOETSING NATUURONTWIKKELING TEN NOORDEN VAN DE N201 AAN HET PROVINCIAAL NATUURBELEID

Groene diensten Leveren van biodiversiteit. Jetze Genee, 11 april 2019

Mededeling. Onderwerp Resultaten agrarisch natuurbeheer. Registratienummer Datum 9 september 2013 Auteur ing. A.B. de Graaf Afdeling/Bureau RM

PROVINCIAAL BLAD. Openstellingsbesluit 2017 vernieuwd stelsel agrarisch natuur- en waterbeheer

Het Agrarisch Natuurbeheer in vogelvlucht

PROVINCIAAL BLAD. Artikel 1 De Uitvoeringsregeling Natuur- en Landschapsbeheer Noord-Holland (SVNL) wordt als volgt gewijzigd: A

Voorblad Rapportage Fietspad Overleek-Broek in Waterland André Klaver I Ilpendam (februari 2014) B) Rapport weidevogels Waterland

Collectief Rijn en Gouwe Wiericke

WERKWIJZE ECOLOGISCHE EN FINANCIELE TOETS

Algemene Ledenvergadering

Invulling vaartoeslag en graslandgebruiksplannen in Laag Holland in 2006

Een kijkje in de SNL-keuken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 2 november 2010) Nummer 2411

Beheerevaluatie 2018 weidevogels

Toelichting bij Uitbreiding gebiedsaanvraag Agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb)

nestbescherming, Inleiding Bescherming weidevogellegsels in Noord-Holland

HANDLEIDING ECOLOGISCHE EN FINANCIELE TOETS

Hierbij biedt de Provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit (PAL) u het advies Weidevogels aan.

Visie op Zuid-Holland. Verordening Ruimte. Wijzigingsbesluit behorende bij ontwerpherziening Herijking EHS

Weidevogelinventarisatie ANV De Amstel 2009

GLB, agrarisch natuurbeheer en de positie van collectieven

Weidevogelgebieden Teylingen

Basiscursus aan de slag weidevogelbescherming

Het nieuwe GLB en de positie van agrarisch natuurbeheer en ANV s

KENNISBEHOEFTE GERAADPLEEGD TIJDENS WERKCONFERENTIES IN 2013

Nieuwe kansen voor weidevogels in het Binnenveld

PROTOCOL BEHEERMONITORING WEIDEVOGELS

ANTWOORDNOTA Ontwerp Natuurbeheerplan Flevoland 2016

Weidevogels Texel. Dorien Hoogeboom Dirk Tanger

WEIDEVOGELINVENTARISATIE WATERBERGING WOUDSE POLDER MIDDEN DELFLAND 2017

Indexen en trends van een aantal weidevogelsoorten uit het Weidevogelmeetnet. Periode

Transcriptie:

Weidevogelvisie NoordHolland Provincie NoordHolland Haarlem, maart 2009

Inhoud 1. Waarom een visie? 1 2. Weidevogels in NoordHolland: stand van zaken 3 3. Beoogde trendbreuken in het provinciale weidevogelbeleid 8 4. Doelen en ambities 10 5. Inzet provincie 12 6. Prioriteit 1: houden wat we hebben 15 7. Prioriteit 2: investeren in leefgebieden 21 8. Prioriteit 3: realiseren groei, vernieuwen beleid 22 9. Financiën 23 10. Verwachte inzet andere partijen 28 Bijlagen (apart document) 1. Weidevogels in NoordHolland 29 2. Begrenzingen Programma Beheer 31 3. Huidige contracten en uitgaven weidevogelbeheer 32 4. Geschikte leefgebieden voor weidevogels 35 5. Kerngebieden voor weidevogels 38 6. Dichtheden en trends in kerngebieden 40 7. Aandeel weidevogelpopulaties binnen en buiten kerngebieden 46 8. Verspreiding van enkele zeer kritische soorten 47 9. Financiële scenario s voor het toekomstige weidevogelbeheer 50

Gebruikte termen en afkortingen Natuurgebied Gebieden die zijn begrensd met een hoofdfunctie natuur. Deze gelden als gerealiseerd natuurgebied als ze zijn verworven door een terreinbeherende organisatie of als er particulier natuurbeheer (functiewijziging) is gerealiseerd Beheersgebied Gebieden met hoofdfunctie landbouw waar de subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (SAN) is opengesteld Ruime jas Gebieden die ruimer zijn begrensd (voor toepassing van de subsidieregelingen voor natuur en landschapsbeheer) dan het areaal dat daadwerkelijk kan worden gecontracteerd: een ruim zoekgebied met een vast hectarequotum SNL (nieuwe) Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer; vervangt Programma Beheer natuurgebiedsplan provinciaal plan waarin staat waar welke typen natuur en landschapsbeheer subsidiabel zijn (in de subsidieregeling natuurbeheerplan genaamd) collectief beheerplan regionaal plan, opgesteld door de plaatselijke beheerders, waarin het beoogde natuur en landschapsbeheer is weergegeven. Gaat vooraf aan subsidieaanvraag ILG Investeringsbudget Landelijk Gebied (provinciaal budget voor beheer in inrichting) LNH Landschap NoordHolland SBB Staatsbosbeheer NM Vereniging Natuurmonumenten NPW Natuurlijk Platteland West (koepel van agrarische natuurverenigingen in WestNederland) ANV s agrarische natuurverenigingen Programma Beheer voormalige stelsel van subsidieregelingen voor natuur en landschapsbeheer (SAN en SN) SAN (voormalige) Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer SN (voormalige) Subsidieregeling natuurbeheer SANOS (voormalige) Subsidieregeling Organisatiekosten Samenwerkingverbanden (t.b.v. het agrarisch natuur en landschapsbeheer) Weidevogelverbond samenwerkingsverband van overheden, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties t.a.v. weidevogels Nederland Weidevogelrijk driejarig experiment met uitgekiende beheermozaïeken in landbouw en natuurgebied kuikenland land waarvan het beheer gunstig is voor opgroeiende weidevogelkuikens Verantwoording De cijfers in deze visie zijn geleverd door: Landschap NoordHolland, afdeling Onderzoek, waar het gaat om de cijfers, grafieken en kaarten t.a.v. weidevogels. Daarbij heeft LNH informatie gebruikt van de provinciale natuurinventarisatie en van de terreinbeheerders en agrarische natuurverenigingen in NoordHolland; DR en DLG waar het gaat om de oppervlakten aan natuur en landschapscontracten en de daarmee gemoeide bedragen. Het rekenwerk ten aanzien van de kosten van optimaal weidevogelbeheer is in het kader van deze visie uitgevoerd op basis van (een selectie van) deze gegevens, maar op grond van eigen provinciale aannamen.

1. Waarom een visie? NoordHolland is rijk aan weidevogels. Van de 14 soorten waarop deze visie zich toespitst 1, broeden 67.000 paartjes in onze provincie. Van een deel daarvan (zoals grutto, tureluur, kemphaan en slobeend) broedt meer dan 20% van de landelijk populatie in NoordHolland. Van de grutto broedt zelfs 15% van de NoordwestEuropese populatie hier. Hoewel het ook in NoordHolland niet goed gaat met veel soorten weidevogels, vinden we plaatselijk nog steeds hoge dichtheden. Daarom kunnen we nog steeds trots zijn op onze weidevogels en wil de provincie zich inspannen om de stand te behouden en uiteindelijk weer te doen groeien. Daarbij blijft de provincie alle beheerders (agrariërs, terreinbeheerders, vrijwilligers) hard nodig hebben, maar is er tegelijkertijd de overtuiging dat er trendbreuken in het weidevogelbeleid nodig zijn om de doelmatigheid van de bescherming te verhogen. Deze nota bevat de provinciale visie daarop. Waarom wil de provincie de terugloop tot staan brengen? Hoewel zich de afgelopen decennia veel mensen hebben ingespannen voor weidevogels, lopen de meeste soorten in de meeste gebieden terug. De plekken met stabiele of zelfs groeiende populaties worden steeds minder talrijk en kleiner van oppervlakte. Is die terugloop een probleem? De provincie vindt van wel: NoordHolland is van substantiële betekenis voor de Nederlandse populaties en voor wat betreft de grutto zelfs voor de NoordwestEuropese populatie. De provincie is op dit punt verplichtingen aangegaan in het kader van het landelijke project Nederland Weidevogelrijk, Nederland heeft dat in internationaal verband gedaan in het kader van het Europees actieprogramma voor de grutto; weidevogels staan model voor het type cultuurlandschappen waarvan de provincie het behoud nastreeft; weidevogelbeheer is mensenwerk: er zijn verschillende terreinbeheerders, duizend agrariërs en duizenden vrijwilligers bij betrokken. Daarmee heeft weidevogelbescherming een breder (bijv. ook educatief) belang dan louter het biodiversiteitsaspect; er is de afgelopen 30 jaar veel in geïnvesteerd (met name in beheer en onderzoek); er bestaat een breed maatschappelijk draagvlak voor behoud en versterking van weidevogelpopulaties. Om al deze redenen wil de provincie blijven investeren in weidevogelbescherming, maar veel gerichter dan in het verleden. NoordHolland heeft daarvoor ook betere mogelijkheden nu de belangrijkste regelingen voor weidevogelbeheer (Programma Beheer) per 1 januari 2010 helemaal op provinciale leest zijn geschoeid. Daarnaast heeft de provincie op andere beleidsterreinen (ruimtelijke ordening, waterbeleid, faunabeleid) mogelijkheden om iets voor weidevogels te doen. Visie beschrijft provinciale ambities en beleidsmaatregelen Deze visie beschrijft: de provinciale ambities om de geschiktheid als broedgebied en de reproductie van weidevogelgezinnen te vergroten; 1 Onder weidevogels verstaan we soorten die primair broeden in grasland en deels (secundair) ook in bouwland. De visie richt zich met name op de kievit, scholekster, grutto, tureluur, kemphaan, watersnip (steltlopers), zomertaling, wintertaling, kuifeend, krakeend, slobeend (eenden) en veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart (zangvogels). 1

de wijze waarop het beheer effectiever gestalte kan en zal krijgen om de ambities te kunnen realiseren. Die kwaliteitsslag gaat onder meer van bescherming va legsels naar bescherming van leefgebieden en overleving van weidevogelgezinnen (reproductie); de wijze waarop de provincie wil omgaan met de grotere verantwoordelijkheid die de beheerders in het nieuwe stelsel krijgen; de wijze waarop de leefgebieden van weidevogels beter kunnen worden beschermd en de inzet van de provincie op andere beleidsterreinen dan het natuurbeleid; de inzet die de provincie van andere partijen verwacht. Deze visie vormt het kader voor de gebiedsplannen (door de provincie op te stellen) en de collectieve beheerplannen voor weidevogels (door de regionale beheerders op te stellen). Daarbij wordt in eerste instantie uitgegaan van de huidige instrumenten. In de komende jaren zal worden gewerkt aan nieuwe instrumenten gericht op een weidevogelbescherming met maximale duurzaamheid en effectiviteit. Instrumentele verbeteringen zullen zo snel mogelijk worden doorgevoerd. Wat beschrijft de visie níet? De visie behelst niet: een toekomstvisie op een belangrijk weidevogelbiotoop het veenweidegebied als zodanig. De provincie zal naast deze weidevogelvisie een visie op de toekomst van de veenweiden opstellen; het detailniveau van concrete beheerplannen (natuurgebiedsplan, collectief beheerplan, Natura 2000beheerplannen). De visie vormt voor de eerste twee wel de inhoudelijke basis de inzet voor nietbroedende weidevogels, dus de betekenis van NoordHolland als foerageer en rustgebied; de inzet van de provincie voor specifieke akkervogels. De inzet voor akkervogels zal worden bepaald in het kader van de nieuwe natuurgebiedsplannen. In beginsel geldt hiervoor dat bestaand beleid wordt ongezet naar het nieuwe subsidiestelsel, waarin overigens het scala aan akkervogelpakketten is uitgebreid. Positie van Staatsbosbeheer Hoewel Staatsbosbeheer een andere financieringsrelatie heeft (niet met de provincie, maar met LNV), is de positie van SBB in deze visie als volgt: SBB conformeert zich aan het provinciale weidevogelbeleid zoals beschreven in deze visie; daar waar dat financiële gevolgen heeft die de financiële afspraken tussen SBB en LNV overschrijden, zal het ministerie meewerken aan oplossingen. Zodoende zijn de SBBterreinen met weidevogelbeheer integraal onderdeel van deze visie. Relatie met andere beleidstrajecten De visie heeft duidelijke relaties met, c.q. is afgestemd met: het omgevormde Programma Beheer en de daarbij behorende planvormen: natuurgebiedsplan (die de begrenzing en openstelling van pakketten regelen) en het collectieve beheerplan (een regionaal plan dat op basis van de nieuwe subsidieverordening elke aanvraag voor weidevogelbeheer moet vergezellen); de provinciale herijking van de EHS; de beheerplannen voor Natura 2000gebieden; de Weidevogelimpuls 2009. 2

2. Weidevogels in NoordHolland: stand van zaken In dit hoofdstuk beschrijven we in het kort de stand van zaken ten aanzien van: de weidevogels in NoordHolland; de huidige begrenzingen, contracten en budgetten (SAN, SN en SBB); de betrokken beheerders (TBO s, agrariërs) en vrijwilligers; de resultaten van het beheer tot dusverre; de oorzaken van de terugloop; de kennis en kennislacunes ten aanzien van weidevogelbeheer. Weidevogels in NoordHolland Van de 14 soorten die we onderscheiden, broeden er in NoordHolland naar schatting 67.000 paar, waarvan bijna 49.000 paar steltlopers (zie bijlage 1). Van grutto, tureluur, kemphaan, slobeend en krakeend broedt meer dan 20% van de Nederlandse populatie in NoordHolland. Van de grutto broedt zelfs ruim 15% van de NoordwestEuropese populatie in Noord Holland. Binnen NoordHolland is Laag Holland van speciaal belang voor de steltlopers en eenden en het noordelijk deel (Texel en Kop) voor de zangvogels (zie bijlage 1). Met de steltlopers ging het in NoordHolland anders dan in de rest van Nederland tot aan het einde van de jaren 90 nog relatief goed. Alleen de scholekster werd ook toen al minder talrijk (zie bijlage 1 voor de trends per afzonderlijke soort). Voor de kievit en de grutto zette de terugloop pas tien jaar geleden in, voor de tureluur nog recenter deze soort is nu nog steeds talrijker dan in 1990. De stijging bij de eenden komt geheel voor rekening van de krakeend, die explosief is toegenomen. De slobeend neemt af, de kuifeend is gemiddeld stabiel. De zangvogels nemen het sterkst af, en dan vooral de veldleeuwerik en de gele kwikstaart. Bron: Jaarboek Weidevogels NoordHolland 2008 Qua ontwikkeling van de weidevogelstand ontlopen natuurgebieden en landbouwgebieden elkaar niet: de terugloop is verhoudingsgewijs gelijk (zie bijlage 1). Natuurgebieden herbergen wel ongeveer tweemaal zo hogere dichtheden aan weidevogels. Daarin zijn uiteraard verschillen per soort: voor de kievit is het verschil kleiner, voor de zangvogels groter. In Laag Holland blijkt beheersgebied grofweg een derde rijker aan weidevogels dan regulier gebruikt agrarisch land, en natuurgebied (met SAN of SN) 40 à 50% rijker dan beheersgebied. Bron: Atlas van de weidevogels in Laag Holland (2008) 3

Het gaat niet overal in NoordHolland slecht met de weidevogels (zie bijlage 6): plaatselijk vinden we nog hoge tot zeer hoge dichtheden (meer dan 100 broedparen per 100 ha), met name in dele van Laag Holland en Amstelland. Omdat we alleen dichtheidscijfers hebben voor de weidevogelgroep exclusief kievit, graspieper en krakeend, nemen we voor de dichtheid zonder deze soorten 75 broedparen als uitgangspunt. Er is in NoordHolland dan ca 7.000 ha met zeer hoge dichtheden; plaatselijk zijn de populaties stabiel of zelfs toenemend. Binnen de weidevogelkerngebieden die we later zullen introduceren, gaat het om bijna 13.000 ha (bijna 40% van de gebieden waarvan gegevens bekend zijn). Verderop in deze paragraaf komen de succes en faalfactoren voor weidevogelbeheer aan de orde, die deels zijn gelegen in het beheer en deels in de omgeving. Begrenzingen en beheer In de zes gebiedsplannen die nu voor NoordHolland zijn opgesteld (vanaf volgend jaar worden dat er zeven, één voor elk ILGgebied), is in totaal 125.233 ha begrensd voor toepassing van het Programma Beheer. Het gaat hierbij niet alleen om weidevogelbeheer, maar om alle natuur en landschapsbeheer. Niet op deze hele oppervlakte is een contract mogelijk: in veel gebieden is een ruim zoekgebied begrensd waarbinnen een vastgesteld aantal hectares kan worden gecontracteerd (de zogeheten ruime jas methode). Voor de zes gebiedsplannen tezamen bedraagt het hectarequotum 24.070 ha. Voor de provincie als geheel geldt dus een ruimejasfactor 5. Deze verschilt per plangebied van 3 tot 12 (zie bijlage 2). Het hectarequotum van 24.070 ha bestaat uit: 14.841 ha natuurgebied, waarvan 2.708 ha in de vorm van een ruimejasbegrenzing (een groter zoekgebied met een vast haquotum); 9.229 ha beheersgebied, waarvan 6.419 ha met ruime jas. De helft van het hectarequotum ligt in Laag Holland. Bij de weidevogelcontracten moeten we onderscheid maken tussen: de werkelijk gecontracteerde hectares (waar feitelijk weidevogelbeheer plaatsvindt); de nettobeleidshectares : het deel hiervan dat meetelt in het hectarequotum, c.q. voor de realisering van de EHS. Voor de omrekening van bruto naar nettooppervlakte is een sterk gedifferentieerde sleutel bedacht, waarbij lichtere vormen van weidevogelbeheer slechts voor een deel meetellen als beleidshectares. Op dit moment vindt in NoordHolland betaald weidevogelbeheer (SAN en SN) plaats op 28.538 ha. Hiermee is een bedrag gemoeid van 4,7 mln., ofwel gemiddeld 165, per ha. Het gaat om 25.717 ha SANbeheer 3,9 mln. en 2.821 ha SNbeheer à 0,8 mln. Gerekend in nettobeleidshectares gaat het om 9.278 ha, waarvan 6.457 ha SANbeheer. Bijlage 2 geeft een verdere specificatie van de huidige contracten en kosten. Kijken we naar de ILGovereenkomst 20072013 tussen LNV en NoordHolland, dan overschrijdt de totaal gerealiseerde beheeroppervlakte (28.465 ha SAN + SN) reeds de oppervlakte uit de ILGovereenkomst (28.098 ha) met enkele honderden hectares. Hierin is het weidevogelbeheer niet uitgesplitst. Omdat de gerealiseerde oppervlakten in de ILGovereenkomst jaarlijks toenemen, is in de laatste jaren van de ILGperiode nog enige groei mogelijk. Deze groei beslaat in totaal ca 400 ha. Nemen we een gemiddelde ILGbijdrage van 500, per ha als uitgangspunt, dan gaat het om een aanvullend budget van pakweg 200.000,. Daarmee zou er vanuit het ILG voor de komende jaren 4,9 mln. per jaar aan weidevogelgeld beschikbaar zijn. 4

Daarnaast vindt weidevogelbeheer plaats op de terreinen van Staatsbosbeheer. De kosten hiervan komen niet ten laste komen van de provinciale begroting, maar worden rechtstreeks door LNV betaald. Het gaat volgens opgave van SBB om 3.850 ha met weidevogelbeheer (excl. terreinen die door derden worden beheerd, zoals Spaarnwoude). De gemiddelde LNVbijdrage aan de graslanden die SBB als weidevogelgrasland beheert, is ca 134, per ha. Daarmee komt het totale bedrag dat SBB van het ministerie ontvangt voor weidevogelbeheer op 516.000, per jaar. In totaal vindt dus in NoordHolland weidevogelbeheer plaats op 32.315 ha. Hiermee is op dit moment een bedrag gemoeid van 5,2 mln. Doordat het ILG met enige groei rekent, zal voor de komende jaren een bedrag van grofweg 5,5 mln. beschikbaar zijn. Betrokken beheerders en vrijwilligers Bij het weidevogelbeheer in NoordHolland zijn betrokken: drie grote terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Landschap NoordHolland en Vereniging Natuurmonumenten), een enkele kleinere (zoals de Stichting Hooge Weide die 35 ha weidevogelgrasland tussen Castricum en Uitgeest beheert) en een recreatieschap (Spaarnwoude; beheert in opdracht van SBB het gelijknamige recreatiegebied waarin bijna 1.000 ha grasland is gelegen); ongeveer 1.000 agrariërs. Hiervan is een groot deel verenigd in de tien agrarische natuurverenigingen die NoordHolland telt; ongeveer duizend vrijwilligers, betrokken bij het opsporen, markeren en monitoren van legsels. Resultaten beheer De resultaten van het beheer kunnen we op verschillende manieren benaderen: a. de mate waarin de doelen van de gecontracteerde beheerpakketten zijn gehaald. Evaluaties laten zien dat in NoordHolland tot op grote hoogte de pakketdoelen worden gehaald. Dit is echter geen bewijs dat het beheer werkt; b. de dichtheden aan vogels bij verschillende vormen van beheer. Zoals gezegd laat onderzoek in Laag Holland zien dat de dichtheden op percelen met weidevogelbeheer hoger zijn dan op percelen zonder. Ook deze vergelijking is geen zuiver bewijs van effectiviteit: vanwege hun weidevogeldichtheden zijn gebieden destijds immers begrensd als beheers of natuurgebied. Bovendien is de trend in landbouw en natuurgebieden vrijwel gelijk; c. paarsgewijze vergelijking van percelen met en zonder beheer. Onderzoeken in deze sfeer laten doorgaans weinig beheereffect zien, maar zijn methodologisch ook aanvechtbaar; d. de trend op percelen met en zonder weidevogelbeheer. Uit dergelijk onderzoek blijkt een licht positief beheereffect op weidevogels; e. de effecten van afzonderlijke beheermaatregelen. Uit onderzoek hiernaar komt het volgende beeld naar voren: nestbescherming werkt ter verhoging van het broedsucces, maar is als zelfstandige maatregel voor kritische soorten (grutto, tureluur, watersnip, kemphaan etc.) niet afdoende. In het onderzoek in Laag Holland bleek nestbeschermingsland overigens nog behoorlijk hoge dichtheden (97 broedpaar per 100 ha) te herbergen; uitstel van de eerste maaidatum verhoogt de overleving van kuikens door het bieden van dekking en voedsel. Op percelen met een late maaidatum worden hogere dichtheden gevonden dan op land met nestbescherming. Zeer late maaidata hebben voor een soort als de grutto weinig toegevoegde waarde; 5

plasdras werkt goed als foerageer en rustplek, maar onduidelijk is of er extra vogels in de omgeving gaan broeden. Beheer werkt dus wel, maar de mate waarin laat nog te wensen over en de mechanismen zijn niet altijd volledig doorgrond. Daar waar de beheerresultaten ontoereikend zijn, kunnen (als we louter kijken naar de ingezette beheermaatregelen) de volgende oorzaken een rol spelen: a. een tekort aan kuikenland, en wel op twee manieren: kwantitatief: te weinig kuikenland (c.q. te veel land met louter nestbescherming); kwalitatief: te weinig geschikt kuikenland (van de goede kwaliteit en/of op het juiste moment in het broedseizoen). Louter lang gras is niet per definitie goed kuikenland; b. een onvoldoende effectief beheermozaïek : het behalen van voldoende reproductie stelt hoge eisen aan de ruimtelijke rangschikking van het beheer. Het beheer moet: op plekken liggen die geschikt zijn als weidevogelleefgebied. Landelijk ligt een substantieel deel van het beheer op percelen die ongeschikt zijn voor weidevogels; ruimtelijk zo zijn gerangschikt dat recht wordt gedaan aan de actieradius van weidevogelgezinnen; voldoende gebiedsdekkend zijn. Zoals we later zullen zien, heeft NoordHolland een tekort aan beheerde oppervlakte om zijn weidevogelpopulaties doelmatig te beheren. Oorzaken terugloop Naast een soms onvoldoende doelmatig beheer zijn er andere factoren die de terugloop van veel weidevogelsoorten veroorzaken: verstening: de afgelopen decennia is een aanmerkelijke oppervlakte goed weidevogelgrasland verloren gegaan als biotoop door rode functies (bebouwing, infrastructuur); verstoring: de verstorende werking van de aanleg van infrastructuur reikt verder dan de oppervlakte die de aanleg zelf inneemt; predatie: deze is de afgelopen jaren sterk toegenomen, mede als gevolg van landschappelijke veranderingen (zie hierna); verdichting en verruiging van het landschap. De openheid, een belangrijke factor in de geschiktheid voor weidevogels, is plaatselijk sterk afgenomen. Daarnaast zijn percelen plaatselijk verruigd (ongewenste groei van riet, pitrus etc.); toegenomen drooglegging, c.q. een afname in de diversiteit in de graslandvochtigheid. Het effect op vogels is overigens meestal indirect: via een intensiever graslandgebruik; ontwikkelingen in agrarisch grondgebruik. In de laatste tien jaar gaat het dan met name om de wijze van voederwinning, waarbij steeds sneller en grootschaliger wordt gewerkt. Uit een evaluatie van het mozaïekbeheer blijkt dat als het beheer grofweg op orde is externe factoren als openheid, predatie en weersomstandigheden veel belangrijker zijn dan beheerfactoren. Kennis en kennislacunes Weidevogels zijn één van de best onderzochte soortgroepen van Nederland. Sinds de jaren 70 zijn er vele studies aan gewijd. Sinds enkele jaren is er een landelijke Kenniskring Weidevogels (getrokken door het ministerie van LNV), die een nieuwe impuls heeft gegeven aan het weidevogelonderzoek. NoordHolland heeft zijn eigen Kenniscentrum Weidevogels, een initiatief van de gezamenlijke beheerders. Daarnaast beschikt NoordHolland al jaren over een weidevogelmeetnet, waardoor de ontwikkeling over een lange periode bekend is. In Laag Holland, waar 44% van de NoordHollandse vogels broedt, is in 2006 een gebiedsdekkende telling gehouden, gekoppeld aan onderzoek. Ook in andere gebieden worden periodiek 6

gebiedsdekkende tellingen gehouden. In 2009 worden alle weidevogelgebieden in Noord Holland integraal geteld. Deze telling is mede de nulmeting voor het nieuwe Programma Beheer, maar fungeert als zodanig ook voor deze visie. We beschrijven hier niet alle beschikbare onderzoekresultaten. Een deel hiervan is al vermeld onder resultaten beheer. Op dit moment richt het onderzoek zich vooral op de volgende aspecten van weidevogelbeheer: a. de ruimtelijke aspecten, c.q. een gebiedsmatige aanpak. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om: de dynamiek van populaties in relatie tot het gewenste beheermozaïek; de relatie tussen beheer in natuurgebied en agrarisch gebied, op basis van het onderzoek in Laag Holland kruispunten in beheer genoemd en die althans in dat gebied één van de succesfactoren blijken voor weidevogels; b. een optimaal beheer met het oog op voldoende reproductie. Hier worden uit onderzoek twee sporen zichtbaar: de beleidsadviezen van het Weidevogelverbond richten zich op een norm voor de hoeveelheid kuikenland gerelateerd aan het aantal gruttobroedparen. Onder de noemer kuikenland vallen diverse beheertypen gericht op een bepaalde graslengte (dekking) en de aanwezigheid van voldoende voedsel, met name voor gruttogezinnen. De wetenschappelijke hardheid van de voorgestelde norm (minimaal 1,4 ha kuikenland per gruttobroedpaar, waarvan minimaal 0,4 ha kruidenrijk grasland) is nog voor verbetering vatbaar; ander onderzoek van de Kenniskring (Weidevogels op landschapsschaal, sterk gebaseerd op Laag Holland) wijst uit dat succesvolle weidevogelgebieden een mix van voldoende nestland en kuikenland hebben en dat een aandeel van ca 70% aan laatgemaaid en beweid land daarin één van de factoren is; c. factoren op de trekroute die de overleving bepalen; d. invloed van bodemleven (wormen, emelten) en bodemchemie. De provincie kan op slechts een deel van deze factoren invloed uitoefenen. Waar het gaat om kuikenland, is de norm van het Weidevogelverbond voor het provinciaal beleid operationeler dan een oppervlakteaandeel laatgemaaid en beweid land. Bodemleven en bodemchemie kunnen ook met eenmalige investeringen ( kwaliteitsimpulsen ) worden beïnvloed. Nog enigszins een kennislacune is de rol van beweiding in het weidevogelbeheer. Hoewel er sterke signalen dat beweiding van cruciaal belang is (zie Weidevogels op landschapsschaal), kent het nieuwe subsidiestelsel in deze sfeer slechts één (nieuwe) beheermaatregel: extensieve beweiding. De rol van andere vormen van beweiding is nog onderbelicht. 7

3. Beoogde trendbreuken in het provinciale weidevogelbeleid Met de weidevogelvisie 20102021 en het nieuwe stelsel Programma Beheer treedt met ingang van 2010 een provinciaal weidevogelbeleid in werking dat op verschillende punten een trendbreuk inhoudt met het verleden. Deze vormen deels al een samenvatting van belangrijke punten uit de visie: 1. Mede om de gewenste kwaliteitsslag te bereiken, gaat de provincie het beheer op een andere manier aansturen: de provincie identificeert gebieden waar met voorrang op weidevogels zal worden ingezet. Deze gebieden zijn selectiever gekozen dan nu het geval is; vervolgens stuurt zij vooral op budgetten en op de kosteneffectiviteit van de inzet van die budgetten; om de kosteneffectiviteit te waarborgen, komen er spelregels voor de situering van het beheer op gebiedsniveau; het beheer zal niet langer aanbodgestuurd zijn (iedereen binnen een begrenzing kan aanvragen wat hij wil), maar vraaggestuurd: op basis van een afgewogen plan wordt een optimale deelname gezocht. In het verlengde daarvan komt de verantwoordelijkheid voor het uitstippelen van het beheer veel sterker dan vroeger bij de beheerders in de streek te liggen; de provincie zal het proces om te komen tot integrale weidevogelplannen intensief aansturen/begeleiden en introduceert beheerregie op het gevoerde beheer; de provincie evalueert systematisch de bereikte resultaten en stelt het beleid zo nodig periodiek bij. 2. Er worden alleen middelen ingezet in gebieden die geschikt zijn of op korte termijn geschikt kunnen worden gemaakt. Hiertoe wordt een provinciale geschiktheidskaart opgesteld. Deze kaart wordt leidend voor de situering van weidevogelbeheer in de nieuwe natuurgebiedsplannen en krijgt in de Structuurvisie ook een planologische status. Voor de begrenzing betekent dit een aanmerkelijke indikking van de nu relatief ruime begrenzing: in reële oppervlakten van grofweg 1:5 naar 1:2 en in de toekomst bij toenemend weidevogelareaal zelfs naar 1:1,5. 3. De inzet van middelen (maatregelen en budgetten) wordt geconcentreerd in weidevogelkernen: gebieden met substantiële dichtheden aan weidevogels. Minimaal 90% van het budget zal in deze kernen worden ingezet. De beheerders in weidevogelgebieden zijn primair aan zet om een doelmatig beheer gestalte te geven. Zij krijgen daarmee meer ruimte voor regionaal maatwerk. De provincie geeft de beheerders daarbij wel spelregels mee voor de inzet van maatregelen, met name voor gruttogebieden, om voldoende reproductie van weidevogelgezinnen te waarborgen. 4. Voor een optimaal beheer van de NoordHollandse weidevogelkernen liggen er voor de komende jaren de volgende opgaven: vergeleken met de nu gecontracteerde oppervlakte is er een beheertekort van ca 8.700 ha. In combinatie met een krappere ruime jas en de kwalitatieve opgaven (zie hierna), is het van groot belang te werken aan draagvlak en deelname; daarnaast is er in het agrarisch gebied een forse opgave om het areaal, de ruimtelijke rangschikking en de kwaliteit van zogeheten kuikenland (beheer gericht op dekking en voedsel voor weidevogelgezinnen) te verbeteren. Bij een kuikenlandnorm van 1,0 ha 8

per gruttogezin (de ondergrens van de bandbreedte die de provinciale vereist) is er qua areaal voldoende kuikenland, bij een norm van 1,4 ha (de bovengrens) is er een tekort van ruim 2.800 ha; de opgave in natuurgebieden is vooral gelegen in het creëren van meer mozaïek in beheer en een betere afstemming tussen het beheer hier en in het omringende agrarisch gebied (ze ook punt 5). De provincie zal de collectieve beheerplannen van de beheerders hierop nauwgezet toetsen. Hoewel de mogelijkheid bestaat om onderbouwd af te wijken van de provinciale spelregels, zullen aanvragen die geen perspectief bieden op optimaal beheer, niet worden gehonoreerd. 5. In het verlengde daarvan gaan beheerders op gebiedsniveau nauwer samenwerken. Daar waar op de schaal van een collectief beheerplan meer beheerders betrokken zijn, vereist de provincie onderlinge afstemming van beheer. 6. Er komt meer ruimte voor regionaal en locaal maatwerk ten aanzien van: de doelformulering. Anders dan in het verleden mikt de provincie niet alleen op de grutto, maar gaat qua doelformulering en inzet van maatregelen onderscheid maken in drie soortgroepen; de ruimtelijke inzet van maatregelen. De beheerders zijn zelf aan zet om met inachtneming van de provinciale spelregels het beheermozaïek uit te stippelen en er komen meer mogelijkheden voor jaarlijkse aanpassingen in het beheer; de pakketinhoud en vergoeding (op basis van de catalogus groenblauwe diensten). Mits daarvoor financiële ruimte is, zijn regionale pakketten of toeslagen (bijv. vaarvergoeding) mogelijk. 7. De provincie investeert veel meer dan in het verleden in het geschikt(er) maken van leefgebieden. Hiertoe zal zij de resterende investeringsbehoefte in kaart brengen en zich inspannen de benodigde middelen bijeen te brengen. 8. De provincie zal ook langs andere beleidsterreinen sterker bijdragen aan een doelmatige weidevogelbescherming: het ruimtelijk beleid zal een stringentere bescherming bieden aan de leefgebieden van weidevogels. Cruciale landschapskenmerken als openheid zullen worden gehandhaafd. Als hieraan (in de maatschappelijke belangenafweging) toch geweld wordt gedaan, is compensatie vereist. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor bepaalde (schadelijke) vormen van waterberging in weidevogelgebieden; waar nodig kan een hoogwaterpakket worden geïntroduceerd; het faunabeleid gaat mogelijkheden scheppen voor extra schadepreventie / predatiebeperking in weidevogelgebieden en voor het achterwege laten van preventieve maatregelen die weidevogels verstoren; het landschapsbeleid zal mede worden gericht op weidevogellandschappen. 9

4. Doelen en ambities Ambities In het Actieprogramma Weidevogels (2006) van het landelijke Weidevogelverbond is de volgende ambities overeengekomen: stabilisatie van de neerwaartse trend (voor elke soort) in 2010, daarna realiseren van groei. Om dat te realiseren, komt er 30.000 ha leefgebied voor zeer kritische soorten (niveau kemphaan), 250.000 ha voor kritische soorten (niveau grutto) en op het overige areaal (1,2 mln. ha) ruimte voor overige weidevogels (niveau kievit). Er is berekend dat hiervoor jaarlijks ca 30 mln. extra beheergeld nodig is en eenmalig 18 mln. extra aan inrichtingsgeld. Deze ambities zijn inmiddels niet realistisch gebleken. NoordHolland volgt wel de ambitie, maar met een andere tijdplanning: 20102015: bereiken van stabilisatie op provinciaal niveau, en wel door: in gebieden met afname anno 2009: afremmen afname, ombuigen naar stabilisatie in stabiele en groeigebieden: ombuigen naar groei, resp. behoud groei 20162021: bereiken van groei op provinciaal niveau. De provinciebrede inventarisatie die in 2009 zal plaatsvinden, zal worden gebruikt als nulmeting voor de vorderingen in de jaren daarna. De mogelijkheden voor het verwezenlijken van de ambities hangen nauw samen met: het realiseren van voldoende draagvlak en deelname; het realiseren van een optimale samenwerking tussen beheerders; de beschikbaarheid van afdoende budget. Daarom zal de provincie ook investeren in draagvlak en gebiedsprocessen. Ook worden financiële scenario s opgesteld (zie ook 9) voor de relatie tussen ambities en budgetten. Van ambities naar operationele doelen Omdat op de populatieontwikkeling vele externe factoren van invloed zijn en de provincie alleen kan sturen op beheer en inrichting, fungeren de ambities als streefbeeld en niet als hard afrekenbare doelen. Als afrekenbare doelen formuleren we: verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden voor weidevogels, c.q. van de randvoorwaarden voor optimaal beheer. Niet alleen door een brede insteek in het provinciale beleid (zie 5), maar ook door een betere doorwerking van het provinciale beleid in plannen van andere partijen; realiseren van het optimale areaal aan weidevogelbeheer (groei met ca 8.700 ha ten opzichte van 2009), dus van een groei in de deelname; realiseren van een optimale samenstelling en situering van het beheer, met name voor de gruttogroep (goede verhouding tussen nestland en kuikenland in een doelmatige ruimtelijke configuratie); verbeteren van de samenwerking tussen beheerders (af te meten aan het aantal collectieve beheerplannen dat door meer dan één beheerder is opgesteld); in stand houden en zo mogelijk vergroten van het voor weidevogelbeheer beschikbare budget. Drie prioriteiten De provinciale inspanning is gericht op: duurzame weidevogelpopulaties; duurzaam beheer; 10

duurzame inzet / motivatie beheerders. De provincie hanteert daarbij drie prioriteiten 1. Houden wat we hebben, maar tegelijk anticiperen op groei. 2. Investeren in leefgebieden. 3. Realiseren van groei en vernieuwen van beleid. In de periode 20102016 zal het beleid worden gericht op de twee eerste prioriteiten. De prioriteiten zullen in de komende paragrafen nader worden uitgewerkt. Indeling in drie soortgroepen In de natuurgebiedsplannen zullen de ambities per soortgroep worden vastgelegd en zal de maatregelkeuze hierop worden afgestemd (regionaal maatwerk). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie soortgroepen: de gruttotureluurgroep; de kievitscholekstergroep; de zangvogelgroep (veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart). Op twee andere soortgroepen (zeer kritische soorten en eenden) komen we hierna nog kort terug. De driedeling speelt een rol waar het gaat om de spelregels voor het beheer (zie 6). Waar het gaat om het identificeren van kerngebieden (zie eveneens 6) onderscheiden we slechts twee typen gebieden: gruttokerngebieden en weidevogelkerngebieden. De laatste gebieden zijn niet zonder meer gelijk aan de leefgebieden van de twee laatste soortgroepen, maar weerspiegelen wel de gebieden die voor àndere soorten dan grutto en tureluur van belang zijn. In de collectieve beheerplannen geven de regionale beheerders aan op welke soortgroep(en) zij mikken. De beheerders op Texel hebben dat bijvoorbeeld in het Weidevogelplan Texel al in detail gedaan. Zeer kritische soorten en watervogels Er zijn nog twee andere soortgroepen die in NoordHolland voorkomen: a. De groep van de zeer kritische soorten zoals kemphaan, watersnip en zomertaling. Deze soorten komen goeddeels voor in de geïdentificeerde weidevogelkernen, en met name in de gruttokernen (zie bijlage 9). Voor deze groep is het provinciale beleid als volgt: daar waar deze soorten voorkomen, is het streven gericht op behoud/verbetering van het leefgebied. De regionale collectieve beheerplannen moeten aangeven welke maatregelen hiervoor worden genomen. In beginsel staat hiervoor in het nieuwe stelsel Programma Beheer en breed scala aan beheermaatregelen en inrichtingssubsidies ter beschikking; daar waar de soort broedt in een Natura 2000gebied (zo zijn kemphaan en/of watersnip doelsoort in de N2000gebieden Wormer en Jisperveld en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske), zullen de N2000beheerplannen voorzien in passende maatregelen. Daarbij staan overigens dezelfde maatregelen ter beschikking als hiervoor genoemd; ook zijn maatregelen mogelijk vanuit het provinciale soortenbeschermingsbeleid (nu leefgebiedenbeleid). b. De groep van de watervogels (eenden). De provincie voert hiervoor geen apart beleid. Deels broeden deze soorten in de slootkanten en zijn ze meer geholpen met slootkantbeheer dan met beheer op de percelen zelf. Waar het gaat om soorten die in het grasland broeden (bijv. slobeend), liften ze mee op de maatregelen voor andere graslandbroeders (met name de maatregelen voor de gruttogroep). 11

5. Inzet provincie De provincie wil breed inzetten op weidevogels. daarbij gaat het niet alleen om optimaal beheer, maar ook om andere randvoorwaarden voor een duurzaam behoud en beheer. In deze paragraaf schets de provincie zijn inzet voor een effectief en gedragen weidevogelbeheer. In de paragrafen daarna gaan we in detail in op de inzet van de provincie waar het gaat om beheer in inrichting. In 10 beschrijven we welke inzet de provincie van andere partijen verwacht. Inzet van middelen beter toespitsen De provincie gaat veel meer dan in het verleden financiële en inhoudelijke sturing toepassen: de provincie past het nieuwe subsidiestelsel (SNL) voor weidevogels alleen toe in geschikte leefgebieden. Het merendeel van het budget (minimaal 90%) wordt besteed in zogeheten weidevogelkerngebieden. Het uitgebreide en waardevolle gegevensbestand van NoordHolland maakt een verantwoorde en doelmatige toespitsing van de ingezette maatregelen goed mogelijk; er komen spelregels voor de samenstelling en ruimtelijke situering van het beheer. Het gebied (de gezamenlijke beheerders) is aan zet om hiervoor een solide plan op te stellen als basis voor de subsidieaanvraag. Dit wordt door de provincie getoetst. De werkwijze met leefgebieden en kerngebieden beschrijven we uitgebreid in de volgende paragraaf. Ook bij deze doelgerichte aanpak is extra geld nodig voor het beheer van de NoordHollandse weidevogelkerngebieden. De provincie zal zich inspannen om hiervoor extra budget te creëren. Optimale organisatie van het beheer De provincie zal een goede organisatie van het beheer bevorderen door te investeren in: vakmanschap van beheerders (aanvullend op mogelijkheden hiertoe in het nieuwe subsidiestelsel); inzet en opleiding van vrijwilligers (via Landschap NoordHolland); samenwerking tussen beheerders, bijvoorbeeld door het oprichten van weidevogelkringen. De provincie blijft dus investeren in (de organisatie van) vrijwillige weidevogelbescherming (veelal nestbescherming), maar verwacht dat in de communicatie en contacten hierover ook het belang van maatregelen voor kuikens wordt benadrukt. Vernieuwing beheer De provincie wil een actieve rol spelen in de verdere vernieuwing van het weidevogelbeheer door: een gedegen monitoring en evaluatie van het gevoerde beheer (zie hierna); experimenten met nieuwe vormen van beheer; bijdragen aan kennisontwikkeling, bijvoorbeeld door het provinciale Kenniscentrum; begeleiding van gruttobedrijven, bedrijven die omschakelen naar weidevogelbeheer als primaire tak. In 8 zijn enkele onderdelen wat nader uitgewerkt. Verbeteringen in het weidevogelinstrumentarium zullen zo snel mogelijk (zo nodig en mogelijk ook in lopende contractperioden) worden doorgevoerd. Monitoring en evaluatie Voortzetten van intensieve monitoring en evaluatie. In 2009 zullen de weidevogels in de gehele provincie worden geïnventariseerd. Deze inventarisatie fungeert tevens als nulmeting 12

voor het realiseren van de visiedoelen. In de jaren daarna zal het reguliere inventarisatieschema (jaarlijks meetnetplots en selecte roulerende gebiedsdekkende inventarisaties) worden voortgezet. Mede op basis van de inventarisaties zullen elke drie jaar beleidsevaluaties plaatsvinden, in 2015 en 2021 (een jaar voor het einde van elke beheerperiode) grondiger dan in 2012 en 2018 (tussentijds). Landschapsbeleid Het provinciale landschapsbeleid zal sterker worden gekoppeld aan behoud en versterking van weidevogellandschappen. Daarbij kan het gaan om substantiële overheidsfinanciering (bijvoorbeeld door koppelen van EUlandbouwgelden aan maatschappelijke doelen zoals landschapsbeheer), maar ook om bevordering van private financiering en nieuwe economische dragers voor weidevogellandschappen. Regeling probleemgebieden In het verlengde daarvan: op dit moment is toepassing van de regeling probleemgebieden, een regeling voor compensatie van landbouwbedrijven voor natuurlijke handicaps, gekoppeld aan toepassing van actief natuur en landschapsbeheer. Omdat de toepassing van de SAN sterker wordt geconcentreerd in kerngebieden, maar de provincie het omringende landschap graag intact wil houden, verdient het in het kader van deze visie overweging om de koppeling op te heffen. In dat geval zal de provincie op dit punt afwijken van de modelverordening Programma Beheer zoals het IPO die heeft opgesteld. Ruimtelijke ordening De kaart met weidevogelleefgebieden wordt opgenomen in het ruimtelijk beleid (Structuurvisie) en krijgt daarmee een planologische status. In de Structuurvisie zal overigens nog wel een integrale afweging plaatsvinden met andere ruimtelijke belangen. Inzet is dat weidevogelleefgebieden zoveel mogelijk worden gevrijwaard van voor weidevogels verstorende ruimtelijke ingrepen. Als die onvermijdelijk zijn, geldt een compensatieplicht. De provincie zal de weidevogelbelangen regelen via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Faunabeleid De provincie draagt voor zover dat nog niet het geval is zorg voor een goede juridische basis voor populatiebeheersing van predatoren en verstorende soorten (met name vos en overzomerende ganzen). Voor deze soorten is het faunabeleid in beginsel goed geregeld. Voor ganzen komt de provincie echter binnenkort met een uitvoeringskader, waarin: het mogelijk wordt om extra populatiebeheersende maatregelen te treffen in belangrijke weidevogelgebieden. Voorgenomen maatregelen moeten overigens wel in het Faunabeheerplan beargumenteerd zijn; het gemakkelijker wordt om in weidevogelgebieden preventieve maatregelen (nu verplicht om schade te kunnen claimen, maar verstorend voor weidevogels) achterweg te laten. De provincie volgt daarin de landelijke lijn van het Faunafonds. Waterbeleid In het waterbeleid neemt de provincie de weidevogelbelangen als volgt mee: daar waar de doelen vooral zijn gericht op de gruttotureluurgroep of de zeer kritische soorten, is het voor de weidevogels gewenst om de kerngebieden te vrijwaren van peilverlaging. In de meeste veenweidegebieden is dit overigens al staand beleid. In de besluitvorming zal hierbij in landbouwgebieden uiteraard ook rekening worden gehouden met de agrarische functie; 13

daar waar peilverhoging gewenst is, kan een speciaal beheerpakket ( hoogwaterpakket ) worden geïntroduceerd. De beheerders kunnen in hun collectieve beheerplan voorstellen doen voor zo n nieuwe maatregel, die valt onder het maatwerk waarover we eerder spraken; waar waterberging in weidevogelgebieden aan de orde is, wordt aan de hand van monitoring vastgesteld of er sprake is van synergie of strijdigheid. In het laatste geval is compensatie verplicht. Grondbeleid Daar waar draagvlak is, zal de provincie investeren in beheergrondbanken (nu al in Laag Holland en de Vechtstreek, mogelijk ook op Texel) om het weidevogelbeheer en het natuurbeheer in brede zin extra impulsen te geven. Inzet naar LNV en andere provincies De provincie zet zich in voor: een LNVbijdrage in de gestegen beheervergoedingen (in IPOverband). Komt die er niet, dan is de provincie genoodzaakt zijn ILGtaakstelling aan te passen; een verhoging van de LNVbijdrage aan Staatsbosbeheer als het provinciale weidevogelbeleid voor SBB tot hogere kosten leidt; een optimale afstemming met andere weidevogelprovincies waar het gaat om de instrumenten en financiën voor weidevogelbeheer; een efficiënte verdeling van de geldmiddelen voor weidevogelbeheer tussen de weidevogelprovincies. De tussentijdse evaluatie van het ILG in 2010 is daarvoor de eerstkomende gelegenheid. 14

6. Prioriteit 1: houden wat we hebben Inzet voor hele provincie: wettelijke vereisten en vrijwillige bescherming Voor een optimale weidevogelbescherming is de volgende getrapte insteek van belang: overal gelden uiteraard de wettelijke vereisten voor bescherming, zoals vastgelegd in de Flora en Faunawet. Voor landbouwgebieden wordt in het kader van die wet momenteel een Gedragscode weidevogelbescherming ontwikkeld waarin de (onbetaalde) basiseisen aan de bescherming zijn vastgelegd. Die gelden in de hele provincie, overal waar weidevogels voorkomen. De provincie zal bevorderen dat deze gedragscode voortvarend wordt vastgesteld (zie ook 10); onbetaalde bescherming vindt ook plaats door het ontzien van legsels die tevoren (veelal door vrijwilligers) zijn opgespoord en gemarkeerd. De provincie blijft zoals gezegd in 5 investeren in de coördinatie van deze bescherming. Deze bescherming vormt de onbetaalde basis voor de betaalde weidevogelbescherming, waarover het later in deze paragraaf met name zal gaan. Identificeren van geschikte leefgebieden Anders dan in het verleden zal de provincie de komende twaalf jaar veel gerichter investeren in gebieden die geschikt zijn (of zijn te maken), waar zich bepaalde minimum dichtheden aan weidevogels bevinden (de zogeheten kerngebieden) en waar een effectieve maatregelmix wordt ingezet. Eerste stap daarin is het identificeren van geschikte weidevogelleefgebieden. Deze worden leidend voor het sluiten van contracten in het kader van de nieuwe natuurgebiedsplannen: subsidieaanvragen van buiten geschikte leefgebieden worden in beginsel niet gehonoreerd. Let wel: het gaat hier alleen om aanvragen voor weidevogelbeheer, niet voor eventuele andere natuurtypen. De leefgebieden zijn ruimer dan de later te definiëren weidevogelkerngebieden. De provincie vindt een ruimere begrenzing dan alleen de kerngebieden van belang: omdat een deel van de weidevogels zich buiten de kerngebieden blijkt te bevinden (zie verderop). De provincie wil (bij voldoende financiën) een zo groot mogelijk deel van de huidige populaties adequate bescherming bieden; de provincie wil anticiperen op de beoogde populatiegroei; weidevogelpopulaties zijn dynamisch en verplaatsen zich soms binnen een gebied. De provincie heeft een kaart opgesteld van weidevogelleefgebieden. Bijlage 4 bevat niet alleen de voorlopige kaart, maar ook een verantwoording van de totstandkoming daarvan. De leefgebiedenkaart beslaat een oppervlakte van 54.158 ha, waarvan bijna 45.000 ha grasland (83%) en ruim 9.200 ha bouwland (17%). De leefgebieden beslaan tweemaal de oppervlakte waarvoor nu contracten zijn gesloten en tevens tweemaal het hectarequotum in het kader van het Programma Beheer. Vergeleken met de huidige begrenzingen betekent de nieuwe kaart een indikking met 70.000 ha (let wel: niet op de gehele 70.000 ha is nu weidevogelbeheer mogelijk). Niettemin blijft er gemiddeld over de provincie een werkbare ruime jas van 1:2 over. In het optimale scenario waarin het beheerde areaal met 8.000 ha groeit, wordt de jas krapper en bedraagt die gemiddeld 1 : 1,5 (zie bijlage 4). In gebieden die als niet geschikt zijn aangemerkt, zullen in beginsel geen weidevogelpakketten worden opengesteld. Dat wil niet altijd zeggen dat hier geen vogels zitten die beschermingswaardig zijn. Soms zal hier gebruik kunnen worden gemaakt van 15

andere pakketten, zoals die voor akkervogels. Soms zal vrijwillige (onbetaalde) bescherming voldoende zijn. En soms zal nauwelijks actieve bescherming nodig zijn, zoals op een deel van het akker en bollenland. Als daarvoor goede redenen zijn, kunnen beheerders in gebieden die in eerste instantie niet als leefgebied zijn aangemerkt, hiertoe bij het opstellen van het natuurgebiedsplan alsnog een verzoek indienen, mits dat vergezeld gaat van een solide onderbouwing. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor stroken land die in het model als ongeschikt zijn geclassificeerd door hun afstand tot bebouwing of beplanting, maar waar in de praktijk wel vogels blijken te broeden. Definitief ongeschikte landbouwgebieden zullen niet langer worden begrensd als weidevogelgebied. Definitief ongeschikte natuurgebieden met een primaire weidevogeldoelstelling zullen als ze nog niet zijn verworven worden ontgrensd als natuurgebied, tenzij een andere kansrijke doelstelling kan worden gevonden. Voor definitief ongeschikte gebieden die zijn verworven, zal in samenspraak met de beheerder (zij leveren de provincie binnenkort nieuwe voorstellen voor natuurdoeltypen toe) een andere doelstelling (landschap, botanisch etc.) worden gezocht, zodanig dat het weidevogelbeheer in de aanpalende kern(en) optimaal wordt ondersteund. Zo nodig zullen hiervoor nieuwe beheerpakketten worden ontwikkeld. De leefgebiedenkaart krijgt twee functies: a. hij begrenst de mogelijkheden om weidevogelsubsidie aan te vragen; b. hij krijgt een planologische status: hij zal worden opgenomen in de provinciale Structuurvisie om ontwikkelingen tegen te gaan die schadelijk zijn voor weidevogels zie ook 9. De leefgebieden kaart zoals opgenomen in bijlage 4 is een voorlopige kaart die in 2010 zal worden herzien. Dat heeft drie hoofdredenen: de leefgebiedenkaart is mede gebaseerd op de kaarten met kerngebieden (zie hierna). Deze zijn in sommige gebieden gebaseerd op onvolledig gegevens. Met de integrale telling van 2009 worden deze lacunes grotendeels opgevuld. De resultaten van deze telling zullen eind 2009 worden verwerkt in definitieve kaarten, die een plek zullen krijgen in de nieuwe natuurgebiedsplannen (leefgebieden en kerngebieden) resp. de Structuurvisie (leefgebieden); de leefgebiedenkaart is mede gebaseerd op de gruttogeschiktheidskaart van Alterra. Alterra werkt momenteel aan een verbeterde versie van deze kaart. Die komt in de loop van 2009 beschikbaar; de Alterrakaart is mede gebaseerd op grondwatertrappen. Dat is een nogal grove benadering als het gaat om geschiktheid voor weidevogels. Voor Laag Holland heeft de provincie wel de beschikking over meer gedetailleerde gegevens over de drooglegging, daarbuiten nog niet. Identificatie van kerngebieden De provincie onderscheidt twee typen kerngebieden: gruttokerngebieden en weidevogelkerngebieden. Conform de beleidsadviezen van het Weidevogelverbond zijn gruttokerngebieden gedefinieerd als gebieden met minimaal 10 gruttobroedparen per 100 ha en weidevogelkerngebieden als gebieden met minimaal 20 broedparen per 100 ha van alle soorten behalve kievit, krakeend en graspieper (deze soorten zijn door hun verspreiding minder geschikt voor het definiëren van kerngebieden). Hoewel NoordHolland landelijk gezien relatief hoge dichtheden kent, volgt de provincie de ondergrenzen van het Weidevogelverbond. De provincie vindt het van belang om substantiële delen van de 16