Werkgroep 4 Meetinstrumenten en meetmethodes Werkgroepleden Astrid Lanslots, diëtist Thuiszorg Mark en Maas Martin van Leen, verpleeghuisarts en manager Advies- en BehandelCentrum Avoord Zorg & Wonen
Inleiding Het project Eten & Drinken van de Annevillegroep is ontstaan, omdat uit onderzoek binnen het Amphia Ziekenhuis bleek, dat veel patiënten die voor een poliklinische behandeling naar het ziekenhuis kwamen, ondervoed zijn 1. Dat betekent dat bij een aanzienlijk aantal patiënten/cliënten het probleem van ondervoeding al bestaat wanneer zij in het ziekenhuis worden opgenomen. Risicopatiënten nemen het probleem vervolgens mee naar de volgende schakel in de keten (verpleeghuis, verzorgingshuis, revalidatiecentrum, thuiszorg) wanneer zij het ziekenhuis verlaten. 8 werkgroepen zijn aan het werk gegaan om een regionaal multidisciplinair voedingsbeleid te ontwikkelen en een pakket maatregelen in te voeren. Hiermee zijn de deelnemers aan dit project in staat om de voedingsproblematiek aan te pakken en te verminderen, waardoor met name de transfer naar een volgende schakel beter verloopt. Alle werkgroepen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de oplevering van de resultaten en iedere werkgroep afzonderlijk is verantwoordelijk voor de realisering van taakopdrachten. Met deze rapportage doet werkgroep 4 verslag van haar werkwijze en geeft een overzicht van de resultaten, waarmee duidelijk wordt dat aan de taakopdracht is voldaan. Namens de werkgroepleden; Martin van Leen, verpleeghuisarts en manager Advies- en BehandelCentrum Avoord Zorg & Wonen Astrid Lanslots, diëtist Thuiszorg Mark en Maasmond/ onderdeel zorggroep West- en MiddenBrabant
Werkgroep 4 is met de volgende opdrachten aan de slag gegaan: 4.3.9 inventarisatie van diverse meetinstrumenten waaruit het aandacht schenken aan de voedingstoestand blijkt ketenbreed 4.3.10. nulmeting prevalentie ondervoeding in de regio, gespecificeerd per sector, alsmede een regionaal programma voor metingen van de prevalentie van ondervoeding, aansluitend bij het Landelijk Prevalentie onderzoek Zorgproblemen 4.3.11. regionale afspraken over de te hanteren meetinstrumenten en -methodes 4.3.12. een voorstel over het al dan niet uitvoeren van incidentiemetingen, en voor zover van toepassing: een voorstel m.b.t. het uitvoeren van incidentiemetingen 4.3.13. interpretatie van de meetresultaten, rapportage aan Anneville participanten. 4.3.14. een voorstel tot adviserende maatregelen en of aanpassingen aan het programma naar aanleiding van de meetresultaten Literatuur onderzoek Na analyse van beschikbare literatuur en navraag bij de Nederlandse diëtisten vereniging heeft de werkgroep 4 gevalideerde meetinstrumenten gevonden: 1. Malnutrition screening stool (MST) 2. Mini nutritional assesment (MNA) 3. Short nutritional assesment questionary (SNAQ) 4. Malnutrition Universal screening tool (MUST) Alle 4 de testen zijn gevalideerd voor 1 of meer sectoren. De MNA voor de ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen en de SNAQ voor de klinische zorg. De MUST is de enige van alle bovengenoemde meetinstrumenten die gevalideerd is voor zowel thuiszorg, verzorgingshuis als verpleeghuis. Bij nazoeken op Medline and Chinahl blijken er alleen (inter)nationale studies te zijn gepubliceerd met als meetinstrument de MNA, maar deze is helaas niet gevalideerd voor de thuiszorg. De MUST heeft de volgende eigenschappen: 1. is geschikt voor screening en diagnostiek 2. is internationaal erkend (Espen richtlijnen 2003) 3. geeft informatie over gewicht, gewichtsverlies en Body Mass Index (= retrospectieve,actuele en prospectieve informatie) Wat meet de MUST: 1. BMI en vertaling in score 0-1-2 2. Gewichtsverlies laatste 3-6 maanden en vertaling in score 0-1-2 3. Optreden acute ziektes/verslechtering en bij optreden score 2 Op basis van de 3 scores is er een risico score te berekenen. Bij een score 1 is er een laag risico en bij 2 of meer een hoog risico op ondervoeding. Afname tijd is max 5 minuten.
Een groot probleem bij de berekening van de BMI is het feit dat een betrouwbare meting van de lengte bij ouderen zeer moeizaam te realiseren is. Bij de validering van de MUST heeft men ook gekeken naar alternatieven en bleek het mogelijk om op basis van meting van de lengte van het spaakbeen (onderarm), knie-enkel afstand of afstand basis middel vinger-borstbeen betrouwbare tabellen te produceren die herleidbaar zijn naar de lichaamslengte. De werkgroep komt tot het advies om voor de bepaling van de lichaamslengte de meting van de onderarm (spaakbeen) te gebruiken. Soms is het onmogelijk om lengte en gewicht te meten en te vervolgen. Door bepaling van de bovenarmomtrek halverwege de bovenarm kan geschat worden of er sprake is van ondergewicht (meting<23,5 cm) of overgewicht (meting >32,0 cm) ; als bij herhaling van de meting er 10% afname is, is er waarschijnlijk een vergelijkbare afname qua gewicht en BMI. Ook amputaties geven problemen bij de meting van de voedingstoestand.. Bij meting dient men er rekening mee te houden dat het gewicht daalt (bovenbeen 9,7%, onderbeen 4,5%, voet 1,4%). De SNAQ: 1. een quick en easy screeningsinstrument 2. gewichtsverlies laatste 3-6 maanden 3. alleen retrospectieve informatie Afname tijd is max 3 minuten. In alle landelijke discussies gaat het eigenlijk tussen de SNAQ en de MUST, terwijl in de overige landen de MNA als uitgangspunt wordt genomen. Afname MNA kost echter vrijveel tijd (10-15 min).
CRITERIA VOOR een ketenbreed SCREENINGSINSTRUMENT; Door de stuurgroep zijn er de volgende uitspraken gedaan: Het meetinstrument moet: 1. unaniem zijn 2. praktisch uitvoerbaar zijn. Eisen zoals gesteld in Espen; guideline 2002, BAPEN( malnutrion screenings report): Praktisch toepasbaar Valide, reproduceerbaar Koppeling aan behandelplan Breed inzetbaar Praktisch toepasbaar betekent: Makkelijk; gebruik maken van bestaande dossiers, niet rekenen Begrijpelijk;op niveau van de gebruiker Acceptabel; voor patiënten en verpleging niet te veel tijd in beslag nemend Valide, reproduceerbaar betekent: - duidelijke afkappunten zodat er een behandelplan aan gekoppeld kan worden. Gekeken naar sensitiviteit: - de populatie met (risico op) ondervoeding moet zichtbaar worden. (terecht positief) En specificiteit; - alleen de populatie met (risico op) ondervoeding.(terecht negatief) Koppeling aan behandelplan; alleen de SNAQ heeft hier regels voor Breed inzetbaar: Geschikt voor de totale populatie ( de must maakt gebruik van BMI; en er zijn tal van populatiegroepen die andere afkapwaarden hebben; kinderen, ouderen, COPD-clienten) Bruikbaar door alle hulpverleners die zorg verlenen. Unaniem kiezen voor een screeningslijst is in principe onmogelijk omdat de achterliggende doel per instelling verschillend kan zijn: De SNAQ geeft een retrospectief beeld, wat in klinische setting gevalideerd weergeeft welke cliënten extra zorg behoeven. De MUST geeft een retrospectief beeld en een prospectief beeld en biedt dus ook juist preventief mogelijkheden zoals in verzorgingshuis, verpleeghuis en de thuiszorg noodzakelijk is. De Anneville-screeningslijst zou ook zeker preventief inzetbaar moeten zijn. CONCLUSIE: De MUST is een valide screeningslijst; die inzetbaar is op grote schaal maar op de werkvloer meer tijd kost. De SNAQ is praktisch, breed inzetbaar, maar geeft een retrospectief beeld.
Omdat de praktische kant van het hele verhaal nadrukkelijk doorweegt is op dit moment de SNAQ het aangewezen screeningsinstrument (besluit stuurgroep), met daarbij als voorwaarden dat de lengte en het gewicht van de cliënt genoteerd wordt. De BMI kan met deze gegevens berekend worden en heeft een toegevoegde waarde voor de diagnose stelling. Het lijkt ons wel wenselijk om een gevalideerd quick en easy screeningsinstrument te gaan ontwikkelen, waarbij prospectief gescreend kan worden. De deelnemende organisaties hebben allen geparticipeerd in de Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen. Hieruit zijn inmiddels algemene cijfers bekend waaruit blijkt dat ondervoeding in de regio lager ligt dan gemiddeld in Nederland. Helaas is door de deelnemers niet uniform gebruik gemaakt van de algemene meting en de module ondervoeding. Hierdoor zijn slechts algemene bevindingen te melden. Zie bijlage 1. Het is dan ook niet mogelijk de cijfers van de deelnemers aan dit project te vergelijken. Incidentiemetingen leveren een dusdanige belasting op voor de werkvloer dat het niet wenselijk is om hier een algemene aanbeveling over te doen. Indien er sprake zou zijn van een elektronisch zorgdossier zou dit meer mogelijkheden bieden om snel gegevens naast elkaar te leggen. Mede gezien het feit dat het percentage gescreende nieuwe cliënten een kwaliteitsindicator voor het ziekenhuis is en wordt voor de verpleeghuizen en thuiszorg stellen we voor dat elke organisatie zelf zorg draagt voor het vastleggen van incidentiecijfers en dat voor de verantwoording naar de inspectie de uitkomsten uit de LPZ leidraad zijn. Dit vereist wel dat alle deelnemers de volledige module dienen te registreren. AANBEVELINGEN: Bij intake moeten altijd huidig en gebruikelijk gewicht genoteerd worden in het zorgdossier, evenals gebruikelijke lengte. Iedere instelling dient zelf zorg te dragen voor een weegbeleid. Bij wegen wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een geijkte weegschaal, die op eenzelfde plaats staat. De omstandigheden moeten zoveel mogelijk gelijk blijven; dus met of zonder kleding, wel of niet gegeten. De screening moet plaatsvinden tijdens de intake, herhaling is wenselijk, Voor deze screening wordt op dit moment de SNAQ geadviseerd. Deze kan worden uitgebreid met de voor de organisatie relevante gegevens. Omdat dit vooralsnog niet het meest optimale instrument is, blijft het wenselijk de landelijke ontwikkelingen hierin te volgen. Indien er een meer prospectief instrument ontwikkeld zou worden, moet dit vervolgens ook in de regio geïmplementeerd worden, zelfs al zou dit betekenen dat er geen unanimiteit bereikt kan worden. Na consensus over signaleringscreening zou er nog consensus bereikt moeten worden over de diagnostiek omtrent ondervoeding. 10 december 07 werkgroep 4: Martin van Leen, verpleeghuisarts en manager Advies- en BehandelCentrum Avoord Zorg & Wonen Astrid Lanslots, dietist Thuiszorg Mark en MaasMond/onderdeel zorggroep West- en MiddenBrabant