*Z016636A769* documentnr.: INT/M/16/25122 zaaknr.: Z/M/16/30986 Raadsvoorstel Onderwerp : Aanpassing van de afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ivm de invoering van de Wet Datum college : 1 november 2016 Portefeuillehouder : H.P.W.M. van Daal Afdeling : Ontwikkeling Commissie : Samenleving en Bestuur Contactpersoon : Otto Poelen E-mailadres : Otto.Poelen@cgm.nl Telefoonnummer : 0485-396775 In te vullen door de griffie Nummer raadsvoorstel : Datum commissie : 6 december 2016 Agendapunt commissie : Datum raad : 15 december 2016 Agendapunt raad : 10 Samenvatting voorstel De Wet regelt dat uitkeringsgerechtigden die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen zich gaan inspannen om de taal in elk geval op basisniveau onder de knie te krijgen. Door de Nederlandse taal te beheersen hebben zij meer kansen om mee te doen in de samenleving (met betaald werk en in de sociale omgeving). Om de Wet uit te kunnen voeren en in te bedden in de bestaande werkwijze van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg is het nodig om beleidsregels vast te stellen en de afstemmingsverordening aan te passen. De afstemmingsverordening moet aangepast worden om ervoor te zorgen dat het mogelijk is om de bijstand te verlagen bij het niet voldoen aan de medewerkingsplicht vanuit de Wet. Voorstel besluit De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016 vast te stellen. Financiële consequenties In de rijksbegroting is vanaf 2016 een budget voor de uitvoeringskosten Wet opgenomen. Dit landelijk budget bedraagt voor 2016 2,5 miljoen en vanaf 2017 5 miljoen. Het bedrag dat de gemeente Mill en Sint Hubert volgens de septembercirculaire 2015 voor uitvoeringskosten ontvangt in het gemeentefonds is 790 voor 2016 en 1.576 voor 2017 en verder. Voor 2016 zullen deze kosten verwerkt worden in de 2 e burap 2016. Voor 2017 en verder worden de uitvoeringskosten verwerkt in de respectievelijke jaarschijven van de meerjarenbegroting. De kosten van het taaltraject worden betaald vanuit de educatiemiddelen (Wet educatie), waarvoor 20.992,21 beschikbaar is. 1 Aanpassing van de afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ivm de invoering van de Wet
Wettelijk kader en beleidskader Participatiewet Communicatie en participatie De concept-beleidsregels Wet en de concept-afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ zijn ter inspraak voorgelegd aan de ASD. De ASD heeft op 21 augustus 2016 een positief advies uitgebracht over de beleidsregels en afstemmingsverordening. De ASD heeft twee verduidelijkende vragen gesteld over de verordening die zijn toegelicht in de concept antwoordbrief aan de ASD. De vragen hadden geen betrekking op onderdelen die zijn gewijzigd door de invoering van de Wet. Nieuwe uitkeringsgerechtigden zullen tijdens de intake op de hoogte worden gebracht van de Wet. Bestaande klanten ontvangen zo spoedig mogelijk na vaststelling van de verordening informatie over de Wet. Gemeenschappelijke regeling/samenwerkingsverband Naam gemeenschappelijke regeling/samenwerkingsverband: n.v.t. Deelnemende gemeenten: n.v.t. Adoptiegemeente: n.v.t. Toelichting op het voorstel Inleiding De Eerste Kamer stemde op 17 maart 2015 in met het wetsvoorstel Wet WWB (vanaf hier Wet ). Strekking van de wet is, dat uitkeringsgerechtigden die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen zich gaan inspannen om de taal in elk geval op een basisniveau onder de knie te krijgen. Met de Wet krijgt de gemeente de verplichting om van uitkeringsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. De verplichtingen in het kader van de bijstand worden daarom aangevuld met een verplichting om de Nederlandse taal te leren. Hiervoor is een artikel toegevoegd aan de Participatiewet. De Wet, met het onderliggende Besluit taaltoets Participatiewet, is vanaf 1 januari 2016 ingegaan voor nieuwe aanvragers van een bijstandsuitkering. Vanaf 1 juli 2016 geldt de wet dan ook voor het zittende bestand. Meer informatie over de Wet en het Besluit taaltoets Participatiewet vindt u in bijlage 1. Voorgestelde beslissing(en) met argumenten en afwegingen 1.Veel uitkeringsgerechtigden zijn laag opgeleid en hebben daardoor leerkenmerken die zware eisen stellen aan de inhoud van een taaltraject. Laagopgeleide volwassenen hebben de volgende leerkenmerken: Ze hebben weinig schoolse leerstrategieën tot hun beschikking; Ze leren ongericht; Wat ze hebben geleerd op het ene gebied, passen ze niet automatisch toe op het andere gebied; Ze hebben weinig zelfvertrouwen als het gaat om leren; 2 Aanpassing van de afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ivm de invoering van de Wet
Ze gaan langzaam vooruit, waardoor het moeilijk is om vol te houden; Ze hebben veel herhaling nodig voordat de leerstof beklijft. Wil een laagopgeleide succesvol zijn in leren dan stelt dit zware eisen aan de didactiek en aan de inhoud van het traject. Niet elke cursus voldoet hieraan. 2. Een taaltraject is voor het merendeel van de uitkeringsgerechtigden niet uit eigen middelen te betalen. Een commerciële inburgeringscursus kost tussen de 2.000,= en 5.000, =.Een commercieel taaltraject met het gevraagde eindniveau voor de Wet zal naar verwachting ook in deze prijsklasse vallen. Dit is voor iemand met een bijstandsuitkering over het algemeen niet uit eigen middelen te betalen. De uitkeringsgerechtigde krijgt taalverwerving wel als plicht opgelegd. Iets verplichten waarvoor de middelen niet aanwezig zijn, maakt dat mensen moeten gaan lenen en schulden moeten maken. 3. Door het aanbieden van taaltrajecten kun je de voortgang van deze trajecten volgen. Door uitkeringsgerechtigden taaltrajecten aan te bieden kan je met de trajectaanbieders afspraken maken over het geven van informatie over aanwezigheid en voortgang. Deze informatie heb je nodig om de voortgang van het traject te kunnen volgen en, zo nodig, het gesprek te kunnen aangaan bij onvoldoende inzet. 4. Vanuit de Wet educatie zijn middelen beschikbaar voor taaltrajecten. Het Regionaal educatieplan Noordoost-Brabant 2016-2017 geeft de kaders van de mogelijke inzet van educatiemiddelen aan. Hierin is omschreven dat de middelen ingezet kunnen worden voor de uitvoering van de Wet. Taaltrajecten kunnen ook vanuit het participatiebudget betaald worden. De beleidskeuze om participatiemiddelen in te zetten voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt én het teruglopend participatiebudget maken dat het geen goede keuze is om taaltrajecten vanuit dit budget te financieren. 5. De taaltoets moet aan dusdanig veel eisen voldoen dat deze niet binnen de eigen organisatie uitgevoerd kan worden. In het Besluit taaltoets Participatiewet zijn de regels vastgelegd waaraan de toets moet voldoen, om te beoordelen of de vaardigheden in de Nederlandse taal voldoende beheerst worden. Deze regels zijn dusdanig dat de toets niet binnen de eigen organisatie uitgevoerd kan worden. Voorbeelden hiervan zijn de beoordeling door gekwalificeerde toetsers en het aanwezig zijn van aangepaste toetsruimten. Binnen de regionale aanbesteding van de educatiemiddelen voor 2016-2017 is het toetsen op basis van het Besluit taaltoets als voorwaarde opgenomen. Bij het aanbieden van een taaltraject zal de wettelijk voorgeschreven toets als startpunt gelden. IVIO is de educatie-instelling die de opdracht in het kader van de regionale aanbesteding van de educatiemiddelen voor 2016 en 2017 voor onze gemeente gegund heeft gekregen. 6.De wettelijke vrijstellingsgronden voor de zijn onvoldoende. 3 Aanpassing van de afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ivm de invoering van de Wet
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kiest ervoor om alleen de wettelijke vrijstellingsgronden te accepteren: 1. Een document overleggen waaruit blijkt dat men acht jaar Nederlandstalig onderwijs gevolgd heeft. 2. Een diploma inburgering overleggen 3. Een ander document overleggen waaruit blijkt dan men de Nederlandse taal minimaal op referentieniveau 1F(A2) beheerst. Een consequentie hiervan is dat uitkeringsgerechtigden die in de leerplichtige leeftijd tenminste acht jaar in Nederland hebben gewoond moeten bewijzen dat zij acht jaar Nederlands onderwijs hebben gevolgd. Ook al is die informatie vanuit DUO, SUWI of basisregistratie beschikbaar voor de gemeente. Binnen de Wet inburgering geldt dat wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond er vrijstelling van de inburgeringsplicht geldt. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dit inzichtelijk is vanuit de basisregistratie en in die periode de leerplichtwet van toepassing was. Het voorstel is om deze regel ook voor de Wet te laten gelden. Een ander punt is dat het ministerie geen vrijstelling wil geven voor uitkeringsgerechtigden die niet (meer) leerbaar zijn. Zelfs niet als zij een vrijstelling op deze grond hebben vanuit de Wet inburgering. Dit is volgens ons niet consequent en kun je niet uitvoeren. Het voorstel is om in de beleidsregels vast te leggen dat niet (meer) leerbaar zijn een vrijstellingsgrond is. Natuurlijk is hier wel bewijs voor nodig in de vorm van een vrijstelling inburgering of een officiële verklaring vanuit een onderwijsinstelling. 7 In de afstemmingsverordening moet een grondslag staan voor het verlagen van de bijstand bij het niet voldoen aan de medewerkingsplicht vanuit de Wet. De afstemmingsverordening moet aangepast worden om ervoor te zorgen dat het mogelijk is om de bijstand te verlagen bij het niet voldoen aan de medewerkingsplicht vanuit de Wet. In artikel 7 (gedragingen participatiewet) en artikel 8 (gedragingen IOAW en IOAZ) wordt bij gedragingen in de tweede categorie toegevoegd: Het niet of onvoldoende medewerking verlenen aan activiteiten die samenhangen met de Wet als bedoeld in artikel 17, lid 2 van de Participatiewet. Uitvoering, risico s en evaluatie 1. Het volgen van een taaltraject is de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde. Door een taaltraject aan te bieden ontneem je de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde. De uitkeringsgerechtigde kan zelf een cursus inkopen of via digitale middelen de taal leren. Daar staat tegenover dat de kosten van een taaltraject hoog zijn en de voortgang van een zelf gekozen traject heel moeilijk te volgen is. Wanneer de uitkeringsgerechtigde zelf een taaltraject zoekt moet de consulent kennis hebben van het aanbod van iedere taalaanbieder. Niet iedere cursus leidt tot een snel resultaat. Dit vraagt veel specialistische kennis van de consulent. 2. Door af te wijken van de wettelijke vrijstellingsgronden bestaat het gevaar dat de gemeente een aanwijzing krijgt vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 4 Aanpassing van de afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ivm de invoering van de Wet
Door af te wijken van de wettelijke vrijstellingsgronden bestaat het gevaar dat de gemeente een aanwijzing krijgt vanuit het ministere van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Navraag bij de juridische afdeling van Stimulansz (een onafhankelijke stichting, die gemeenten ondersteunt bij het ontwikkelen en uitvoeren van een goed lokaal beleid voor de sociale zekerheid) geeft geen duidelijkheid over de consequenties van een dergelijke aanwijzing. Financiële consequenties lijken voor de gemeente niet aan de orde te zijn. Maar zeker is dat niet. Met een goede motivatie en objectieve criteria (zoals opgenomen in de beleidsregels) lijkt het risico aanvaardbaar. Overige politiek relevante informatie n.v.t. Conclusie Om de Wet uit te kunnen voeren en in te bedden in de bestaande werkwijze van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg is het nodig om de beleidsregels vast te stellen en de afstemmingsverordening aan te passen. Bijlagen 1. Informatie Wet en besluit taaltoets 2. Advies Adviesraad Sociaal Domein 3. Antwoordbrief aan Adviesraad Sociaal Domein Overige bijlagen Beleidsregels Wet 2016 Hoogachtend, burgemeester en wethouders van Mill en Sint Hubert, Ir. C.C. Boode secretaris Ing. A.A.M.J. Walraven burgemeester 5 Aanpassing van de afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ivm de invoering van de Wet