Wet Plattelandswoningen Plattelandswoning is mogelijk, mits onderbouwd

Vergelijkbare documenten
Bekendmaking van het besluit van de gemeenteraad d.d. 16 december 2013, nr. 11B, tot vaststelling de Beleidsnota Plattelandswoning.

Beleidsnota Plattelandswoning

Beleidsregel Plattelandswoningen 2014

Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat

Zundertse Regelgeving

Victorialaan 1 b-g 5213 JG s-hertogenbosch Gildekamp SP Cuijk Postbus AB Cuijk

Wijzigingsplan Baarsdorpermeer 4, Zuidermeer Bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland, wijziging bedrijfswoning naar plattelandswoning

Nota Plattelandswoningen Wijdemeren

Wijzigingsplan Grootweg 13a, Berkhout Bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland, wijziging bedrijfswoning naar plattelandswoning

'Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat, tweede herziening'

Verklaring. In verband met wijziging agrarische bedrijfswoning tot status plattelandswoning

Beleidsnota plattelandswoningen

'Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat, eerste herziening'

Zienswijzenverslag Bestemmingsplan plattelandswoningen, Locatie Heikomstraat 16

Ruimtelijke onderbouwing. Plattelandswoning Eilandseweg 18 a, Nederhorst den Berg

Aanleiding Adviesvraag Beoordeling

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

Inspraaknota ontwerp 'Beleidsregel omgekeerde werking woon- en leefklimaat'.

Besl ispu nten 1. Het bestemmingsplan Wegelaar 7 vast te stellen. 2. De ingekomen zienswijze te weerleggen.

HEKKELMAN ADVOCATEN NOTARISSEN

Beleidsnota Plattelandswoningen. Beleid met betrekking tot aanwijzing van plattelandswoningen in de gemeente Wijchen

Beleidsregels voor huisvesting van meer dan één huishouden in een woning

Zienswijzennota. Bestemmingsplan Croddendijk 5a

Beleidsnota Plattelandswoningen gemeente Venray

Nota van zienswijzen. Wijzigingsplan Duifhuizerweg 18 Uden NL.IMRO.0856BPDuifhuizerweg18-VA01.

Uitspraak /1/R3

Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen

Versie : 1.0 Datum : 6 oktober Onderzoek milieuaspecten milieuzonering en geur voor woningsplitsing Harreveldseweg 3 in Harreveld

RAADSVOORSTEL. Datum: 1 maart 2016 Nummer: Onderwerp: Voorstel inzake Gebiedsvisie en Geurverordening

Wijzigingsplan It West 2a Augustinusga

1-lekkel m. 2. Relevante jurisprudentie in de situatie dat de provinciale ruimtelijke verordening een geurnorm bevat

Kadernota bestemmingsplanherziening Buitengebied 2016 Module mestbeleid

Afdeling bestuursrechtspraak. Bchandelend ambtenaar Y.A. Neijssel

Onderwerp: Beleidsregel geur en ruimtelijke plannen 2017 gemeente Sint-Michielsgestel

Onderwerp: Verordening geurhinder en veehouderij 2017 gemeente Sint-Michielsgestel

BELEIDSREGEL BIJ BEEINDIGING AGRARISCHE

7. Bij de planvaststelling heeft de raad (voor zover in casu relevant) besloten om:

Toelichting Beleidsnotie voor bedrijvigheid aan huis Pekela 2013

Telefoonnummer: Datum: 24 september 2013 Referentie: NH/ML/MvD/ Faxnummer:

Versie : 1.0 Datum : 24 oktober Onderzoek milieuzonering en geur ontwikkeling locatie Vordenseweg 7 in Ruurlo

Ontwerpbestemmingsplan Plattelandswoningen Someren Gemeente Someren

Wet plattelandswoning

BELEIDSREGELS PERSOONSGEBONDEN OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET PERMANENT BEWONEN VAN EEN RECREATIEWONING

Overwegende dat op het perceel Keizersdijk 78a een kleinschalige paardenhouderij/ pensionstal gevestigd zal worden;

Ruimtelijke ordening. Procesverloop. Overwegingen. Bestemmingsplan. Plattelandswoning.

Beleidsregels binnenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 Wabo)

Uitspraak /5/R3

De Marke III te Hengevelde

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

BELEIDSREGEL NIET-ZELFSTANDIGE WOONRUIMTEN (KAMERVERHUUR)

Zienswijzenrapport. 1 e Herziening Zeelandsedijk 28-30a te Volkel. NL.IMRO.0856.BPZlndsedyk2830a01-ON01

ontwerp OMGEVINGSVERGUNNING Echelpoelweg, gemeente Weerselo sectie P nr en 1836

Omgevingsvergunning Ruimtelijke onderbouwing Duifhuizerweg perceel Uden, P, 983 te Uden. concept

Gemeente. Schijndel. Beleidsnotitie indieningsvereisten. Voor aanvragen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a.

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING T.B.V. HET PLAATSEN VAN (MODEL) TUINHUISJES AAN DE NIEUWE RIJKSWEG 25 TE S-HEER HENDRIKSKINDEREN

Wijzigingsplan Julianastraat 30, Avenhorn Bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland, wijziging bedrijfswoning naar plattelandswoning

Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven (Wet geurhinder en veehouderij)

b e s l u i t : Pagina 1 van 7 Nr: De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr.

Oplegnotitie tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied

ONTWERP. OMGEVINGSVERGUNNING Dorpsstraat 20 in Lattrop-Breklenkamp

(ONTWERP) OMGEVINGSVERGUNNING

Beleidsregel bebouwde kom Wet milieubeheer/wet geurhinder en veehouderij

Ontwerp besluit UV

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

BELEIDSNOTA PLATTELANDSWONINGEN

Bestemmingsplan voormalige steenfabriek te Valthermond O N T W E R P

NOTA ZIENSWIJZEN ONTWERP- BESTEMMINGSPLAN. "Bedrijventerreinen 2015"

Toelichting bij de beleidsnotitie voor bijbehorende bouwwerken Gemeente Pekela

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Saskia Jansma van 8

Toelichting behorende bij de binnenplanse wijziging van het. bestemmingsplan ex. Artikel 3.6 Wro. Weverwijk 7 rood te Meerkerk

ONTWERP Omgevingsvergunning UV

september 2009 Aanpassing verordening geurhinder en veehouderij gemeente Venray september 2009

Onderzoek Ruimtelijke Onderbouwing

Geuronderzoek Urlingsestraat 11A Oeffelt

Onderwerp Regeling verplaatsen agrarische bedrijfswoningen gemeente Venray 2019

Ruimtelijke onderbouwing

Achterstraat 13a en 15, Randwijk

ADVIESMEMO. Plangebied Nuland Oost/Pelgrimsche Hoeve

CVDR. Nr. CVDR367404_1. Coördinatieverordening gemeente Maastricht. 14 maart Officiële uitgave van Maastricht.

Omgevingsvergunning OV

Ruimtelijke onderbouwing

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

De plattelandswoning in Someren

Oude Tempel Soesterberg Milieukundige onderzoeken luchtkwaliteit en bedrijven en milieuzonering

Zandsteeg 12a, Sambeek

Wijziging bestemming woning Aviolandalaan 27 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht

2017/53151 gemeente Zaanstad Burgemeester & Wethouders

Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2009, reparatieplan (BP1065)" vastgesteld.

Uitspraak /1/R1

Beleidsregels voor het plaatsen van een tijdelijke woonvoorziening

Een agrarische kinderopvang in Maasdriel

Geuronderzoek. Agrarisch kinderdagverblijf t Broek 8 Nistelrode

GEMEENTE OLDEBROEK PERMANENTE BEWONING VAN RECREATIEWONINGEN STRUCTUURVISIE CONCEPT, DECEMBER 2014 KENMERK

Samenvatting: Bouwinitiatieven Drunen Noord

notitie Hindercontouren rondom het plangebied Amerongerwetering 2 te Amerongen

Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o.

LOG Montfort - Maria Hoop

Wet geluidhinder / Besluit geluidhinder / Besluit geluid milieubeheer. Tabel 1 Grenswaarden voor bestemde ligplaatsen

Toelichting op de Coördinatieverordening

Transcriptie:

Wet Plattelandswoningen Plattelandswoning is mogelijk, mits onderbouwd

INHOUD Voorwoord 5 1. Inleiding 6 2. De Wet plattelandswoningen 7 3. Toepassing Wet plattelandswoningen 9 4. Jurisprudentie plattelandswoningen 13 5. Succesverhalen van de plattelandswoning 14 6. Het bepalen van het woon- en leefklimaat 19 Bijlage I: Overzicht jurisprudentie plattelandswoningen 2012-2016 24 Bijlage II: Handreikeing beleidsnota plattelandswoningen 40 Colofon 50 PROFIEL NVM De NVM is de grootste Nederlandse vereniging voor makelaars en taxateurs in onroerende goederen en is actief in alle marktsegmenten. De vereniging geeft doelgerichte ondersteuning aan de aangesloten leden en zorgt voor krachtige belangenbehartiging richting overheid en politiek. Bij de NVM zijn ongeveer 4.150 makelaars aangesloten. De NVM is georganiseerd rond drie gespecialiseerde vakgroepen: Wonen, Business en Agrarisch & Landelijk Vastgoed. Deze vakgroepen weten wat er speelt in hun marktsegment, signaleren ontwikkelingen en trends, en bieden professionele ondersteuning bij marktspecifieke vragen. Daarnaast heeft de NVM afdelingen die zich toeleggen op bijvoorbeeld juridische dienstverlening, communicatie & marketing en belangenbehartiging.

VOORWOORD NVM schept helderheid rond plattelandswoning Sinds 2013 biedt de Wet Plattelandswoningen de mogelijkheid voor nietagrariërs om een agrarische bedrijfswoning te bewonen. De NVM was groot pleitbezorger van deze wet, die leegstand op het platteland helpt voorkomen. Door een aantal gemeenten wordt de wet al succesvol toegepast, maar nog veel gemeenten zijn terughoudend met het aanwijzen van plattelandswoningen. Dit komt mede door een uitspraak van de Raad van State, die in 2015 oordeelde dat ook voor plattelandswoningen een luchtkwaliteitsbeoordeling moet plaatsvinden. Deze uitspraak leidde tot grote onduidelijkheid over de toepassing van de wet. Voor de NVM was dit aanleiding om alle relevante informatie over de plattelandswoning inzichtelijk te maken. In deze notitie vindt u een overzicht van de wet- en regelgeving, jurisprudentie, success stories en een handige handreiking van gemeenten voor toepassing van de wet. De NVM constateert dat er voor gemeenten genoeg mogelijkheden zijn om een woonboerderij aan te merken als plattelandswoning. Voorwaarde is wel dat de woning op het terrein staat van een actief agrarisch bedrijf. Ook dient eventuele hinder van omliggende bedrijven te worden beoordeeld. De Wet Plattelandswoningen biedt redding voor veel leegstaande boerderijen. Uit ons onderzoek blijkt dat gemeenten niet bang hoeven te zijn om de wet toe te passen, zolang ze zich maar aan een aantal voorwaarden houden. Met onze notitie bieden we duidelijkheid en hopen bij te dragen aan een vitaal platteland. Ard (A.J.C.) Klijsen Voorzitter NVM Vakgroep Agrarisch & Landelijk Vastgoed Lid Algemeen Bestuur NVM 5

1. INLEIDING De Wet plattelandswoningen is op 1 januari 2013 in werking getreden. De Wet plattelandswoningen maakt het mogelijk om een agrarische bedrijfswoning te bewonen als burgerwoning. Dat betekent dat een agrarische bedrijfswoning kan worden bewoond door een derde zonder binding met de betreffende landbouwinrichting ter plaatse. Het gebruik en de functies van het platteland zijn voortdurend in ontwikkeling. Als gevolg van onder meer schaalvergroting in de agrarische sector, treedt functiewijziging op. Ook ontstaat functiemenging, in die zin dat agrarische en niet-agrarische functies steeds meer in één gebied met elkaar vermengd raken. Door deze functiemenging kan het zijn agrarische functies en niet-agrarische functies elkaar in de weg zitten bij de toepassing van relevante milieuwet- en regelgeving. In het verleden zijn situaties ontstaan waarbij het gebruik van een agrarische bedrijfswoning veranderde van bedrijf naar particulier. Een agrarisch bedrijf is bijvoorbeeld verkocht aan een andere agrarische onderneming, terwijl de voormalige agrariër in de bedrijfswoning is blijven wonen. Ook zijn situaties ontstaan waarbij de agrariër is verhuisd naar een andere woning, waarbij de bedrijfswoning verkocht is aan een particulier. In beide gevallen is sprake van een situatie waarbij de functionele relatie tussen woning en bedrijf ontbreekt. De woning behoort echter planologisch gezien nog tot de landbouwinrichting ter plaatse. In feite is hiermee sprake van een strijdige situatie op basis van het planologisch regime. Handhaving door de gemeente ligt in zulke situaties op de loer. Handhaving brengt met zich mee dat de derde, die de bedrijfswoning bewoont, deze woning zal moeten verlaten. In de praktijk blijkt echter dat deze strijdige bewoning veelal wordt gedoogd. Deze functiemenging kan leiden tot fricties tussen de verschillende gebruikers. Ook ontstaan in die gevallen vaak problemen met de financiering. Er wordt in de regel geen financiering verstrekt voor agrarische bedrijfswoningen die door derden worden bewoond in strijd met het bestemmingsplan. Daarnaast bestaat onduidelijkheid over de waardebealing van een dergelijke woning. Voormalig Tweede Kamerlid Van Heugten had oog voor deze problematiek en introduceerde in zijn initiatiefnota Beter wonen op het platteland de plattelandswoning (Kamerstuk II 2009/2010, 32 030, nrs. 1-2). In de nota wordt de problematiek geschat op circa 5.000 woningen in een dergelijke strijdige situatie. Verondersteld wordt dat ongeveer 200 landelijke gemeenten met deze problematiek kampen, waarbij wordt uitgegaan van circa 25 woningen per gemeente. Naar aanleiding van de initiatiefnota heeft de Tweede Kamer op 19 november 2009 een rondetafelgesprek gehouden en op 23 november 2009 een notaoverleg. Hierbij kwam naar voren dat een aantal knelpunten in de milieuwet- en regelgeving een oplossing in de weg zat. Het belangrijkste knelpunt was dat de mate van bescherming tegen negatieve milieueffecten (mede) werd bepaald door het feitelijk gebruik van gronden en opstallen, ongeacht of dat gebruik in overeenstemming was met de toegekende planologische situatie. De initiatiefnota, alsmede de knelpunten in de milieuwet- en regelgeving, hebben de aanleiding gevormd voor de Wet plattelandswoningen. De Wet plattelandswoningen is op 1 januari 2013 in werking getreden. Nadien is de nodige jurisprudentie 6

ontstaan over de toepassing van de wet. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 februari 2015 (uitspraak 201306630/5) is onduidelijkheid ontstaan over de toepassing van het instrument. In de uitspraak overwoog de Afdeling dat de Wet plattelandswoningen ten onrechte geen rekening had gehouden met eisen ten aanzien van luchtkwaliteit. Hoewel de Afdeling niet oordeelde dat het instrument niet deugde, bleek deze uitspraak tot gevolg te hebben dat de toepassing van het instrument door veel overheden achterwege werd gelaten. Hiermee dreigde een goede wettelijke voorziening in de kast te verdwijnen. Deze notitie beschrijft de aanleiding van de Wet plattelands-woningen, alsmede de praktische toepassing van de wet door gemeenten. Als bijlage bij deze notitie is een overzicht gevoegd van de jurisprudentie over de plattelandswoning. Daarnaast bevat deze notitie een handreiking welke kan worden gebruikt als handvat voor overheden, adviseurs en andere betrokkenen bij het toepassen van de Wet plattelandswoningen. 2. DE WET PLATTELANDSWONINGEN In dit hoofdstuk wordt de werking van de Wet plattelandswoningen beschreven. Het instrument plattelandswoning biedt de mogelijkheid om een agrarische bedrijfswoning eveneens te laten bewonen door een derde zonder binding met het agrarisch bedrijf ter plaatse. De Wet plattelandswoningen is gebaseerd op de initiatiefnota van Tweede Kamerlid Van Heugten alsmede op de knelpunten die zijn gesignaleerd in de milieuwet- en regelgeving. Met de inwerkingtreding van de wet is beoogd om een oplossing te bieden voor deze roblematiek. De Wet plattelandswoningen regelt dat: de bestemming van gebouwen zoals opgenomen in het bestemmingsplan bepalend is voor de mate van milieubescherming en niet langer het feitelijke gebruik; plattelandswoningen kunnen worden opgenomen in het bestemmingsplan, waarmee bewoning door derden, die geen binding hebben met het ter plaatse opererende agrarische bedrijf, planologisch wordt toegestaan. Wijzigingen wetgeving door inwerkingtreding Wet plattelandswoningen De Wet plattelandswoningen voegt een nieuw artikel 1.1.a toe aan de Wabo: Lid 1: Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald. Voor de toepassing van het eerste lid wordt op basis van het tweede lid onder landbouwinrichting verstaan: inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht. Het gevolg van deze toevoeging is dat de plattelandswoning gelijkgesteld wordt met een bedrijfswoning Wet Plattelandswoningen 7

terwijl de woning in feite door een derde kan worden bewoond. Het beschermingsniveau van de plattelandswoning ligt daarmee gelijk aan die van een bedrijfswoning. Naast de hiervoor genoemde toevoeging is de Wabo, alsmede andere relevante wetten, gewijzigd zodat ook in die wetten de plattelandswoning gelijk wordt gesteld aan een bedrijfswoning. Geen bescherming ten aanzien van eigen inrichting maar wel in relatie tot andere agrarische bedrijven De Wet plattelandswoningen maakt het mogelijk dat een voormalige agrarische bedrijfswoning eveneens bewoond mag worden door iemand die geen functionele relatie (meer) heeft met het bijbehorende agrarische bedrijf. De wet regelt dat deze woning niet wordt beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. De woning wordt immers gelijkgesteld aan een bedrijfswoning. Op basis van jurisprudentie dient de plattelandswoning wel op het aspect luchtkwaliteit te worden beoordeeld, eveneens voor wat betreft de eigen inrichting. Zie hiervoor navolgend hoofdstuk en verder. Ook dient eventuele hinder van omliggende bedrijven te worden beoordeeld. De plattelandswoning geniet ten aanzien van omliggende bedrijven eenzelfde bescherming als een bedrijfswoning. Bij eventuele vergunningverlening aan omliggende agrarische bedrijven dient de plattelandswoning ook gezien te worden als ware het een bedrijfswoning. Ten aanzien van omliggende agrarische bedrijven wijzigt de situatie bij toekenning als plattelandswoning dan ook niet, daar ter plaatse reeds sprake was van een bedrijfswoning. Enkel bij in werking zijnd agrarisch bedrijf In de praktijk wordt regelmatig gesteld dat de plattelandswoning de oplossing is voor stoppende boeren in het buiten-gebied. Deze conclusie is echter onjuist. De plattelandswoning is een oplossing voor de situatie waarin een derde de bedrijfswoning bewoont zonder dat deze een band heeft met het bijbehorende agrarische bedrijf. Kortom: géén agrarische activiteiten, géén mogelijkheid voor een plattelandswoning. Indien ter plaatse geen agrarisch bedrijf meer aanwezig is, biedt een plattelandswoning dan ook geen uitkomst voor de bewoning door derden. Zonder agrarisch bedrijf, bestaat er geen noodzaak meer voor een agrarische bedrijfswoning. Gezocht zal moeten worden naar herbestemming van de gehele locatie. Gekeken kan worden, binnen de geldende wet- en regelgeving, naar de mogelijkheden voor de toepassing van VAB-beleid (vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie). In deze notitie wordt hier niet nader op ingegaan maar wordt enkel het instrument de plattelandswoning onder de loep genomen. Figuur: Géén agrarische bedrijfsactiviteiten; géén mogelijkheid voor plattelandswoning Oplossen van bestaande strijdige situaties De Wet plattelandswoningen is er op gericht om bestaande strijdige situaties op te lossen middels omzetting van een bedrijfswoning welke thans wordt bewoond door een derde zonder binding met het bedrijf ter plaatse naar plattelandswoning. Functiescheiding 8

blijft in het buitengebied over het algemeen het uitgangspunt, te meer in gebieden waar verdere intensivering van de veehouderij voorzien wordt. De Wet plattelandswoningen is er in feite niet op gericht om nieuwe situaties te creëren, maar enkel voor het oplossen van de huidige problematiek. Nieuwe situaties zullen dan ook altijd kritisch bekeken moeten worden. Het is daarbij denkbaar dat een gemeente het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk acht om een toename van burgerbewoning toe te staan in een gebied dat bedoeld is voor intensieve veeteelt en mogelijk zelfs de verdere intensivering daarvan, terwijl dat in gebieden waar sprake is van extensivering van de landbouw in algemene zin op minder bezwaren zou kunnen stuiten. Bij het toestaan van nieuwe plattelandswoningen, daar waar thans nog geen sprake is van bewoning door een derde zonder binding met het bedrijf ter plaatse, zal het voorzorgsprincipe in acht moeten worden genomen, waarbij ook de huidige gezondheidsdiscussie betrokken moet worden. Geen plattelandswoning op bedrijventerrein De Wet plattelandswoningen biedt een oplossing voor de problematiek van bewoning van bedrijfswoningen bij landbouwinrichtingen door derden in het buitengebied. In de Memorie van Toelichting van de Wet plattelandswoningen wordt gesteld dat andersoortige bedrijfsmatige gebieden, zoals industrieterreinen, zich naar hun aard niet lenen voor (het bevorderen van) een menging van woon- en bedrijfsfuncties. De Wet plattelandswoningen is dan ook niet gericht op de bewoning van een bedrijfswoning op een bedrijventerrein of andersoortige bedrijven. Uit de tekst van de gewijzigde Wabo volgt immers duidelijk dat het moet gaan om de bedrijfswoning van een landbouwinrichting. In artikel 1.1a, tweede lid van de Wabo is tevens aangegeven wat onder een landbouwinrichting wordt verstaan: Inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht. Inmiddels is in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting begin 2019 in werking zal treden, gesproken over het toepassen van de plattelandswoningen op bedrijventerreinen. Op dit moment is echter nog niet duidelijk of die uitbreiding ook in de Omgevingswet zal worden opgenomen. 3. TOEPASSING WET PLATTELANDSWONINGEN Mogelijkheden voor toepassing Aangezien voor de mate van bescherming op grond van het milieuspoor het planologisch regime bepalend is, dient te worden bekeken wanneer een bedrijfswoning als een plattelandswoning aangemerkt kan worden en dus tevens door een derde bewoond mag worden. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente. Het gemeentebestuur kan bepalen dat een bedrijfswoning door een derde bewoond mag worden. Hierbij staan voor het gemeentebestuur drie wegen open: 1. het vaststellen van een gemeentelijk bestemmingsplan door de raad, met daarin een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid dan wel wijzigingsbevoegdheid voor toekenning plattelandswoning; 2. het vaststellen van een beheersverordening door de raad, met daarin een binnenplanse afwijkingsmogelijk dan wel wijzigingsbevoegdheid voor toekenning plattelandswoning; 3. het vaststellen van een partieel bestemmingsplan voor toekenning van een individuele plattelandswoning Wet Plattelandswoningen 9

dan wel het verlenen van een omgevingsvergunning waarmee van het bestemmingsplan dan wel de beheersverordening wordt afgeweken (art. 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). De partiële bestemmingsplanherziening, wijzigingsprocedure en omgevingsvergunning zijn de meest voorkomende planologische procedures. Om die reden zal hierna enkel aandacht worden besteed aan de toepassing via een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Indien in een gemeentelijk bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen kan een individuele plattelandswoning mogelijk gemaakt worden via een wijzigingsprocedure. Dit betreft een relatief eenvoudige procedure waarbij telkens per individueel verzoek wordt afgewogen of omzetting mogelijk is. Inmiddels is al veelvuldig succesvol gebruik gemaakt van dergelijke wijzigingsprocedures. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat niet kan worden volstaan met het rechtstreeks bestemmen van een groot aantal bedrijfswoningen als plattelandswoning in een gemeentelijk bestemmingsplan zonder toepassing van maatwerk (RvS Peel en Maas december 2015). Hiermee wordt immers een algemene regel getroffen terwijl de plattelandswoning juist maatwerk vergt. Een bestemmingsplan dat op die manier wordt opgesteld zal dan ook sneuvelen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Indien een gemeente voornemens is om een bestemmingsplan vast te stellen voor plattelandswoningen, zal uitgegaan moeten worden van een deugdelijke onderbouwing per individuele locatie, gebaseerd op (gemeentelijk) beleid. Indien een bestemmingsplan geen rechtstreekse mogelijkheid biedt om af te wijken voor de toekenning van een plattelandswoning, bestaat de mogelijkheid om een omgevingsvergunning aan te vragen bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan dan voor deze individuele bewoning bepalen of toepassing kan worden gegeven aan de Wet plattelandswoningen. Het is in een dergelijk geval aan te raden beleid te formuleren over de toepassing van de plattelandswoning. Het is daarbij in elk geval zaak dat het bevoegd gezag voldoende duidelijk heeft wat de definitie van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is binnen de gemeente. Uit de praktijk volgt dat veel overheden (nog) geen beleid hebben opgesteld met betrekking tot de plattelandswoning. Mogelijk dat het ontbreken van beleid te maken heeft met de onwetendheid over de toepassing van de plattelandswoning. Als bijlage bij deze notitie is als hulpmiddel een handreiking opgesteld voor het toepassen van het instrument. Voordelen plattelandswoningen Navolgend worden enkele voordelen van het toepassen van het instrument de plattelandswoning opgesomd: 1. Een strijdige situatie, die veelal jarenlang bestaat, kan worden gelegaliseerd. Er is in feite sprake van een strijdige situatie wanneer een derde in een agrarische bedrijfswoning woont. In dat geval dient het bestuursorgaan handhavend op te treden en dient de strijdige situatie te worden beëindigd. Door de toekenning als plattelandswoning kan handhaving voorkomen worden; 2. Er is in het buitengebied sprake van een transitie in verband met schaalvergroting en vestiging van nieuwe functies. Bestaande bedrijfswoningen zijn daarbij niet altijd gewenst of noodzakelijk, waarbij leegstand van de bedrijfswoningen het gevolg kan zijn. Door toepassing van de plattelands woning wordt leegstand van deze woningen in het buitengebied voorkomen. Het gevolg is dat het buitengebied leefbaar blijft en verpaupering wordt tegen gegaan. Wet Plattelandswoningen 11

3. De exploitant van het betreffende bedrijf kan door de wijziging naar plattelandswoning het bedrijf voortzetten, zonder dat de bewoning van deze woning door een derde zonder binding met het bedrijf ter plaatse, leidt tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van het bijbehorende agrarische bedrijf; 4. De plattelandswoning past in de gedachte van zorgvuldig ruimtegebruik, door geen nieuwe woningen toe te staan maar gebruik te maken van bestaande bedrijfswoningen. Het is aan het bestuursorgaan om een afweging te maken. Gelet op de bekende problematiek in het buitengebied verdient het de voorkeur de mogelijkheden van de plattelandswoning goed te onderzoeken. De plattelandswoning draagt bij aan een vitaal platteland doordat er enerzijds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en anderzijds sprake is van een gezond ondernemersklimaat voor de agrariërs. Door gebruikmaking van de plattelandswoning worden handhavingstrajecten voorkomen. Waaraan dient in elk geval te worden getoetst? Voordat medewerking verleend kan worden aan de toekenning van een plattelandswoning is het zaak dat de gemeente het instrument ook wíl toepassen. Uiteindelijk is het aan de desbetreffende gemeente om een beslissing te nemen over de toepassing. Bij toekenning van een plattelandswoning dient in elk geval aan de navolgende voorwaarden te worden voldaan: 1. Er is sprake van een reëel agrarisch bedrijf De inrichting waartoe de plattelandswoning behoort, is nog in bedrijf. Zonder bedrijfsvoering bestaat geen noodzaak voor een bedrijfswoning. In dat geval dient gekeken te worden naar een passende herbestemming voor de gehele locatie. 2. Er is sprake van een bestaande bedrijfswoning De Wet plattelandswoningen is niet bedoeld voor de oprichting van nieuwe woningen maar enkel ten behoeve van omzetting van een bestaande bedrijfswoning naar plattelandswoning. De toekenning van een plattelandswoning leidt dan ook niet tot het oprichten van een eerste of tweede bedrijfswoning binnen de inrichting. 3. Ter plaatse van de plattelandswoning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat Voor het bepalen van het woon- en leefklimaat, zal gekeken moeten worden naar de plattelandswoning, als ware het een bedrijfswoning. De bescherming van een bedrijfswoning, en daarmee dan ook een plattelandswoning, volgt veelal rechtstreeks uit de betreffende milieuwet- en regelgeving. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving, zijn gemeenten echter vrij om hiervan af te wijken en daarmee in het bepalen van het woon- en leefklimaat. Indien een gemeente geen specifiek beleid hiertoe heeft opgesteld, dienen de reguliere wetten te worden gehanteerd (denk aan de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet milieubeheer). Het staat gemeenten ook vrij om een hardheidsclausule vast te stellen, waarmee per locatie bekeken kan worden of een gemeente het woon- en leefklimaat al dan niet aanvaardbaar acht (vb: RVS 18 mei 2016 nummer 01406460/3/R4 - Wijchen). Belangrijk aspect voor het bepalen van het woon- en leefklimaat betreft het aspect fijn stof. Op grond van de Europese Richtlijn luchtkwaliteit (Richtlijn 2008/50/EG) dient ook de concentratie fijn stof berekend te worden, afkomstig van de inrichting waartoe de plattelandswoning behoort. Hier is geen hardheidsclausule van toepassing. 4. (Omliggende) bedrijven mogen niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd Dit hangt mede samen met de beoordeling van het 12

woon- en leefklimaat. Bij vergunningverlening van omliggende (agrarische) bedrijven dient de plattelandswoning te worden betrokken, als ware het een bedrijfswoning. Indien een gemeente geen specifiek beleid hiertoe heeft opgesteld, dienen de reguliere wetten te worden gehanteerd. Ook het eigen bedrijf mag niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Dit dient voor wat betreft luchtkwaliteit te worden aangetoond. In de bijlage van deze notitie is een handreiking opgenomen welke desgewenst kan worden gehanteerd bij de toepassing van de Wet plattelandswoningen. De belangrijkste voorwaarden waaraan dient te worden voldaan bij toekenning van de plattelandswoning, worden daarin nog eens nader besproken. Conclusie De Wet plattelandswoningen biedt een prima oplossing voor reeds bestaande strijdige situaties ter plaatse van landbouwinrichtingen in het buitengebied, waarbij sprake is van bewoning van een bedrijfswoning door een derde zonder binding met het bedrijf ter plaatse. Functiescheiding blijft echter in het buitengebied over het algemeen het uitgangspunt, te meer in gebieden waar verdere intensivering van de veehouderij voorzien wordt. De toepassing van het instrument vergt dan ook maatwerk en zal per individuele casus bekeken dienen te worden. Het is daarbij ook denkbaar dat een gemeente het vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk acht om een toename van burgerbewoning toe te staan in een gebied dat bedoeld is voor intensieve veeteelt en mogelijk zelfs de verdere intensivering daarvan, terwijl dat in gebieden waar sprake is van extensivering van de landbouw in algemene zin op minder bezwaren zou kunnen stuiten. 4. JURISPRUDENTIE PLATTELANDSWONING In de praktijk blijkt dat veel overheden terughoudend zijn met het toepassen van de Wet plattelandswoningen. Daarnaast blijkt uit de stroom van uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat veel overheden moeite hebben met het onderbouwen van de gevolgen van de plattelandswoning. Daarnaast heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 februari 2015 veel onduidelijkheid veroorzaakt over de toepassing van de plattelandswoning. Om die reden wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de meest relevante jurisprudentie. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van alle (relevante) uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak ten aanzien van de plattelandswoning. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de jurisprudentie over de plattelandswoning vanaf december 2012 tot en met augustus 2016. Uit het overzicht volgt dat diverse plannen wel doorgang hebben kunnen vinden, maar ook diverse plannen zijn vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak. In al deze uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak echter op geen enkel moment overwogen dat de wet niet in stand kan blijven. Een veelvoorkomende oorzaak van vernietiging is het gebrek aan een onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening. Eén van de meest besproken uitspraken betreft de uitspraak van de Raad van State op 4 februari 2015. Deze uitspraak is gedaan in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Weert (uitspraak 201306630/5). De vraag die in dit kader aan de orde werd gesteld, is of de toekenning van de aanduiding plattelandswoning gevolgen kan hebben voor het ter plaatse gevestigde bedrijf. Specifiek ging deze uitspraak Wet Plattelandswoningen 13

om het aspect luchtkwaliteit. Op grond van de Wet plattelandswoningen blijft de door derden bewoonde bedrijfswoning deel uitmaken van de inrichting en hoeft er daardoor niet te worden getoetst of de luchtkwaliteit ter plaatse van de plattelandswoning voldoet aan de gestelde normen. De Afdeling haalt met deze uitspraak echter een streep door deze regeling voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Anders dan in de wet is bepaald, dient ter plaatse van een plattelandswoning de luchtkwaliteit namelijk te worden beoordeeld. Op grond van de Europese Richtlijn luchtkwaliteit (Richtlijn 2008/50/EG) dient immers overal een beoordeling plaats te vinden van de luchtkwaliteit. Slechts in een aantal specifiek in de richtlijn genoemde gevallen hoeft geen beoordeling plaats te vinden van de naleving van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid. De Afdeling concludeert dat de plattelandswoning niet valt onder één van de in de richtlijn genoemde uitzonderingen, zodat het bevoegd gezag moet beoordelen of het toekennen van de aanduiding mogelijk is met het oog op de luchtkwaliteit. Kortom: op basis van de Europese Richtlijn luchtkwaliteit (Richtlijn 2008/50/EG) dient overal een beoordeling plaats te vinden van de luchtkwaliteit; dit geldt dus ook voor de plattelandswoning. Geen uitzondering kan worden gemaakt voor fijn stof afkomstig van de inrichting waartoe de plattelands-woning behoort. Andere relevante uitspraken van de Raad van State hebben veelal betrekking op het motiveren van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de plattelandswoning en de beoordeling of de plattelandswoning al dan niet effect heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van de eigen inrichting of omliggende agrarische bedrijven. Enkele bestemmingsplannen zijn vernietigd door de Raad van State doordat een verantwoording van goede ruimtelijke ordening ontbrak. Conclusie jurisprudentie tot dusver Uit de jurisprudentie tot dusver (anno augustus 2016) valt op te maken dat indien voldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen van de toekenning van een plattelandswoning, het mogelijk is om een lattelandswoning toe te staan. Uit gedegen onderzoek zal moeten blijken dat de toekenning van de plattelandswoning geen belemmeringen met zich meebrengt voor omliggende agrarische bedrijven én dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Raad van State acht het daarbij voorstelbaar dat een bevoegd gezag onderbouwd een eigen afweging maakt van de mate van aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat. 5. SUCCESVERHALEN VAN DE PLATTELANDSWONING Met name door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 februari 2015 is veel discussie ontstaan over de werking van de plattelandswoning. Uit de rechtspraak die daarvoor en zeker ook nadien is verschenen, volgt echter duidelijk dat, indien de gevolgen goed zijn onderbouwd, de plattelandswoning mogelijk is. In dit hoofdstuk wordt een aantal succesvolle ontwikkelingen besproken. Plattelandswoning Elsendorp (gemeente Gemert-Bakel) 1 De vestiging van de plattelandswoning in Elsendorp had betrekking op een woning alsmede een minicamping waar een pluimveebedrijf op hetzelfde perceel gevestigd was. De agrariër van de bijbehorende veehouderij kon zich niet verenigen met het beoogde plan; hij stelde dat hij werd beperkt in zijn uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting waartoe de plattelandswoning behoort, alsmede voor het naastgelegen pluimveebedrijf, eveneens geëxploiteerd door dezelfde agrariër. 14

De raad stelde zich in de procedure op het standpunt dat de onderzoeken uitwezen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Ook werd de pluimveehouder door de ontwikkeling niet beperkt in zijn bedrijfsvoering op beide percelen. Het bestemmingsplan waarin de betreffende plattelandswoning was opgenomen binnen de inrichting van een pluimveebedrijf en grenzend aan een ander pluimveebedrijf, werd een dag na de uitspraak van de Afdeling d.d. 4 februari 2015, vastgesteld. De gemeenteraad heeft vervolgens ambtshalve nog een aanpassing verricht en alsnog het aspect luchtkwaliteit beoordeeld. Uit het onderzoek bleek dat zelfs na verdubbeling van de bedrijven nog steeds zou worden voldaan aan de geldende grenswaarden voor fijnstofconcentratie. Tevens is - naar aan-leiding van de op 1 juni 2015 verleende omgevingsvergunning voor uitbreiding van het pluimveebedrijf - het aspect geur nog eens nader toegelicht. Uit het onderzoek volgde dat sprake was van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad verwees hiervoor naar de beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder gemeente Gemert-Bakel 2013. Uit de onderzoeken volgde dat voor wat betreft geur van de omliggende bedrijven werd voldaan aan de beleidsregel. Daarbij overwoog de Afdeling nogmaals dat de plattelandswoning niet wordt beschermd tegen de hinder van het eigen bedrijf maar dat de woning wél wordt beschermd tegen de hinder van het naastgelegen bedrijf. Het aspect geluid was ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan reeds voldoende onderbouwd. De raad verwees hiervoor naar de nota geluid voor bedrijven Gemert-Bakel uit 2007 waarin de richtwaarden waren opgenomen. Uit de onderzoeken volgde dat werd voldaan aan de richtwaarden. Daar kwam bij dat het bedrijf niet in de ontwikkeling werd geschaad, aangezien de eerder verleende omgevingsvergunningen waren betrokken bij de onderzoeken. Uit deze casus volgt dus duidelijk dat, indien de gevolgen op de juiste wijze zijn onderbouwd, de toekenning van een plattelandswoning mogelijk is en een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd alsmede ontwikkelingsruimte voor agrarische bedrijven. Dit betreft tevens een goed voorbeeld waarbij gebruik is gemaakt van gemeentelijke beleidsnormen, in aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving. Plattelandswoning Nederweert 2 Bij de procedure in Nederweert was eveneens sprake van een goed onderbouwd plan waardoor de plattelandswoning mogelijk gemaakt kon worden. Door de ondernemer werd gesteld dat hij door de functiewijziging belemmerd werd in zijn bedrijfsvoering. In de eerste plaats voerde de ondernemer aan dat de onderzoeken over luchtkwaliteit niet volledig waren. Het college was echter van mening dat de onderzoeken uitwezen dat ter plaatse van de woning sprake was van een goed woon- en leefklimaat omdat werd voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit. Het college verwees hiervoor naar de uitgevoerde onderzoeken. Uit de onderzoeken bleek namelijk dat er ruim werd voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. De Afdeling ging daarin mee. Volgens de Afdeling had het college de luchtkwaliteit op de juiste wijze in beeld gebracht en volgde uit het onderzoek dat de woning geen belemmering vormde voor het bedrijf. Dit betekent dat wat betreft de emissie van zwevende deeltjes (PM10), sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hetzelfde gold voor het aspect geur. Ook uit deze casus volgt dus dat, indien de gevolgen op de juiste wijze zijn onderbouwd, 16

de toekenning van de plattelandswoning mogelijk is en een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd alsmede voldoende ontwikkelingsruimte voor agrarische bedrijven. Bestemmingsplan Plattelandswoningen Someren Een goed voorbeeld van gemeentelijk beleid met toepassing van de Wet plattelandswoningen betreft het beleid van de gemeente Someren. De gemeente heeft een eigen beleidsnotitie opgesteld ten aanzien van de plattelandswoning: De plattelandswoning in Someren, d.d. 6 mei 2014. De gemeente Someren heeft deze beleidsnotitie opgesteld om invulling te geven aan de kaders van de Wet plattelandswoningen. De beleidsnotitie stelt voorwaarden aan het verlenen van medewerking aan een plattelandswoning. Deze voorwaarden liggen allemaal in de lijn van de Wet plattelandswoningen, maar worden hier en daar wat verder uitgewerkt. De gemeente Someren staat positief tegenover het bestemmen van plattelandswoningen en heeft zelfs op 26 november 2015 het bestemmingsplan Plattelandswoningen Someren vastgesteld, waarbij aan een vijftal (voormalige) agrarische bedrijfswoningen binnen de gemeente de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning is toegekend; elk individueel beoordeeld en gemotiveerd. Middels vaststelling van het bestemmingsplan Plattelandswoningen Someren wordt daarbij tevens in alle onderliggende bestemmingsplannen een aantal toevoegingen gedaan waarin binnenplanse mogelijkheden worden geboden voor de omzetting van agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning. Plattelandswoning Utrecht Ook de gemeente Utrecht heeft middels een goed onderbouwd plan aangetoond dat de toekenning als plattelandswoning mogelijk is. Dit is duidelijk geworden nadat de Raad van State een positieve uitspraak deed over het beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan Rijenburg 3 van de gemeente Utrecht. De appellanten konden zich niet verenigen met de aanduiding plattelandswoning. In deze casus spelen privaatrechtelijke verhouding mee. Appellanten stellen namelijk dat zij een eerste recht van koop hebben en dat om die reden een plattelandswoning niet de meest passende bestemming betreft. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt in deze uitspraak dat privaatrechtelijke verhoudingen geen rol spelen bij de beoordeling van de bestemming en beoordeeld dient te worden wat op dat moment de meest passende bestemming is in het kader van de goede ruimtelijke ordening. Aangezien vast staat dat de woning niet langer bedrijfsmatig werd gebruikt heeft de raad zich volgens de Afdeling bestuursrechtspraak terecht op het standpunt mogen stellen dat de plattelandswoning de juiste aanduiding is. Daarbij heeft de eigenaar van de woning geen mogelijke verkoop van de woning aangekondigd; het eerste recht van koop is dan ook niet aan de orde. Vervolgens vindt de inhoudelijke beoordeling plaats, aangezien de appellanten tevens van oordeel zijn dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van de ontwikkeling voor omliggende agrarische bedrijven. Zo is volgens de appellanten geen onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt vervolgens vast dat de raad gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan geen onderzoek heeft verricht naar de luchtkwaliteit, maar wel een onderzoek als bijlage bij het verweerschrift heeft toegestuurd. Uit het onderzoek volgt dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. Ook is ter zitting nog een notitie overgelegd waaruit volgt dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen. Nu uit de onderzoeken volgt dat voldaan wordt aan de normen in zowel de huidige situatie als in de vergunde maar nog niet gerealiseerde uitbreiding, heeft de raad volgens de Afdeling bestuursrechtspraak de woning terecht aangeduid als plattelandswoning. Uit deze Wet Plattelandswoningen 17

uitspraak volgt wederom dat de gevolgen van de plattelandswoning inzichtelijk gemaakt moeten worden. Op het moment dat de onderzoeken juist en volledig zijn, is de plattelandswoning mogelijk. Plattelandswoning Scherpenzeel Ook in de procedure tegen het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Scherpenzeel 3 werd beroep ingesteld tegen de aanduiding plattelandswoning, omdat de plattelandswoning volgens appellanten niet zou voldoen aan de eisen van luchtkwaliteit. Dit beroep werd door de Afdeling bestuursrechtspraak, net als in de zaak van de gemeente Utrecht, ongegrond verklaard. De raad heeft bij de besluitvorming gebruik gemaakt van de adviezen van de Omgevingsdienst. Uit deze onderzoeken volgt dat de relevante grenswaarde voor fijnstof (PM10) ter plaatse van de woning op meer dagen dan het maximum aantal overschrijdingsdagen per jaar zal worden overschreden. De raad stelt echter onder verwijzing naar de adviezen dat dit wel aanvaardbaar is, aangezien de jaargemiddelde concentratie wel voldoet aan de wettelijke norm en in de toekomst maatregelen zullen worden getroffen om de emissies van fijnstof uit de veehouderijen in de Gelderse Vallei terug te dringen. Aangezien de plattelandswoning onder de norm van de jaargemiddelde concentratie blijft, heeft de raad de woning volgens de Afdeling bestuursrechtspraak terecht als plattelandswoning aangeduid. Conclusie Er zijn diverse succesverhalen tot dusver. De Wet plattelandswoningen biedt een goede oplossing voor het legaliseren van functiemenging in het buitengebied, zonder dat daarmee een derde die woont in een bedrijfswoning zonder binding met het bedrijf ter plaatse, of een agrariër, wordt belemmerd. Er dient altijd sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (conform de maatstaven van de gemeente) en er mogen geen bedrijven in de ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Met de juiste beleidstukken en maatwerk waar nodig, is de toepassing van de plattelandswoning in de praktijk goed uitvoerbaar. Gebleken is daarmee dat de ondernemer en de bewoner zonder binding met het bedrijf ter plaatse, in harmonie naast elkaar verder kunnen. Bovendien kan er voor een plattelandswoning een financiering worden afgesloten, omdat het (toekomstig) gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan. 1 AbRvS 27 januari 2016, nr. 201503114/1/R3 2 AbRvS 17 februari 2016, 201504146/1/A4 3 AbRvS 20 april 2016, 201504175/1/R2 4 AbRvS 18 mei 2016, 201404086/3/R2 6. HET BEPALEN VAN HET WOON- EN LEEFKLIMAAT Bij de ruimtelijke besluitvorming in het kader van de plattelandswoning dient onderbouwd te worden dat ter plaatse van die woning nu en in de toekomst een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geboden. Dit is een open begrip dat door een gemeente verder kan worden ingevuld. In de praktijk blijkt dat veel gemeenten hier nog geen harde voorwaarden voor hebben opgesteld. In dit hoofdstuk worden de landelijke eisen in het kader van milieuaspecten nader uitgewerkt. Bij het bepalen van het woon- en leefklimaat spelen in het kader van de Wet plattelandswoningen voornamelijk geurhinder, geluidhinder en fijn stof een belangrijke rol. Onder andere de Wet geurhinder en veehouderij en Wet geluidhinder zijn als gevolg van de Wet plattelandswoningen ook op onderdelen aangepast dan wel aangevuld, waarmee de plattelandswoning juridisch gezien gelijk wordt gesteld aan de bedrijfswoning. Wet Plattelandswoningen 19

Op het moment dat een derde kiest voor bewoning van een plattelandswoning, accepteert deze derde in feite een minder goed woon- en leefklimaat. Het agrarisch bedrijf is immers nog steeds binnen hetzelfde bouwvlak actief. Overheden dienen zelf nader te concretiseren wat wordt verstaan onder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit dient meetbaar te zijn in het kader van de toetsing bij een aanvraag. Een plattelandswoning wordt, net als bij reguliere agrarische bedrijfswoningen het geval is, beschermd tegen hinder van omliggende (agrarische) bedrijven, maar - met uitzondering van luchtkwaliteit - niet tegen hinder van de eigen inrichting. Dat betekent dat er voor omliggende agrarische bedrijven niets verandert door de toekenning als plattelandswoning. Het beschermingsniveau van de plattelandswoning is - met uitzondering van luchtkwaliteit - niet hoger dan dat van de bedrijfswoning. Toch dient een beoordeling op basis van milieuaspecten plaats te vinden, waarbij gemotiveerd dient te worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit is in het kader van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Navolgend worden de meest relevante eisen uit de wetgeving en jurisprudentie uiteengezet. Op het moment dat een verzoek wordt ingediend zal dat in beginsel getoetst moeten worden aan de eisen in de wetgeving. In sommige gevallen kan de gemeente ook afwijken van de wettelijke normen. Wel dient dan verantwoord te worden op basis waarvan wordt afgeweken. Zo kan een gemeenteraad ten aanzien van bijvoorbeeld geur een gemeentelijke geurverordening opstellen. Beleid kan worden opgesteld waarin wordt opgenomen wat onder een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt verstaan. Wat de gemeente aanvaardbaar acht, kan dan nader worden ingevuld. Geur - Wet geurhinder en veehouderij Op grond van artikel 3, eerste lid, sub a van de Wet geurhinder en veehouderij wordt een omgevingsvergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object (burgerwoning), gelegen: a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht; b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht; c. buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht; d. buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht. Echter, voor wat betreft geurhinder dient de plattelandswoning te worden gezien als ware het een bedrijfswoning. De bescherming van een bedrijfswoning volgt uit artikel 3, tweede lid Wet geurhinder en veehouderij. Artikel 3, lid 2 Wgv stelt het navolgende: In afwijking van het eerste lid (lees: artikel 3 lid 1 Wgv) bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij: a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Voor het bepalen van het woon- en leefklimaat is de achtergrondbelasting in het kader van de Wet geurhinder 20

en veehouderij veelal bepalend. Onder de achtergrondbelasting wordt de geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van het betreffende object verstaan. Het is uiteindelijk aan de gemeenteraad om het acceptabele geurhinderniveau voor een bepaald gebied te bepalen. De Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij, Bijlagen 6 en 7, is een veelgebruikte handreiking welke wordt gehanteerd als richtlijn voor het bepalen van het woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting wordt berekend met het door het Ministerie beschikbaar gestelde verspreidingsmodel V-Stacks Gebied. Bij het berekenen van de achtergrondbelasting mag de geuremissie van de eigen inrichting waarbinnen de plattelandswoning zich bevindt, buiten beschouwing worden gelaten. Fijn stof - Wet luchtkwaliteit Hoewel in de Wet plattelandswoningen geen rekening is gehouden met de Europese eisen ten aanzien van luchtkwaliteit voor wat betreft fijn stof afkomstig van de eigen inrichting, dienen deze eisen wel meegenomen te worden. Hiervoor wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 februari 2015. Op grond van de Europese richtlijn dient namelijk overal een beoordeling plaats te vinden van de luchtkwaliteit. Slechts in een aantal specifiek in die richtlijn genoemde gevallen hoeft geen beoordeling plaats te vinden van de naleving van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid. De Afdeling concludeerde dat de plattelandswoning niet valt onder één van de in de richtlijn genoemde uitzonderingen, zodat het bevoegd gezag moet beoordelen of het toekennen van de plattelandswoning mogelijk is met het oog op de luchtkwaliteit. Bij de berekening van luchtkwaliteit, dient derhalve eveneens de fijn stofemissie afkomstig van de eigen inrichting te worden betrokken. De Europese Richtlijn luchtkwaliteit (Richtlijn 2008/50/EG) voorziet in maatregelen die erop gericht zijn: doelstellingen voor de luchtkwaliteit te omschrijven en vast te stellen die bedoeld zijn om de schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu als geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen; de luchtkwaliteit in de lidstaten op basis van gemeentelijke methoden en criteria te beoordelen; gegevens over de luchtkwaliteit te verkrijgen, teneinde luchtverontreiniging en hinder te helpen bestrijden en de langetermijntrends en -verbeteringen die het gevolg zijn van nationale en communautaire maatregelen te bewaken; ervoor te zorgen dat deze gegevens over de luchtkwaliteit en de bevolking ter beschikking worden gesteld; de luchtkwaliteit waar zij goed is in stand te houden en in andere gevallen te verbeteren; een verhoogde samenwerking tussen de lidstaten bij de vermindering van de luchtverontreiniging te bevorderen. Op grond van de Wet milieubeheer gelden voor fijn stof de volgende grenswaarden: De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40 g/m³; De daggemiddelde concentratie van 50 g/m³, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden. Gewasbescherming - rechtspraak Voor gewasbeschermingsmiddelen gelden geen wettelijke eisen. Door de Afdeling bestuursrechtspraak werd de planologische keuze, die zag op een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen werden Wet Plattelandswoningen 21

gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht (Afdeling bestuursrechtspraak 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015: 1698). Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak is dit echter geen vaste afstand. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog later dat een kortere afstand ook kan worden aangehouden. Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak dient de vraag beantwoord te worden of de gegevens waarop de raad zich heeft gebaseerd een afdoende motivering vormen van diens standpunt dat in dit geval een aanvaardbaar woonen leefklimaat ter plaatse van de woning is verzekerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS: 2015:3672, is bij de afweging van de betrokken belangen het planologisch toegestane gebruik maatgevend. Geluid - Activiteitenbesluit milieubeheer Op grond van de algemene regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt dat de geluidsbelasting op een agrarische bedrijfswoning moet voldoen aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 (dag), 40 (avond) en 35 (nacht) db(a). Op grond van de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening is het mogelijk om hogere grenswaarden vast te leggen. Uiteraard is het hier weer zaak om de hogere grenswaarden te motiveren. Voor wat betreft de plattelandswoning hoeft bij de toekenning hiertoe, niet gekeken te worden naar geluid afkomstig van de eigen inrichting. Conclusie beschermingsniveau De plattelandswoning wordt in het kader van milieuaspecten beschermd als ware het een bedrijfswoning. Sprake dient te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en er mogen geen bedrijven in de ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. Bij het bepalen van het woon- en leefklimaat heeft een gemeente, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving, enige beleidsvrijheid. De uitkomst zal veelal positief zijn. De naar plattelandswoning om te zetten bedrijfswoning dient namelijk reeds bij vergunningverlening van omliggende veehouderijen betrokken te zijn bij de milieutoets. In feite doet het omzetten van bedrijfswoning naar plattelandswoning hieraan niets af. Belangrijk is wel dat getoetst dient te worden aan fijn stof, afkomstig van de eigen inrichting. 22

24

Bijlage I: Overzicht jurisprudentie plattelandswoningen 2012-2016 Wet Plattelandswoningen 25

OVERZICHT JURISPRUDENTIE PLATTELANDSWONINGEN 2012-2016 RVS 8 juni 2016-201408339/2/A1 (Haaren) Onderzoek naar bestrijdingsmiddelen worst-case-scenario aanhouden De zaak heeft betrekking op de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruiken van een pand als plattelandswoning. Door de appellant worden vraagtekens gezet bij het rapport dat is opgesteld in opdracht van het college van burgemeester en wethouders. Volgens appellant had de onderzoeker navraag moeten doen bij de appellant welke bestrijdingsmiddelen gebruikt werden. De Afdeling gaat hier niet in mee. De onderzoeker is in het rapport uitgegaan van de middelen die in de fruitteelt het meest worden gebruikt en het meest toxisch zijn. Gelet hierop is de onderzoeker uitgegaan van het middel Captan omdat dit het meest toxische bestrijdingsmiddel is dat in de fruitteelt wordt gebruikt. De onderzoeker is daardoor uitgegaan van het worst-case-scenario waardoor niet vereist is dat inzicht wordt verkregen in het feitelijke gebruik. Een ander middel is immers in dat geval nog steeds minder slecht. Voor de berekeningen van de afstanden dient uitgegaan te worden van de afstand tussen de plattelandswoning en het perceel waarop teelt mogelijk is. Indien tussen deze objecten sprake is van een verharding, hoeft dat gedeelte volgens de Afdeling niet meegenomen te worden want de verharding kan niet voor teelt worden gebruikt. Op het perceel is een dichte windhaag aanwezig. Volgens het onderzoek van Wageningen Universiteit vindt er bij een dichte haag van zo n drie meter hoogte op de perceelsrand, vanaf 10 meter vanaf de laatste bomenrij tot aan de gevoelige functie, geen overschrijding plaats. Een afstand van 25 meter tussen de objecten, alsmede de aanwezigheid van een dubbele groene haag, is in dat kader voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat een verantwoorde afstand. RVS 8 juni 2016-201408339/2/A1 (Haaren) Belangenafweging Door de appellant wordt aangevoerd dat het college geen rekening had gehouden met zijn belangen. Hij heeft belang bij de beoordeling van het goed woonen leefklimaat omdat hij geconfronteerd kan worden met klachten van bewoners over de milieugevolgen van het bedrijf. De Afdeling is van oordeel dat de belangenafweging juist heeft plaatsgevonden aangezien uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zodat de belangen van appellant niet worden geschaad door vergunningverlening. RVS 17 mei 2016-201507344/1/R2 (Gemert-Bakel) Appellant exploiteert een melkveebedrijf. Het plan voorziet in een plattelandswoning. Deze voormalige tweede bedrijfswoning bevindt zich op gronden binnen het bestemmingsvlak voor het melkveebedrijf. Volgens appellant leidt de bestemming voor een plattelandswoning op korte afstand van haar bedrijfsbebouwing tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in deze woning en mede daardoor tot een beperking van haar bedrijfsvoering. Ten aanzien van luchtkwaliteit overweegt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: afdeling) dat de jaargemiddelde concentratie van 26